BE1021511B1 - Lamineertoestel en gebruik van dit lamineertoestel. - Google Patents

Abstract

Lamineertoestel voor het aanbrengen van een film (41) op een substraat (42) waarbij de film (41) en/of het substraat (42) voorzien zijn van een laag smeltlijm, daardoor gekenmerkt dat het lamineertoestel (1) voorzien is van: een bodem (3); een plaat (8) die ten opzichte van de bodem (2) in de hoogte verplaatsbaar is middelen om de plaat (8) omhoog te lichten en terug te laten zakken; een verwarmingselement (25) voor het verwarmen van de plaat (8) en/of van de bodem (3); een aandrukrol (28) die in hoogte verplaatsbaar is ten opzichte van de bodem (3); en, aandrukmiddelen (32) die de aandrukrol (28) in de richting van de bodem (3) duwen.

Description

Lamineertoestel en gebruik van dit lamineertoestel.

De huidige uitvinding heeft betrekking op een lamineertoestel.

Lamineren is een bekende verbindingstechniek om meerdere lagen van gelijke en/of verschillende materialen met elkaar te verbinden.

Voor het lamineren worden vandaag de dag verschillende methodes toegepast.

Een eerste methode staat bekend als nat lamineren waarbij tussen de te verbinden lagen een vloeibare lijm wordt aangebracht die na het drogen zorgt voor een onderlinge verbinding tussen de gelamineerde delen.

Een tweede bekende methode is deze van het droog lamineren waarbij tussen de te verbinden lagen een zelfklevende lijm wordt toegepast die na aandrukken van de lagen de verbinding tussen de lagen tot stand brengt.

Een derde bekende methode is het thermisch lamineren, waarbij één of beide contactvlakken van de te lamineren lagen worden voorzien van een smeltlijm en waarbij door opwarming en/of door toepassing van druk de contactvlakken plastisch worden en als het ware met elkaar versmelten.

De uitvinding heeft meer in het bijzonder betrekking op een lamineertoestel voor het toepassen van deze laatste methode, namelijk op een lamineertoestel voor het aanbrengen van een film op een substraat waarbij de film en/of het substraat voorzien zijn van een laag smeltlijm.

Om deze methode toe te passen is het nodig om de smeltlijm eerst op te warmen om hem aan het smelten te brengen en om vervolgens druk uit te oefenen om vervolgens de gesmolten smeltlijm over het ganse contactoppervlak aan te drukken om te zorgen voor een gelijkmatige verlijming over gans het oppervlak.

Er zijn kleine lamineertoestellen die in de handel verkrijgbaar zijn voor gebruik thuis of in kleinere kantoren die het mogelijk maken om twee dunne flexibele films met een dikte van bijvoorbeeld minder dan twee tienden van een millimeter tegen elkaar te lamineren.

Hiervoor bestaan oplossingen zoals rollaminators met 2, 4, 6 of 8 rollen met of zonder een zogenaamde "hot-shoe", die werken met voorgesneden stukken materiaal van de laminaatfilm die samen tussen verwarmde rollen of tussen een rol en de hot-shoe worden getrokken. Er bestaan ook laminators die op dezelfde manier werken maar dan vanaf een laminaatfilmrol.

Dit type van kleine lamineertoestellen heeft echter het nadeel dat het niet mogelijk is om een degelijke en gelijkmatige laminatie te bekomen wanneer een dunne film van bijvoorbeeld twee tienden van een millimeter dikte op een dikker substraat van karton, harde kunststof of dergelijke van bijvoorbeeld een halve millimeter moet gelamineerd worden.

Dit ligt hem onder meer in het feit dat de rollen op een vaste afstand van elkaar zijn opgesteld en dus de druk varieert naargelang de dikte van de te lamineren materialen die tussen de rollen wordt doorgetrokken. Bij duurdere toestellen is de afstand tussen de rollen instelbaar.

Een andere oorzaak ligt hem waarschijnlijk in het feit dat de opwarming niet gelijkmatig over gans de lengte van de doorvoer van de te lamineren lagen tussen de rollen kan verlopen, waarbij door de grotere massa van het dikkere substraat de warmte van de rollen sterker geabsorbeerd wordt in het dikkere substraat, waardoor de temperatuur van de rollen en/of van de hot-shoe sterk afnemen en de smeltlijm niet voldoende of helemaal niet smelt. Dit kan zorgen voor een zwakke verlijming of zelfs tot het uitblijven van een verlijming op het einde van de beweging tussen de rollen.

Dit verschijnsel vindt onder meer zijn oorzaak in het verschil tussen de snelheid van doorvoer van de te lamineren lagen en de snelheid van detectie van de temperatuursvermindering door de thermostaat aan de buitenkant van de lamineerrol of hot-shoe. Dit verschil in snelheid veroorzaakt een vertraagde waarneming van de temperatuursdaling, die ervoor zorgt dat de te lamineren materialen al door het lamineertoestel zijn vooraleer dat de laminatorrol terug begint op te warmen tot een voldoende hoge temperatuur voor een correcte verlijming.

De huidige uitvinding heeft tot doel aan de voornoemde en andere nadelen een oplossing te bieden.

Lamineer toestel voor het aanbrengen van een film op een substraat waarbij de film en/of het substraat voorzien zijn van een laag smeltlijm en waarbij het lamineertoestel voorzien is van: • een behuizing met een bodem; • een plaat die ten opzichte van de bodem in de hoogte verplaatsbaar is en die samen met de bodem een ruimte vormt waarin het substraat samen met de daartegen aangebrachte te lamineren film kan worden aangebracht; • middelen om de plaat omhoog te lichten en terug te laten zakken tot in een rustpositie waarin de plaat kan rusten op een substraat met een te lamineren film die zich in de ruimte bevinden tussen de plaat en de bodem • een verwarming voor het verwarmen van de bodem en/of van de plaat tot een temperatuur die hoger is dan de smelttemperatuur van de smeltlijm; • een ingang en een uitgang voor de invoer en de uitvoer van het substraat samen met de te lamineren film tussen de bodem en de plaat; • een aan de uitgang opgestelde aandrukrol die in hoogte verplaatsbaar is ten opzichte van de bodem; en, • aandrukmiddelen die de aandrukrol in de richting van de bodem duwen en die, bij de uitvoer van het substraat met de te lamineren film, de film en het substraat tegen elkaar aandrukken.

Om te lamineren wordt eerst de plaat omhoog gelicht en wordt het substraat met de te lamineren film samen onder de plaat aangebracht en laat men vervolgens de plaat zakken om ze te laten rusten op het substraat met de film.

Door het contact van de film met de verwarmde bodem of plaat wordt de smeltlijm aan het smelten gebracht. Door de relatief grote massa van de plaat en de egale opwarming van de film over gans zijn oppervlak wordt de smeltlijm overal gelijkmatig aan het smelten gebracht en zakt de temperatuur niet onder een minimum smelttemperatuur.

Na enkele seconden, wanneer de smeltlijm voldoende gesmolten is, wordt de plaat terug opgelicht en wordt het substraat met de film met gesmolten lijm via de uitgang onder de aandrukrol getrokken om de film tegen het substaat aan te drukken en te laten stollen door het temperatuursverschil met de koudere aandrukrol.

Een voordeel van zulk lamineertoestel volgens de uitvinding is dat het toelaat een dunne film op een dikker substraat te lamineren met een kwaliteit van afwerking die deze van de duurdere professionele industriële lamineertoestellen evenaart.

Doordat de hoogte van de aandrukrol zich binnen zekere grenzen kan aanpassen aan de dikte van de ingevoerde materialen zal de druk van de aandrukrol weinig variëren en dus ook weinig invloed hebben op de kwaliteit van het werk bij het lamineren van substraten en films met verschillende dikte.

Het is zelfs mogelijk om met een lamineertoestel volgens de uitvinding stijve boekomslagen uit karton of dergelijke te voorzien van een gelamineerde film, al of niet voorzien van een bedrukking.

Nog een voordeel van een lamineertoestel volgens de uitvinding is dat het op een zeer eenvoudige manier te realiseren is en hierdoor uitermate geschikt is om als een klein toestel voor thuisgebruik of op kantoor te worden gebruikt, hetzij sporadisch of in kleine series zonder grote investeringen.

Bij voorkeur zijn de middelen om de plaat te lichten en te laten zakken uitgevoerd als een hefboommechanisme dat toelaat de plaat manueel op- en neer te bewegen.

Bij voorkeur kunnen middelen worden voorzien die toelaten de hoogte van het bovenvlak van het substraat met de te lamineren film op een gewenst niveau ten opzichte van de onderzijde van de aandrukrol te regelen of in te stellen, om ervoor te zorgen dat de druk van de aandrukrol steeds ongeveer dezelfde is om een reproduceerbare kwaliteit van de laminatie te bekomen.

De uitvinding heeft eveneens betrekking op het gebruik van een lamineertoestel volgens de uitvinding zoals hiervoor beschreven voor het lamineren van een film op een substraat met een grotere dikte dan de dikte van de film, bijvoorbeeld voor het lamineren van een film op een stijf substraat zoals karton, harde kunststof of dergelijke waarvan de dikte groter is dan een halve millimeter en een film die dunner is dan twee tienden millimeter.

Dit was tot nu toe niet mogelijk zonder een dure investering in een industriële laminator.

Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven van een lamineertoestel volgens de uitvinding, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin:

Figuur 1 schematisch en in perspectief een lamineertoestel volgens de uitvinding weergeeft; figuur 2 het inwendige toont van het toestel van figuur 1, gezien vanuit een ander gezichtspunt; figuur 3 een doorsnede weergeeft volgens lijn III-III in figuur 1, doch in een andere stand van het toestel figuur 4 het toestel van figuur 2 toont, doch met een weggenomen zijplaat; figuur 5 een zijaanzicht weergeeft volgens pijl F5 in figuur 4; figuren 6 tot 10 het gebruik illustreren van een lamineertoestel volgens de uitvinding tijdens opeenvolgende stappen van het gebruik.

Het in figuur 1 weergegeven lamineertoestel 1 bevat een behuizing 2 bestaande uit een bodem 3 met daarop twee overstaande opstaande zijwanden 4 verbonden door een achterwand 5 en uit een kap 6 die voorzien is van een opening 7 waarlangs de te lamineren materialen kunnen inen uitgevoerd worden.

In de behuizing 2 is op een afstand boven de bodem een plaat 8 voorzien uit een warmtegeleidend materiaal, bijvoorbeeld aluminium, welke plaat 8 een zekere dikte heeft van één tot enkele centimeters en in de hoogte verplaatsbaar is om ruimte 9 te bieden voor het aanbrengen van een substraat met een te lamineren film.

In dit geval is de plaat 8 in hoogte verstelbaar door middel van een hefboommechanisme 10 dat een hefboom 11 bevat aan weerszijden van de plaat 8, waarbij elke hefboom 11 door middel van een as 12 scharnierbaar gelagerd is in een overstaande zijwand 4 en waarbij de hefboom 11, zoals te zien is op figuur 1, gedeeltelijk uit de behuizing steekt en, zoals te zien is in figuur 4, met een gedeelte in de behuizing steekt.

De hefbomen 11 zijn met elkaar verbonden door middel van een hendel 13 waarmee de hefbomen 11 rond hun as 12 kunnen verdraaid worden.

Het vrij uiteinde van het gedeelte van elke hefboom dat in de behuizing steekt is verbonden met een stangenstelsel van twee stangen 14-15 die door middel van een schanier 16 aan mekaar gekoppeld zijn, waarbij één stang 14 met een scharnier 17 gekoppeld is aan de hefboom en de andere stang 15 met een scharnier 18 is opgehangen aan een zijwand 4 en waarbij de scharnierpunten 12-16-17-18 zijn gepositioneerd op de hoekpunten van een denkbeeldig parallellogram.

De plaat 8 is door middel van isolatieblokken 19 opgehangen aan twee latten 20 die op hun beurt zijn opgehangen aan het hefboommechanisme 10, meer bepaald één lat 2 0 tussen de hefbomen 11 en de andere lat 10 tussen de stangen 15, door middel van draaipunten 21 die op een afstand A zijn gelegen van de assen 12 en 18 respectievelijk van de hefbomen 11 en van de stangen 15.

Het hefboommechanisme 10 is zodanig ontworpen dat door een opwaartse of neerwaartse beweging van de hendel 13, de plaat 8 wordt opgetild of de plaat 8 zakt, steeds evenwijdig aan de bodem 3 en aan zichzelf. Het is duidelijk dat alternatieve mechanismen denkbaar zijn om de plaat 8 te lichten en terug te laten zakken.

Een grendel 22 maakt het mogelijk om het hefboommechanisme 10 te blokkeren in een gelichte positie van de plaat, welke grendel 22 in dit geval wordt gevormd door een hefboom die deels uit de behuizing 2 steekt en die voorzien is van een haak 23 die over een tap 24 grijpt die daartoe is voorzien op het hefboommechanisme 10, meer speciaal op de stang 14.

In de plaat 8 zijn verwarmingselementen 25 voorzien voor het opwarmen en op temperatuur houden van de plaat 8.

Deze verwarmingselementen 25 zijn bijvoorbeeld weerstanden die gemonteerd zijn in boringen 26 in de plaat 8 of die mee in het materiaal van de plaat 8 zijn ingegoten.

De temperatuur van de plaat 8 wordt door middel van een thermostaat 27 of dergelijke op een voldoende hoog peil gehouden boven de smelttemperatuur van de smeltlijm op de te lamineren materialen, bijvoorbeeld op een temperatuur van 100°C.

Aan de zijde van de opening 7 in de behuizing 2 is een aandrukrol 28 voorzien op een korte afstand van de plaat 8 en evenwijdig met een rand van de plaat 8.

De aandrukrol 28 is voorzien van een as 29' die met zijn uiteinden verplaatsbaar gevat zit in verticale slipgaten 30 waarvan de onderste rand een aanslag 31 vormt.

Deze uiteinden worden naar beneden geduwd door middel van aandrukmiddelen, bijvoorbeeld in de vorm van veren 32 die zijn aangebracht in verticale boringen 33 in de zijwanden 4.

De aandrukrol 28 is gemaakt uit siliconenrubber of is voorzien van een bekleding uit dit materiaal.

In zijn eenvoudigste vorm is de aandrukrol 28 niet voorzien van een actieve koeling of verwarming.

Wanneer de aandrukrol 28 met de uiteinden van zijn as 29 op de voornoemde aanslagen 31 van de slipgaten 3 0 rust, dan bevindt de aandrukrol 28 zich op een afstand B van de bodem 3, waarbij de spleet tussen de aandrukrol 28 en de bodem 2 in dit geval fungeert als een in- en uitgang 34 voor een substraat met film of voor een schuif 35 die dienst doet als drager om het substraat met de film in en uit het lamineertoestel 1 te schuiven.

In de uitvoeringsvorm zoals hier beschreven wordt zulke schuif 35 afgebeeld in de figuren, welke schuif 35 in dit geval bestaat uit een plaat 3 6 met een handvat 37 en twee opstaande ribben 38 en 39 op een afstand C van elkaar die een ruimte zone afbakenen, waarin het substraat met de film kunnen worden aangebracht, bijvoorbeeld een substraat van formaat A4.

De afstand C tussen de ribben 38 en 39 is bij voorkeur gelijk of iets groter dan de lengte D van de plaat 8 gemeten in de invoerrichting van de plaat 8.

Bij voorkeur is in de invoerrichting een aanslag voorzien voor de schuif 8, welke aanslag in dit geval gevormd wordt door de achterwand 5 en die zodanig is dat, bij aanslag, de plaat 8 zich pal boven de ruimte 40 tussen de ribben 38 en 39 bevindt en de ribbe 38 aan de zijde van het handvat 37 zich pal onder de aandrukrol 28 bevindt, zoals geïllustreerd in figuur 3.

De dikte van de ribbe 38 aan de zijde van het handvat 37 is bij voorkeur zodanig gekozen dat wanneer de ribbe 38 zich onder de aandrukrol 28 bevindt, de aandrukrol 28 lichtjes omhoog wordt geduwd tegen de kracht van de veren 32 in, die daardoor op voorspanning komen, welke voorspanning ervoor zorgt dat de aandrukrol met een gekende kracht tegen de ribbe 38 wordt gedrukt.

Het gebruik van het lamineertoestel 1 volgens de uitvinding is zeer eenvoudig en wordt uitgelegd aan de hand van de figuren 6 tot 9 voor het lamineren van een film 41 voorzien van een laag smeltlijm op een substraat 42 dat, bij wijze van voorbeeld, is afgebeeld als een farde of omslag van een boek uit dik stijf karton.

Er wordt daarbij vertrokken van een situatie waarbij, zoals afgebeeld in figuur 4, de hendel 13 van het hefboommechanisme 10 in zijn hoogste stand is geblokkeerd door de grendel 22 en de schuif 35 in het toestel 1 is geschoven.

Voor het lamineren wordt het lamineertoestel 1 eerst een tijdje aangeschakeld om de plaat 8 op te warmen tot op een temperatuur die in de thermostaat 27 is ingesteld en die hoger is dan de smelttemperatuur van de smeltlijm.

Na voldoende opwarming wordt de schuif 35 uit het lamineertoestel 1 getrokken zoals afgebeeld in figuur 2 en wordt, zoals getoond in figuur 6, het substraat 42 met daarop de film 41 in de ruimte 40 tussen de ribben 38 en 39 van de schuif 35 gelegd met de film 41 naar boven gekeerd en de smeltlijm in contact met de bovenzijde van het substraat 42.

Bij het aanbrengen van het substraat 42 in de schuif wordt er bij voorkeur voor gezorgd dat de bovenzijde van de film 41 op het substraat op gelijke hoogte komt met de bovenzijde 44 van de ribbe 38, bijvoorbeeld door een substraat 42 met een gepaste dikte te gebruiken, zoals het geval is in de figuren 6 en 7, of, in het geval van een dunner substraat zoals in figuur 9, door gebruik te maken van dikteplaten 43 of andere middelen om het verschil in dikte op te vangen tussen het substraat 42 met de film 41, enerzijds, en de ribbe 38, anderzijds.

Vervolgens wordt, zoals weergegeven in figuur 7, de schuif 35 terug in het lamineertoestel 1 geschoven tot tegen de achterwand 5, waardoor het substraat 42 met de film 41 onder de verwarmde plaat 8 terechtkomt en de aandrukrol 28 op de ribbe 38 komt te rusten.

Nadien wordt de grendel 22 ontgrendeld, waardoor de gebruiker de verwarmde plaat 8 kan laten zakken tot op het substraat met de film zoals weergegeven in figuur 8.

Door de warmte van de plaat 8 wordt de smeltlijm aan het smelten gebracht.

Na een tiental seconden wordt de hendel 13 terug omhoog getild en opnieuw in zijn hoogste stand geblokkeerd door middel van de grendel 22 waardoor de plaat 8 zich van het substraat 42 met de film 41 verwijderd, waarna de schuif 35 met het substraat 42 en de film 41 uit het lamineertoestel 1 worden getrokken, waardoor de film 41 over gans zijn breedte en lengte tegen het substraat 42 wordt aangedrukt door de druk die door de veren 32 via de aandrukrol 28 naar beneden wordt uitgeoefend.

Door het contact met de relatief koudere aandrukrol 28 stolt de smeltlijm bijna onmiddellijk.

Doordat de film 41 zich op gelijke hoogte bevindt of op gelijke hoogte is gebracht met de bovenzijde 44 van de ribbe 38, rolt de aandrukrol 28, bij het verwijderen van de schuif 35, als het ware zonder onderbreking, vloeiend over van de ribbe 38 op het substraat 42 met de film 41, waarbij de hoogte van de aandrukrol 28 constant blijft en hierdoor ook de aandrukrol met een gekende reproduceerbare constante druk de film tegen het substraat aandrukt.

In figuur 10 wordt getoond dat met het lamineertoestel ook stijve omslagen kunnen worden gelamineerd, waarbij in dit geval, de stijve omslag 45 is gevormd door een U-vormige bindrug 46 met twee benen 47 uit metaal met daaraan vastgemaakt twee schutbladen 48 uit karton, kunststof of dergelijke en al dan niet voorzien van een laag smeltlijm 49 aan de binnenzijde van de rug 46 die op bekende wijze dienst kan doen als inbindlijm voor het inbinden van een bundel bladen door het opwarmen van de rug in een daartoe geschikt inbindtoestel.

De omslag 45 wordt in dit geval in de schuif 35 gelegd met het nodige aantal dikteplaten 43 om de bovenzijde van het geheel vlak te maken en dit op gelijke hoogte als de bovenzijde 44 van de ribbe 38.

De gelamineerde film 41 loopt dus in dit geval door tot over de rug 4 6.

De ganse operatie kan natuurlijk ook herhaald worden om de omslag 45 ook op het andere schutblad 48 te voorzien van een gelamineerde film 41, al of niet doorlopend over de rug.

Het ontbrekende stuk op de rug 46 dat op deze manier niet voorzien is van een laminaat kan desgevallend bijkomend nog bekleed worden met een laminaatstrook bij het verwarmen van de rug 46 voor het inbinden van een bundel bladen in de inbindrug 46. Aldus kan de omslag 45 aan de buitenzijde rondom volledig bekleed worden van de voorzijde, over de rug, naar de achterzijde.

Doorgaans zal een substraat met daarop een laminaatfolie veel gebruikt worden.

Daarnaast zijn ook nog twee of meer varianten mogelijk, namelijk: - een eerste variant in de vorm van een substraat met daarop verlijmd een met smeltlijm gecoat blad papier met de coating naar de bovenkant, zodat een gewoon al of niet bedrukt papier hierop kan verlijmd worden met dit lamineertoestel en een tweede variant, en, - een tweede variant met een substraat met daarop verlijmd een gecoat blad papier met coating naar de bovenkant en daarbovenop een laminaat, zodat een gewoon al of niet bedrukt papier hierop kan verlijmd worden met dit lamineertoestel met bovendien de bescherming van het gelamineerde laminaat.

Het is duidelijk dat het lamineertoestel 1 volgens de uitvinding zeer eenvoudig is van constructie, ondermeer doordat enkel een verwarmde plaat 8 nodig is, zonder dat het nodig is andere componenten zoals rollen of dergelijke actief te verwarmen of te koelen.

Volgens een alternatieve uitvoeringsvorm kan, in plaats van de plaat 8 te verwarmen, de bodem 3 of de schuif 35 verwarmd zijn, waarbij in dat geval de te lamineren film 41 onder het substraat 42 wordt aangebracht.

Het is ook niet uitgesloten dat de in- en uitgang 34 voor de invoer en de uitvoer van het substraat 42 of van de schuif 35 met het substraat 42 verschillend zijn en de uitgang van het toestel zich bijvoorbeeld achteraan bevindt.

Het is tevens duidelijk dat het gebruik van het lamineertoestel 1 volgens de uitvinding niet uitsluitend beperkt is voor het lamineren van materialen van verschillende dikte maar ook bruikbaar is voor het lamineren van dunne films van ongeveer gelijke dikte.

De huidige uitvinding is niet beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch een lamineertoestel volgens de uitvinding kan in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (21)

1. Conclusies .

   1.- Lamineertoestel voor het aanbrengen van een film (41) op een substraat (42) waarbij de film (41) en/of het substraat (42) voorzien zijn van een laag smeltlijm, daardoor gekenmerkt dat het lamineertoestel (1) voorzien is van: • een behuizing (2) met een bodem (3); • een plaat (8) die ten opzichte van de bodem (2) in de hoogte verplaatsbaar is en die samen met de bodem (2) een ruimte (9) vormt waarin het substraat (42) samen met de daartegen aangebrachte te lamineren film (41) kunnen worden aangebracht ; • middelen om de plaat (8) omhoog te lichten en terug te laten zakken tot in een rustpositie waarin de plaat (8) kan rusten op een substraat (42) met een te lamineren film (41) die zich in de ruimte bevinden tussen de plaat (8) en de bodem (3); • een verwarmingselement (25) voor het verwarmen van de plaat (8) en/of van de bodem (3) tot een temperatuur die hoger is dan de smelttemperatuur van de smeltlijm; • een ingang en een uitgang (34) voor de invoer en de uitvoer van het substraat (42) samen met de te lamineren film (41) in de ruimte (9) tussen de bodem (3) en de plaat (8); • een aan de uitgang (34) opgestelde aandrukrol (28) die in hoogte verplaatsbaar is ten opzichte van de bodem ( 3 ) ; en, • aandrukmiddelen (32) die de aandrukrol (28) in de richting van de bodem (3) duwen en die, bij de uitvoer van het substraat (42) met de te lamineren film (41), de film (41) en het substraat (42) tegen elkaar aandrukken.
2. 2. - Lamineertoestel volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de plaat (8) is vervaardigd uit een warmt egel eidend materiaal en is voorzien van één of meer verwarmingselementen (25).
3. 3. - Lamineertoestel volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de plaat (8) is vervaardigd uit aluminium en een dikte heeft van minstens één centimeter tot enkele centimeters.
4. 4. - Lamineertoestel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de bodem (3) niet verwarmd is.
5. 5. - Lamineertoestel volgens één van voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de aandrukrol (28) niet actief verwarmd of gekoeld is.
6. 6. - Lamineertoestel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de aandrukrol (28) is gemaakt uit siliconenrubber of voorzien is van een bekleding uit siliconen rubber.
7. 7. - Lamineertoestel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde uitgang (34) wordt gevormd door de spleet tussen de bodem (3) en de aandrukrol (28).
8. 8. - Lamineertoestel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de ingang en de uitgang (34) samen gevormd worden door de spleet tussen de bodem (3) en de aandrukrol (28).
9. 9. - Lamineertoestel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het is voorzien van een schuif (35) voor de in- en uitvoer van het substraat (42) en de te lamineren film (41).
10. 10. - Lamineertoestel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de schuif (35) is voorzien van minstens twee opstaande ribben (38-39) op een afstand (C) van elkaar die een ruimte (40) afbakenen waarin het substraat (42) met de film (41) kunnen worden aangebracht, waarbij de voornoemde afstand (C) gelijk of iets groter is dan de lengte (D) van de plaat (8) gemeten in de invoerrichting van de plaat (8).
11. 11. - Lamineertoestel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het in de invoerrichting is voorzien van een aanslag (35) voor het substraat (42) of voor de schuif (35), welke aanslag (35) zodanig is dat de te lamineren film (41) op een ingevoerd substraat (42) zich onder de plaat (8) bevindt en er volledig door bedekt wordt.
12. 12. - Lamineertoestel volgens conclusie 10 of 11, daardoor gekenmerkt dat het is voorzien van middelen die toelaten de hoogte van het bovenvlak van het substraat (42) met de te lamineren film (41) op een gewenst niveau ten opzichte van het niveau van de onderzijde van de aandrukrol (28) te regelen of in te stellen.
13. 13. - Lamineertoestel volgens conclusie 12, daardoor gekenmerkt dat deze middelen worden gevormd door een stel dikteplaten (43) die tussen de ribben (38-39) van de schuif (35) passen.
14. 14. - Lamineertoestel volgens conclusie 12 of 13, daardoor gekenmerkt dat de hoogte van minstens één van de ribben (38-39) van de schuif een maat is voor de hoogte-instelling van het bovenvlak van het substraat (42) met de te lamineren film (41).
15. 15. - Lamineertoestel volgens conclusie 14, daardoor gekenmerkt dat de hoogte van de voornoemde ribbe (38-39) zodanig is dat wanneer de betreffende ribbe (38-39) bij het doorschuiven van de schuif (35) onder de aandrukrol (28) , deze aandrukrol (28) wordt omhooggeduwd.
16. 16. - Lamineertoestel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de middelen om de plaat (8) te lichten en te laten zakken worden gevormd door een hefboommechanisme (10).
17. 17. - Lamineertoestel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de middelen om de plaat (8) te lichten en te laten zakken voorzien zijn van een grendel (22) om de plaat (8) in een gelichte stand te blokkeren.
18. 18. - Gebruik van een lamineertoestel volgens één van de voorgaande conclusies voor het lamineren van een film (41) op een substraat (42) met een grotere dikte dan de dikte van de film (41).
19. 19. - Gebruik volgens conclusie 18 of 19, daardoor gekenmerkt dat het wordt gebruikt voor het lamineren van een film (41) op een stijf substraat (42) zoals karton, harde kunststof of dergelijke waarvan de dikte groter is dan een halve millimeter.
20. 20. - Gebruik volgens conclusie 19, daardoor gekenmerkt dat het wordt gebruikt voor het lamineren van een film (41) die dunner is dan twee tienden millimeter.
21. 21. - Gebruik volgens één van de conclusies 18 tot 20, daardoor gekenmerkt dat de te lamineren film (41) wordt aangebracht op of tegen het substraat (42), waarna het geheel, na het omhoog lichten van de plaat (8), in het lamineertoestel (1) wordt ingevoerd, waarna men de plaat (8) tot op het substraat (42) met de te lamineren film (41) laat zakken om, na een voldoende tijd van opwarming, de smeltlijm te laten smelten en het substraat (42) met de film (41) en de gesmolten smeltlijm onder de aandrukrol (28) door te schuiven.