BE1020219A3 - Opbergvolume. - Google Patents

Abstract

Opbergvolume dat een kubusvormige behuizing (2) omvat met inwendige ruimte (3) en wanden (4-9), waarbij minstens de voorwand (9) is voorzien van een opening (10), en waarbij minstens de zijwanden (6-7) aan hun naar buiten gerichte zijde voorzien zijn van koppelmiddelen (11) welke zodanig zijn uitgevoerd dat ze toelaten zulke opbergvolumes (1) te koppelen, zij het met hun beider voorwanden in hetzelfde vlak gelegen, zij het met de voorwand van één van de opbergvolumes (1) in hetzelfde vlak gelgen als de achterwand van het andere opbergvolume (1).

Description

Opbergvolume.

De huidige uitvinding heeft betrekking op een opbergvolume, meer in het bijzonder een opbergvolume dat een bouwsteen kan vormen van een modulair opbergsysteem.

Zulke opbergvolumes en modulaire opbergsystemen zijn welbekend, echter de bestaande oplossingen vertonen nadelen en beperkingen.

Een bekend opbergvolume bestaat in hoofdzaak uit stapelbare bakken welke onderaan en bovenaan voorzien zijn van koppelmiddelen welke respectievelijk kunnen samenwerken met onderliggende en bovenliggende bakken van het zelfde type.

Een probleem dat zich stelt met zulke bakken is dat men niet eenvoudig kan aanschouwen welke goederen in welke bak zijn opgeborgen, en men hoe dan ook de stapel dient af te bouwen tot aan de bak welke men behoeft alvorens men er een stukgoed kan in opbergen of uitnemen.

Alternatief bestaan er stapelbare dozen of dergelijke, zoals bijvoorbeeld omschreven in het WO 2010011627, welke dozen voorzien van een zijdelingse toegang, al dan niet voorzien van een lade welke zijdelings kan worden uitgeschoven.

Een en ander vereenvoudigt het behoud van het overzicht en de toegankelijkheid, doch zulk opbergsysteem vertoont de beperking dat de stapeling beperkt dient te werden gehouden omwille van stabiliteitsbeperkingen.

Het US 3.999.818 beschrijft een stapelbare container of bak welke aan diverse wanden voorzien is van koppelmiddelen welke toelaten ruimtelijke opbergstructuren op te bouwen.

De container is voorzien van een zijdelings bereikbare opening welke toegang biedt tot de inwendige ruimte ervan, ook wanneer de containers zijn samengebouwd.

De koppelmiddelen waarvan sprake bieden echter slechts een beperkt aantal mogelijkheden voor de samenbouw ervan en de globale uitstraling van een samenbouw is bezwaarlijk eenvoudig of esthetisch te noemen.

Dezelfde en andere nadelen kan men vaststellen bij de dozen zoals omschreven in het GB 2441378.

De huidige uitvinding heeft als doel te voorzien in een opbergvolume dat eenvoudige toegang tot de verschillende opbergvolumes toelaat, zowel wanneer alleenstaand aangewend als wanneer ze als modules tot een opbergsysteem zijn samengebouwd, en dat toelaat een stabiele structuur in één, twee of drie dimensies te bouwen, zonder de noodzaak aparte hulpmiddelen te voorzien, met grote mate van flexibiliteit doch tegelijkertijd een foutieve opbouw voorkomt, en dit alles met aandacht voor de visuele uitstraling van het opbergvolume.

Hiertoe betreft de uitvinding een opbergvolume dat een hoofdzakelijk kubusvormige behuizing omvat welke een inwendige ruimte afbakent, welke behuizing een onderwand, een bovenwand, een linkerzijwand, een rechterzijwand, een achterwand en een voorwand omvat, allen met hoofdzakelijk vierkante omtrek, waarbij minstens de voorwand is voorzien van een opening welke toegang verleent tot de inwendige ruimte afgebakend door de voornoemde wanden, en waarbij minstens de zijwanden aan hun naar buiten gerichte zijde voorzien zijn van koppelmiddelen, waarbij deze koppelmiddelen zodanig zijn uitgevoerd dat ze toelaten zulke cpbergvolumes te koppelen, zij het met hun beider voorwanden in hetzelfde vlak gelegen, zij het met de voorwand van één van de opbergvolumes in hetzelfde vlak gelegen als de achterwand van het andere opbergvolume.

Voor de duidelijkheid wordt het opbergvolume, waar niet anders aangegeven, beschreven vanuit het standpunt dat wordt ingenomen op een afstand van het opbergvolume, meer bepaald in het verlengde van de opening in de voorwand.

Dat de opening hier in de zogenaamde voorwand is voorzien is dus louter arbitrair.

Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm zijn de koppelmiddelen voorzien op de zijwanden minstens tweepolig of bipolair uitgevoerd, waarbij de tegenpolen complementair zijn of koppelbaar en symmetrisch gepositioneerd zijn ten opzichte van het eerste verticale middenvlak dat parallel gelegen is aan de voorwand en de achterwand en hoofdzakelijk in het midden tussen deze wanden is gelegen.

De polen aan de linkerzi jwand zijn tegengesteld aan de polen aan de rechterzijwand, i.e. waar de positieve pool aan de linkerzijwand nabij de voorwand is gelegen, en dus de negatieve pool nabij de achterwand, is dit aan de rechterzijwand omgekeerd.

Dit levert inderdaad de mogelijkheid twee zulke opbergvolumes met elkaar te koppelen, zelfs wanneer hun respectievelijke voorwanden in tegengestelde richting georiënteerd zijn.

Zulke tegengestelde oriëntatie van de voorwand resulteert met andere woorden in een koppeling van twee opbergvolumes waarbij de respectievelijke rechterwanden of linkerwanden gekoppeld worden, waarbij de respectievelijke voorwanden in het zelfde vlak gelegen zijn als de achterwanden van het andere opbergvolume.

Volgens een bijzondere voorkeurdragende uitvoeringsvariante bestaan de koppelmiddelen van de linkerzijwand en de koppelmiddelen van de rechterzijwand uit twee mannelijke delen en twee complementaire vrouwelijke delen welke gepositioneerd zijn op de hoeken van een imaginair vierkant dat hoofdzakelijk centraal op de betreffende zijwand is voorzien, waarbij de twee mannelijke delen alsook de twee vrouwelijke delen de diagonaal gelegen of niet-aangrenzende hoeken van het imaginair vierkant innemen.

De mannelijke delen en de vrouwelijke delen aan de linkerzi jwand zijn invers geschikt aan deze aan de rechterzijwand, i.e. waar aan de linkerzijwand het mannelijke deel nabij de voorwand onderaan is gelegen, is aan de rechterzijwand het mannelijke deel nabij de voorwand bovenaan gelegen, of omgekeerd.

Merk op dat zulke inverse schikking op het eerste gezicht doet vermoeden dat de koppelmiddelen aan beide zijwanden overeenstemmend geschikt zijn, aangezien men bij aanschouwing vanuit een links van het opbergvolume ingenomen positie hetzelfde patroon vaststelt als bij aanschouwing vanuit een rechts van het opbergvolume ingenomen positie.

Inderdaad, de diagonaal van de vrouwelijke delen verloopt in beide aanschouwingen bijvoorbeeld van linksonder naar rechtsboven. Linksonder is echter in de eerste aanschouwing nabij de achterwand gelegen, en in de tweede aanschouwing nabij de voorwand.

De mannelijke delen kunnen aanzien worden als positieve polen, en de vrouwelijke delen als negatieve polen, echter dit is louter arbitrair.

Zulke uitvoering van de koppelmiddelen resulteert in vier polen per zijwand, twee positieve en twee negatieve, welke overigens zowel symmetrisch gepositioneerd zijn ten opzichte van het eerste verticale middenvlak als ten opzichte van het horizontale middenvlak dwars daarop en in het midden tussen deze onderwand en de bovenwand gelegen.

De facto omvatten de koppelmiddelen voor elke zijwand aldus vier polen, doch wanneer deze polen twee per twee gegroepeerd worden beschouwd betreffen het twee polen.

Dit levert de mogelijkheid twee zulke opbergvolumes met elkaar te koppelen, zelfs wanneer hun respectievelijke bovenwanden in tegengestelde richting georiënteerd zijn.

Wanneer dit niet gewenst zou zijn, bijvoorbeeld omwille van constructieve beperkingen, bestaat uiteraard de mogelijkheid de bovenaan gelegen polen onderling complementair te maken, alsook de onderaan gelegen polen onderling complementair te maken, doch zodanig dat de bovenaan gelegen polen en de onderaan gelegen polen onderling niet complementair zijn.

Op die wijze worden ongewenste koppelingen en stapelingen voorkomen.

Om het visueel effect echter te behouden volstaat het de maten of onderlinge schikking beperkt bij te sturen zodat inpassen net niet wordt toegelaten.

De mannelijke delen kunnen bestaan uit cilindervormige uitsteeksels met een eerste buitendiameter, al dan niet voorzien van een afsluitkap nabij het vrije uiteinde en in dat geval noppen genaamd, terwijl de vrouwelijke delen kunnen bestaan uit een cilindervormig uitsteeksel met open uiteinde, spruitstukken genaamd, en gekenmerkt door een eerste binnendiameter welke op een tolerantie na overeenstemt met de eerste buitendiameter dat de mannelijke delen er op gepaste wijze, bijvoorbeeld knellend, kunnen worden ingebracht.

Hierdoor wordt laterale verschuiving parallel aan het vlak gevormd door de betreffende wand voorkomen, en in de mate dat de koppeling knellende eigenschappen vertoont, kan ook onderlinge verwijdering verhinderd worden zolang deze niet beoogd wordt.

Het is duidelijk dat een extra stevige koppeling kan bekomen worden door een rand en groef of dergelijke te voorzien in de samenwerkende koppeldelen.

Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvariante is de achterwand voorzien van koppelmiddelen welke overeenstemmen met deze van de zijwanden.

Dit levert de mogelijkheid twee zulke opbergvolumes met elkaar te koppelen, zowel door de respectievelijke achterwanden onderling te koppelen als door een achterwand met een zijwand te koppelen.

Deze laatste koppeling kan in bijzonder nuttig zijn bij een uitgebreidere samenbouw van opbergvolumes waarbij bijvoorbeeld een muurstructuur wordt nagestreefd, en waarbij aan de kopse kanten er voor wordt gekozen de opening van een opbergvolume naar de kopse kant van de muur te richten.

Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvariante zijn de onderwand en de bovenwand voorzien van koppelmiddelen.

Dit laat toe een rigide gestapelde structuur op te bouwen welke zich in de hoogte uitstrekt.

Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bestaan de koppelmiddelen voorzien op de onderwand uit minstens twee koppeldelen welke als geheel complementair zijn met de minstens twee koppeldelen voorzien aan de bovenwand.

Zulke koppelmiddelen laten toe dat de opbergvolumes in verband worden samengebouwd.

Met het oog op een symmetrisch verdeelde samenbouw in verband, i.e. waarbij precies een eerste helft van een opbergvolume op een eerste onderliggend opbergvolume wordt voorzien, terwijl de andere helft van het opbergvolume op een tweede aanleunend onderliggend opbergvolume wordt voorzien, is het een vereiste dat elk van de minstens twee koppeldelen aan de onderwand complementair is met elk van de minstens twee koppeldelen aan de bovenwand, en dat de minstens twee koppeldelen aan de onderwand en aan de bovenwand -symmetrisch gepositioneerd zijn ten opzichte van het tweede verticale middenvlak dat parallel aan, en in het midden van de linkerzijwand en de rechterzijwand is gelegen.

Men zou normaliter overwegen het patroon zoals toegepast op de zijwanden over te nemen en toe te passen op de onderwand en op de bovenwand, echter zulke koppelmiddelen voldoen niet aan de bovenstaande vereiste en laten daarom geen samenbouw in verband toe.

Bijkomend zou dit patroon niet de mogelijkheid bieden opbergvolumes samen te bouwen waarbij een onderlinge verdraaiing van de respectievelijke voorwanden met 90° of 270° beoogt wordt.

Zulk patroon zou anderzijds wel de mogelijkheid bieden opbergvolumes samen te bouwen waarbij zijwanden met bovenwanden en onderwanden gekoppeld worden, wat niet gewenst kan zijn, bijvoorbeeld ten gevolge van structurele beperkingen en bijhorende veiligheidsoverwegingen.

Daarom wordt voorkeurdragend gekozen voor koppelmiddelen welke niet complementair zijn met deze toegepast op de zijwanden.

Om alsnog visuele overeenstemming te bekomen, zijn, aldus een voorkeurdragende uitvoeringsvorm, de koppelmiddelen op de bovenwand nagenoeg volledig in overeenstemming met deze op de zijwanden, met dit verschil dat de vrouwelijke delen een tweede binnendiameter vertonen welke niet toelaten er een mannelijk deel met eerste buitendiameter in aan te brengen er daartoe iets kleiner is dan de eerste binnendiameter van de vrouwelijke delen van de zijwanden.

Het oog zal deze verschillen niet bemerken. De facto zijn deze op het eerste zicht vrouwelijke delen functioneel dus mannelijke delen, doch hier niet voorzien van een afsluitkap. Hun buitendiameter kan bijvoorbeeld in overeenstemming zijn uitgevoerd met de mannelijke delen. Op die wijze kunnen ze worden aangebracht in vier vrouwelijke delen voorzien aan de onderwand.

Deze koppeldelen aan de onderwand, bestaande uit vier vrouwelijke delen welke kunnen samenwerken met de vier mannelijke delen aan de bovenwand, bieden extra stabiliteit wanneer geplaatst op de ondergrond, en dit dankzij hun uniformiteit en de grotere buitendiameters van de vier vrouwelijke delen wanneer vergeleken met de buitendiameter van de mannelijke delen zoals voorzien op de zijwanden.

Wanneer elk koppeldeel aan de onderwand complementair is met elk koppeldeel aan de bovenwand, en wanneer de vier koppeldelen symmetrisch gepositioneerd zijn ten opzichte van het tweede verticale middenvlak en ook symmetrisch ten opzichte van het eerste verticale middenvlak, dan biedt dit de mogelijkheid de opbergvolumes recht boven elkaar of in verband samen te bouwen, met eventuele onderlinge verdraaiing van de respectievelijke voorwanden met 90°, 180° of 270°.

Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een opbergvolume volgens de uitvinding beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: figuur 1 in perspectief een opbergvolume volgens de uitvinding weergeeft; figuur 2 het opbergvolume volgens figuur 1 weergeeft, doch mits weglating van de lade; figuren 3 tot 8 het opbergvolume volgens figuur 2 weergeven, respectievelijk in rechterzijaanzicht, linkerzijaanzicht, bovenaanzicht, onderaanzicht, achteraanzicht en vooraanzicht; figuur 9 het opbergvolume volgens figuur 1 weergeeft in vooraanzicht; figuur 10 in perspectief, doch met weggelaten vooraangelegen helft, enkele gestapelde laden weergeeft.

In figuur 1 is een opbergvolume 1 volgens de uitvinding weergegeven.

Het opbergvolume 1 omvat een hoofdzakelijk kubusvormige behuizing 2 welke een inwendige ruimte 3 afbakent.

De behuizing 2 omvat een onderwand 4, een bovenwand 5, linkerzijwand 6 en een rechterzijwand 7, een achterwand 8 en een voorwand 9.

Deze wanden vertonen allen een hoofdzakelijk vierkante omtreksvorm, doch zijn hier niet geheel vlak uitgevoerd maar voorzien van afrondingen nabij hun omtreksrand.

De voorwand 9 is voorzien van een opening 10 welke toegang verleent tot de inwendige ruimte 3 afgebakend door de voornoemde wanden 4 tot 9.

De zijwanden 6 en 7, de achterwand 8, de onderwand 4 en de bovenwand 5 zijn aan de naar buiten gerichte zijde voorzien zijn van koppelmiddelen 11 welke toelaten meerdere zulke opbergvolumes 1 samen te bouwen en te koppelen.

Zoals uit de figuren 1 tot 9 blijkt, bestaan de koppelmiddelen 11 in deze uitvoeringsvorm uit cilindervormige uitsteeksels, al dan niet voorzien van een afsluitkap nabij het vrije uiteinde.

Op het eerste gezicht zijn de verschillende wanden 5 tot 8 en de daarop voorziene koppelmiddelen 11 sterk gelijkend, zoals overigens bedoeld, doch zoals zal blijken uit de verdere uiteenzetting zijn de koppelmiddelen 11 doordacht uitgevoerd.

De koppelmiddelen 11 aan de linkerzij wand 6 en de koppelmiddelen aan de rechterzijwand 7 bestaan uit twee mannelijke delen 12 en twee complementaire vrouwelijke delen 13 welke gepositioneerd zijn op de hoeken van een imaginair vierkant dat hoofdzakelijk centraal op de betreffende zijwand 6 en 7 is voorzien, waarbij de twee mannelijke delen 12 alsook de twee vrouwelijke delen 13 de diagonaal gelegen of niet-aangrenzende hoeken van het imaginair vierkant innemen.

De mannelijke delen 12 kunnen aanzien worden als positieve polen, en de vrouwelijke delen 13 als negatieve polen, echter dit is louter arbitrair.

De facto omvatten de koppelmiddelen 11 voor elke zijwand 6 en 7 aldus vier polen, doch wanneer deze polen twee per twee gegroepeerd worden beschouwd betreffen het twee polen. De mannelijke delen 12 bestaan uit cilindervormige uitsteeksels met een eerste buitendiameter, en zijn hier voorzien van een afsluitkap 14 nabij het vrije uiteinde. Zulke mannelijke delen 12 voorzien van een afsluitkap 14 worden verder ook noppen 15 genoemd.

De vrouwelijke delen 13 bestaan uit cilindervormige uitsteeksels met steeds een open uiteinde, en zijn gekenmerkt door een eerste binnendiameter welke op een tolerantie na overeenstemt met de eerste buitendiameter van de mannelijke delen 12, een en ander zodanig dat de mannelijke delen 12 op gepaste wijze, bijvoorbeeld knellend, kunnen worden aangebracht in de vrouwelijke delen 13.

Cilindervormige uitsteeksels met open uiteinde worden verder ook spruitstukken 16 genoemd, doch zoals zal blijken betreffen de spruitstukken 16 niet steeds vrouwelijke koppeldelen 13.

De mannelijke delen 12 en de vrouwelijke delen 13 aan de linkerzijwand 6 zijn invers geschikt aan deze aan de rechterzij wand 7, i.e. waar aan de linkerzijwand 6 het mannelijke deel 12 nabij de voorwand 9 onderaan is gelegen, is aan de rechterzijwand 7 het mannelijke deel 12 nabij de voorwand 9 bovenaan gelegen. Het is duidelijk dat dit kan omgewisseld worden.

Merk op dat zulke inverse schikking op het eerste gezicht doet vermoeden dat de koppelmiddelen 11 aan beide zijwanden 6 en 7 overeenstemmend geschikt zijn, aangezien men bij aanschouwing vanuit een links van het opbergvolume 1 ingenomen positie hetzelfde patroon vaststelt als bij aanschouwing vanuit een rechts van het opbergvolume 1 ingenomen positie.

Inderdaad, de diagonaal van de vrouwelijke delen 13 verloopt in beide aanschouwingen van linksonder naar rechtsboven. Linksonder is echter in de eerste aanschouwing nabij de achterwand 8 gelegen, en in de tweede aanschouwing nabij de voorwand 9.

Zulke uitvoering van de koppelmiddelen 11 resulteert in vier polen per zijwand, twee positieve en twee negatieve, welke overigens zowel symmetrisch gepositioneerd zijn ten opzichte van het eerste verticale middenvlak als ten opzichte van het horizontale middenvlak.

Het eerste verticale middenvlak wordt gedefinieerd als het vlak dat parallel gelegen is aan de voorwand 9 en de achterwand 8, en hoofdzakelijk in het midden tussen deze wanden 8 en 9 is gelegen.

Het horizontale middenvlak wordt gedefinieerd als het vlak dwars daarop en in het midden tussen de onderwand 4 en de bovenwand 5 gelegen.

De achterwand 8 is voorzien van koppelmiddelen 11 welke overeenstemmen met deze van de zijwanden 6 en 7.

De onderwand 4 en de bovenwand 5 zijn voorzien van koppelmiddelen 11 welke visueel sterk gelijken op, doch niet complementair zijn met de koppelmiddelen 11 zoals voorzien op de zijwanden 6 en 7 en op de achterwand 8.

De koppelmiddelen 11 voorzien op de bovenwand 5 verschillen van de koppelmiddelen 11 voorzien op de zijwanden 6 en 7 doordat de spruitstukken 16 een tweede binnendiameter vertonen welke niet toelaten er een mannelijk deel 12 met eerste buitendiameter in aan te brengen.

De tweede binnendiameter is daartoe iets kleiner dan de eerste binnendiameter van de vrouwelijke delen 13 van de zijwanden 6 en 7, althans indien zoals hier de buitendiameter van de mannelijke delen 12 in overeenstemming genomen is met de buitendiameter van de mannelijke delen 12 aan de zijwanden 6 en 7.

Het is duidelijk dat alternatief de buitendiameter van de mannelijke delen 12 iets groter kan zijn dan de buitendiameter van de mannelijke delen 12 op de zijwanden 6 en 7, of dat andere minimale verschillen worden voorzien.

Op het eerste zicht lijken deze spruitstukken 16 op de bovenwand 5 vrouwelijke delen, echter functioneel zijn het mannelijke delen.

Hun buitendiameter, tweede buitendiameter genaamd, stemt hier overeen met de eerste buitendiameter van de mannelijke delen 12.

De onderwand 4 is voorzien van koppelmiddelen 11 bestaande uit vier vrouwelijke delen 13 welke kunnen samenwerken en dus complementair zijn met de vier functioneel mannelijke koppeldelen aan de bovenwand 5.

Daartoe betreffen het allen spruitstukken 16 met eerste binnendiameter.

Verwijzend naar de figuren 1, 2 en 8 en de eerder aangehaalde voorwand 9 waarin een opening 10 is voorzien welke toegang verleent tot de inwendige ruimte 3, worden hieronder de kenmerken van de inwendige ruimte 3 besproken.

De inwendige ruimte 3 is gekenmerkt door een reeks ribben 17, in hoofdzaak bedoeld voor de weerstand tegen; doorbuiging van de wanden 4 tot 7.

Deze ribben 17 strekken zich uit van de wanden 4 tot 7 tot cp een weloverwogen afstand daarvan, een en ander zodanig dat ze een steun bieden voor een lade 18 welke via de opening 10 in de inwendige ruimte 3 kan worden gebracht.

De lade 18 omvat een onderwand 4L, een open bovenzijde 5L, eeii linkerzij wand 6L, een rechterzij wand 7L, een achterwand 8L en een voorwand 9L.

In tegenstelling tot de behuizing 2 heeft de lade 18 geen kubusvorm, doch de voorwand 9L is hier hoofdzakelijk vlak uitgevoerd.

Ten opzichte van een horizontaal geplaatste onderwand 4L, verloopt de voorwand 9L hier hoofdzakelijk verticaal, terwijl de overige wanden 6L tot 8L opwaarts zich geleidelijk van elkaar verwijderen.

De voorwand 9L is voorzien van een uitsparing 19 nabij de vrije bovenrand 20 ervan.

Merk op dat in geplaatste positie de voorwand 9L hoofdzakelijk samenvalt met de voorwand 9 van de behuizing 2, en ook dat de contour van de opening 10 overeenstemt met de omtrek van de voorwand 9L van de lade 18.

De werking en het gebruik van een opbergvolume 1 volgens de uitvinding is eenvoudig en als volgt.

Een eerste opbergvolume 1 wordt met neerwaarts gerichte onderwand 4 bijvoorbeeld vrijstaand op de ondergrond geplaatst waar men een samengestelde opbergstructuur wenst op te bouwen.

Een volgend opbergvolume 1 wordt, bijvoorbeeld met de voorwand 9 in dezelfde richting gericht, tegen de rechterzijwand 7 van het eerste opbergvolume 1 geplaatst en ermee gekoppeld door de complementaire koppelmiddelen 11 van de aangrenzende zijwanden 6 en 7 te laten samenwerken.

Een en ander kan herhaald worden zodat een lineaire basisopstelling van de opbergstructuur bekomen wordt.

Voor de opwaartse opbouw van de samengestelde opbergstructuur kan men ervoor kiezen de opbergvolumes 1 in verband op de onderliggende laag aan te brengen, wat uiteraard de stevigheid van de globale opbergstructuur ten goede komt.

Zulke samenbouw in verband zou niet mogelijk zijn indien de koppelmiddelen 11 aan de onderwand 4 en aan de bovenwand 5 in overeenstemming zouden zijn met de koppelmiddelen 11 aan de zijwanden 6 en 7.

Samenbouw in verband is echter niet noodzakelijk aangezien de opbergvolumes 1 ook zijdelings gekoppeld zijn, wat een opbouw zonder schikking in verband mogelijk maakt.

De koppelmiddelen 11 voorkomen laterale verschuiving parallel aan het vlak gevormd door de wand waarop ze voorzien zijn, en in de mate dat de koppeling knellende eigenschappen vertoont, kan ook onderlinge verwijdering in de richting dwars op dat vlak verhinderd of bemoeilijkt worden.

Merk op dat, dankzij de bipolariteit symmetrisch omheen het eerste verticale middenvlak, en de inverse opstelling van de polen aan de linkerzijwand 6 ten opzichte van de schikking aan de rechterzijwand 7, er vrij voor kan gekozen worden om sommige opbergvolumes 1 180° verdraaid op te stellen, i.e. met de voorwand 9 in de tegenover gelegen richting gericht.

Dankzij de overeenstemming van de koppelmiddelen 11 aan de achterwand 8 met deze aan de zijwanden 6 en 7, kunnen de opbergvolumes 1 aan de kopse uiteinden van de samengestelde opbergstructuur alternatief 90° verdraaid opgesteld worden, i.e. met de voorwand 9 in de richting van het kopse uiteinde.

Achterwanden 8 kunnen ook onderling gekoppeld worden, zodat een samengestelde opbergstructuur kan bestaan uit een "dubbele muur" van opbergvolumes 1 welke met achterwand 8 tegen achterwand 8 of "rug tegen rug" gekoppeld worden.

De onbedoelde mogelijkheid om twee zulke opbergvolumes 1 met elkaar te koppelen, zelfs wanneer hun respectievelijke bovenwanden 5 in tegengestelde richting georiënteerd zijn, wordt voorkomen door de specifieke invulling van de koppelmiddelen 11 ter plaatse van de bovenwand 5 en ter plaatse van de onderwand 4.

Op die wijze worden ongewenste stapelingen voorkomen.

Ook de onbedoelde koppeling van een zijwand 6 of 7 of van een achterwand 8 met een bovenwand 5 of een onderwand 4 wordt voorkomen.

Inderdaad, de onderwand 4 en de bovenwand 5 zijn voorzien van koppelmiddelen 11 welke zoals bedoeld visueel sterk gelijken op, doch niet complementair zijn met de koppelmiddelen 11 zoals voorzien op de zijwanden 6 en 7 en op de achterwand 8.

De onderwand 4 is voorzien van koppelmiddelen 11 bestaande uit vier vrouwglijke delen 13 welke kunnen samenwerken en dus complementair zijn met de vier mannelijke delen 12 aan de bovenwand 5.

Ze laten met andere woorden enkel koppeling toe met de koppelmiddelen 11 voorzien op de bovenwand 5, doch in alle gewenste richtingen en in verband.

Een en ander voorkomt dat een opbergvolume 1 met de bovenwand 5 gekoppeld wordt met een zijwand 6 of 7 of met een achterwand 8.

Zulke koppeling zou in de gegeven uitvoeringsvorm inderdaad ongewenst zijn aangezien de opbergvolumes 1 vooral weerstand tegen doorbuiging kunnen bieden tegen krachten welke dwars op de bovenwand 5 zijn gericht.

De visuele gelijkenis van de koppelmiddelen 11 op de bovenwand is bedoeld voor het esthetisch evenwicht dat aldus bereikt wordt.

Merk op dat elk koppeldeel van de koppelmiddelen 11 zoals voorzien op de onderwand 4 complementair is met elk koppeldeel aan de bovenwand 5, en dat de vier koppeldelen symmetrisch gepositioneerd zijn ten opzichte van het tweede verticale middenvlak en ook symmetrisch ten opzichte van het eerste verticale middenvlak.

Een en ander biedt de mogelijkheid de opbergvolumes 1 recht boven elkaar of in verband samen te bouwen, met eventuele onderlinge verdraaiing van de respectievelijke voorwanden 9 met 90°, 180° of 270°.

Samen met de reeds besproken mogelijkheden zoals geboden door de koppelmiddelen 11 voorzien op de zijwanden 6 en 7 en op de achterwand 8, biedt de besproken voorkeurdragende uitvoeringsvorm tal van samenbouwmogelijkheden waarbij de kans op ongewenste samenbouw tot een minimum beperkt is.

Samengevat kunnen de opbergvolumes 1 volgens de uitvinding op zich of alleenstaand aangewend worden, of samengebouwd worden tot één-, twee- of drie- dimensionale structuren, waarbij een onderwand 4 gekoppeld kan zijn met één of twee bovenwanden 5, welke laatste van toepassing is bij samenbouw in verband, en dit met eventuele onderlinge verdraaiing van de respectievelijke voorwanden met 90°, 180° of 270°, en/of samengebouwd worden met samenwerkende en gekoppelde zijwanden 6 en/of 7 en/of achterwanden 8, en dit alles met behoud van de symmetrie en visueel identiek ogende koppeldelen aan alle betreffende zijden.

Zoals gesteld is de inwendige ruimte 3 gekenmerkt door een reeks ribben 17 welke reiken tot op een weloverwogen afstand van de wanden zodat de lade 18, enerzijds, in de inwendige ruimte 3 kan worden gevoerd en, anderzijds, ondersteund wordt door en rust op deze ribben 17.

De vorm van de lade 18 zoals beschreven laat toe verschillende laden 18 in elkaar de stapelen wat een compacte opberging en efficiënt transport toelaat.

De uitsparing 19 nabij de vrije bovenrand 20 van de voorwand 9L van de lade 18 biedt de mogelijkheid de lade te openen wanneer deze in het opbergvolume 1 is aangebracht.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringvormen, doch, een opbergvolume volgens de uitvinding kan in velerlei vormen en afmetingen worden uitgevoerd, zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (15)

1. Opbergvolume dat een hoofdzakelijk kubusvormige behuizing (2) omvat welke een inwendige ruimte (3) afbakent, welke behuizing (2) een onderwand (4), een bovenwand (5), een linkerzijwand (6), een rechterzijwand (7), een achterwand (8) en een voorwand (9) omvat, allen met hoofdzakelijk vierkante omtrek, waarbij minstens de voorwand (9) is voorzien van een opening (10) welke toegang verleent tot de inwendige ruimte (3) afgebakend door de voornoemde wanden (4-9), en waarbij minstens de zijwanden (6-7) aan hun naar buiten gerichte zijde voorzien zijn van koppelmiddelen (11), daardoor gekenmerkt dat deze koppelmiddelen (11) zodanig zijn uitgevoerd dat ze toelaten zulke opbergvolumes (1) te koppelen, zij het met hun beider voorwanden in hetzelfde vlak gelegen, zij het met de voorwand van één van de opbergvolumes (1) in hetzelfde vlak gelegen als de achterwand van het andere opbergvolume (1).

2. Opbergvolume volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de koppelmiddelen (11) voorzien op zijwanden (6-7) minstens tweepolig zijn uitgevoerd, waarbij de tegenpolen complementair zijn of koppelbaar en symmetrisch gepositioneerd zijn ten opzichte van het eerste verticale middenvlak dat parallel gelegen is aan de voorwand (9) en de achterwand (8) en hoofdzakelijk in het midden tussen deze wanden (8-9) is gelegen.

3. Opbergvolume volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat tegenpolen aan de linkerzijwand (6) tegengesteld zijn geplaatst aan de polen aan de rechterzi jwand {"!), i.e. waar de positieve pool aan de linkerzijwand (6) nabij de voorwand (9) is gelegen, en dus de negatieve pool nabij de achterwand (8), is dit aan de rechterzijwand (7) omgekeerd, of visa versa.

4. Opbergvolume volgens conclusie 2 of 3, daardoor gekenmerkt dat elke van de twee polen welke de koppelmiddelen (11) aan de linkerzijwand (6) alsook de koppelmiddelen (11) aan de rechterzijwand (7) minstens omvatten, uit één mannelijk deel (12) en uit één vrouwelijke deel (13) bestaat, waarbij het mannelijk deel (12) van een eerste pool minstens complementair is met vrouwelijk deel (13) van de andere pool, en waarbij de in totaal vier koppeldelen per wand (6-7) gepositioneerd zijn op de hoeken van een imaginair vierkant dat hoofdzakelijk centraal op de betreffende zijwand is voorzien, waarbij de twee mannelijke delen (12) alsook de twee vrouwelijke delen (13) de diagonaal gelegen of niet-aangrenzende hoeken van het imaginair vierkant innemen.

5. Opbergvolume volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat de bovenaan gelegen koppeldelen onderling complementair zijn, dat de onderaan gelegen koppeldelen onderling complementair zijn, doch dat de verticaal boven elkaar geschikte koppeldelen niet complementair zijn.

6. Opbergvolume volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat de bovenaan gelegen koppeldelen onderling complementair zijn, dat de onderaan gelegen koppeldelen onderling complementair zijn, en dat ook de verticaal boven elkaar geschikte koppeldelen complementair zijn.

7. Opbergvolume volgens één of meer voorgaande conclusies 4 tot 6, daardoor gekenmerkt dat de mannelijke delen (12) bestaan uit cilindervormige uitsteeksels met een eerste buitendiameter, al dan niet voorzien van een afsluitkap (14) nabij het vrije uiteinde en in dat geval noppen (15) genaamd, terwijl de vrouwelijke delen (13) bestaan uit een cilindervormig uitsteeksel met open uiteinde, ook spruitstukken (16) genaamd, en gekenmerkt door een eerste binnendiameter welke op een tolerantie na overeenstemt met de eerste buitendiameter zodat de mannelijke delen er op gepaste wijze, bijvoorbeeld knellend, kunnen worden ingebracht.

8. Opbergvolume volgens één of meer voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de achterwand (8) is voorzien van koppelmiddelen (11) welke overeenstemmen met de koppelmiddelen (11) zoals voorzien op een zijwand (6,7), een en ander zodanig dat twee zulke opbergvolumes (1) kunnen gekoppeld worden door de respectievelijke achterwanden (8) onderling te koppelen of door een achterwand (8) met een zijwand (6,7) te koppelen.

9. Opbergvolume volgens één of meer voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de onderwand (4) en de bovenwand (5) voorzien zijn van complementaire koppelmiddelen (11).

10. Opbergvolume volgens conclusie 9, daardoor gekenmerkt dat de koppelmiddelen (11) voorzien op de onderwand (4) uit minstens twee koppeldelen bestaan welke als geheel complementair zijn met minstens twee koppeldelen voorzien aan de bovenwand (5).

11. Opbergvolume volgens conclusie 10, daardoor gekenmerkt dat elk van de minstens twee koppeldelen aan de onderwand (4) complementair is met elk van de minstens twee koppeldelen aan de bovenwand (5), en dat de minstens twee koppeldelen aan de onderwand (4) en aan de bovenwand (5) symmetrisch gepositioneerd zijn ten opzichte van het tweede verticale middenvlak dat parallel aan, en in het midden van de linkerzijwand (6) en de rechterzijwand (7) is gelegen.

12. Opbergvolume volgens conclusies 11 en 7, daardoor gekenmerkt dat de koppelmiddelen (11) voorzien op de bovenwand (5) twee noppen (15) en twee spruitstukken (16) omvatten, gepositioneerd op de hoeken van een imaginair vierkant dat hoofdzakelijk centraal op de betreffende bovenwand (5) is voorzien, waarbij de twee noppen (15) alsook de twee spruitstukken (16) de diagonaal gelegen of niet-aangrenzende hoeken van het imaginair vierkant innemen, en waarbij de buitendiameters van de noppen (15) en/of de binnendiameters van deze spruitstukken en/of hun onderlinge positionering beperkt afwijken van de overeenstemmende diameters of positionering van de noppen (15) en spruitstukken (16) zoals voorzien op de zijwanden (6,7), een en ander zodanig dat visuele gelijkenis bekomen wordt, doch onbedoelde koppeling van een bovenwand (5) van een eerste opbergvolume (1) met een zijwand (6,7) onmogelijk wordt gemaakt.

13. Opbergvolume volgens conclusie 11 of 12, daardoor gekenmerkt dat de koppelmiddelen (11) voorzien op de onderwand (4) vier spruitstukken omvatten welke complementair zijn met de noppen (15) en spruitstukken (16) voorzien op de bovenwand (5).

14. Opbergvolume volgens conclusies 12 en 13, daardoor gekenmerkt dat de twee noppen (15) voorzien op de bovenwand (5) een buitendiameter vertonen welke overeenstemt met de eerste buitendiameter van de noppen (15) voorzien op de zijwanden (6,7), dat de spruitstukken (16) op de bovenwand (5) een binnendiameter vertonen welke kleiner is dan de binnendiameter van de spruitstukken voorzien op de zijwanden (6,7), dat de spruitstukken (16) op de bovenwand (5) een buitendiameter vertonen welke hoofdzakelijk overeenstemt met de buitendiameter van de noppen (15) voorzien op de zijwanden (6,7), en dat de spruitstukken (16) op de onderwand (4) een binnendiameter vertonen welke overeenstemt met de eerste binnendiameter van de spruitstukken (16) voorzien op de zijwanden (6,7).

15. Opbergvclume volgens één of meer voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het opbergvolume (1) een lade (18) omvat voorzien van een onderwand (4L), een open bovenzijde (5L), een linkerzij wand (6L), een rechterzijwand (7L), een achterwand (8L) en een voorwand (9L), waarbij, uitgaande van een horizontaal geplaatste onderwand (4L), minstens drie van de vier overige wanden (6L-8L) zich in de richting van de open bovenzijde (5L) van elkaar verwijderen met het oog op een compacte stapelbaarheid.