BE1022001B1 - Systeem voor het bevestigen en vasthouden van spoorstaven voor een ingebed spoor - Google Patents
Systeem voor het bevestigen en vasthouden van spoorstaven voor een ingebed spoor Download PDFInfo
- Publication number
- BE1022001B1 BE1022001B1 BE2014/0547A BE201400547A BE1022001B1 BE 1022001 B1 BE1022001 B1 BE 1022001B1 BE 2014/0547 A BE2014/0547 A BE 2014/0547A BE 201400547 A BE201400547 A BE 201400547A BE 1022001 B1 BE1022001 B1 BE 1022001B1
- Authority
- BE
- Belgium
- Prior art keywords
- rails
- rail
- clamp
- sleepers
- track
- Prior art date
Links
Classifications
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E01—CONSTRUCTION OF ROADS, RAILWAYS, OR BRIDGES
- E01B—PERMANENT WAY; PERMANENT-WAY TOOLS; MACHINES FOR MAKING RAILWAYS OF ALL KINDS
- E01B9/00—Fastening rails on sleepers, or the like
- E01B9/02—Fastening rails, tie-plates, or chairs directly on sleepers or foundations; Means therefor
- E01B9/28—Fastening on wooden or concrete sleepers or on masonry with clamp members
-
- E—FIXED CONSTRUCTIONS
- E01—CONSTRUCTION OF ROADS, RAILWAYS, OR BRIDGES
- E01B—PERMANENT WAY; PERMANENT-WAY TOOLS; MACHINES FOR MAKING RAILWAYS OF ALL KINDS
- E01B21/00—Track superstructure adapted for tramways in paved streets
- E01B21/04—Special fastenings, joint constructions, or tie-rods
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Architecture (AREA)
- Civil Engineering (AREA)
- Structural Engineering (AREA)
- Mechanical Engineering (AREA)
- Machines For Laying And Maintaining Railways (AREA)
Abstract
Systeem voor het vasthouden van spoorstaven (2) voor een ingebed type van spoor (1) met spoorstaven (2) met een voetflens (4) en een beschermende mantel (7) uit elastisch materiaal, waarbij het systeem is opgebouwd uit dwarsliggers (11) die bedoeld zijn om de spoorstaven (2) ter plaatse van de voetflens (4) met mantel (7) op de juiste spoorbreedte vast te houden door middel van klemmen die door middel van een schroef (16) in de dwarsligger (11) worden vastgeschroefd, waarbij er een stop of klemaanslag is voorzien die ervoor zorgt dat de samendrukking van dit materiaal van de mantel (7) door de klem (15) beperkt blijft tot het elastisch domein van dit materiaal.
Description
Systeem voor het bevestigen en vasthouden van spoorstaven voor een ingebed spoor.
De huidige uitvinding heeft betrekking op een systeem voor het bevestigen en vasthouden van in te bedden, meer speciaal in te betonneren, spoorstaven voor een ingebed spoor, meer speciaal een ingebetonneerd spoor.
Men kent voornamelijk twee types van sporen, namelijk: - een spoor dat in eigen bedding is gelegd en waar enkel spoorverkeer mogelijk is en; - een ingebed spoor dat ingebed is in een rijdek om zowel spoorverkeer als baanverkeer langs of over het spoor toe te laten.
Bij het eerste type van sporen worden de spoorstaven op dwarsliggers uit beton of dergelijke bevestigd die bovenop een kiezelbed zijn aangebracht, waarbij de spoorstaven op de dwarsliggers worden vastgeklemd door middel van klemmen die in de dwarsligger met een opgelegde voorspanning worden vastgeschroefd om de voetflens van de spoorstaaf met voldoende kracht vast te klemmen.
Bij het tweede type van sporen worden de spoorstaven tot bovenaan ingegoten in beton of dergelijke. Hierbij worden de spoorstaven voorzien van een beschermende mantel rond het gedeelte dat moet ingegoten worden en worden de spoorstaven bij het gieten van het beton door middel van een ophangsysteem op een hoogte boven een kiezelbed opgehangen en op hun plaats vastgehouden tot wanneer het beton of dergelijke voldoende is uitgehard om de spoorstaven op hun plaats te houden.
De beschermende mantel laat door zijn flexibiliteit een beperkte bewegingsvrijheid in dwarse en opwaartse richting toe van de spoorstaven ten opzichte van het beton van het rijdek, wat nodig is om de belastingen en trillingen te kunnen opvangen wanneer er een voertuig over passeert.
De uitvinding heeft voornamelijk betrekking op dit tweede type van spoor.
Een nadeel bij dit type van sporen is dat het systeem voor het bevestigen en vasthouden van de spoorstaven bij het gieten van het beton relatief omslachtig is en bovendien een robuust ophangsysteem vergt dat telkens opnieuw voor een vers stuk aan te leggen spoor moet ter plaatse gebracht en uitgelijnd worden en dat na het gieten telkens opnieuw moet afgebroken worden om verplaatst te worden voor een volgend stuk aan te leggen spoor.
Op die manier is het leggen van het spoor tijdrovend en vergt bovendien geschoold personeel met voldoende ervaring om het ophangsysteem deskundig te kunnen opstellen en uit lijnen.
Bijkomend is dat tijdens het positioneren en ingieten van de spoorstaven het spoor en de weg of overweg onbruikbaar zijn voor ieder spoor- en wegverkeer.
De huidige uitvinding heeft tot doel aan de voornoemde en andere nadelen een oplossing te bieden.
Hiertoe betreft de uitvinding een systeem voor het bevestigen en vasthouden van spoorstaven voor een ingebed type van spoor waarbij de spoorstaven zijn gevormd als profielen met een voetflens en een ziel en die na plaatsing minstens gedeeltelijk ingebed worden in een rijdek uit beton of dergelijke en waarbij het gedeelte van de spoorstaven dat ingebed moet worden voorzien is van een beschermende mantel uit elastisch materiaal, waarbij het systeem is opgebouwd uit dwarsliggers die dwars op de spoorstaven worden aangebracht en die bedoeld zijn om de spoorstaven ter plaatse van de voetflens met mantel op vast te klemmen door middel van een klem aan weerszijden van de spoorstaaf die door middel van een schroef in de dwarsligger wordt vastgeschroefd en waarbij er een stop of aanslag is voorzien die ervoor zorgt dat de samendrukking van het materiaal van de mantel door de klem beperkt blijkt tot het elastisch domein van dit materiaal.
Een voordeel van het systeem volgens de uitvinding is dat op deze manier de spoorstaven kunnen gemonteerd worden op een gelijkaardige eenvoudigere manier dan gebruikt voor het aanleggen van een spoor in eigen bedding, namelijk door de spoorstaven op dwarsliggers vast te klemmen, echter ditmaal met een beschermende elastische mantel errond, wat ervoor zorgt dat er geen duur ophangsysteem meer nodig is voor het ter plaatse vasthouden van de spoorstaven bij het vormen van het rijdek in beton of dergelijke, wat ook de werklast voor het plaatsen van dit type spoor aanzienlijk doet verminderen aangezien het opstellen, uitlijnen en afbreken van het ophangsysteem niet meer nodig is.
Een ander voordeel is dat het spoor dat gevormd wordt na het monteren van de spoorstaven op de dwarsliggers reeds tijdelijk in gebruik kan worden genomen voor spoorverkeer bij lage snelheid, en dit nog voor de spoorstaven in het beton zijn ingegoten.
Bovendien kunnen de spoorstaven naast de bedding of op een andere plaats op voorhand op de dwarsliggers worden geassembleerd tot secties van het spoor die in hun geheel in de bedding kunnen geplaatst worden, wat een tijdswinst oplevert voor het plaatsen van de spoorstaven in de bedding en dus ook een tijdsvoordeel voor de tijd dat het spoor en de weg buiten dienst zijn.
Een aangepaste klem met aanslag moet beletten dat de elastische mantel te sterk zou ingedrukt worden bij het aanschroeven van de klemmen met een aanspankracht zoals gebruikelijk wordt toegepast bij een spoor in eigen bedding, wat ertoe zou leiden dat de elastische mantel bij het vastklemmen plastisch zou vervormd worden, waardoor de elasticiteit van de mantel zou verloren gaan die nodig is om de trillingen en krachten op te vangen die zich voordoen wanneer een spoorvoertuig of een baanvoertuig over het spoor rijdt.
Door de aanslag of stop is het niet mogelijk om de klem te vast aan te schroeven. Hierdoor kunnen goedkopere arbeiders ingezet worden zonder hoge opleiding of ervaring.
Dwarsliggers zijn klassiek voorzien van een goot waarin een spoorstaaf wordt aangebracht, welke goot breder is dan de breedte van de voetflens van de spoorstaaf en waarin de betreffende spoorstaaf met mantel wordt aangebracht op een afstand van de randen van de goot, waarbij aan weerszijden van de spoorstaaf een klem wordt aangebracht die bij voorkeur is gevormd met een centraal lichaam met een doorgang voor een voornoemde schroef en twee vleugels, waarbij de klem in montagepositie met het lichaam tussen de rand van de groef en de voetflens met mantel wordt aangebracht met de vleugels rustend op de betreffende rand en op de voetflens met mantel.
Zulke klem is relatief eenvoudig te realiseren en zorgt bij het aanschroeven van zulke klem voor een hefboomwerking die op de mantel rond de voetflens van de spoorstaaf een verticale inklemkracht uitoefent.
Bij voorkeur bezit het lichaam van de klem de vorm van een blokje dat de laterale afstand tussen een gemonteerde spoorstaaf met mantel en de rand van de goot plaatselijk hoofdzakelijk opvult.
Op die manier zit de spoorstaaf stevig ingeklemd tussen de randen van de goot, wat zorgt voor een goede laterale overbrenging naar het rij dek van de krachten die door een spoorvoertuig of een baanvoertuig worden uitgeoefend op de spoorstaven.
Volgens een bijzonder aspect van de uitvinding is het systeem voorzien van middelen om de spoorstaven bij het monteren in de goot in dwarsrichting te verschuiven.
Dit biedt het voordeel dat de dwarsliggers niet perfect op elkaar moeten worden uitgelijnd maar dat de dwarsliggers met een zekere laterale tolerantie kunnen geplaatst worden, terwijl de uitlijning van de spoorstaven wordt opgevangen door de mogelijkheid om spoorstaven in de goot te kunnen verschuiven in de ene of andere richting.
De voornoemde middelen worden bij voorkeur gerealiseerd doordat de goot met haar randen schuin loopt ten opzichte van de lengterichting van de spoorstaven zodanig dat de randen van de goot een scherpe hoek insluiten met de randen van een voetflens met mantel van een spoorstaaf die in de goot gemonteerd is en doordat het lichaam van de klemmen als een wig is uitgevoerd met twee laterale zijden die onderling een hoek insluiten die gelijk is aan de voornoemde scherpe hoek tussen de randen van de goot en de randen de voetflens met mantel van een gemonteerde spoorstaaf.
Door het wigvormig lichaam van de klemmen in de ene of andere zin langs de spoorstaaf te verschuiven tussen een rand van de goot en een rand van de spoorstaaf, kan de spoorstaaf makkelijk worden uitgelijnd in het verlengde van een reeds eerder geplaatste spoorstaaf zonder dat het daarvoor nodig is de dwarsligger te verplaatsen, wat een voordeel is gezien het relatief grote gewicht van een betonnen dwarsligger.
De uitvinding heeft eveneens betrekking op een spoor met spoorstaven met een mantel die zijn ingebed in het rijdek en die zijn aangebracht op dwarsliggers met klemmen volgens een systeem zoals hiervoor beschreven.
Tevens heeft de uitvinding betrekking op een werkwijze voor het aanleggen van een spoor met ingebedde spoorstaven (2), welke werkwijze de volgende stappen omvat: - het samenstellen van geprefabriceerde spoorsecties van gegeven lengte door het aanbrengen van twee spoorstaven (2) van de gegeven lengte op een aantal ondersteunende dwarsliggers (11); het op de gewenste spoorbreedte van elkaar fixeren van de spoorstaven met mantel door ze op de dwarsliggers vast te klemmen door middel van klemmen met een klemaanslag vast te schroeven tot tegen de klemaanslag die er op voorzien is dat de samendrukking van de mantel beperkt blijft tot het elastische domein van het materiaal van de mantel; - het positioneren van de spoorsectie in de bedding; en, - het storten van het beton of dergelijke ter vorming van een rijdek waarin de spoorsectie minstens tot op zekere hoogte van de spoorstaven ingebed is.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven van een spoor volgens de uitvinding en van een systeem om zulk spoor aan te leggen, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: figuur 1 schematisch en in perspectief een uitgebroken gedeelte toont van een spoor volgens de uitvinding met spoorstaven die ingebed zijn in een betonnen rijdek; figuur 2 eenzelfde zicht geeft als dat van figuur 1, doch zonder het beton van het rijdek;
figuur 3 een doorsnede weergeeft volgens lijn III-III in figuur 2 tijdens montage van een spoorstaaf; figuur 4 op grotere schaal het gedeeltelijke toont dat in figuur 3 door het kader F4 is aangeduid; figuur 5 hetzelfde beeld geeft als dit figuur 4, doch in gemonteerde toestand; figuur 6 een bovenaanzicht weergeeft volgens pijl F6 in figuur 2.; figuur 7 op grotere schaal het gedeeltelijke toont dat in figuur 6 door het kader F7 is aangeduid; de figuren 8 en 9 eenzelfde beeld weergeven als dit van figuur 7, doch elk voor een andere laterale uitlijning van de spoorstaven.
Het in figuur 1 weergegeven gedeelte van een spoor 1 heeft betrekking op een spoor van het type waarvan de spoorstaven 2 tot bovenaan zijn ingebed in een rijdek 3 uit beton of dergelij ke.
De spoorstaven 2 zijn zoals bekend gevormd als metalen profielen met een voetflens en een centraal opstaande ziel 5 met daarop een kopflens 6 waarvan de vorm afhankelijk is van het type spoorvoertuigen waarvoor het spoor is voorzien, bijvoorbeeld voor een tram in het voorbeeld van de figuren.
Rond de voetflens 4 is een mantel aangebracht die zoals gebruikelijk in het geval van een ingebed spoor 1, gemaakt is uit een elastisch materiaal zoals rubber of dergelijke met een zekere dikte.
De mantel 7 omsluit de randen van de voetflens 4 en is op de bovenzijde die in contact is met de onderzijde van de voetflens 4 voorzien van ribben 9 waarop de voetflens 4 rust.
De ziel 5 is bijkomend voorzien van manteldelen 10 die het gedeelte van de spoorstaven 2 dat is ingebed moet afschermen van het beton van het rijdek 3.
De mantel 7 rond de voetflens 4 en de manteldelen 10 kunnen ook in als één mantel zijn geïntegreerd.
Vooraleer het vloeibaar beton van het rijdek 3 wordt gegoten, worden eerst dwarsliggers 11 aangebracht op een bedding die zich uitstrekt langs het aan te leggen traject van het spoor 1, waarbij de dwarsliggers 11 op vaste afstanden van elkaar en dwars op de richting van het spoor 1 en van de spoorstaven 2 worden voorzien.
De dwarsliggers zijn bijvoorbeeld vervaardigd uit beton en zijn voorzien van twee op een afstand A van elkaar gesitueerde goten 12 of verdiepingen de spoorstaven 2 met hun mantel 7 worden aangebracht, rustend op de bodem 13 van een betreffende goot 12 en op een afstand van de randen 14 van de goot 12.
De spoorstaven 2 worden op de dwarsliggers 11 bevestigd door middel van klemmen 15 die door middel van schroeven 16 op de dwarsliggers 11 worden vastgezet, waarbij de klemmen 15 hiertoe zijn voorzien van een doorgang 17 waardoorheen een schroef 16 kan worden aangebracht en de dwarsliggers 11 in de bodem 13 van de goten 12 zijn voorzien van schroefgaten of schroefhulzen 18 die bij het vervaardigen van de dwarsliggers 11 mee in beton van de dwarsliggers 11 zijn ingegoten.
De klemmen 15 zijn uitgevoerd als een balkvormig centraal lichaam 19 met twee overstaande laterale zijden 20 en 21 waarmee het lichaam 19 past tussen een rand 14 van een goot 12 en een rand van een voetflens 4 met mantel 7.
De klemmen 15 zijn aan op de voornoemde laterale zijden 20 en 21 voorzien van laterale vleugels 22 en 23 waarmee zij bij montage respectievelijk rusten op een rand 14 van de goot 12 en op de bovenzijde van de voetflens 4 met mantel 7.
In de figuren 3 en 4 is een situatie weergegeven waarin de spoorstaven 2 in centraal in de goten 12 zijn aangebracht en de klemmen 12 met een schroef 16 losjes zijn aangebracht zonder de schroeven 16 aan te spannen.
De vorm van de klemmen 15 is zo gekozen dat in deze montagetoestand van de figuren 3 en 4 er nog een speling 24 is voorzien tussen de onderzijde 25 van het lichaam 19 en de bodem 13 van de goot 12.
Uitgaande van de situatie van de figuren 3 en 4 worden de spoorstaven 2 vastgezet op de dwarsliggers 11 door de schroeven 16 ten einde vast te draaien tot wanneer de onderzijde van het lichaam 19 vast tegen de bodem 13 van de goot 12 is aangeschroefd, daarbij een aanslag of stop vormend voor het verder aanschroeven van de klemmen 15.
De schroeven 16 kunnen met een zeker aantrekkoppel worden vastgezet, bijvoorbeeld het aantrekkoppel van de schroeven zoals gebruikelijk wordt toegepast in een spoorsysteem in eigen bedding voor het vastzetten van de spoorstaven 2 zonder mantel 7 op de dwarsliggers.
De vorm van de klemmen 15 is zodanig aangepast dat wanneer de schroeven volledig zijn vastgezet met het lichaam 19 aangeschroefd tegen de bodem 13 van de goot 12, de samendrukking van het materiaal van de mantel 7 door de klem 15 beperkt blijkt tot het elastisch domein van dit materiaal en met andere woorden de mantel 7 slechts een elastische vervorming ondergaat zonder plastische indrukking die het materiaal van de mantel 7 zou verstijven.
Bij voorkeur zal men ervoor zorgen dat het materiaal van de mantel 7 bij het aanschroeven van de schroef 16 over een afstand C van maximum 2 of 1,5 millimeter wordt ingedrukt, en dit zowel ter plaatse van de contactzone tussen de klem 15 en de mantel 7 rond de rand 8 van de voetflens 4, als ter plaatse van de ribben 9 zoals weergegeven in figuur 5, waarbij bijvoorbeeld de indrukking verschillend kan zijn naargelang de plaats van indrukking, bijvoorbeeld verschillend boven en onder de voetflens 4, en dit bijvoorbeeld afhankelijk van de stijfheid en de specifieke vormgeving van de mantel.
Aldus blijft de mantel 7 een grote elasticiteit behouden wat belangrijk is om krachten en trillingen, veroorzaakt door het spoorverkeer, te kunnen opvangen wanneer de spoorstaven eenmaal in beton zijn ingegoten en in deze ingebetonneerde toestand de krachten en trillingen gelijkmatig naar het beton te kunnen afleiden zonder dat de klemming van de spoorstaven op de dwarsliggers daarbij een hindernis vormt.
Het is duidelijk dat de dwarsliggers 11 en de klemmen 15 enkel hun nut hebben bij het aanleggen van het spoor in de bedding en in principe geen nut meer hebben na het gieten en uitharden van het beton.
De dwarsliggers 11 en klemmen 15 zijn als het ware een soort hulpmiddel op geprefabriceerde spoorsecties van bijvoorbeeld 18 meter lengte te kunnen vormen met spoorstaven die op de gewenste spoorbreedte op de dwarsliggers worden gefixeerd en zo worden vastgehouden tijdens het manipuleren van deze secties om ze in de bedding op hun plaats aan te brengen.
Volgens een specifiek kenmerk is het systeem voorzien van middelen om een spoorstaaf 2 bij het monteren in dwarsrichting in de goot 12 te kunnen verschuiven.
Hiertoe is de goot 12 met haar randen 14 schuin lopend uitgevoerd ten opzichte van de lengterichting van de spoorstaven, zodanig dat de randen 14 van de goot 12 een scherpe hoek D insluiten met de randen van een voetflens 4 met mantel 7 van een spoorstaaf 2 die in de goot 12 gemonteerd is en dat voornoemde middelen om de spoorstaven 2 bij het monteren in de goot 12 in dwarsrichting te kunnen verschuiven worden gevormd door het lichaam 19 van de klemmen 15 als een wig uit te voeren met twee laterale zijden 20 en 21 die onderling een hoek E insluiten die gelijk is aan de voornoemde scherpe hoek D.
De doorgang 17 voor de schroef 16 doorheen het wigvormig lichaam 19 is gevormd als een slipgat dat zich uitstrekt evenwijdig met de laterale zijde 21 van het lichaam 19 die in contact is met een rand 14 van de goot 12.
Op die manier hebben de klemmen 15 een longitudinale bewegingsvrijheid om in de lengterichting van de spoorstaven 2 verschoven te kunnen worden, waarbij zulke longitudinale verschuiving tevens gepaard gaat met een laterale verschuiving van de klem 15 in de ene of andere zin.
Uitgaande van een situatie zoals weergegeven in figuur 7 waarin de klemmen 15 zodanig zijn gepositioneerd dat de schroeven 16 zich in het midden van de doorgangen 17 bevinden, kunnen de beide klemmen in de longitudinale richting van de pijlen 26 verschoven worden zoals weergegeven in figuur 8.
Hierdoor verplaatsen de beide klemmen 15 zich tevens in de laterale richting weergegeven met de pijlen 27, waardoor de spoorstaaf tussen de beide klemmen 15 mee in de richting van de pijlen 27 wordt verschoven zoals geïllustreerd in figuur 8.
Dit laat toe om de spoorstaven 2 makkelijker op elkaar uit te lijnen zonder de dwarsliggers 11 te moeten verplaatsen.
In figuur 9 wordt aangegeven dat wanneer de klemmen in tegengestelde richting van de pijlen 26 worden verschoven, de klemmen 15 tevens in de tegengestelde richting van de pijlen 27 bewegen om de zijdelingse positie van de spoorstaaf 2 in de goot 12 in de andere richting te kunnen corrigeren.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch een spoor en een daarbij toegepast systeem volgens de uitvinding kan in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
Claims (11)
- Conclusies .1. - Systeem voor het bevestigen en vasthouden van spoorstaven (2) voor een ingebed type van spoor (1) waarbij de spoorstaven (2) zijn gevormd als profielen met een voetflens (4) en een ziel (5) en die na plaatsing minstens gedeeltelijk ingebed worden in een rijdek (3) uit beton of dergelijke en waarbij het gedeelte van de spoorstaven (2) dat ingebed moet worden voorzien is van een beschermende mantel (7) uit elastisch materiaal, daardoor gekenmerkt dat het systeem is opgebouwd uit dwarsliggers (11) die bedoeld zijn om de spoorstaven (2) ter plaatse van de voetflens (4) met mantel (7) op de juiste spoorbreedte vast te klemmen door middel van een klem (15) aan weerszijden van de spoorstaaf (2) die door middel van een schroef (16) in de dwarsligger (11) wordt vastgeschroefd, waarbij er een stop of klemaanslag is voorzien die ervoor zorgt dat de samendrukking van dit materiaal van de mantel (7) door de klem (15) beperkt blijft tot het elastisch domein van dit materiaal zodat een lineaire gelijkmatige ondersteuning blijft behouden.
- 2. - Systeem volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat het materiaal van de mantel (7) bij het aanschroeven van de schroef (16) een minimale indrukking wordt bekomen wanneer de klemaanslag wordt bereikt.
- 3. - Systeem volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de dwarsliggers (11) voor elke te bevestigen spoorstaaf (2) zijn voorzien van een goot (12) die breder is dan de breedte van de voetflens (4) en waarin de betreffende spoorstaaf (2) met mantel (7) wordt aangebracht op een afstand van de randen (14) van de goot (12), waarbij aan weerszijden van de spoorstaaf (2) een klem (15) wordt aangebracht met een centraal lichaam (16) met een doorgang voor een voornoemde schroef (16) en twee vleugels (22,23), waarbij de klem (15) in montagetoestand met het lichaam (19) tussen de rand (14) van de goot (12) en de voetflens (4) met mantel (7) wordt aangebracht met de vleugels (22,23) rustend op de betreffende rand (4) en op de voetflens (4) met mantel (7).
- 4. - Systeem volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat de hoogte van het lichaam (19) zodanig is dat enerzijds, wanneer de klem (15) in montagetoestand is gebracht zonder aanschroeven van de voornoemde schroef (16), er een speling (24) is voorzien tussen de onderzijde (25) van het lichaam en de bodem (13) van de goot (12) en dat, anderzijds, wanneer bij het aanschroeven van de schroef (16) de speling (24) wordt weggenomen, het contact van het lichaam (19) met de bodem (13) van de goot (12) de voornoemde schroefaanslag vormt die ervoor zorgt dat de samendrukking van het materiaal van de mantel (7) door de klem (15) beperkt blijkt tot het elastisch domein van dit materiaal.
- 5. - Systeem volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat er in de bodem (13) van de goot (12) schroefdraadgaten of schroefhulzen (18) zijn voorzien voor het aanschroeven van de voornoemde schroeven (16), welke schroefdraadgaten of schroefhulzen (18) zijn aangebracht op een vaste afstand van de randen (13) van de goot (12) op een plaats tussen een dergelijke rand (13) en een voetflens (4) met mantel (7) .
- 6. - Systeem volgens één van de conclusies 3 tot 5, daardoor gekenmerkt dat het lichaam (19) de vorm heeft van een blokje dat ter hoogte van de schroef (16) de laterale afstand tussen een gemonteerde spoorstaaf (2) met mantel (7) en de rand (13) van de goot (12) plaatselijk hoofdzakelijk opvult.
- 7. - Systeem volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het systeem voorzien is van middelen om de spoorstaven (2) bij het monteren in de goot (12) in dwarsrichting te verschuiven.
- 8. - Systeem volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat de goot (12) met haar randen (13) schuin loopt ten opzichte van de lengterichting van de spoorstaven (2) zodanig dat de randen (13) van de goot (12) een scherpe hoek (D) insluiten met de randen van een voetflens (4) met mantel (7) van een spoorstaaf (2) die in de goot (12) gemonteerd is en dat de voornoemde middelen om de spoorstaven (2) bij het monteren in de goot (12) in dwarsrichting (27) te verschuiven worden gevormd door het lichaam (19) van de klemmen (15) als een wig uit te voeren met twee laterale zijden (20,21) die onderling een hoek (E) insluiten die gelijk is aan de voornoemde scherpe hoek (D) tussen de randen (13) van de goot (12) en de randen de voetflens (4) met mantel (7) van een gemonteerde spoorstaaf (2).
- 9. - Systeem volgens conclusie 8, daardoor gekenmerkt dat de doorgang (17) voor een schroef (16) doorheen het wigvormig lichaam (19) is gevormd als een slipgat dat zich uitstrekt evenwijdig met één van beide laterale zijden (20,21) van het lichaam (19) die een hoek (D) met elkaar insluiten.
- 10. - Spoor met spoorstaven die samen met een mantel zijn aangebracht op dwarsliggers (11) met klemmen (15) volgens een systeem volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de dwarsliggers (11) met de gemonteerde spoorstaven (2) met mantel (7) zijn ingebed in een rijdek (3) uit beton of dergelijke.
- 11. - Werkwijze voor het aanleggen van een spoor met ingebedde spoorstaven (2), daardoor gekenmerkt dat deze werkwijze de volgende stappen omvat: - het samenstellen van geprefabriceerde spoorsecties van gegeven lengte door het aanbrengen van twee spoorstaven (2) van de gegeven lengte op een aantal ondersteunende dwarsliggers (11); het op de gewenste spoorbreedte van elkaar fixeren van de spoorstaven met mantel door ze op de dwarsliggers vast te klemmen door middel van klemmen met een klemaanslag vast te schroeven tot tegen de klemaanslag die er op voorzien is dat de samendrukking van de mantel beperkt blijft tot het elastische domein van het materiaal van de mantel; - het positioneren van de spoorsectie in de bedding; en, - het storten van het beton of dergelijke ter vorming van een rijdek waarin de spoorsectie minstens tot op zekere hoogte van de spoorstaven ingebed is.
Priority Applications (1)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
BE2014/0547A BE1022001B1 (nl) | 2014-07-10 | 2014-07-10 | Systeem voor het bevestigen en vasthouden van spoorstaven voor een ingebed spoor |
Applications Claiming Priority (1)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
BE2014/0547A BE1022001B1 (nl) | 2014-07-10 | 2014-07-10 | Systeem voor het bevestigen en vasthouden van spoorstaven voor een ingebed spoor |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
BE1022001B1 true BE1022001B1 (nl) | 2016-02-03 |
Family
ID=51584897
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
BE2014/0547A BE1022001B1 (nl) | 2014-07-10 | 2014-07-10 | Systeem voor het bevestigen en vasthouden van spoorstaven voor een ingebed spoor |
Country Status (1)
Country | Link |
---|---|
BE (1) | BE1022001B1 (nl) |
Citations (3)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US4353503A (en) * | 1977-12-16 | 1982-10-12 | Societe: Ressorts Industrie | Resilient mounting for a rail on its support |
WO2001083889A1 (en) * | 2000-05-03 | 2001-11-08 | Iron Horse Engineering Co. | Rail boot |
US20030168519A1 (en) * | 2002-03-08 | 2003-09-11 | Hofstetter Don R. | Railway crossing structure |
-
2014
- 2014-07-10 BE BE2014/0547A patent/BE1022001B1/nl active
Patent Citations (3)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US4353503A (en) * | 1977-12-16 | 1982-10-12 | Societe: Ressorts Industrie | Resilient mounting for a rail on its support |
WO2001083889A1 (en) * | 2000-05-03 | 2001-11-08 | Iron Horse Engineering Co. | Rail boot |
US20030168519A1 (en) * | 2002-03-08 | 2003-09-11 | Hofstetter Don R. | Railway crossing structure |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
AU2011351482B2 (en) | Method for producing a slab trackway | |
KR101197361B1 (ko) | 슬라이드형 신축이음장치 | |
KR102135562B1 (ko) | 매립형 철도궤도의 설치구조 및 이를 위한 고정블럭 | |
US4327865A (en) | Assembly for securing a rail to a supporting tie | |
BE1022001B1 (nl) | Systeem voor het bevestigen en vasthouden van spoorstaven voor een ingebed spoor | |
NL1030145C2 (nl) | Werkwijze voor het instorten van bielzen en daarvoor gebruikte bekisting. | |
EP2998439B1 (de) | Bahnübergangsbelagssystem | |
KR100948279B1 (ko) | 레일조정장치를 구비한 매립식 철도궤도 구조 | |
KR100854479B1 (ko) | 레일설치지그 및 이를 이용한 매립식 철도궤도 시공방법 | |
DE102008008975B3 (de) | Vorrichtung zur Befestigung einer Schiene auf einem Träger | |
NL1031929C2 (nl) | Werkwijze voor het verbeteren van een stalen brug, alsmede aldus verbeterde stalen brug. | |
US4457468A (en) | Railroad grade crossing construction | |
KR102484097B1 (ko) | 후타 보존 부분교체형 핑거조인트와 핑거조인트의 조립방법 및 교체방법 | |
EP3235951A1 (de) | Vorrichtung zur befestigung einer schiene für schienenfahrzeuge | |
EP3444401A1 (en) | Anchor bolt for a resilient rail fastening | |
DE102010030275A1 (de) | Vorrichtung zur Ermöglichung der Befahrbarkeit von Festen Fahrbahnen in Eisenbahntunneln mit gummibereiften Rettungsfahrzeugen | |
KR20170075480A (ko) | 철도용 레일 지지장치 | |
JP5424149B2 (ja) | 植栽設置構造 | |
JP6615568B2 (ja) | 枕木締結具 | |
EP0697485B1 (fr) | Dispositif pour la réalisation de voies ferrées et procédé pour sa mise en oeuvre | |
US7677465B1 (en) | Railway crossing installation | |
NL1033956C2 (nl) | Werkwijze voor het aanbrengen/verwijderen van een voeg in een uitsparing tussen delen van een wegdek en een inrichting voor het daarbij afdekken. | |
EP0016869A1 (de) | Fahrbahnplatte | |
JP2000104203A (ja) | 浮上式鉄道用軌道レールの支持構造 | |
DK2800833T3 (en) | fixed carriageway |