BE1026356B1

BE1026356B1 - Vloerpanelen

Info

Publication number: BE1026356B1
Application number: BE20185375A
Authority: BE
Inventors: Vlassenrode Kristof Van
Original assignee: Ivc Bvba
Priority date: 2018-06-06
Filing date: 2018-06-06
Publication date: 2020-01-17
Also published as: US20220227102A1; US11904594B2; US20210237397A1; US11325347B2; DE19729838T1; WO2019234521A1; EP3802103A1; BE1026356A1; AU2019281327A1

Abstract

Een vloerpaneel omvattende minstens een eerste laag van een eerste thermoplastisch materiaal en een tweede laag van een tweede thermoplastisch materiaal, waarbij de tweede laag aangrenzend is aan een eerste zijde van de eerste laag. De eerste laag wordt gekenmerkt door een eerste kleur met helderheid-waarde L1 in de HSL kleurenruimte en de tweede laag wordt gekenmerkt door een tweede kleur met helderheid-waarde L2 in de HSL kleurenruimte, waarbij L1 verschillend is van L2.

Description

VLOERPANELEN

Technisch gebied

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op vloerpanelen.

Stand van de techniek

Meer speciaal betreft de uitvinding een vloerpaneel met een substraat en een erop aangebrachte decoratie. Dergelijke vloerpanelen zijn op zich ruim bekend bijvoorbeeld onder de vorm van MDF of HDF panelen met een gedrukte decoratie, zoals de laminaatpanelen van het WO 97/47834, onder de vorm van vinylpanelen, zoals in het WO 2013/026559, of onder de vorm van zogenaamde WPC (Wood Plastic Composite) panelen met een vinyl toplaag, zoals in het WO 2014/065953.

In het geval van het WO 2013/026559 gaat het om watervaste vloerpanelen met een substraat uit zacht of flexibel polyvinylchloride of PVC. Bovendien biedt de decoratie en de erboven aangebrachte afwerkingslaag uit PVC een aangenaam loopcomfort zonder uitgesproken tikgeluid, zoals bij laminaatpanelen wel het geval kan zijn. Bij de vloerpanelen uit het WO'559 bestaat echter het risico op telegrafie-effecten. Hierbij worden oneffenheden in de ondergrond na verloop van tijd zichtbaar aan het oppervlak van de vloerbekleding, hetgeen onaantrekkelijk is. Daarnaast is dergelijk vloerpaneel relatief moeilijk te installeren, doordat het, vanwege de flexibiliteit van de drager, gemakkelijk verbuigt of vervormt. Het zachte substraat is gevoelig voor dimensionele veranderingen bij temperatuurschommelingen. Er kunnen problemen ontstaan met plaatselijke opwarming van de vloerbekleding, bijvoorbeeld bij het direct invallen van zonlicht bij een raam. Op deze plaatsen kan een uitzetting van de elementen plaatsvinden. De beperkte stijfheid van de vloerpanelen zorgt ervoor dat de vloerbekleding lokaal kan welven. De eventuele koppelmiddelen, zoals een vergrendelende tand-en-groef, vertonen slechts een beperkte sterkte. De zachte afwerkingslaag is kras- en vlekgevoelig, zelfs wanneer boven de PVC afwerkingslaag nog een oppervlakkige UV uitgeharde laklaag wordt aangebracht. Dergelijke oppervlakkige laklaag heeft een beperkte effectiviteit, vermits zij in de eerste gebruiksjaren al kan zijn afgelopen.

BE2018/5375

Het WO 2013/026559 biedt in enige mate een oplossing voor de problemen met de dimensionele stabiliteit van een substraat uit zachte PVC. Door het gebruik van een in PVC gedrenkte versterkingslaag, meer speciaal een in zacht PVC gedrenkte glasvezelmat met een gewicht van 65 gram per vierkante meter, wordt een verbeterde interactie tussen het substraat en de glasvezellaag bekomen, en een beperkte verbetering van de dimensionele stabiliteit bij temperatuurschommelingen.

In het geval van het WO 2014/006593 gaat het om vloerpanelen met een substraat uit een geëxtrudeerde kunststofcomposiet met een fineerlaag, bijvoorbeeld een vinyl toplaag, als decoratie. De kunststofcomposiet kan bijvoorbeeld bekomen zijn uit enerzijds high density polyethyleen (HDPE), of PVC en anderzijds bamboe-, hout- en/of kurkstof. Het substraat is stijf en levert een verminderd risico op voornoemde telegrafieeffecten. Bovendien kunnen eventuele koppeldelen in dit sterker substraat worden voorzien. Dergelijke geëxtrudeerde substraten hebben echter de neiging om te vervormen of te krommen en de dimensionele stabiliteit is van hetzelfde niveau als de vinylpanelen uit het eerder genoemde WO'559.

Samenvatting van de uitvinding

De huidige uitvinding beoogt in de eerste plaats een alternatief vloerpaneel, waarbij overeenkomstig de voorkeurdragende uitvoeringsvormen een oplossing wordt geboden voor één of meerdere problemen met de vloerpanelen uit de stand van de techniek.

Volgens een eerste aspect van de uitvinding wordt voorzien in een vloerpaneel, welk vloerpaneel omvattende minstens een eerste laag van een eerste thermoplastisch materiaal en een tweede laag van een tweede thermoplastisch materiaal, waarbij de tweede laag aangrenzend is aan een eerste zijde van de eerste laag, gekenmerkt in dat de eerste laag gekenmerkt wordt door een eerste kleur met helderheid-waarde L1 in de HSL kleurenruimte en de tweede laag gekenmerkt wordt door een tweede kleur met helderheid-waarde L2 in de HSL kleurenruimte, waarbij L1 verschillend is van L2.

De eerste en tweede laag zijn dus aan één zijde met elkaar in contact, namelijk direct contact waarbij een zijde van de eerste laag een zijde van de tweede laag raakt.

BE2018/5375

Met de HSL kleurenruimte wordt bedoeld de cilindrische weergave van kleuren aan de hand van de H zijnde de tint ofte “hue”, die als een hoek tussen 0° en 360° ( met 0° zijde primair rood, 120° primair groen en 240° primair blauw), S zijnde de saturatie-waarde (ofte saturation) die varieert tussen 0 en 100, waarbij S=0 is geen saturatie en S=100 is volledige saturatie, en de L waarde zijnde de helderheid (ofte lightness of luminance), die varieert tussen 0 en 100, waarbij L=0 zwart weergeeft en L=100 wit weergeeft.

Volgens sommige uitvoeringsvormen is de absolute waarde van dit verschil in helderheid (|L1-L2|) kleiner dan of gelijk aan 50, meer bepaald kleiner dan of gelijk aan 40, zelfs kleineer dan of gelijk aan 30 zoals kleiner dan of gelijk aan 20.

De absolute waarde van L1-L2 is bij voorkeur meer dan of gelijk aan 5. Bij voorkeur is de absolute waarde van dit verschil in helderheid (|L1-L2|) meer dan of gelijk aan 8, meer bepaald meer dan of gelijk aan 10.

Volgens sommige uitvoeringsvormen is L2 kleiner dan L1.

Volgens sommige uitvoeringsvormen is de grootste van L1 en L2 minder of gelijk aan 85.

Bij voorkeur is de helderheidswaarde voor beide kleuren minder dan of gelijk aan 85, zoals minder dan of gelijk aan 75, bijvoorbeeld minder dan of gelijk aan 50.

Volgens sommige uitvoeringsvormen is de tweede laag onder eerste laag in het vloerpaneel gepositioneerd.

De tweede laag kan eventueel het vloerpaneel van zijn onderste oppervlak voorzien. In een alternatieve uitvoeringsvorm bevinden zich onder de tweede laag nog lagen van thermoplastisch of ander materiaal, die onder andere het onderste oppervlak of de onderste zijde van het vloerpaneel van functionaliteiten voorziet.

Volgens sommige uitvoeringsvormen heeft de eerste kleur een saturatiewaarde S1 in de HSL kleurenruimte en de tweede laag een saturatie-waarde S2 in de HSL kleurenruimte, waarvoor geldt dat S1 en S2 elk kleiner zijn dan of gelijk aan 25.

BE2018/5375

Bij voorkeur is elk van de saturatiewaarden S1 en S2 kleiner dan of gelijk aan 10, zelfs kleiner dan of gelijk aan 5.

Volgens sommige uitvoeringsvormen wordt de tint van de eerste kleur gekenmerkt door een hoek H1 in de HSL kleurenruimte en de tint van de tweede kleur wordt gekenmerkt door een hoek H2 in de HSL kleurenruimte en waarvoor de kleinste hoek tussen H1 en H2 kleiner is dan of gelijk aan 175°

Bij voorkeur is kleinste hoek tussen H1 en H2 kleiner is dan of gelijk aan 170°, zelfs kleiner dan of gelijk aan 160°.

Volgens sommige uitvoeringsvormen is het thermoplastisch materiaal van de éérste laag PVC. Volgens sommige uitvoeringsvormen is het thermoplastisch materiaal van de tweede laag PVC.

Voor elk van de thermoplastische PVC (polyvinylchloride) materialen van de eerste en tweede laag, kan, onafhankelijk van elkaar, het PVC materiaal voorzien zijn van weekmakers, bijvoorbeeld in een hoeveelheid van minder dan 12 phr van het thermoplastisch materiaal kunnen weekmakers zijn, bijvoorbeeld tussen de 1 en 6 phr. Bijvoorbeeld kan, onafhankelijk van elkaar, het PVC materiaal voorzien zijn van weekmakers, in een hoeveelheid van minder dan 20%w van het thermoplastisch materiaal kunnen weekmakers zijn, bijvoorbeeld tussen de 0 en 15 %w.

De weekmakers kunnen onder andere zijn esters van carbonzuren (bijvoorbeeld esters van iso- of tereftaalzuur, trimelietzuur en adipinezuur) , bijvoorbeeld diisononylftalaat (DINP), dioctyl tereftalaat (DOTP), di-isononyl-1,2-cyclohexaandicarboxylaat (DINCH), esters van fosforzuur, bijvoorbeeld triaryl- of trialkylarylfosfaten, bijvoorbeeld tricresylfosfaat, al of niet gechloreerde koolwaterstoffen, ethers, polyesters, polyglycolen, sulfonamides, of combinaties van deze. In een alternatieve uitvoering, heeft één van de twee PVC lagen geen weekmakers, dus is vrij van weekmakers. In nog een alternatieve uitvoeringsvorm zijn beide van de eerste en tweede laag uitgevoerd in weekmakervrij PVC. Het bovengemelde gewichtspercent (%w) wordt uitgedrukt als het gewicht van het element ten opzichte van het gewicht van het thermoplastisch materiaal in hetwelk het element zich bevindt.

BE2018/5375

Voor elk van de thermoplastische PVC materialen van de eerste en tweede laag, kan, onafhankelijk van elkaar, het PVC materiaal kan voorzien zijn van vulstoffen, bijvoorbeeld in een hoeveelheid van minstens 30 phr van het thermoplastisch materiaal kunnen vulstoffen zijn. Vulstoffen kunnen onder andere glasvezels, calciumhydroxide (gebluste kalk), calciumcarbonaat en calciumwaterstofcarbonaat, talk, of ook lichtgewicht vulstoffen zoals holle microsfeertjes (Expancel) zijn. Het bovengemelde gewichtspercent (%w) wordt uitgedrukt als het gewicht van de vulstof ten opzichte van het gewicht van het thermoplastisch materiaal in hetwelke de vulstof zich bevindt.

Voor elk van de thermoplastische PVC materialen van de eerste en tweede laag, kan, onafhankelijk van elkaar, de kleur van het thermoplastisch materiaal kan voorzien worden door één of meerdere organische of anorganische kleurstoffen of organische or anorganische pigmenten, bijvoorbeeld koolstof zwart pigment, hetwelke vaak de helderheidswaarde grotendeels bepaalt.

Volgens sommige uitvoeringsvormen is minstens in één van de eerste en tweede laag, of tussen de eerste en tweede laag, minstens één versterkingselement voorzien.

Dergelijk versterkingselement kan bijvoorbeeld een glasvezeldoek zijn, bijvoorbeeld een geweven of non woven glasvezeldoek. Dergelijk doek kan een oppervlaktegewicht van minstens 30 g/m² hebben maar bij voorkeur een oppervlaktegewicht van minder dan 100 g/m2. Best ligt het oppervlaktegewicht tussen de 35 en 75 g/m2, zoals bijvoorbeeld tussen de 35 en 65 g/m2, zoals bijvoorbeeld 50 g/m2.

Zowel de eerste als de tweede laag kan voorzien zijn van minstens één versterkingselement afzonderlijk.

In geval er meerdere versterkingselementen worden voorzien, bijvoorbeeld meerdere dergelijke glasvezeldoeken, dan is het gezamenlijke oppervlaktegewicht voor deze elementen per oppervlakte-eenheid van het vloerpaneel bij voorkeur minder dan 150 g/m2.

Volgens sommige uitvoeringsvormen is minstens één van de eerste laag en tweede laag een chemisch of mechanisch geschuimde laag.

BE2018/5375

Bij voorkeur is de eerste laag geschuimd en de tweede laag niet geschuimd.

Met een geschuimde laag wordt een laag bedoeld die holle ruimtes bevat, bij voorkeur in een hoeveelheid dat de densiteit van het materiaal met minstens 10%, en bij voorkeur zelfs minstens 25% is verminderd ten opzichte van het gewicht van een gelijk volume thermoplastisch materiaal zonder holle ruimtes. Bij voorkeur betreft het zogenaamde “closed cell” schuim. Met niet-geschuimde laag wordt een laag bedoeld zonder holle ruimtes, of, althans toch hoogstens met een aandeel holle ruimtes zodanig dat de densiteit van het materiaal niet, of niet meer dan 10%, verminderd, en bij voorkeur zelfs niet meer dan 2%.

In het algemeen wordt nog opgemerkt dat, in het kader van de uitvinding, een geschuimde laag niet noodzakelijk op een uniforme manier moet zijn geschuimd. Het is mogelijk dat de geschuimde laag doorheen zijn dikte een variërend aandeel holle ruimtes omvat. Zo bijvoorbeeld kan centraal in de laag het hoogste aandeel worden bereikt, terwijl aan één of meer van de oppervlakken van een dergelijke laag minder geschuimde of zelfs niet geschuimde zones aanwezig kunnen zijn.

De geschuimde laag kan op verschillende mogelijke wijzen zijn verkregen, waarvan hieronder de drie voornaamste mogelijkheden worden opgesomd.

Volgens een eerste mogelijkheid is de geschuimde laag minstens door middel van een mechanisch schuimingsproces bekomen. Hiermee wordt bedoeld dat in de betreffende laag holtes worden gevormd door het thermoplastisch materiaal weg te duwen en te vervangen door een gas(bijvoorbeeld lucht), vaak onder invloed van een mechanische actie of door inblazen van een gas (bijvoorbeeld lucht) onder druk. Of het kan verkregen worden door het gebruik van expanderende korrels in een PVC gebaseerde laag.

Volgens een tweede mogelijkheid is de geschuimde laag minstens door middel van een chemisch schuimingsproces bekomen. Hiermee wordt bedoeld dat in de betreffende laag holtes worden gevormd door middel van een gasvormig reactieproduct. Er kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van azodicarbonamide. Deze stof heeft bij opwarming stikstofgas vrij dat in de vorm van bellen in de geschuimde laag aanwezig blijft.

BE2018/5375

Volgens een derde mogelijkheid is de geschuimde laag minstens door middel van vulmiddelen bekomen, waarbij deze vulmiddelen op zich één of meerdere holtes omvatten. Hierbij kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van de geëxpandeerde toestand van de eerder al vermelde microsferen. Meer speciaal kan gebruik gemaakt worden van de microsferen bekend uit WO 2013/178561.

Volgens sommige uitvoeringsvormen omvat het paneel één of meerdere verdere lagen van thermoplastisch materiaal welke allen zich aan de tweede zijde van de eerste laag in het vloerpaneel bevinden, waarbij elk van de één of meerdere verdere lagen van thermoplastisch materiaal afzonderlijk gekenmerkt wordt door een helderheidswaarde Lx.

Volgens sommige uitvoeringsvormen is voor elk van de één of meerdere lagen de kleur van een helderheidswaarde Lx heeft die verschillend van L1.

Volgens sommige uitvoeringsvormen heeft de kleur van minstens één van de één of meerdere lagen een helderheidswaarde Lx die gelijk aan L2.

Volgens sommige uitvoeringsvormen is elk van de één of meerdere verdere lagen van thermoplastisch materiaal afzonderlijk gekenmerkt door een saturatiewaarde Sx, waarbij elke Sx kleiner is dan of gelijk aan 25.

Volgens sommige uitvoeringsvormen is elk van de één of meerdere verdere lagen van thermoplastisch materiaal afzonderlijk gekenmerkt door een tint met hoek Hx, waarbij de kleinste hoek tussen H1 en elk van de Hx kleiner is dan 175°

Volgens sommige uitvoeringsvormen is de grootste van L1, L2 en alle Lx minder of gelijk aan 85.

Volgens sommige uitvoeringsvormen bevinden alle van de één of meerdere verdere lagen van thermoplastisch materiaal zich tussen de tweede zijde van de eerste laag van thermoplastisch materiaal en het bovenoppervlak van het vloerpaneel.

De verschillende lagen thermoplastisch materiaal kunnen op velerlei verschillende wijzen zijn gerealiseerd, en kunnen op elkaar zijn bevestigd door middel van een

BE2018/5375 thermisch laminatieproces. In het geval de lagen thermoplastisch materiaal een geschuimde laag of lagen omvat, is die bij voorkeur aan de overige laag of lagen bevestigd door middel van een lijmverbinding.

Bij voorkeur zijn één of meerdere van de thermoplastische lagen bekomen door middel van het strooien en consolideren van minstens het voornoemde thermoplastisch materiaal al dan niet in granulaatvorm. Strooibewerking voor het vervaardigen van vloerpanelen zijn op zich bekend bijvoorbeeld uit het WO 2013/179261.

Volgens sommige uitvoeringsvormen omvat het paneel een decoratielaag omvat, welke decorlaag zich tussen de lagen van thermoplastisch materiaal en het bovenoppervlak van het vloerpaneel bevindt. Volgens sommige uitvoeringsvormen omvat de decoratielaag een gedrukte motief omvat.

Volgens sommige uitvoeringsvormen omvat decoratie een thermoplastische folie, bij voorkeur PVC folie, omvat. Volgens sommige uitvoeringsvormen is de folie voorzien van een decoratieve druk. Volgens sommige uitvoeringsvormen is het gedrukt motief een ink-jet geprint motief. Volgens sommige uitvoeringsvormen is het gedrukt motief een ink-jet geprint motief dat op de bovenste zijde van de bovenste van de eerste, tweede of één van de meerdere lagen thermoplastisch materiaal is gedrukt.

In voorkomens geval wordt de bovenste zijde van de bovenste van de eerste, tweede of één van de meerdere lagen thermoplastisch materiaal voorzien van een grondlaag, bijvoorbeeld bekomen aan de hand van en witte PVC plastisol.

Bij voorkeur betreft het gedrukte motief een patroon van houtnerven en/of steen. Bij voorkeur vertoont het vloerpaneel het motief van juist één hout plank.

Alhoewel de voorkeur gaat naar gedrukte motieven, is het niet uitgesloten dat de decoratie zou worden gevormd door bijvoorbeeld fineer van echt hout of fineer van echte steen, of door een geconsolideerd mengsel van poeders, bijvoorbeeld PVC poeders of PVC granulaten.

Volgens sommige uitvoeringsvormen omvat het paneel verder een doorzichtige of doorschijnende slijtlaag aangebracht op de decoratielaag.

BE2018/5375

Bij voorkeur bestaat dergelijke slijtlaag in hoofdzaak uit thermoplastisch materiaal, bij voorkeur PVC, bijvoorbeeld met een dikte tussen 0,15 en 0,75 millimeter.

Volgens sommige uitvoeringsvormen omvat de slijtlaag een aan oppervlakte grenzende laklaag.

Voorbeelden van bruikbare laklagen zijn laklagen gebaseerd op urethaan acrylaten, polyester acrylaten en/of epoxide acrylaten. Het betreft bij voorkeur laklagen die aan de hand van UV straling of excimerstraling worden uitgehard. De betreffende laklaag kan harde partikels omvatten bijvoorbeeld van aluminiumoxide en/of silica voor het bekomen van een verhoogde slijtageweerstand.

Volgens sommige uitvoeringsvormen is het paneel voorzien van een reliëf aan haar bovenste oppervlak.

In geval een decoratielaag werd voorzien, kan het reliëf in verhouding staan tot het motief welke in de decoratielaag wordt afgebeeld.

Het vloerpaneel kan dus een slijtlaag, een deklaag en twee of meer thermoplastische lagen bevatten, alsook een onderlaag die de onderzijde van het vloerpaneel van functionalisten voorziet. Alle lagen die tussen de onderzijde van het vloerpaneel en de decoratielaag zit, dus inclusief de laag die in de onderzijde voorziet, wordt ook wel substraat genoemd.

In geval het vloerpaneel één of meerdere geschuimde lagen omvat, voorzien deze geschuimde lagen bij voorkeur minstens 30% van de dikte van het substraat, en bij voorkeur zelfs 40% of meer. Bij voorkeur voorzien deze geschuimde laag of lagen in 30 tot 70 % van de dikte van het vloerpaneel, en in 25 tot 65 % van de dikte van het substraat. Bij voorkeur zitten de geschuimde laag of lagen centraal in het substraat.

De vloerpanelen van de uitvinding kunnen bij voorkeur worden aangewend voor het realiseren van een zwevende vloerbekleding. Hiertoe kunnen zij aan één of meerdere randen zijn voorzien van profileringen. De lagenopbouw van de vloerpanelen van de uitvinding kan verschillende synergetische effecten vertonen met de concrete

BE2018/5375 vormgeving van dergelijke profileringen. Hieronder worden een aantal voorkeurdragende kenmerken van dergelijke profileringen vermeld.

Volgens sommige uitvoeringsvormen is het betreffende vloerpaneel (1) aan minstens twee tegenoverliggende randen (14-15) voorzien van koppelmiddelen (16) die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen (1) aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende randen (14-15) een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een verticale richting (V) loodrecht op het vlak van de panelen (1), waarbij minstens één van de voornoemde randen (15) voorzien is van een groef (17), waarvan het diepste punt (18) zich bevindt in de voornoemde eerste laag (4).

Volgens sommige uitvoeringsvormen is het betreffende vloerpaneel (1) aan minstens twee tegenoverliggende randen (14-15) voorzien van koppelmiddelen (16) die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen (1) aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende randen (14-15) een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een verticale richting (V) loodrecht op het vlak van de panelen (1), waarbij minstens één van de voornoemde randen (15) voorzien is van een groef (17), waarvan het diepste punt (18) zich bevindt in de voornoemde tweede laag (4).

Volgens sommige uitvoeringsvormen is het betreffende vloerpaneel (1) aan minstens twee tegenoverliggende randen (14-15) voorzien van koppelmiddelen (16) die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen (1) aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende randen (14-15) een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een horizontale richting (H) in het vlak van de panelen (1) en loodrecht op de randen (14-15), waarbij minstens één van de voornoemde randen (14-15) voorzien is van een opwaarts gericht haakvormig vergrendelgedeelte (25), waarbij het voornoemde vergrendelgedeelte (25) zich minstens gedeeltelijk uitstrekt in de eerste laag (4).

In sommige uitvoeringsvormen is de opwaarts gericht haakvormig vergrendelgedeelte (25), geheel uitgestrekt in de eerste laag (4).

Volgens sommige uitvoeringsvormen is het betreffende vloerpaneel (1) aan minstens twee tegenoverliggende randen (14-15) voorzien van koppelmiddelen (16) die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen (1) aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende randen (14-15) een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een horizontale

BE2018/5375 richting (H) in het vlak van de panelen (1) en loodrecht op de randen (14-15), waarbij minstens één van de voornoemde randen (14-15) voorzien is van een opwaarts gericht haakvormig vergrendelgedeelte (25), waarbij het voornoemde vergrendelgedeelte (25) zich minstens gedeeltelijk uitstrekt in de tweede laag (4).

In sommige uitvoeringsvormen is de opwaarts gericht haakvormig vergrendelgedeelte (25), geheel uitgestrekt in de tweede laag (4).

Volgens sommige uitvoeringsvormen is het betreffende vloerpaneel (1) aan minstens twee tegenoverliggende randen (14-15) voorzien van koppelmiddelen (16) die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen (1) aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende randen (14-15) een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een verticale richting (V) loodrecht op het vlak van de panelen (1), waarbij minstens één van de voornoemde randen (14-15) voorzien is van een groef (17), waarbij deze groef (17) geflankeerd is door een bovenlip (20) en een onderlip (21) en waarbij het bovenoppervlak (23) van de onderste lip (21) minstens gedeeltelijk gevormd is in de eerste laag (4). Volgens sommige uitvoeringsvormen is het voornoemde bovenoppervlak (23) van de onderste lip (21) tevens minstens gedeeltelijk gevormd in de tweede laag (4).

In sommige uitvoeringsvormen is het bovenoppervlak (23) van de onderste lip (21) geheel gevormd is in de eerste laag (4). In sommige uitvoeringsvormen is het bovenoppervlak (23) van de onderste lip (21) geheel gevormd is in de tweede laag (4).

Volgens sommige uitvoeringsvormen is het betreffende vloerpaneel (1) aan minstens twee tegenoverliggende randen (14-15) voorzien van koppelmiddelen (16) die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen (1) aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende randen (14-15) een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een verticale richting(V) loodrecht op het vlak van de panelen (1), waarbij minstens één van de voornoemde randen (14-15) voorzien is van een groef (17), waarbij deze groef (17) geflankeerd is door een bovenlip (20) en een onderlip (21) en waarbij het onderoppervlak (29) van de bovenlip (20) minstens gedeeltelijk gevormd is in de eerste laag (4).

BE2018/5375

Volgens sommige uitvoeringsvormen is het betreffende vloerpaneel (1) aan minstens twee tegenoverliggende randen (14-15) voorzien van koppelmiddelen (16) die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen (1) aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende randen (14-15) een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een verticale richting (V) loodrecht op het vlak van de panelen (1), waarbij minstens één van de voornoemde randen (14-15) voorzien is van een groef (17), waarbij deze groef (17) geflankeerd is door een bovenlip (20) en een onderlip (21) en waarbij het onderoppervlak (29) van de bovenste lip (20) minstens gedeeltelijk gevormd is in de tweede laag (4).

In sommige uitvoeringsvormen is het onderoppervlak (29) van de bovenste lip (20) geheel gevormd is in de eerste laag (4). In sommige uitvoeringsvormen is het onderoppervlak (29) van de bovenste lip (20) geheel gevormd is in de tweede laag (4).

Volgens sommige uitvoeringsvormen is het betreffende vloerpaneel (1) aan minstens twee tegenoverliggende randen (14-15) voorzien van koppelmiddelen (16) die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen (1) aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende randen (14-15) een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een verticale richting (V) loodrecht op het vlak van de panelen (1), zowel als in een horizontale richting (H) in het vlak van de vloerpanelen (1) en loodrecht op de betreffende randen (14-15), waarbij de voornoemde vergrendeling in verticale richting (V) verzorgt wordt door minstens een paar samenwerkende contactoppervlakken (30-31) deels gevormd in de eerste laag (4), terwijl de voornoemde vergrendeling in horizontale richting (H) verzorgt wordt door minstens een paar samenwerkende contactoppervlakken (27-28) deels gevormd in de tweede laag (4).

In sommige uitvoeringsvormen wordt de vergrendeling in verticale richting (V) verzorgt door minstens een paar samenwerkende contactoppervlakken (30-31) die geheel in de eerste laag (4) gevormd zijn. In sommige uitvoeringsvormen wordt de vergrendeling in horizontale richting (H) verzorgt door minstens een paar samenwerkende contactoppervlakken (30-31) die geheel in de tweede laag (4) gevormd zijn.

Volgens sommige uitvoeringsvormen is het betreffende vloerpaneel aan minstens twee tegenoverliggende randen (14-15) voorzien van koppelmiddelen (16) die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen (1) aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende

BE2018/5375 randen (14-15) een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een verticale richting (V) loodrecht op het vlak van de panelen (1), zowel als in een horizontale richting (H) in het vlak van de vloerpanelen (1) en loodrecht op de betreffende randen (14-15), waarbij de voornoemde vergrendeling in verticale richting (V) verzorgt wordt door twee paar samenwerkende contactoppervlakken (30-31,32-33), waarbij een eerste paar minstens deels gevormd is in de eerste laag, terwijl een tweede paar minstens deels gevormd is in de eerste laag de tweede laag (4).

In sommige uitvoeringsvormen wordt een eerste paar geheel gevormd is in de eerste laag. , In sommige uitvoeringsvormen wordt een tweede paar geheel gevormd is in de tweede laag (4).

Volgens sommige uitvoeringsvormen is het betreffende vloerpaneel (1) aan minstens twee tegenoverliggende randen (14-15) voorzien van koppelmiddelen (16) die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen (1) aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende randen (14-15) een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een verticale richting (V) loodrecht op het vlak van de panelen (1), waarbij minstens één van de voornoemde randen (15) voorzien is van een tand, waarvan de tand minstens gedeeltelijk gevormd is in de eerste laag (4).

Volgens sommige uitvoeringsvormen is het betreffende vloerpaneel (1) aan minstens twee tegenoverliggende randen (14-15) voorzien van koppelmiddelen (16) die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen (1) aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende randen (14-15) een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een verticale richting (V) loodrecht op het vlak van de panelen (1), waarbij minstens één van de voornoemde randen (15) voorzien is van een tand, waarvan de tand tevens minstens gedeeltelijk gevormd is in de tweede laag (4).

In sommige uitvoeringsvormen is de tand geheel in de eerste laag uitgevoerd. In sommige uitvoeringsvormen is de tand geheel in de tweede laag uitgevoerd.

De vakman begrijpt dat in sommige uitvoeringsvormen sommige van de bovengenoemde vlakken of delen van de groef of delen van de tand uitgevoerd kunnen worden in één of meerdere van de verdere lagen van thermoplastisch materiaal .

BE2018/5375

De vloerpanelen volgens de uitvinding hebben onder ander het voordeel dat de groeven en tanden, die veelal gevormd worden aan de randen door frezen, zagen of schuren, en welke zichtbaar zijn voor aan het vloerpaneel voor of tijdens het inleggen in een zwevende vloerbekleding, minder kleurverschil vertonen tussen de zones vervaardigd uit verschillende lagen. Dit omdat de gekleurde lagen de neiging hebben om door het frezen, schuren of zagen, een lichtere kleur aan het oppervlak te tonen, en dit meer voor donkere dan voor lichtere kleuren. Bij gevolg zal de overgang tussen en lichtere en donkere zone minder visueel zichtbaar zijn.

Eveneens, in geval een deel of vlak van het koppelmiddel in de eerste laag dient gevormd te worden, maar de perimeter van de vorm zeer nauw bij de grens van de twee lagen komt, kan een minieme afwijking van het vormen ervoor zorgen dat een deeltje van of een stukje vlak van het koppelmiddel toch in de andere laag wordt gevormd. Het verbleken van de kleuren, en het meer verbleken van de donkere kleur dan de lichtere kleur, zal voor een egaler kleureffect langsheen het deel of vlak van het koppelmiddel zorgen. Aldus worden de minieme afwijkingen van het beoogde ideale profiel minder visueel zichtbaar.

De onafhankelijke en afhankelijke conclusies geven specifieke en geprefereerde kenmerken van de uitvoeringsvormen van de uitvinding weer. Kenmerken van de afhankelijke conclusies kunnen gecombineerd worden met kenmerken van de onafhankelijke en afhankelijke conclusies, en dit op om het even welke geschikte manier zoals duidelijk zou zijn oor een vakman.

De bovengemelde en andere kenmerken, eigenschappen en voordelen van de onderhavige uitvinding zullen worden verduidelijkt met behulp van volgende voorbeelden van uitvoeringsvormen, eventueel in combinatie met de tekeningen.

De beschrijving van deze voorbeelden van uitvoeringsvormen is gegeven als verduidelijking, zonder de intentie de omvang van de uitvinding te beperken. De referentiecijfers in de hierna volgende beschrijving refereren naar de tekeningen. Zelfde referentiecijfers in eventueel verschillende figuren refereren naar identieke of gelijkaardige elementen.

Korte beschrijving van de figuren

BE2018/5375

Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin:

• Figuur 1 : een vloerpaneel met de kenmerken van de uitvinding;

• Figuren 2 tot 6 : op grotere schaal een doorsnede volgens de op figuur 1 aangeduide lijn II-II.

Beschrijving van voorbeelden van uitvoeringsvormen

De onderhavige uitvinding wordt hierna beschreven gebruik makende van specifieke uitvoeringsvormen.

Het moet opgemerkt dat de term omvattende, zoals bilvoorbeeld gebruikt in de conclusies, niet mag geïnterpreteerd worden in beperkende zin, beperkend tot de daarna volgende elementen, kenmerken en/of stappen. De term omvattende sluit niet de aanwezigheid van anders elementen, kenmerken of stappen uit.

Dus de omvang van een uitdrukking een voorwerp omvattende de elementen A en B, is niet gelimiteerd tot een voorwerp dat enkel de elementen A en B bevat. De omvang van een uitdrukking een methode omvattende de stappen A en 8, is niet gelimiteerd tot een methode die enkel de stappen A en B bevat.

In het licht van de onderhavige uitvinding betekenen deze uitdrukkingen enkel dat de relevante elementen respectievelijk stappen voor de uitvinding de elementen respectievelijk stappen A en B zijn.

In de hierna volgende specificatie wordt referentie gemaakt naar een uitvoeringsvorm” of de uitvoeringsvorm. Dergelijke referentie betekent dat een specifiek element of kenmerk, beschreven aan de hand van deze uitvoeringsvorm, is omvat in minstens deze ene uitvoeringsvorm.

Het voorkomen van de termen in een uitvoeringsvorm“ of in een uitvoeringsvorm“ op verschillende plaatsen in deze beschrijving, refereert echter niet noodzakelijkerwijze naar dezelfde uitvoeringsvorm, hoewel het echter wel kan refereren naar een zelfde uitvoeringsvorm.

BE2018/5375

Voorts kunnen de eigenschappen of de kenmerken op om het even welke geschikte manier in een of meerdere uitvoeringsvormen worden gecombineerd, zoals duidelijk zou zijn voor de vakman.

Figuur 1 geeft een rechthoekig vloerpaneel 1 weer.

Figuur 2 tot figuur 6, in hun doorsnede volgens I-II van figuur 1, geven duidelijk weer dat het vloerpaneel 1 een substraat 2 en een erop aangebrachte decoratie 3 omvat. Doorsnede van figuur 1 volgens XI-XI geven identieke profielen en randen 42 en 43 weer.

Het substraat 2 omvat een eerste laag, in dit geval een geschuimde laag, 4 uit thermoplastisch materiaal, in dit geval polyvinylchloride (PVC). Deze geschuimde laag 4 is zodanig gepositioneerd dat zij minstens centraal in het substraat 2 aanwezig is, namelijk op de centrale lijn C. In dit geval maakt de dikte T1 van de geschuimde laag meer dan 40 percent uit van de dikte T2 van het substraat. In de hierna beschreven uitvoeringsvomen zal telkens referentie worden gemaakt naar een geschuimde eerste laag 4. Als alternatieven kan telkens de eerste laag 4 niet geschuimd zijn.

Het vloerpaneel 1 omvat in zijn substraat 2 een tweede laag 6, die aan de onderzijde van de eerste laag 4 is aangebracht.

Voor het overige omvat het substraat 2 in dit geval nog niet geschuimde lagen 5 en 7 en bijkomende geschuimde laag 34.

In de onderstaande tabel I zijn de kleuren gespecifieerd in de HSL kleurenruimte van een eerste voorbeeld A.

	CIE Lab	HSL
Laag #	L	a	b	H	S	L
7	27.89	0.16	0.2	0.00	0.76	25.69	Verdere laag
5	30.46	0.11	0.11	0.00	0.00	27.83	Verdere laag
4	43.58	-0.57	-2.66	210.00	3.88	40.39	Eerste laag
6	30.46	0.11	0.11	0.00	0.00	27.83	Tweede laag

BE2018/5375

34

43.58

-0.57

-2.66

210.00

3.88

40.39

Verdere laag

Tabel I

Wat de eerste en tweede laag betreft is het duidelijk dat L1 verschillend is van L2.

De eerste en tweede laag zijn dus aan één zijde met elkaar in contact, namelijk direct contact waarbij een zijde van de eerste laag een zijde van de tweede laag raakt. De tweede laag is in het vloerpaneel onder de eerste laag gepositioneerd.

De absolute waarde van L1-L2 is 12.56 en L2 < L1.

De grootste van L1 en L2 is gelijk aan 40.39.

S1 en S2 zijn elk kleiner dan 25. De absolute waarde van het verschil van de saturatiewaarden (|S1-S2|) is 3.88.

De tint van de eerste kleur wordt gekenmerkt door een hoek H1 en de tint van de tweede kleur gekenmerkt wordt door een hoek H2 . De kleinste hoek tussen H1 en H2 is 150°.

Alternatieve combinaties staan onder in tabel II en III.

CIE Lab	L	a	b	L	a	b	L	a	b
Laag #	Alternatief 1		Alternatief 2		Alternatief 3
7	27.89	0.16	0.2	27.89	0.16	0.2	27.89	0.16	0.2	Verdere laag
5	30.46	0.11	0.11	30.46	0.11	0.11	30.46	0.11	0.11	Verdere laag
4	43.58	-0.57	-2.66	43.58	-0.57	-2.66	43.58	-0.57	-2.66	Eerste laag
6	30.46	0.11	0.11	30.46	0.11	0.11	30.46	0.11	0.11	Tweede laag
34	45.2	-0.56	-2.44	42.06	-0.5	-2.57	42.78	-0.5	-2.43	Verdere laag

Tabel II

Uitgedrukt in de HSL kleurenruimte is dit

HSL	H	S	L	H	S	L	H	S	L
Laag #	Alternatief 1	Alternatief 2	Alternatief 3

BE2018/5375

7	0.00	0.76	25.69	0.00	0.76	25.69	0.00	0.76	25.69	Verdere laag
5	0.00	0.00	27.84	0.00	0.00	27.84	0.00	0.00	27.84	Verdere laag
4	210.00	3.88	40.39	210.00	3.88	40.39	210.00	3.88	40.39	Eerste laag
6	0.00	0.00	27.84	0.00	0.00	27.84	0.00	0.00	27.84	Tweede laag
34	205.71	3.29	41.76	214.29	3.52	39.02	210.00	2.97	39.61	Verdere laag

Tabel III

Het substraat 2 van het vloerpaneel 1 uit het voorbeeld van figuren 2 tot 6 omvat een eerste en een tweede versterkingslaag 8 en 9, in dit geval glasvezellagen, meer speciaal glasvezelmatten (nonwoven). Een eerste versterkingslaag 8 bevindt zich aan het naar de decoratie 3 gerichte oppervlak 10 van de geschuimde laag 4 en sluit samen met de tweede versterkingslaag 9 de geschuimde laag 4 in. De voornoemde tweede versterkingslaag 9 bevindt zich hierbij aan het tegenoverliggend oppervlak 11 van de geschuimde laag 4, tussen de eerste laag 4 en de tweede laag 6.

De voornoemde decoratie 3 omvat een gedrukt motief en geeft één enkele houten plank weer. Het gedrukte motief is aangebracht op een thermoplastische folie 12, namelijk een PVC folie. Het vloerpaneel 1 vertoont verder nog een doorschijnende of doorzichtige slijtlaag 13 die is aangebracht boven de voornoemde decoratie 3.

De voornoemde niet geschuimde lagen 5-6-7 omvatten in het voorbeeld een eerste niet geschuimde laag 5 en een tweede niet geschuimde laag 6 die telkens aansluiten bij de voornoemde oppervlakken 10 en 11 van de geschuimde laag 4, en, in dit geval, ook bij de aldaar aanwezige versterkingslagen 8 en 9. Deze eerste en tweede niet geschuimde lagen 5 en 6 bestaan uit gelijkaardig thermoplastisch materiaal, namelijk PVC, als de geschuimde laag 4, maar bevatten bij voorkeur een groter gehalte aan vulmiddelen, zoals kalk of talk. Het vloerpaneel van figuur 2 vormt een voorbeeld van een substraat 2 waarbij de betreffende niet geschuimde lagen 5 en 6 de geschuimde laag 4 insluiten.

Het substraat 2 uit figuur 2 omvat verder nog een derde niet-geschuimde laag 7 uit thermoplastisch materiaal, bijvoorbeeld PVC. Deze derde niet geschuimde laag 7 bevindt zich tussen de decoratie 3 en de voornoemde niet-geschuimde laag 5, en bevat een gehalte aan weekmaker dat groter is dan het eventueel in de geschuimde laag 4

BE2018/5375 aanwezig gehalte aan weekmaker en/of groter is dan het eventueel in de eerste en/of tweede niet-geschuimde laag 5 en 6 aanwezig gehalte aan weekmaker.

De niet-geschuimde laag 6 is aan het onderoppervlak 11 van de geschuimde laag 4, namelijk de tweede niet-geschuimde laag 6, en is dikker uitgevoerd dan de voornoemde eerste geschuimde laag 5 aan het bovenoppervlak 10 van de geschuimde laag 4, bijvoorbeeld met een dikte T6 groter dan 1,5 maal de dikte T5 van de niet geschuimde laag 5. Bij voorkeur is de som van de dikte T5 van de niet geschuimde laag 5 en de dikte T7 van de niet geschuimde laag 7 ongeveer gelijk, gelijk of groter dan de dikte T6 van de niet geschuimde laag 6, bij voorkeur minstens 10 percent groter, doch minder dan 50 percent groter. Op deze manier kan de geschuimde laag 6 eventuele restspanningen in de niet-geschuimde laag 5 en 7 optimaal tegenwerken.

Figuur 2 geeft een voorbeeld weer van een vloerpaneel 1 volgens de uitvinding die van een bijkomende schuimlaag 34 aan de onderzijde van het substraat is voorzien. Het betreft hier een schuimlaag 34 uit gecrosslinked of vernet polyethyleen (XPE) die door middel van lijm is bevestigd aan de overige substraatgedeelten, in het bijzonder aan de niet geschuimde laag 6. Het betreft in dit geval een zachtschuim.

Figuur 2 toont ook een eerste wijze van uitvoeren van de randprofilering. Het bovenoppervlak 23 van de onderste lip 21 is zowel gedeeltelijk gevormd in het materiaal van de geschuimde laag 4 als in het materiaal van de onderliggende niet-geschuimde laag 6. Hierbij is de versterkingslaag 9 aan het onderoppervlak 11 van de geschuimde laag 4 onderbroken ter plaatse van de diepste zone 36 in het voornoemde bovenoppervlak 23. Bij voorkeur blijft, zoals hier is weergegeven, ter plaatse van deze diepste zone 36, nog minstens de helft van de dikte van het geheel van niet-geschuimde lagen 6 aan het onderoppervlak 11 bewaard. De horizontaal actieve contactoppervlakken 27 en 28 zijn voor het grootste gedeelte gevormd op het materiaal van de geschuimde laag 4, doch ook voor een gedeelte gevormd op het materiaal van de onderliggende niet geschuimde laag 6. De versterkingslaag 9 is onderbroken in de voornoemde onderste lip 20, maar snijdt de voornoemde horizontaal actieve contactoppervlakken 27 en 28.

In het voorbeeld van figuur 2 is het onderoppervlak 29 van de bovenlip 20 praktisch volledig gevormd in het geschuimd gedeelte 4 van het substraat 2. In gekoppelde

BE2018/5375 toestand wordt een eerste paar verticaal actieve contactoppervlakken 30-31 gevormd op dit gedeelte. Een tweede paar verticaal actieve contactoppervlakken 32-33 is gevormd op het bovenoppervlak 23 van de onderlip 20, eveneens op het materiaal van de geschuimde laag 4. In dit geval bevindt het tweede paar verticaal actieve contactoppervlakken 32-33 zich minstens gedeeltelijk, en hier zelfs volledig, onder de bovenlip 21, namelijk in de eigenlijke groef 17, of met andere woorden proximaal ten opzichte van de groefopening 22.

Figuur 2 toont dus een vloerpaneel, voorzien van koppelmiddelen 16 die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen 1 aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende randen 14-15 een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een verticale richting (V) loodrecht op het vlak van de panelen 1, waarbij minstens één van de voornoemde randen 15 voorzien is van een groef 17, waarvan het diepste punt 18 zich bevindt in de eerste laag 4. Deze figuur toont eveneens een vloerpaneel dat aan minstens twee tegenoverliggende randen 14-15 voorzien is van koppelmiddelen 16 die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen 1 aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende randen 14-15 een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een horizontale richting (H) in het vlak van de panelen 1 en loodrecht op de randen 14-15, waarbij minstens één van de randen 14-15 voorzien is van een opwaarts gericht haakvormig vergrendelgedeelte 25, waarbij het vergrendelgedeelte 25 zich minstens gedeeltelijk uitstrekt in de eerste laag 4. Dit opwaarts gericht haakvormig vergrendelgedeelte 25 strekt zich minstens gedeeltelijk uit in de tweede laag 6.

In deze uitvoeringsvorm zijn de randen 14-15 voorzien van een groef 17, waarbij deze groef 17 geflankeerd is door een bovenlip 20 en een onderlip 21 en waarbij het bovenoppervlak 23 van de onderste lip 21 minstens gedeeltelijk gevormd is in de eerste laag 4 en tevens minstens gedeeltelijk gevormd is in de tweede laag 6. Het onderoppervlak 29 van de bovenlip 20 minstens gedeeltelijk, in dit geval geheel gevormd is in de eerste laag 4.

Minstens één van de voornoemde randen 14 is voorzien is van een tand 19, waarvan de tand minstens gedeeltelijk gevormd is in de eerste laag 4. Deze tand 19 is tevens gedeeltelijk gevormd is in de tweede laag 6.

BE2018/5375

Boven de decoratielaag 12 is een slijtlaag 13 voorzien. Deze slijtlaag is een laag die slijtweerstand verhogende partikels zoals korund omvat en voorziet het vloerpaneel van een buitenste zijde.

Figuur 3 geeft voor het substraat 2 een gelijkaardige lagenopbouw als de figuur 2. Boven de decoratie 3 is in dit geval een slijtlaag 13 toegepast die ook een oppervlakkige laklaag omvat. Eventuele restspanningen in de betreffende laklaag 37 hebben nauwelijks uitwerking op de bovenlip 21, vermits deze gedeelten uit niet-geschuimde lagen 5-7 vertoont die vrij zijn van weekmaker, of een weekmakergehalte lager dan 12phr, of beter nog lager dan 7 phr vertonen. Bovendien strekt een versterkingslaag 8 zich ononderbroken uit in deze bovenlip 20.

Het spreekt voor zich dat een oppervlakkige laklaag 37 deel kan uitmaken van de slijtlaag 13 van eender welke uitvoeringsvorm van vloerpanelen 1 volgens de huidige uitvinding.

De randprofilering omvat in het geval van figuur 3, koppelmiddelen 16 met aan de tandzijde 14 een convexe onderzijde, en een ermee samenwerkende concaaf bovenoppervlak 23 van de onderlip 20 aan de groefzijde 15. Ter plaatse van de horizontaal actieve contactoppervlakken 27-28 is een overlap 38 voorzien in de contour van de koppelmiddelen 16, zodanig dat in de gekoppelde toestand een spanning ontstaat minstens op deze horizontaal actieve contactoppervlakken 27-28. Bij de verticaal actieve contactoppervlakken 30-31 aan de bovenzijde van de tand19 en de onderzijde van de bovenlip 20 kan ook een spanning ontstaan, hetzij door een plaatselijke overlap in de contour op deze positie, hetzij doordat de voornoemde overlap ter plaatse van de horizontaal actieve contactoppervlakken 27-28 een spanning creëert die uitwerking vindt op de verticaal actieve contactoppervlakken 30-31. Dit laatste wordt bij voorkeur bereikt door de verticaal actieve contactoppervlakken 30-31 enigszins te inclineren, zoals hier het geval is. Bij voorkeur sluiten deze verticaal actieve contactoppervlakken 30-31, in dergelijk geval en globaal gezien, een hoek A in het bereik van 2° tot 15°.

Het is duidelijk dat dergelijke inclinatie van het eerste paar verticaal actieve contactoppervlakken 30-31 kan worden toegepast in eender welk vloerpaneel 1 met de kenmerken van de uitvinding, onafhankelijk van het feit of al dan niet een overlap 38 in

BE2018/5375 de contour van de koppelmiddelen 16 is toegepast. Figuren 1 tot 9 vormen bovendien allen voorbeelden van de toepassing van een lichte inclinatie, namelijk van minder dan 10°. In het voorbeeld van figuur 10 is een sterkere inclinatie dan 10° toegepast, maar nog steeds minder dan 45°, namelijk in het voorbeeld ongeveer 30°.

Verder is het duidelijk dat een overlap 38 ter plaatse van de horizontaal actieve contactoppervlakken 27-28 eveneens kan worden toegepast in eender welk vloerpaneel 1 met de kenmerken van de huidige uitvinding.

Figuur 4 geeft een alternatieve uitvoering weer van het vloerpaneel van figuur 2, waarbij een alternatieve uitvoering van het koppelmiddel.

Figuur 5 geeft een voorbeeld weer waarbij het substraat 2 gelijkaardig is opgebouwd als in figuur 3, doch met uitzondering van de bijkomende geschuimde laag 34 aan de onderzijde van het substraat 2. Terwijl in figuur 3 de verticaal actieve contactoppervlakken 30-31 en de horizontaal actieve contactoppervlakken 27-28 gevormd zijn op het materiaal van de geschuimde laag 4, zijn, in het geval van figuur 4 de verticaal actieve contactoppervlakken 30-31 gevormd op een niet-geschuimde laag 5 aanwezig aan het bovenoppervlak 10 van de geschuimde laag 4. Terwijl in figuur 3 de versterkingslaag 9 in de onderlip 21 onderbroken is, strekt deze zich ononderbroken uit in de onderlip 21 van de uitvoeringsvorm van figuur 4. De overlap 38 van de contouren, gerealiseerd aan het haakvormig gedeelte 25 in de figuur 4 is beperkter dan in het geval van figuur 3.

Figuur 6 geeft een voorbeeld weer waarbij de laag 7 is weggelaten. De randprofileringen vertonen dezelfde vorm als deze van figuur 3, doch zijn hier zodanig uitgevoerd dat het bovenoppervlak 23 van de bovenlip 20 voor het grootste gedeelte gevormd is in de niet geschuimde laag 6 aanwezig aan het onderoppervlak 11 van de schuimlaag 4. De horizontaal actieve contactoppervlakken 27-28 op het haakvormig gedeelte 25 zijn zowel gevormd in het materiaal van de voornoemde schuimlaag 4, als in het materiaal van de onderliggende niet geschuimde laag 6. De versterkingslaag 9 is onderbroken in de voornoemde onderlip 21, maar snijdt de voornoemde horizontaal actieve contactoppervlakken 27-28, in dit geval, ongeveer middendoor. Bij voorkeur blijft, zoals hier is weergegeven, ter plaatse van de diepste zone 36 in het bovenoppervlak 23 van

BE2018/5375 de onderlip 21, nog minstens de helft van de dikte van het geheel van niet-geschuimde lagen 6 aan het onderoppervlak 11 van de geschuimde laag 4 bewaard.

De vloerpanelen volgens de figuren 2 tot 6 hebben randen gevormd door frezen, zagen en schuren van panelen met een balkvorm. Dankzij het relatief kleine kleurverschil tussen de lagen, zijn minder kleurverschil zichtbaar tussen de zones vervaardigd uit verschillende lagen. Bij gevolg zal de overgang tussen en lichtere en donkere zone minder visueel zichtbaar zijn.

De voorbeelden in figuren 2 tot 6 zijn getoond met al dan niet geschuimde lagen. Alternatieve voorbeelden zijn deze waarbij de lagen identieke kleuren hebben, maar waarbij geen van de lagen geschuimd is.

Het is duidelijk dat, hoewel de uitvoeringsvormen en/of de materialen voor het verstrekken van uitvoeringsvormen volgens de onderhavige uitvinding zijn besproken, diverse wijzigingen of veranderingen kunnen worden aangebracht onder af te wijken van net werkingsgebied en/of de geest van deze uitvinding. De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen, doch kan volgens verschillende varianten worden gerealiseerd zonder buiten het kader van de huidige uitvinding te treden.

Claims

Conclusies

1. Vloerpaneel omvattende een substraat en hierop aangebrachte decoratielaag, het substraat omvattende minstens een eerste laag van een eerste thermoplastisch materiaal en een tweede laag van een tweede thermoplastisch materiaal, waarbij de tweede laag aangrenzend is aan een eerste zijde van de eerste laag, de decoratielaag bevindt zich tussen de lagen van thermoplastisch materiaal en het bovenoppervlak van het vloerpaneel, gekenmerkt in dat de eerste laag gekenmerkt wordt door een eerste kleur met helderheid-waarde L1 in de HSL kleurenruimte en de tweede laag gekenmerkt wordt door een tweede kleur met helderheid-waarde L2 in de HSL kleurenruimte, waarbij L1 verschillend is van L2.
2. Vloerpaneel volgens conclusie 1, waarbij de absolute waarde van L1-L2 is kleiner dan of gelijk aan 50.
3. Vloerpaneel volgens één van de conclusies 1 tot 2, waarbij L2 < L1.
4. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de grootste van L1 en L2 minder is of gelijk aan 85.
5. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de tweede laag onder eerste laag in het vloerpaneel is gepositioneerd.
6. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de eerste kleur een saturatiewaarde S1 in de HSL kleurenruimte en de tweede laag een saturatie-waarde S2 in de HSL kleurenruimte heeft, en waarvoor S1 en S2 elk kleiner zijn dan of gelijk aan 25.
7. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de tint van de eerste kleur gekenmerkt wordt door een hoek H1 in de HSL kleurenruimte en de tint van de tweede kleur gekenmerkt wordt door een hoek H2 in de HSL kleurenruimte en waarvoor de kleinste hoek tussen H1 en H2 kleiner is dan of gelijk aan 175°

BE2018/5375
8. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het thermoplastisch materiaal van de éérste laag PVC is.
9. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het thermoplastisch materiaal van de tweede laag PVC is.
10. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij minstens in één van de eerste en tweede laag, of tussen de eerste en tweede laag, minstens één versterkingselement voorzien is.
11. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij minstens één van de eerste laag en tweede laag een chemisch of mechanisch geschuimde laag is
12. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het paneel één of meerdere verdere lagen van thermoplastisch materiaal omvat welke allen zich aan de tweede zijde van de eerste laag in het vloerpaneel bevinden, waarbij elk van de één of meerdere verdere lagen van thermoplastisch materiaal afzonderlijk gekenmerkt wordt door een helderheidswaarde Lx.
13. Vloerpaneel volgens conclusie 12, waarbij voor elk van de één of meerdere lagen de kleur een helderheidswaarde Lx heeft die verschillend is van L1.
14. Vloerpaneel volgens conclusie 12, waarbij voor minstens één van de één of meerdere lagen de kleur een helderheidswaarde Lx heeft die gelijk is aan L2.
15. Vloerpaneel volgens één van de conclusies 12 tot 14, waarbij elk van de één of meerdere verdere lagen van thermoplastisch materiaal afzonderlijk gekenmerkt wordt door een saturatiewaarde Sx, waarbij elke Sx kleiner is dan of gelijk aan 25.
16. Vloerpaneel volgens één van de conclusies 12 tot 15, waarbij elk van de één of meerdere verdere lagen van thermoplastisch materiaal afzonderlijk gekenmerkt

BE2018/5375 wordt door een tint met hoek Hx, waarbij de kleinste hoek tussen H1 en elk van de Hx kleiner is dan 175°
17. Vloerpaneel volgens één van de conclusies 12 tot 16, waarbij de grootste van L1, L2 en alle Lx minder is of gelijk aan 85.
18. Vloerpaneel volgens één van de conclusies 12 tot 16, waarbij alle van de één of meerdere verdere lagen van thermoplastisch materiaal zich tussen de tweede zijde van de eerste laag van thermoplastisch materiaal en het bovenoppervlak van het vloerpaneel bevindt
19. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de decoratielaag een gedrukte motief omvat.
20. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij decoratielaag een thermoplastische folie, bij voorkeur PVC folie, omvat.
21. Vloerpaneel volgens conclusie 20, waarbij de folie voorzien is van een decoratieve druk.
22. Vloerpaneel volgens één van de conclusies 19 tot 21, waarbij het gedrukt motief een ink-jet geprint motief is.
23. Vloerpaneel volgens conclusie 19, waarbij het gedrukt motief een ink-jet geprint motief is dat op de bovenste zijde van de bovenste van de eerste, tweede of één van de meerdere lagen thermoplastisch materiaal is gedrukt.
24. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies waarbij het paneel verder een doorzichtige of doorschijnende slijtlaag omvat aangebracht op de decoratielaag.
25. Voerpaneel volgens conclusie 24, waarbij de slijtlaag een aan oppervlakte grenzende laklaag omvat.

BE2018/5375
26. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het paneel voorzien is van een reliëf aan haar bovenste oppervlak.
27. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het betreffende vloerpaneel (1) aan minstens twee tegenoverliggende randen (14-15) voorzien is van koppelmiddelen (16) die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen (1) aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende randen (14-15) een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een verticale richting (V) loodrecht op het vlak van de panelen (1), waarbij minstens één van de voornoemde randen (15) voorzien is van een groef (17), waarvan het diepste punt (18) zich bevindt in de voornoemde eerste laag (4).
28. Vloerpaneel volgens één van de conclusies 1 tot 26, daardoor gekenmerkt dat het betreffende vloerpaneel (1) aan minstens twee tegenoverliggende randen (14-15) voorzien is van koppelmiddelen (16) die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen (1) aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende randen (1415) een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een verticale richting (V) loodrecht op het vlak van de panelen (1), waarbij minstens één van de voornoemde randen (15) voorzien is van een groef (17), waarvan het diepste punt (18) zich bevindt in de voornoemde tweede laag (4).
29. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het betreffende vloerpaneel (1) aan minstens twee tegenoverliggende randen (14-15) voorzien is van koppelmiddelen (16) die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen (1) aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende randen (14-15) een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een horizontale richting (H) in het vlak van de panelen (1) en loodrecht op de randen (14-15), waarbij minstens één van de voornoemde randen (14-15) voorzien is van een opwaarts gericht haakvormig vergrendelgedeelte (25), waarbij het voornoemde vergrendelgedeelte (25) zich minstens gedeeltelijk uitstrekt in de eerste laag (4).
30. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het betreffende vloerpaneel (1) aan minstens twee tegenoverliggende randen (14-15) voorzien is van koppelmiddelen (16) die toelaten twee van

BE2018/5375 dergelijke vloerpanelen (1) aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende randen (14-15) een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een horizontale richting (H) in het vlak van de panelen (1) en loodrecht op de randen (14-15), waarbij minstens één van de voornoemde randen (14-15) voorzien is van een opwaarts gericht haakvormig vergrendelgedeelte (25), waarbij het voornoemde vergrendelgedeelte (25) zich minstens gedeeltelijk uitstrekt in de tweede laag (4).
31. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het betreffende vloerpaneel (1) aan minstens twee tegenoverliggende randen (14-15) voorzien is van koppelmiddelen (16) die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen (1) aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende randen (14-15) een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een verticale richting (V) loodrecht op het vlak van de panelen (1), waarbij minstens één van de voornoemde randen (14-15) voorzien is van een groef (17), waarbij deze groef (17) geflankeerd is door een bovenlip (20) en een onderlip (21) en waarbij het bovenoppervlak (23) van de onderste lip (21) minstens gedeeltelijk gevormd is in de eerste laag (4).
32. Vloerpaneel volgens conclusie 31, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde bovenoppervlak (23) van de onderste lip (21) tevens minstens gedeeltelijk gevormd is in de tweede laag (4).
33. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het betreffende vloerpaneel (1) aan minstens twee tegenoverliggende randen (14-15) voorzien is van koppelmiddelen (16) die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen (1) aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende randen (14-15) een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een verticale richting(V) loodrecht op het vlak van de panelen (1), waarbij minstens één van de voornoemde randen (14-15) voorzien is van een groef (17), waarbij deze groef (17) geflankeerd is door een bovenlip (20) en een onderlip (21) en waarbij het onderoppervlak (29) van de bovenlip (20) minstens gedeeltelijk gevormd is in de eerste laag (4).

BE2018/5375
34. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het betreffende vloerpaneel (1) aan minstens twee tegenoverliggende randen (14-15) voorzien is van koppelmiddelen (16) die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen (1) aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende randen (14-15) een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een verticale richting (V) loodrecht op het vlak van de panelen (1), waarbij minstens één van de voornoemde randen (14-15) voorzien is van een groef (17), waarbij deze groef (17) geflankeerd is door een bovenlip (20) en een onderlip (21) en waarbij het onderoppervlak (29) van de bovenste lip (20) minstens gedeeltelijk gevormd is in de tweede laag (4).
35. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het betreffende vloerpaneel (1) aan minstens twee tegenoverliggende randen (14-15) voorzien is van koppelmiddelen (16) die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen (1) aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende randen (14-15) een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een verticale richting (V) loodrecht op het vlak van de panelen (1), zowel als in een horizontale richting (H) in het vlak van de vloerpanelen (1) en loodrecht op de betreffende randen (14-15), waarbij de voornoemde vergrendeling in verticale richting (V) verzorgt wordt door minstens een paar samenwerkende contactoppervlakken (30-31) deels gevormd in de eerste laag (4), terwijl de voornoemde vergrendeling in horizontale richting (H) verzorgt wordt door minstens een paar samenwerkende contactoppervlakken (27-28) deels gevormd in de tweede laag (4).
36. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het betreffende vloerpaneel aan minstens twee tegenoverliggende randen (14-15) voorzien is van koppelmiddelen (16) die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen (1) aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende randen (1415) een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een verticale richting (V) loodrecht op het vlak van de panelen (1), zowel als in een horizontale richting (H) in het vlak van de vloerpanelen (1) en loodrecht op de betreffende randen (14-15), waarbij de voornoemde vergrendeling in verticale richting (V) verzorgt wordt door twee paar samenwerkende contactoppervlakken (30-31,32-33),

BE2018/5375 waarbij een eerste paar minstens deels gevormd is in de eerste laag, terwijl een tweede paar minstens deels gevormd is in de eerste laag de tweede laag (4).
37. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het betreffende vloerpaneel (1) aan minstens twee tegenoverliggende randen (14-15) voorzien is van koppelmiddelen (16) die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen (1) aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende randen (14-15) een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een verticale richting (V) loodrecht op het vlak van de panelen (1), waarbij minstens één van de voornoemde randen (15) voorzien is van een tand, waarvan de tand minstens gedeeltelijk gevormd is in de eerste laag (4).
38. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het betreffende vloerpaneel (1) aan minstens twee tegenoverliggende randen (14-15) voorzien is van koppelmiddelen (16) die toelaten twee van dergelijke vloerpanelen (1) aan elkaar te koppelen waarbij aan de betreffende randen (14-15) een vergrendeling wordt teweeggebracht minstens in een verticale richting (V) loodrecht op het vlak van de panelen (1), waarbij minstens één van de voornoemde randen (15) voorzien is van een tand, waarvan de tand tevens minstens gedeeltelijk gevormd is in de tweede laag (4).