BE1019590A3 - Garenopslaginrichting voor een textielmachine. - Google Patents

Garenopslaginrichting voor een textielmachine. Download PDF

Info

Publication number
BE1019590A3
BE1019590A3 BE2011/0377A BE201100377A BE1019590A3 BE 1019590 A3 BE1019590 A3 BE 1019590A3 BE 2011/0377 A BE2011/0377 A BE 2011/0377A BE 201100377 A BE201100377 A BE 201100377A BE 1019590 A3 BE1019590 A3 BE 1019590A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
yarn
winding body
supply
storage device
winding
Prior art date
Application number
BE2011/0377A
Other languages
English (en)
Inventor
Vincent Lampaert
Charles Beauduin
Original Assignee
Wiele Michel Van De Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Wiele Michel Van De Nv filed Critical Wiele Michel Van De Nv
Priority to BE2011/0377A priority Critical patent/BE1019590A3/nl
Priority to BE2011/0652A priority patent/BE1019592A3/nl
Priority to PL12743768T priority patent/PL2721204T3/pl
Priority to DK12743768.9T priority patent/DK2721204T3/en
Priority to EP12743768.9A priority patent/EP2721204B1/en
Priority to US14/127,160 priority patent/US9511974B2/en
Priority to PCT/IB2012/001216 priority patent/WO2012176041A2/en
Priority to CN201280029212.1A priority patent/CN103987884B/zh
Application granted granted Critical
Publication of BE1019590A3 publication Critical patent/BE1019590A3/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B65CONVEYING; PACKING; STORING; HANDLING THIN OR FILAMENTARY MATERIAL
    • B65HHANDLING THIN OR FILAMENTARY MATERIAL, e.g. SHEETS, WEBS, CABLES
    • B65H51/00Forwarding filamentary material
    • B65H51/20Devices for temporarily storing filamentary material during forwarding, e.g. for buffer storage
    • B65H51/22Reels or cages, e.g. cylindrical, with storing and forwarding surfaces provided by rollers or bars
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B65CONVEYING; PACKING; STORING; HANDLING THIN OR FILAMENTARY MATERIAL
    • B65HHANDLING THIN OR FILAMENTARY MATERIAL, e.g. SHEETS, WEBS, CABLES
    • B65H51/00Forwarding filamentary material
    • B65H51/20Devices for temporarily storing filamentary material during forwarding, e.g. for buffer storage
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B65CONVEYING; PACKING; STORING; HANDLING THIN OR FILAMENTARY MATERIAL
    • B65HHANDLING THIN OR FILAMENTARY MATERIAL, e.g. SHEETS, WEBS, CABLES
    • B65H59/00Adjusting or controlling tension in filamentary material, e.g. for preventing snarling; Applications of tension indicators
    • B65H59/10Adjusting or controlling tension in filamentary material, e.g. for preventing snarling; Applications of tension indicators by devices acting on running material and not associated with supply or take-up devices
    • B65H59/20Co-operating surfaces mounted for relative movement
    • B65H59/22Co-operating surfaces mounted for relative movement and arranged to apply pressure to material
    • B65H59/225Tension discs
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B65CONVEYING; PACKING; STORING; HANDLING THIN OR FILAMENTARY MATERIAL
    • B65HHANDLING THIN OR FILAMENTARY MATERIAL, e.g. SHEETS, WEBS, CABLES
    • B65H59/00Adjusting or controlling tension in filamentary material, e.g. for preventing snarling; Applications of tension indicators
    • B65H59/10Adjusting or controlling tension in filamentary material, e.g. for preventing snarling; Applications of tension indicators by devices acting on running material and not associated with supply or take-up devices
    • B65H59/36Floating elements compensating for irregularities in supply or take-up of material
    • DTEXTILES; PAPER
    • D02YARNS; MECHANICAL FINISHING OF YARNS OR ROPES; WARPING OR BEAMING
    • D02HWARPING, BEAMING OR LEASING
    • D02H1/00Creels, i.e. apparatus for supplying a multiplicity of individual threads
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B65CONVEYING; PACKING; STORING; HANDLING THIN OR FILAMENTARY MATERIAL
    • B65HHANDLING THIN OR FILAMENTARY MATERIAL, e.g. SHEETS, WEBS, CABLES
    • B65H2701/00Handled material; Storage means
    • B65H2701/30Handled filamentary material
    • B65H2701/31Textiles threads or artificial strands of filaments

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Replacing, Conveying, And Pick-Finding For Filamentary Materials (AREA)
  • Knitting Machines (AREA)

Abstract

Deze uitvinding betreft een garenopslaginrichting (1) voor een garenverwerkende machine met garenvoorraadruimtes (2) en tenminste één garenlader (3) die verplaatsbaar is naar een geselecteerde garenvoorraadruimte (2) om een einddeel van de garenvoorraad (14) te verbinden met een einddeel van een externe garenvoorraad, en om een hoeveelheid garen in die garenvoorraadruimte (2) toe te voegen door het garen (100) eerst op een opwikkellichaam (6) te wikkelen en vervolgens in opgewikkelde toestand van het opwikkellichaam (6) te verwijderen en in de voorraadruimte (2) toe te voegen. Deze uitvinding betreft tevens een overeenkomstige werkwijze en een garenverwerkende machine uitgerust met een dergelijke garenopslaginrichting.

Description

GARENOPSLAGINRICHTING VOOR EEN TEXTIELMACHINE
Deze uitvinding heeft betrekking tot een garenopslaginrichting voor een garenverwerkende machine omvattende minstens twee garenvoorraadruimtes voor de opslag van een garenvoorraad, een garenlader die voorzien is om naar een geselecteerde garenvoorraadruimte verplaatst te worden, om een uiteinde van een in die garenvoorraadruimte aanwezige garenvoorraad te verbinden met een uiteinde van een externe garenvoorraad, en om een bepaalde hoeveelheid garen in die garenvoorraadruimte toe te voegen.
Deze uitvinding heeft voorts ook betrekking tot een garenverwerkende machine, in het bijzonder een weefmachine, voorzien van minstens één dergelijke garenopslaginrichting. Elk type weefmachine wordt hierbij aanzien als een garenverwerkende machine, zoals onder meer een dubbelstukweefmachine, een roedenweefmachine, een lussenpoolweefmachine en een vlakke weefmachine, maar dit geldt bijvoorbeeld ook voor een breimachine (zowel een kettingbreimachine als een inslagbreimachine) en een boommachine.
Deze uitvinding betreft ook een werkwijze voor het aanvullen van een garenvoorraad voor een garenverwerkende machine, waarbij in minstens twee garenvoorraadruimtes een garenvoorraad wordt voorzien, en waarbij de garenvoorraad in een geselecteerde garenvoorraadruimte wordt aangevuld door een uiteinde van het garen in die garenvoorraadruimte te verbinden met een uiteinde van het garen in een externe garenvoorraad en vervolgens een bepaalde hoeveelheid garen in die garenvoorraadruimte toe te voegen.
In het Europees octrooi EP 0 422 093 wordt een garenopslaginrichting beschreven bestaande uit een aantal naast elkaar opgestelde garenopslageenheden in de vorm van langwerpige buizen waarin garen in opgewikkelde toestand is opgeslagen. Elk van deze buizen heeft een open ingangszijde waarlangs garen aan de garenvoorraad wordt toegevoegd en een open uitgangszijde waarlangs het garen de buis verlaat en naar een garenverwerkende machine wordt gevoerd. De garenlader is voorzien om aan de ingangszijde van een geselecteerde buis gepositioneerd te worden om de voorraad garen in die buis aan te vullen met het gewenste garen. Het vullen is mogelijk zonder het weefselproductieproces te onderbreken aangezien nieuw garen kan worden toegevoegd door het vrije uiteinde van het toe te voegen garen te verbinden (door knopen of ‘splicen’) met het vrije uiteinde van de in de buis aanwezige garenvoorraad.
Het aanvullen gebeurt door na het verbinden van de garenuiteinden met behulp van een roterende kop garenwikkelingen te vormen in de buis. De nieuwe wikkelingen duwen de reeds aanwezige garenvoorraad vooruit in de buis.
De praktijk wijst uit dat deze manier van wikkelingen maken niet voor elk type garen geschikt is. Enkel bij garens met een voldoende stijfheid en ruwheid blijven de wikkelingen hun vorm behouden zodat de wikkelingen zonder gevaar op verstrengeling tegen elkaar aansluiten. Voor garens die op zichzelf een beperkte stijfheid hebben, of gladder zijn qua structuur biedt deze methode geen oplossing omdat de wikkelingen niet mooi gevormd worden of omdat de wikkelingen niet mooi tegen elkaar aansluiten zodat bij het uittrekken aan de uitgangszijde van de buis knopen en/of verstrengelingen worden gevormd die niet meer te ontwarren zijn.
Bij het meerkleurig weven en tuften van tapijt moeten poolkettinggarens van verschillende kleuren aangevoerd worden naar de weef- of tuftinrichting. Het verbruik van deze poolkettinggarens is afhankelijk van het dessin van het tapijt en is dus doorgaans niet gelijkmatig en niet gelijk voor elke poolkettingdraad in het weefsel. De garenopslaginrichting moet hierdoor voor elk verschillend poolkettinggaren een afzonderlijke garenvoorraad bevatten. Het is gekend om dit te realiseren door de verschillende garens aan te voeren vanaf respectievelijke bobijnen die in een bobijnrek zijn geplaatst;
Een dergelijk bobijnrek moet dikwijls vele duizenden bobijnen bevatten en neemt bijgevolg veel ruimte in, terwijl ook de totale hoeveelheid garen in zo’n bobijnrek aanzienlijk is. Het aanvullen van garens in het bobijnrek en het wisselen van garens voor tapijt- of fluweelweefmachines gebeurt tot op heden nog steeds manueel: (i) de verbruikte bobijnen moeten uit het rek gehaald worden en nieuwe ingebracht worden; (ii) de draad van de nieuwe bobijn moet aan de voorgaande geknoopt worden en de draad moet in een geleiding ingebracht worden; (iii) tenslotte moet de spanning weer op de draden aangebracht worden door gewichtjes op de draad te plaatsen. Bovendien moeten ook draadbreuken manueel worden hersteld.
De grote hoeveelheid manueel uit te voeren werk in een bobijnrek neemt veel tijd in beslag waardoor de machine gedurende lange tijd onproductief is. Dit is erg nadelig voor de globale rentabiliteit van de weefmachine. Bovendien vertegenwoordigt dit werk een aanzienlijke loonkost.
Het is een doel van deze uitvinding om te voorzien in een dergelijke garenopslaginrichting voor een garenverwerkende machine en een werkwijze voor het aanvullen van een garenvoorraad voor een garenverwerkende machine die het mogelijk maken om voor een groot aantal verschillende garentypes de tijdrovende en arbeidsintensieve werkzaamheden in het bobijnrek te automatiseren.
Deze doelstellingen worden bereikt door te voorzien in garenopslaginrichting met de in de eerste paragraaf van deze beschrijving aangeduide kenmerken waarbij de garenlader voorzien is om het toe te voegen garen eerst op een opwikkellichaam op te wikkelen en vervolgens in opgewikkelde toestand van het opwikkellichaam te verwijderen en in de garenvoorraadruimte toe te voegen.
Bovenstaande doelstellingen worden eveneens bereikt door te voorzien in een werkwijze met de in de tweede paragraaf van deze beschrijving aangeduide kenmerken, waarbij het toe te voegen garen op een opwikkellichaam wordt gewikkeld en vervolgens in opgewikkelde toestand van het opwikkellichaam wordt verwijderd en in de garenvoorraadruimte wordt toegevoegd.
Door de garens eerst op een opwikkellichaam op te wikkelen worden goed gevormde en stabiele wikkelingen gevormd. Door deze wikkelingen tegen elkaar aansluitend in de garenvoorraadruimte te brengen behouden ze goed hun vorm zodat ze zonder gevaar op verstrengeling tegen elkaar aansluiten in de garenvoorraadruimte. Dit geldt ook voor soepele en gladde garens. Het garen kan uit de garenvoorraad-ruimtes getrokken worden zonder verstrengeling of knoopvorming. De garenopslag-inrichting en werkwijze volgens deze uitvinding kan hierdoor aangewend worden voor nagenoeg alle types garens.
Daarbij kan men eerst de volledige toe te voegen garenhoeveelheid opwikkelen om daarna het garen in opgewikkelde toestand van het opwikkellichaam te verwijderen. We benadrukken evenwel dat de inrichting en werkwijze volgens deze uitvinding ook voorziet dat garen in opgewikkelde toestand wordt verwijderd van het opwikkellichaam en wordt toegevoegd in de garenvoorraadruimte, nog vooraleer al het garen van de toe te voegen hoeveelheid garen is opgewikkeld. Zo kan men bijvoorbeeld, terwijl het opwikkelen van het garen nog aan de gang is, of gedurende een onderbreking van het opwikkelen, een deel (één of meerdere garenwikkelingen) van het toe te voegen garen in opgewikkelde toestand van het opwikkellichaam verwijderen. In een mogelijke praktische toepassing zal men bijvoorbeeld de garenwikkellingen op het opwikkellichaam geleidelijk verplaatsen naar het einde van het opwikkellichaam toe. Eeris het opwikkellichaam dan over zijn volledige lengte voorzien is van garenwikkelingen zullen de voorste garenwikkelingen van het opwikkellichaam afgeduwd worden, naarmate er achteraan bijkomende wikkelingen worden toegevoegd.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm omvat de garenlader minstens één duwelement dat voorzien is om het opgewikkelde garen of een opgewikkeld deel ervan te verplaatsen op het opwikkellichaam.
De garenopslaginrichting volgens deze uitvinding is bij voorkeur voorzien om het opwikkellichaam gedurende het toevoegen van garen gedeeltelijk in de garenvoorraadruimte te brengen. Het garen wordt dan in de garenvoorraadruimte van het opwikkellichaam afgeduwd.
Bij voorkeur omvat de garenlader minstens één duwelement dat voorzien is om een opgewikkeld deel van het garen in axiale richting te verplaatsen op het opwikkellichaam.
Het verplaatsen van de garenwikkelingen gebeurt het best, maar niet noodzakelijk, tijdens het opwikkelen van de toe te voegen hoeveelheid garen, bijvoorbeeld om plaats vrij te maken op het opwikkellichaam voor het opwikkelen van bijkomend garen.
'\
In een zeer voorkeurdragende uitvoeringsvorm is elk duwelement voorzien om een hoofdzakelijk axiaal gerichte duwkracht uit te oefenen op ihet garen. Daarbij geniet het de voorkeur dat elk duwelement voorzien is om de op het opwikkellichaam opgewikkelde garenwikkelingen te verplaatsen door telkens tegen het garen van de laatst opgewikkelde garenwikkeling te duwen. 1
Hierdoor kan men de reeds opgewikkelde garenwikkelingen 'verplaatsen om, aan de zijde van het opwikkellichaam waar er nog garenwikkelingen moeten toegevoegd worden, plaats vrij te maken voor de volgende garenwikkeling(en). Dit kan eventueel terwijl het verder opwikkelen aan de gang is of gedurende een korte onderbreking van het opwikkelen.
In een voordelige uitvoeringsvorm omvat de garenlader twee of meer duwelementen die voorzien zijn om telkens op opeenvolgende tijdstippen tegen opeenvolgende delen van het garen van de laatst opgewikkelde garenwikkeling te duwen. Dit maakt het mogelijk om tijdens het opwikkelen telkens tegen het laatst opgewikkelde garen te duwen om het opgewikkelde garen te verplaatsen. Hierdoor wordt er meerdere keren per garenwikkeling tegen het laatst opgewikkelde garen geduwd zodat de garenwikkelingen gemakkelijk verplaatst worden naarmate er garenwikkelingen bijkomen op het opwikkellichaam en zodat het laatst opgewikkelde garen steeds goed aansluit tegen de voorgaande garenwikkelingen en deze garenwikkelingen ook bijna doorlopend, of althans met minimale tussentijden, verplaatst op het opwikkellichaam.
De verschillende duwelementen zijn bij voorkeur met gelijkmatige tussenafstanden langs het wikkelvlak van het opwikkellichaam opgesteld. Dit heeft als voordeel dat de garen minder beschadigd wordt doordat meerdere delen van de wikkeling vooruitgeduwd worden. Elk duwelement kan bijvoorbeeld gedurende elke opwikkeltoer in actie komen. Elk duwelement heeft dan bij voorkeur een duwcyclus die ten opzichte van de opwikkelcyclus een vaste faseverschuiving heeft. Een faseverschuiving ongeveer 180° tussen eerste contact van een deel van het garen op het opwikkellichaam, en het maximale vooruitduwen van dit deel van het garen geniet de voorkeur.
Elk duwelement kan bijvoorbeeld een axiale verplaatsing uitvoeren die te beschrijven is als een sinusvormige beweging.
In een andere voorkeurdragende uitvoeringsvorm is de garenlader uitgevoerd met een opwikkellichaam dat een wikkelvlak voor het garen bepaalt en een vrij einde omvat waarlangs het opgewikkelde garen van het wikkelvlak kan afgeschoven worden, terwijl de dwarsafmetingen van het wikkelvlak afnemen in de richting van het genoemde einde. Hierdoor kunnen de garenwikkelingen gemakkelijk van het opwikkellichaam afschuiven. Het opwikkellichaam heeft bijvoorbeeld een licht conische vorm. Met de term dwarsafmetingen bedoelen we de diameter van de omhullende cirkel in een doorsnede loodrecht op de lengteas van het opwikkellichaam. Een opwikkellichaam heeft ongeveer een diameter van 25 tot 75 mm. voor de omschrever cirkel van doorsnedes loodrecht op centrale as. Bij vookeur bedraagt deze diameter ca. 35 mm. of 45 mm.
Onderdelen die met het garen in contact komen, zoals het opwikkellichaam, doorvoerelementen en geleidingselementen voor het garen, worden bij voorkeur minstens gedeeltelijk uitgevoerd in een slijtvast materiaal, zoals keramiek of gehard metaal, of hebben mogelijks een passende slijtvaste deklaag. Bijkomend of als alternatief kan men minstens het oppervlak dat met het bewegend garen in contact komt ook voorzien van een deklaag die, of vervaardigen uit een materiaal dat, de wrijvingsweerstand tussen het oppervlak en het garen reduceert. Eén bepaald materiaal of één bepaalde deklaag kan ook zowel de slijtvastheid verhogen als de wrijvingsweerstand reduceren.
Het opwikkellichaam is bij voorkeur zo uitgevoerd dat het wikkelvlak onderbroken is door minstens twee zich volgens de aslijn van het opwikkellichaam uitstrekkende uitsparingen. In een andere uitvoeringsvorm omvat het opwikkellichaam een kern en minstens twee zich vanaf de kern radiaal uitrekkende ribben met tussenliggende uitsparingen, terwijl de eindvlakken van de genoemde ribben het wikkelvlak voor het garen vormen.
De genoemde uitsparingen kunnen gebruikt worden voor de verplaatsing van afduwelementen om het opgewikkelde garen van het opwikkellichaam af te duwen, zoals verder in deze beschrijving wordt uiteengezet.
De garenopslaginrichting volgens deze uitvinding omvat bij voorkeur een garendrager die roteerbaar is omheen het opwikkellichaam, zodat een door de garendrager meegenomen garen door de rotatiebeweging van de garendrager op het opwikkellichaam wordt opgewikkeld.
Bij voorkeur blijft het opwikkellichaam stilstaan gedurende het opwikkelen. De garendrager kan in een voordelige uitvoeringsvorm gedragen worden door een rotor die concentrisch roteerbaar is omheen het opwikkellichaam, en wordt bijvoorbeeld uitgevoerd als een doorvoeroog.
In een bijzondere uitvoeringsvorm omvat deze inrichting minstens één afduwinrichting die voorzien is om een op het opwikkellichaam opgewikkelde hoeveelheid garen van het opwikkellichaam af te duwen met behoud van de garenwikkelingen.
De afduwinrichting kan dan in een voordelige uitvoeringsvorm voorzien zijn van minstens één afduwelement dat verplaatsbaar is in een zich volgens de aslijn uitstrekkende uitsparing van het opwikkellichaam.
Deze uitvoeringsvorm laat onder meer toe dat afduwmiddelen in de genoemde uitsparingen achter de laatste garenwikkeling gebracht worden en in deze uitsparingen blijvend naar het einde van het opwikkellichaam toe verplaatst worden volgens de richting van de aslijn van het opwikkellichaam. Hierdoor duwen de afduwmiddelen op minstens twee verschillende plaatsen tegen een laatste garenwikkeling zodat deze garenwikkeling en alle ervoor liggende garenwikkelingen door het afduwmiddel meegenomen worden. Het op deze manier afduwen van garenwikkelingen is efficiënt, eenvoudig, gemakkelijk automatiseerbaar en zorgt bovendien voor een goed behoud van de vorm van de afgeduwde garenwikkelingen.
In een mogelijke uitvoeringsvorm van de garenopslaginrichting volgens deze uitvinding omvat elke garenvoorraadruimte een doorgang waarlangs het garen wordt toegevoegd, en een weerhouder met minstens één zich in ide doorgang of in de nabijheid van de doorgang uitstrekkend weerhoudelement dat de doorgang zodanig verkleint dat de zich in de garenvoorraadruimte bevindende garenwikkelingen in de garenvoorraadruimte gehouden worden.
Elke weerhouder omvat bijvoorbeeld minstens één weerhoudelement dat, door het erop uitoefenen van een duwkracht in de inbrengrichting (dit is de richting waarin het opwikkellichaam in de garenvoorraadruimte wordt gebracht), tegen een veerkracht of een door het reeds aanwezige garen uitgeoefende kracht^ in verplaatsbaar, scharnierend of elastisch vervormbaar is zodat minstens een deel van het opwikkellichaam van de garenlader in de garenvoorraadruimte kan gebracht worden, waarbij elk weerhoudelement na het verdwijnen van de genoemde duwkracht terugveert, terugverplaatst of terugschamiert, naar een positie waarbij het de garenwikkelingen in de garenvoorraadruimte houdt.
De weerhouder omvat bijvoorbeeld één of meerdere verende lippen of een rij borstelharen die zich verspreid rond de rand van de doorgang en/of die zich vanaf deze rand in de richting van de aslijn van de garenvoorraadruimte uitstrekken en op die manier beletten dat het garen uit de garenvoorraadruimte valt. De doorgang kan gemakkelijk vrijgemaakt worden voor het toevoegen van garen, bijvoorbeeld omdat het opwikkellichaam gedeeltelijk in de garenvoorraadruimte moet gebracht worden, door deze elastisch vervormbare weerhoudelementen te vervormen. De door het opwikkellichaam vervormde weerhoudelementen moeten nog verder vervormen tot een van het opwikkellichaam verwijderde positie om het garen door te laten wanneer het garen op het opwikkellichaam wordt verplaatst tot voorbij de weerhoudelementen. Dit geldt ook als het garen voorbij deze weerhoudelementen wordt geduwd tijdens het afduwen van een op het opwikkellichaam aanwezige garenvoorraad.
Bij voorkeur omvat elke garenvoorraadruimte ook een vast opgesteld positioneermiddel voor het positioneren van een einddeel van het zich in de garenvoorraadruimte bevindende garen.
In een voorkeurdragende uitvoering is het positioneermiddel zo voorzien dat een zich tussen de garenvoorraad en de garendrager uitstrekkend garen door rotatie van de garendrager in samenwerking met hej positioneermiddel kan gebracht worden.
Zo kan men met eenvoudige middelen zorgen dat het uiteinde van de garenvoorraad na elke garentoevoer automatisch *op een vaste plaats beschikbaar is voor een volgende garentoevoer. Het positionieermiddel omvat bij voorkeur een houdmiddel om het garen in een vaste positie te houden.
Bij voorkeur wordt het positioneermiddel zo voorzien dat een zich tussen de garenvoorraad en de garendrager uitstrekkend garen, alleen als de rotatie van de garendrager een draaizin heeft die tegengesteld is aan de opwikkeldraaizin, in samenwerking met het positioneermiddel kan gebracht worden. Hierdoor vermijdt men het risico dat het garen tijdens het opwikkelen door het positioneermiddel wordt weerhouden.
De dwarsafmetingen van het opwikkellichaam zijn bij voorkeur goed afgestemd op de binnenafmetingen van de garenvoorraadruimte. Daarbij zal men de diameter van het opwikkellichaam best afstemmen op de diameter van de ingeschreven cirkel in de dwarsdoorsnede (loodrecht op de lengte-as) van de garenvoorraadruimte.
Het garen zelf moet wel nog kunnen passeren langs de weerhoudelementen. Hierdoor sluiten de van het opwikkellichaam verwijderde garenwikkelingen mooi aan tegen de wand van de garenvoorraadruimte waardoor de stabiliteit nog beter is.
Het is ook om garenwikkelingen te bekomen die zo goed mogelijk aansluiten tegen de wanden van de garenvoorraadruimte dat het garen op een zich buiten de garenvoorraadruimte bevindende plaats wordt opgewikkeld op het opwikkellichaam, bijvoorbeeld met behulp van een garendrager die roteert op een grotere diameter dan de diameter van de ingeschreven cirkel in de dwarsdoorsnede van de garenvoorraadruimte.
In een meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm omvat de inrichting volgens deze uitvinding een programmeerbare stuureenheid die voorzien is om, op basis van vooraf ingebrachte gegevens en/of ontvangen signalen van daartoe voorziene detectiemiddelen, automatisch een sequentie te bepalen van garenvoorraadruimtes waarin garen moet toegevoegd worden, en om de garenlader automatisch te verplaatsen en aan te sturen om het toevoegen van garen uit te voeren in overeenstemming met deze sequentie.
Deze uitvinding heeft ook betrekking tot een garenverwerkende machine, meer bepaald een weefmachine, een tuftmachine, een breimachine of een boommachine, voorzien van minstens één garenopslaginrichting met één of meerdere van de hierboven omschreven kenmerken.
Er kunnen eventueel meerder garenladers per garenopslaginrichting en dus eveneens per garenverwerkende machine zoals bijvoorbeeld een weefmachine voorzien worden om met een grotere snelheid (meerdere garenvoorraadruimtes tegelijk) garen te kunnen toevoegen in een reeks garenvoorraadruimtes.
Ook een tandemopstelling met minstens één garenopslaginrichting en minstens één platform met meerdere garenladers (twee of meer) die samen bewegen behoort tot de mogelijkheden. De garenladers hebben dan een vaste positie ten opzichte van elkaar en zijn samen verplaatsbaar door een gemeenschappelijk x-y bewegingssysteem.
Bij bepaalde types weefmachines, zoals onder meer dubbelstukweefinachines, is er voor de goede werking een garenspannings- en recuperatiemodule vereist. Het garen loopt dan van de garenopslaginrichting(en), bijvoorbeeld doorheen een aantal flexibele buizen, naar de garenspannings- en recuperatiemodule en van daaruit naar de weefmachine.
Bij voorkeur wordt het opwikkellichaam, vóór of tijdens het toevoegen van garen, minstens gedeeltelijk in de garenvoorraadruimte gebracht. Meer bij voorkeur wordt het opwikkellichaam vóór óf tijdens het toevoegen van garen met het vrije einde voorbij de weerhoudelementen gebracht.
i
Nog meer bij voorkeur wordt het opwikkellichaam in die positie gebracht (minstens gedeeltelijk in de garenvoorraadruimte of met het vrije einde voorbij de weerhoudelementen) vóór of tijdens het opwikkelen én toevoegen van garen. Het garen wordt dan bij voorkeur ook in de garenvoorraadruimte van het opwikkellichaam afgeduwd.
In een voorkeurdragende werkwijze volgens deze uitvinding wordt het garen op een zich buiten de garenvoorraadruimte bevindende plaats op het opwikkellichaam opgewikkeld.
Bij het opwikkelen van het garen moet een roteerbare garendrager (zoals bv. een doorvoeroog) een cirkelvormige baan beschrijven omheen het opwikkellichaam. Hiervoor moet er omheen het opwikkellichaam voldoende vrije ruimte zijn. Door het garen op te wikkelen op een zich buiten de garenvoorraadruimte bevindende plaats moet hiervoor geen vrije ruimte voorzien worden in de garenvoorraadruimte, waardoor de vrije ruimte tussen de wanden van de garenvoorraadruimte en het opwikkellichaam zeer beperkt kan gehouden worden. Het opwikkellichaam kan hierdoor uitgevoerd worden met dwarsafmetingen die nauw aansluiten bij (slechts weinig kleiner zijn dan) de dwarsafmetingen van de garenvoorraadruimte. De genoemde dwarsafmetingen zijn bij voorkeur de omhullende cirkel van een dwarsdoorsnede (loodrecht op de lengte-as) van het opwikkellichaam, respectievelijk de ingeschreven cirkel van een dwarsdoorsnede ( loodrecht op de lengte-as) van de garenvoorraadruimte. Daarbij zal men de diameter van de omhullende cirkel van het opwikkellichaam best afstemmen op de diameter van de ingeschreven cirkel in de dwarsdoorsnede (loodrecht op de lengte-as) van de garenvoorraadruimte. Het garen zelf moet ook nog kunnen passeren langs de weerhoudelementen. Hierdoor sluiten de van het opwikkellichaam verwijderde garenwikkelingen mooi aan tegen de wand van de garenvoorraadruimte. Het is ook om garenwikkelingen te bekomen die zo goed mogelijk aansluiten tegen de wanden van de garenvoorraadruimte dat het garen bij de werkwijze volgens deze uitvinding bij voorkeur op een zich buiten de garenvoorraadruimte bevindende plaats wordt opgewikkeld op het opwikkellichaam.
Hierdoor wordt het garen in de garenvoorraadruimte toegevoegd in de vorm van garenwikkelingen die slechts weinig kleiner zijn dan de doorsnede van de voorrraadruimte. Deze garenwikkelingen worden door hun contact met de wanden van de garenvoorraadruimte beter in hun opstaande positie gehouden. Hierdoor bekomt men een garenvoorraad bestaande uit stabiele garenwikkelingen. Het risico dat de garenwikkelingen omvallen, met knoopvorming of verstrengeling van het garen tot gevolg, blijft hierdoor zeer beperkt.
Door het garen buiten de garenvoorraadruimte op te wikkelen is er bovendien ook beter zicht op het opwikkelen wat de kwaliteitsinspectie vergemakkelijkt.
Bij deze werkwijze wordt het opgewikkelde garen bij voorkeur verplaatst op het opwikkellichaam naarmate er verder bijkomend garen wordt opgewikkeld. Hierdoor kan men het garen voortdurend op dezelfde plaats (hierna de opwikkelplaats genoemd) van het opwikkellichaam opwikkelen. Door het opgewikkelde garen telkens te verplaatsen wordt er op die opwikkelplaats, gedurende het verder op wikkelen, voortdurend plaats vrijgemaakt op het opwikkellichaam. Door het opwikkelen op een vaste opwikkelplaats moet het opwikkelmechanisme (bv. de garendrager) niet volgens de aslijn van het opwikkellichaam verplaatst worden.
Als er aan de toevoeropening van de garenvoorraadruimte een weerhouder voorzien is om het garen in de gareznvoorraadruimte te weerhouden moet uiteraard met de doorgang door deze weerhouder rekening gehouden worden bij het bepalen van de dwarsafmetingen van het opwikkellichaam. Meer bepaald moet rekening gehouden worden met de doorgang tussen de verplaatste of vervormde weerhoudelementen. Daarbij moet ook rekening gehouden worden met het feit dat ook het garen nog voorbij deze weerhoudelementen moet kunnen passeren terwijl het op het opwikkellichaam wordt verplaatst.
Bij de inrichting en de werkwijze volgens deze uitvinding wordt het garen bij voorkeur zo op het opwikkellicnaam opgewikkeld dat de garenwikkelingen hoofdzakelijk naast elkaar gelegen zijn. Het opgewikkelde garen kan spiraalvormig opgewikkeld zijn en een reeks opeenvolgende en hoofdzakelijk naast elkaar gelegen garenwikkelingen omvatten.
In een bijzonder voorkeurdragende werkwijze gaat men zo te werk dat het opgewikkelde garen, als gevolg van de genoemde verplaatsing, van het opwikkellichaam wordt geduwd en in de garenvoorraadruimte wordt toegevoegd en daarbij de in de garenvoorraadruimte aanwezige garenvoorraad vooruitduwt. Dit is onder meer het geval bij het toevoegen van vrij grote garenhoeveelheden, waarbij het opwikkellichaam over zijn gehele lengte garenwikkelingen bevat en de voorste garenwikkelingen van het opwikkellichaam worden geduwd naarmate de opgewikkelde garenwikkelingen verder worden verplaatst om achteraan bijkomende wikkelingen te kunnen toevoegen.
De uitvinding wordt nu nader toegelicht aan de hand van de hierna volgende meer gedetailleerde beschrijving van een mogelijke uitvoeringsvorm van een garenopslaginrichting volgens deze uitvinding. De beschreven inrichting is slechts een voorbeeld en kan dus geenszins aanzien worden als een beperking van de draagwijdte van de bescherming, noch van het toepassingsgebied van de uitvinding. In deze gedetailleerde beschrijving wordt door middel van referentiecijfers verwezen naar de hierbij gevoegde figuren, waarvan
Figuur 1 in perspectief een verplaatsbare garenlader voorstelt aan de toevoerzijde van de garenvoorraadbuizen van een garenopslaginnchting;
Figuur 2 in perspectief de kop van een opwikkeleenheid van een garenlader voorstelt; 7 1
Figuur 3 in perspectief een aan het toevoereinde van elke garenvoorraadbuis voorzien eindstuk voorstelt waarin zich een aantal garenwikkelingen bevinden;
Figuur 4 in bovenaanzicht een opwikkeleenheid voorstelt waarvan het opwikkellichaam zich gedeeltelijk in een garenvoorraadbuis bevindt gedurende het opwikkelen en toevoegen van een garenvoorraad;
Figuur 5 in perspectief een positioneerelement voorstelt dat aan het toevoereinde van elke garenvoorraadbuis is voorzien om het einddeel van de garenvoorraad te positioneren;
Figuur 6 in bovenaanzicht een opwikkeleenheid met de bijhorende afduwinrichting met verplaatsbare afduwpennen voorstelt; !
Figuren 7a, 7b en 7c telkens in bovenaanzicht het voorste gedeelte van een opwikkeleenheid voorstellen, terwijl de bijhorende afduwpennen op deze figuren 7a, 7b, 7c worden voorgesteld in opeenvolgende fases bij het afduwen van op het opwikkellichaam opgewikkelde garenwikkelingen;
Figuur 8 een schematische dwarsdoorsnede is van een spannings- en recuperatie-inrichting voor de garentoevoer naar een weefmachine;
Figuur 9 een zijaanzicht voorstelt van een garenlader volgens deze uitvinding
Figuren 10a en 10b respectievelijk een perspectief aanzicht en een zijaanzicht voorstellen van een gedeelte van de garenlader van figuur 9 gedurende de werking ervan; • Figuur 11 toont een voordelige uitvoeringsvorm voor de duwelementen van de inrichting.
De op de figuren voorgestelde garenopslaginrichting wordt ingezet voor de toevoer van verschillende garens naar een garenverwerkingseenheid, zoals een weefmachine. Deze inrichting is bijzonder geschikt voor het opslaan van verschillende garens met een ongelijk verbruik in de garenverwerkingseenheid. De in de garenopslaginrichting voorziene garens zijn bijvoorbeel'd de poolgarens voor een weefmachine voor het weven van poolweefsels. ^
Van elk verschillend type of kleur garen is er een externe garenvoorraad beschikbaar, bijvoorbeeld in de vorm van een of meerdere verfbobijnen met een grote hoeveelheid van dat garen. De verschillende garens (garensoorten en/of garenkleuren) worden door middel van één of meer beweegbare garenladers in een aantal garenvoorraadbuizen gebracht. Naargelang het garenverbruik wordt het garen in deze garenvoorraadbuizen automatisch aangevuld.
Eventueel kan men middelen voorzien om een bepaalde externe voorraad automatisch te vervangen door een andere externe voorraad met garen van een ander type en/of kleur. Deze middelen omvatten dan snijmiddelen om het aangevoerde garen van de ene externe voorraad door te snijden, en positionerings- en verbindingsmiddelen om een einddeel van de nieuwe externe voorraad te verbinden met een einddeel van het naar een garenlader aangevoerde garen. Deze middelen zijn bij voorkeur automatisch stuurbaar op basis van gegevens betreffende de garentypes die in de garenvoorraadruimtes moeten aangevuld worden om aan het voorziene garenverbruik van de garenverwerkende machine te kunnen voldoen.
Het aantal garenvoorraadbuizen stemt hoofdzakelijk overeen met het aantal kleuren dat men op een bepaalde positie in de breedte gezien in het weefsel wenst ter beschikking te hebben vermenigvuldigd met het aantal posities waar men de garens op deze manier wenst toe te voegen. Dit aantal kan voor een machine voor het weven van poolweefsels normaal gezien overeenstemmen met het aantal bobijnspillen die traditioneel voorzien werden voor de poolgarens.
Op figuur 1 wordt een opstelling van een garenopslaginrichting (1) volgens de uitvinding voorgesteld. Deze omvat een aantal garenvoorraadbuizen (2) van gelijke lengte en met een ruitvormige doorsnede die in meerdere boven elkaar liggende rijen van naast elkaar gelegen voorraadhuizen (2) gegroepeerd zijn tot een hoofdzakelijk rechthoekig samenstel. De verschillende voorraadhuizen (2) liggen tegen elkaar aan of hebben gemeenschappelijke tussenwanden. Aan het voorste uiteinde heeft elke garenvoorraadruimte een toevoerop'ening (2a) waarlangs de garenvoorraad kan aangevuld worden. Aan het achterste uiteinde heeft elke voorraadruimte (2) een afvoeropening. j
De uiteinden van deze voorraadbuizen|(2) liggen telkens in eenzelfde vlak.
De garenvoorraadbuizen (2) zijn hellend opgesteld zodat hun garentoevoeropeningen (2a) lager liggen dan hun garenafvoeropeningen. Aan de zijde van de garentoevoeropeningen (2a) is een garenlader (3) opgesteld op een platform dat door een x-y bewegingssysteem verplaatsbaar is. De hoogtepositie van de garenlader (3) wordt bepaald door een eerste rondsel-tandheugel aandrijving (4) waarbij de tandheugel aan een verticaal profiel (5) is verbonden en het rondsel wordt aangedreven door middel van een elektrische motor-reductor combinatie.
De horizontale positie van het geheel, inclusief profiel wordt bepaald door middel van een tweede rondsel-tandheugel aandrijving (6), waarbij de tandheugel vast verbonden is met een horizontaal profiel (7) dat deel uitmaakt van het frame van de garenopslaginrichting.
De opwikkel eenheid (31) van de garenlader (3) omvat aan de voorzijde een vast opwikkellichaam (6) met een licht conische vorm. Vanaf zijn basis vertoont het opwikkellichaam in de richting van het vrije uiteinde (7) een geleidelijk afnemende dwarsafineting (zie figuur 2 en figuur 6), om tenslotte over te gaan naar een meer afgeschuind gedeelte tot aan het vrije uiteinde. Het opwikkellichaam (6) heeft een kern (8) en een aantal vanaf die kern (8) radiaal uitstekende ribben (9) met tussenliggende uitsparingen (10) die zich volgens de lengterichting van het opwikkellichaam (6) uitstrekken en uitmonden aan het voorste vrije uiteinde van het opwikkellichaam. De eindvlakken van de ribben (8) vormen een wikkelvlak waarop het garen (100) wordt opgewikkeld.
Een opwikkellichaam heeft ongeveer een diameter van 25 tot 75 mm. voor de omschreven cirkel van doorsnedes loodrecht op centrale as. Bij voorkeur bedraagt deze diameter ca. 35 mm. of 45 mm.
De opwikkeleenheid (31) omvat verder ook een ringvormige rotor (11) die concentrisch om het vaste opwikkellichaam (6) roteerbaar is. De rotor (11) omvat een doorvoeroog (11a) waardoor het op te wikkelen garen (100) zich uitstrekt.
Een reeks duwelementen (12) i'is in een concentrische kring omheen de basis van het opwikkellichaam (6) opgesteld. Elk duwelement (12) kan door een (niet i voorgestelde) aandrijfinrichting aangedreven worden om volgens een welbepaalde duwcyclus in de richting van de aslijn van het opwikkellichaam (6) heen en weer te bewegen tussen een voorste positie en een achterste positie, hierna de duwpositie en de ingetrokken positie genoemd.
Door de rotatie van het doorvoeroog (11a) dat het garen (100) meeneemt wordt er garen op het opwikkellichaam (6) opgewikkeld. Op figuur 2 zijn de garenwikkelingen op het opwikkellichaam (6) voorgesteld. Elke nieuwe garenwikkeling wordt op nagenoeg dezelfde plaats op het conische opwikkellichaam gelegd. Deze plaats wordt verder in deze beschrijving de opwikkelplaats genoemd. De duwelementen (12) bevinden zich in hun ingetrokken positie achter deze opwikkelplaats. In de duwpositie bevindt elk duwelement (12) zich wat verder dan deze opwikkelplaats zodat elk duwelement (12) een voorwaartse duwbeweging kan uitvoeren waarbij het garen van de laatst toegevoegde wikkeling wordt verschoven, en waardoor ook het geheel van wikkelingen op het opwikkellichaam (6) wordt voortbewogen in de richting van het vrije uiteinde (7) van het opwikkellichaam (6).
De duwelementen (12) worden aangedreven volgens een duwcyclus waarbij de duwelementen in volgorde van hun opstelling in de kring op opeenvolgende tijdstippen een duwbeweging uitvoeren. Deze duwcyclus volgt de opwikkelcyclus met een kleine vertraging waarbij een duwelement (12) bijvoorbeeld telkens een duwbeweging uitvoert op het ogenblik dat het doorvoeroog (11a) met het garen (100) zich diametraal tegenover de plaats van het duwelement (12) bevindt.
De duwelementen (12) roteren niet rond het opwikkellichaam maar maken elk een schommelende beweging injeen vlak dat de rotatieas (11b) van de rotor (11) snijdt. De duwelementen (12) zijn bijvoorbeeld gelagerd (zie fig. 11) op een lager (99), dat schuin staat ten opzichte van de rotatieas van de rotor (11), en waarvan de binnenring (99a) mee ronddraait met het doorvoeroog (11a) om dezelfde rotatieas.
f
Het opgewikkelde garen (100) wordt geleidelijk naar het vrije uiteinde (7) verplaatst en wordt er uiteindelijk ook afgeduwd. Door de licht conische vorm van het opwikkellichaam (6) wordt deze afschuifoperatie door de duwelementen (12) vergemakkelijkt.
De duwelementen (12) bewegen in de hoger genoemde uitsparingen (10). In deze uitsparingen (10) is er eveneens plaats voorzien voor de afduwpennen (22) van de afduwinrichting (21) die verder in deze beschrijving aan bod komt.
Ter hoogte van de positie waar de volgende lengte van het garen (100) door het doorvoeroog (11a) wordt aangebracht (hoger de vaste opwikkelplaats genoemd) vertoont het opwikkellichaam (6) steil oplopende flanken in de richting van de rotor (11). Het nieuw opgewikkelde garen komt eerst terecht op deze flanken en wordt hierop neerwaarts geleid waardoor het garen uiteindelijk op het conische gedeelte van het opwikkellichaam (6) op de genoemde opwikkelplaats terechtkomt.
Tenminste op de plaats waar de volgende garenlengte wordt toegevoegd bevinden de duwelementen (12) zich in de teruggetrokken positie, weg van het vrije uiteinde (7) van het opwikkellichaam (6). De hoger beschreven duwbeweging door de duwelementen (12) vindt dus plaats nadat deze garenlengte door de hoger genoemde flanken op het licht conisch deel van het opwikkellichaam (6) gepositoneerd is.
De garentoevoeropening (2a) van elke garenvoorraadruimte (2) wordt voorzien van een apart eindstuk (13) dat voorzien is om de garenvoorraad (14) in de garenvoorraadbuis (2) te houden terwijl ook een volgende hoeveelheid opgewikkeld garen kan toegevoegd worden. Öp figuur 3 wordt het eindstuk (13) voorgesteld in de situatie na het beëindigen van een aanvuloperatie in een garenvoorraadbuis: de garenvoorraad (14) bevindt zich volledig achter de buigzame bladveren (15) die naar binnen toe in de richting van de garenafVoerzijde zijn omgebogen. Het einddeel (16) van de garenvoorraad (14) bevindt zich in een positioneerelement (17) dat ter hoogte van de buitenrand van de garenvoorraadbuis (2) is bevestigd. Dit positoneerelement (17) is voorzien om het einddeel (16) van de garenvoorraad (14) in een vaste positie beschikbaar te houden voor een volgende aanvuloperatie en wordt verder meer in detail omschreven met verwijzing naar figuur 5.
Het eindstuk (13) vertoont ook één of meerdere zijdelingse openingen (18) die een doorgang bieden voor de afduwpennen (22) van de afduwinrichting (21). Hierdoor kunnen de op het opwikkellichaam (6) aanwezige garenwikkelingen, na het opwikkelen van de gewenste hoeveelheid garen, voorbij de bladveren (15) geduwd worden door deze afduwpennen (22). Bij deze afduwoperatie bewegen deze afduwpennen (22) ook in de zijdelingse openingen (18) van naastliggende garenvoorraadbuizen (2).
Gedurende het toevoegen van garen in een garenvoorraadbuis bevinden het opwikkellichaam (6) en het doorvoeroog (11a) met bijhorende aandrijving zich in de positie die voorgesteld is op figuur 4. De aandrijving van de rotor (11) van het doorvoeroog (11a) gebeurt via een Servomotor, meer bepaald kan dit een permanent magneet motor zijn.
Het doorvoeroog (11a) bevindt zich buiten de garenvoorraadrbuis (2) en het voorste gedeelte van het opwikkellichaam (6) zit in de garenvoorraadbuis (2). Het garen wordt echter op het opwikkellichaam (6) gewikkeld op het zich buiten deze ! garenvoorraadbuis (2) bevindende gedeelte van het opwikkellichaam. Deze wikkelingen worden bij het verder opwikkelen door de duwelementen (12) in axiale richting voortgeduwd tot op het gedeelte van het opwikkellichaam (6) dat zich in de garenvoorraadbuis (2) bevindt, waar deze wikkelingen tenslotte van het opwikkellichaam (6) worden afgeduwd en in opgewikkelde toestand in de garenvoorraadbuis (2) terechtkomen.
Op figuur 4 wordt de stand getoond waarbij het doorvoeroog (11a) dat het garen (100) meeneemt zich aan de niet zichtbare onderzijde bevindt; aan die onderzijde zijn de (niet zichtbare) duwelementen (12) verwijderd van de laatst gelegde garenwikkeling zodat er een plaats gecreëerd wordt voor de volgende wikkeling; aan de bovenzijde van het doorvoeroog (11a) ziet men dat de duwelementen (12) wel tegen de voorheen gelegde wikkeling drukken en deze wikkeling (en het volledige pakket wikkelingen op het opwikkellichaam) dus verschuiven in de richting van het vrije uiteinde (7) van het opwikkellichaam (6).
Figuur 11 toont een voorkeursuitvoering voor de aandrijving van de duwelementen (12). De duwelementen (12) zijn met elkaar verbonden en kunnen enkel bewegen in een vlak dat door de rotatieas (11b) van de rotor (11) loopt. De duwelementen worden schommelend aangedreven, doordat ze gelagerd zitten op een lager (99), • waarvan het massatraagheidspunt op de rotatieas (11b) van de rotor (11) ligt, • en waarvan de centrale as schuin staat ten opzichte van de rotatieas van de rotor (11), • maar waarvan de binnenring (99a) verbonden is met rond de centrale rotatieas (11b) van de rotor (11) meebewegende onderdelen.
Figuur 5 toont het hoger vermelde postioneerelement (17) in detail. Het is een draadvormig element (17) dat zo omgebogen is dat een gedeeltelijk omsloten en zijdelings toegankelijke lusopening (19) is gevormd, zodat het garen zijdelings in de lusopening kan gebracht worden en in een kromming (20) van het draadvormig element (17) in een vaste positie jwordt gehouden.
Als het zich tussen de garenvoörraad (14) en het doorvoeroog (11a) uitstrekkende garen (100) wordt meegenomen met een rotatiedraaizin die tegengesteld is aan de opwikkeldraaizin komt het garen (100) via de open zijde van de lusopening (19) zijdelings in deze lusopening (19) terecht en wordt het in de genoemde kromming (20) weerhouden. Als het garen (100) tijdens het opwikkelproces met de opwikkeldraaizin geroteerd wordt kan het niet in de lusopening van het positioneerelement (17) terechtkomen omdat het garen de lusopening (19) dan nadert vanaf de zijde waar deze lusopeniiig (19) niet toegankelijk is. Ongewenst vasthouden van het garen (100) tijdens het opwikkelen ervan kan bijgevolg niet voorvallen.
Het feit dat de lusopening (19) enkel toegankelijk is bij een draaizin die tegengesteld is aan de opwikkeldraaizin wordt dus benut om het garen op het einde van de opwikkelcyclus kort te roteren in de omgekeerde draaizin (tegengesteld aan de opwikkeldraaizin) om zodoende het garen in het positioneerelement (17) te brengen en te positioneren in een vast punt van de garenvoorraadbuis (2). Daarna wordt het garen doorgeknipt waardoor een einddeel (16) van de garenvoorraad (14) in het positioneerelement (17) achterblijft. Daarna wordt de garenlader (3) naar een volgende aan te vullen garenvoorraadbuis (2) verplaatst.
De aan te vullen garenvoorraadbuizen (2) en hun volgorde worden bepaald door een programmeerbare stuureenheid (niet voorgesteld) op basis van ingebrachte stuurgegevens en/of op basis van een berekening van aanwezige garenvoorraad en voorziene garenverbruik per garenvoorraadbuis, en/of op basis van detectiesignalen van daartoe voorziene detectoren (niet voorgesteld). Dergelijke detectoren detecteren bijvoorbeeld wanneer de hoeveelheid garen in een garenvoorraad beneden een bepaald minimum gekomen is.
Op figuur 6 wordt het doorvoeroog (11a) en zijn aandrijving getoond in bovenaanzicht. Men ziet duidelijk het opwikkellichaam (6) en daarnaast de verplaatsbare afduwpennen (22) van het afduwmechanisme (21) met zijn bijhorende aandrijvingsvoorzieningen, meer bepaald pneumatische cilinders die zorgen voor de verschillende bewegingen van de meeneempennen (22).
Op de figuren 7a, 7b en 7c worden drie verschillende standen van de afduwpennen (22) getoond gedurende hun werking. Figuur 7a toont de ruststand van het mechanisme, bijvoorbeeld tijdens het wikkelen van garens op het opwikkellichaam (6).
In de situatie van figuur 7b zijn de afduwpennen (22) radiaal naar elkaar toe bewogen in de richting van de rotatieas van de rotor (11) van het doorvoeroog (11a), zodat deze afduwpennen (22) met hun uiteinden in de uitsparingen (10) in het opwikkellichaam (6) zijn terechtgekomen, achter de nog van het opwikkellichaam (6) af te duwen garenwikkelingen.
Figuur 7c toont de situatie waarbij de afduwpennen (22) verplaatst zijn in de richting van de aslijn van het opwikkellichaam (6), tot aan het vrije uiteinde (7) van het opwikkellichaam (6). Dit is de beweging die uitgevoerd wordt om het laatste deel van de hoeveelheid opgewikkeld garen van het opwikkellichaam (6) af te duwen, in de garenvoorraadbuis (2) voorbij de omgebogen bladveren (15).
Een uitvoeringsvorm van een bij deze garenopslaginrichting (1) horend spannings-en recuperatiesysteem (23) is in doorsnede voorgesteld op figuur 8. Dit systeem is vereist in het geval de garenverwerkende machine garens onder spanning en door middel van gaapvorming verwerkt, zoals bijvoorbeeld weefmachines voor het weven van poolweefsels, meer specifiek dubbelstuk weefmachines, roedenweefmachines en lussenpoolweefmachines.
De pijlen A en B (zie figuur 8) duiden de richting aan waarin het garen netto beweegt, alhoewel in positie A ook tijdelijk een terugkerende beweging kan gedetecteerd worden, samengaande met de recuperatie omwille van het gaapvormingsmechanisme. In positie B komt het garen aan vanuit de garenopslaginrichting, eventueel geleid in geleidingsbuizen (niet voorgesteld). In positie A loopt het garen verder in de richting van de garenverwerkende machine, bijvoorbeeld een weefmachine, tuftmachine, breimachine of boommachine.
Het spannings- en recuperatiesysteem (23) dient voorzien te zijn van een spanningssyteem met één of mœrdere spanningselementen, telkens aangevuld met een recuperatie-element; Het spanningselement bestaat uit een combinatie van twee schotelvormige elementen (24) waartussen het garen verloopt (zie figuur. 8) en waarbij een instelbare drukveer (25) voor de spanningsopbouw zorgt. Ook andere systemen voor spanningsopbouw zoals bladveren die het garen tegen een vast oppervlak duwen, gewichten, pneumatische zuigers, of magnetische elementen komen hiervoor in aanmerking. Het recuperatie-element is hier een hefboom (27) die met behulp van een instelbare torsieveer (28) de ten gevolge van de gaapvorming terugkerende hoeveelheid garen (100) tijdelijk terug opneemt. De torsieveer (28) kan instelbaar zijn om zijn evenwichtspositie te verleggen of om zijn stijfheid te veranderen. Als recuperatie-element kan eventueel ook met een gewicht worden gewerkt, via een pneumatische zuiger, of met behulp van een magnetisch element.
Bij voorkeur is een aantal van deze spannings- en/of recuperatieelementen in groep regelbaar. Voor het spanningssysteem (24, 25) is dit voorzien door de drukveren (25) van een groep spanningselementen (24) door middel van een gemeenschappelijk regelprofiel (26) in lengte te regelen. Bij een systeem met bladveren kan het bevestigingspunt van de bladveren op een gemeenschappelijke as zijn voorzien die kan geroteerd worden om een gewenste spanning te bekomen. Voor het recuperatiesysteem (27, 28) is dit voorzien door bij een groep recuperatie-elementen de posities van de gelijkaardige uiteindes (29) van de torsieveren (28) samen in te stellen om de centrale as (30) waarop de torsieveren (28) zitten.
Figuur 9 toont alle componenten van de garenlader (3) in verbinding met het platform dat met behulp van het X-Y bewegingssysteem verplaatsbaar is, tegenover een eindstuk (13) aan de garentoevoeropening (2a) van een door het sturingsprogramma geselecteerde garenvoorraadbuis (2).
Tot deze componenten behoren een opwikkeleenheid (31) met opwikkellichaam (6), duwelementen (12), garendoorvoeroog (11a) en het aan deze opwikkeleenheid (31) bevestigde afduwmechanisme (21|). Daarnaast behoort tot deze componenten ook een garentoevoermodule (32) met een toevoeroog (33), een toevoerspanner (34), een terugblaaseenheid (35) (zoals bijvoorbeeld een venturi-eenheid) om het garen terug te blazen in de richting van de externe garenvoorraad, een toevoer-recuperatiecel (36) die de teruggeblazen hoeveelheid garen, via een aantal omlenkingen om één of meerdere gewichten of verende elementen, gestrekt kan houden zodat het niet verwart, en ook een gestuurde toevoerklem (37). Dit geheel van opwikkeleenheid (31), afduwmechanisme (21) en garentoevoermodule (32) is ook verplaatsbaar ten opzichte van het platform in een richting C (zie pijl op figuur 9) volgens de lengterichting van de garenvoorraadbuizen (2). Deze richting staat hoofdzakelijk loodrecht op het vlak van de X-Y beweging, zodat het opwikkellichaam (6) in en uit de geselecteerde garenvoorraadruimte (2) kan bewegen. In een variante uitvoeringsvorm kan de garentoevoermodule (32), of enkel de toevoerspanner (34), vast opgesteld staan op het platform dat met behulp van het X-Y bewegingssysteem, waardoor deze enkel verplaatsbaar zijn volgens de beweging van het X-Y bewegingssysteem. Deze variante uitvoeringsvorm zorgt ervoor dat minder garen door de toevoerrecuperatiecel (36) moet gerecupereerd worden, zodat deze compacter kan zijn en minder complex.
De andere componenten die door het platform waarop de garenlader (3) staat worden gedragen zijn de volgende: • een verbindingseenheid (38), in dit geval een knoopeenheid, voorzien van de nodige detectiemiddelen, • twee bijhorende garengrijpers, een voorste garengrijper (39) en een achterste garengrijper (40), • een afValverwijderaarj (41), die de na het knopen afgesneden garenuiteindes aanzuigt en verwijdert naar een verzamelpunt (42).
• een aanzuigeenheid (43) die in de richting aangeduid met pijl D heen en weer verplaatsbaar is om het einddeel (16) van het garen in de garenvoorraad (14) aan te zuigen en gestrekt te houden, en • een knip- en klemeenheid (44), die na het beëindigen van de garentoevoer in een garenvoorraadbuis (2) het nog met de externe garenvooraad verbonden garen (100) doorknipt en hit garenuiteinde dat met de externe garenvoorraad is verbonden geklemd vasthoudt.
Figuren 10a en 10b tonen het principe van het verbinden van de externe garenvoorraad met de gailnvoorraad (14) van de door het sturingsprogramma geselecteerde garenvoorraadbuis (2). In een specifieke uitvoeringsvorm worden de einddelen van deze garens aaneengeknoopt, met behulp van een automatische knoopeenheid (38). Deze knoopeenheid kan verbindingen maken waarbij de einddelen van te verbinden garens vóór het verbinden in dezelfde richting liggen of in tegengestelde richting. Typische knopen zijn enkele en dubbele weversknoop, vissersknoop, of andere knopen. In plaats van een knooptoestel kan ook gekozen worden om een splice-eenheid in te zetten. Deze verbindt de garens door de twee samengebrachte einddelen via een luchtstoot met hoge druk te doorblazen, zodat de vezels van beide garens onderling verstrengeld worden.
Een typische cyclus voor het inbrengen van garen in een garenvoorraadbuis (2) omvat de hierna omschreven stappen: 1) Het platform waarop de garenlader (3) staat beweegt naar een volgende positie om de vulcyclus van de volgens het sturingsprogramma geselecteerde garenvoorraadbuis (2) te starten; 2) De aanzuigeenheid (43) beweegt op een rechtgeleiding tot bij het positioneerelement (17) van de geselecteerde garenvoorraadbuis (2) en zuigt aan zijn aanzuigopening (45) het einddeel (16) van de erin aanwezige garenvoorraad (14) aan en trekt het garen een eindje mee in een richting tegenovergesteld aan de richting die op figuur 9 aangeduid is met de pijl D; 3) De voorste grijper (39) neemt het garen-einddeel (16) tussen het positioneerelement (17) en de aanzuigopening (45) van de aanzuigeenheid (43), en verplaatst het, bijvoorbeeld door een roterende beweging, door middel van een pneumatische of electrische motor zodat een garenlengte afkomstig van de vooraf aanwezige garenvoorraad (14) uit de garenvoorraadbuis (2) wordt getrokken en in de verbindingseenheid (38) wordt gelegd. Het einddeel van het garen dat vanaf de externe garenvoorraad komt ligt ondertussen nog steeds klaar in de verbindingseenheid (38), aangezien het hier bij een vorige garentoevoercyclus is gepositioneerd (zie verder); 4) Het klemelement van de knip- en klemeenheid (44) wordt geopend, en het klemelement van de voorste grijper (39) wordt geopend; 5) In de verbindingseenheid (38) worden de twee garens verbonden, terwijl het afVal afkomstig van deze verbindingsoperatie wordt weggezogen door de afValverwijderaar (41), die bijvoorbeeld bestaat uit twee aanzuigleidingen die na het leggen van een knoop de van deze knoop afgeknipte garendelen aanzuigen en verwijderen naar het verzamelpunt (42); 6) De terugblaaseenheid (35) wordt in werking gesteld en deze zuigt de draad aan zodat hij strak komt te staan. (De in de garenvoorraadbuis (2) aanwezige garenwikkelingen worden hierbij niet uit de voorraadruimte gezogen doordat ze tegen de bladveren (15) van het eindstuk (13) gedrukt worden. Deze druk wordt bekomen, door de hellende opstelling van de garenvoorraadbuis (2) in combinatie met een aan de afVoerzijde van de aanwezige garenvoorraad (14) voorzien drukelement (niet voorgesteld), dat door inwerking van de zwaartekracht van een tegen dit drukelement aanliggend glijdend of roterend element, zoals een bal, tegen de garenvoorraad (14) drukt. ; 7) De garenlader wordt verplaatst tot het opwikkellichaam (6) in lijn staat met de geselecteerde garenvoorraadbuis (2); 8) De verbindingseenheid (38) wordt weer klaar gezet voor een volgende verbindingsoperatie; 9) De rotor (11) roteert het doorvoeroog (11a) in de opwikkeldraaizin , tot het doorvoeroog (11a) bovenaan staat; 10) De opwikkeleenheid (31) wordt met het voorste gedeelte van het opwikkellichaam (6) in het eindstuk (13) van de garenvoorraadbuis (2) gebracht zodat het licht konische deel van het opwikkellichaam (6) voorbij de door het contact met het opwikkellichaam (6) elastisch vervormde bladveren (15) uitsteekt in de ricliting van de afVoerzijde van de garenvoorraadbuis (2).
11) De toevoerklem (37) wordt gesloten en de terugblaaseenheid (35) wordt buiten werking gesteld.
12) Het garen wordt uit het positioneringselement (17) getrokken door een rotatie van het toevoeroog (11a) in de opwikkeldraaizin, tot dit doorvoeroog (11a) terug in de onderste positie staat, waarna de toevoerklem (37) weer wordt geopend.
13) De voorziene hoeveelheid wikkelingen wordt nu eerst op het opwikkellichaam (6) opgewikkeld door rotatie van het doorvoeroog (11a) volgens de opwikkeldraaizin. Bij deze rotatie kan het garen onmogelijk in het positioneerelement (17) terechtkomen.Dit opwikkelen vindt plaats buiten de voorraadruimte (2). De garenwikkelingen worden op het opwikkellichaam (6) verplaatst tot op het gedeelte dat zich in de garenvoorraadbuis (2) bevindt. ; tijdens de opbouw van de garenvoorraad duwen de duwelementen (12) immers steeds de laatst gelegde delen van de garenwikkeling vooruit zodat deze tegen de vorige wikkelingen komen te liggen en zodat de opgewikkelde voorraad wordt vooruitgeduwd in de richting van het vrije uiteinde (7) van het opwikkellichaam (6). Tijdens het wikkelen wordt het garen vanaf de externe garenvoorraad aangevoerd via een toevoerspanner (34) die de juiste spanning levert voor het leggen van de wikkelingen; deze toevoerspanner (34) kan eventueel gestuurd worden in functie van de eigenschappen van het toe te voeren garen (100). Daarna gaat het toegevoerde garen doorheen de wikkeleenheid (31), waarbij het eerst volgens de centrale rotatieas van het doorvoeroog (11a) loopt om dan af te buigen in een schuin kanaal en naar het doorvoeroog (11 a) te lopen.
14) Na het leggen van de gewenste hoeveelheid garen, worden de afduwpennen (22) van het afduwmechanisme (21) radiaal naar elkaar toe verplaatst in de richting van dej centrale as van het opwikkellichaam (6), met behulp van een pneumatische zuiger of via een lineaire motor. De afduwpennen (22) komen zo tot achter de laatst gelegde wikkeling, in een uitsparing (10) in het opwikkellichaam (6) 15) De afduwpennen (22) bewegen vervolgens in axiale richting volgens de lengterichting yan het opwikkellichaam (6) naar het vrije uiteinde (7) toe en duwen de nog op het opwikkellichaam (6) aanwezige wikkelingen van het j opwikkellichaam af. Daarbij worden deze garenwikkelingen voorbij de bladveren (15) van het eindstuk (13) geduwd dat zich de toevoerzijde van de garenvoorraadbuis (2) bevindt. Dit is mogelijk doordat de afduwpennen (22) in een respectievelijke zijdelingse opening (18) van het eindstuk (13) kunnen verplaatst worden tot voorbij deze bladveren (15) (zie figuur 3).
16) Na het aanleggen van de terugblaasinrichting (35) wordt het doorvoeroog (11a) geroteerd in de draaizin die tegengesteld is aan de opwikkeldraaizin tot net voorbij de bovenste positie van het doorvoeroog (11a). Mede door de ligging van de reeds door de afduwpennen (12) afgeduwde en tegengehouden wikkelingen wordt het garen (100) dat zich vanaf deze garenvoorraad naar het doorvoeroog (11a) uitstrekt, door deze rotatie in de lusopening (19) van het positioneerelement (17) gebracht.
17) Hierna wordt de terugblaasinrichting (35) afgezet, de afduwpennen (22) worden terug naar hun oorspronkelijk positie verplaatst, waarbij ze eerst in axiale richting achteruit, tegen de garentoevoerrichting in, worden verplaatst en daarna in radiale richting terug weg van de aslijn van het opwikkellichaam..
18) De wikkeleenheid (31) en de vast ermee verbonden componenten bewegen nu weer weg van de garenvoorraadbuis (2), terwijl het garen in het positioneerelement (17) blijft. Het doorvoeroog (11a) roteert nu verder met draaizin tegengesteld aan de opwikkeldraaizin zodat het garen vlak boven de van boven toegankelijke verbindingseenheid (38) komt te liggen.
19) De garenlader (3) beweegt dan naar boven, zodat het garen in de knip- en klemeenheid (50) terechtkomt. De achterste garengrijper (40) grijpt met zijn klemelement het garen dat zich tussen de garenvoorraadbuis (2) en het doorvoeroog (11a) uitstrekt en legt het garen klaar in de verbindingseenheid (38).
20) Daarna wordt het garen doorgesneden en wordt het deel dat verbonden is met de externe garenvoorraad geklemd vastgehouden in het klemelement van de knip- en klemeenheid (44).
!
Om een eerste vulling van een dergelijk systeem te realiseren dienen een aantal stappen aangepast te worden aangezien er geen garenvoorraaduiteinde (16) beschikbaar is in het positioneerelement (17).
De volgende acties dienen verricht te worden: a) Het platform waarop de garenlader (3) staat, beweegt tot het opwikkellichaam (6) in lijn staat met de te vullen garenvoorraadbuis (2); b) het doorvoeroog (11a) wordt naar zijn bovenste positie geroteerd; c) het klemelement van de achterste garengrijper (40) wordt geopend; d) een langwerpig voorwerp met een haak of een oog wordt vanaf de garenafVoerzijde doorheen de lege garenvoorraadbuis (2) gebracht zodat de haak of het oog aan de toevoerzijde van de garenvoorraadbuis (2) uitsteekt.
e) Het garen wordt uit het klemgedeelte van de knip- en klemeenheid (44) getrokken en bevestigd in de haak of het oog.
f) het langwerpig voorwerp wordt vervolgens uit de garenvoorraadbuis (2) getrokken en het garenuiteinde wordt voorbij de afvoerzijde van de garenvoorraadbuis (2) gelegd; g) Het drukelement en liet bijhorende aanliggende glijdend of roterend element (zie hoger) worden aan de afVoerzijde in de gai-envoorraadbuis (2) gebracht en tot tegenide bladveren (15) gebracht; h) het garen wordt dan aan de afvoerzijde gestrekt gehouden en de wikkeleenheid (31) wordt verplaatst tot het opwikkellichaam (6) in zijn wikkelpositie in de garenvoorraadbuis (2) zit; i) de hoger in acties 13 tot 20 beschreven operaties kunnen nu in de normale werkingsvolgorde uitgevoerd worden.

Claims (22)

1 I van de laatst opgewikkelde garenwikkeling te duwen.
1. Garenopslaginrichting voor een garenverwerkende machine omvattende minstens twee garenvoorraadruimtes (2) voor de opslag van een garenvoorraad, minstens één garenlader (3) die voorzien is om naar een geselecteerde garenvoorraadruimte (2) verplaatst te worden, om een uiteinde van een in die garenvoorraadruimte (2) aanwezige garenvoorraad (14) te verbinden met een uiteinde van een externe garenvoorraad, en om een bepaalde hoeveelheid garen in die garenvoorraadruimte (2) toe te voegen, met het kenmerk dat elke garenlader (3) voorzien is om het toe te voegen garen (100) eerst op een opwikkellichaam (6) op te wikkelen en vervolgens in opgewikkelde toestand van het opwikkellichaam (6) te verwijderen en in de garenvoorraadruimte (2) toe te voegen. \ \
2. Garenopslaginrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk dat de garenlader (3) minstens één duwelement (12) omvat dat voorzien is om het opgewikkelde garen of een opgewikkeld deel ervan te verplaatsen op het opwikkellichaam (6).
3. Garenopslaginrichting volgens conclusie 2 met het kenmerk dat elk duwelement (12) voorzien is om een hoofdzakelijk axiaal gerichte duwkracht uit te oefenen op het garen.
4. Garenopslaginrichting volgens conclusie 2 of 3 met het kenmerk dat elk duwelement (12) voorzien is om de op het opwikkellichaam (6) opgewikkelde garenwikkelingen te verplaatsen door telkens tegen het garen
5. Garenopslaginrichting volgens conclusie 4 met het kenmerk dat de garenlader (3) twee of meer duwelementen (12) omvat die voorzien zijn om telkens op opeenvolgende tijdstippen tegen opeenvolgende delen van het garen van de laatst opgewikkelde garenwikkeling te duwen.
6. Garenopslaginrichting volgens een van de voorgaande conclusies met het kenmerk dat het opwikkellichaam (6) een wikkelvlak voor het garen bepaalt en een vrij einde (7) waarlangs het opgewikkelde garen van het wikkelvlak kan afgeschoven worden, en dat de dwarsafmetingen van het wikkelvlak afnemen in de richting van het genoemde einde (7).
7. Garenopslaginrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk dat het wikkelvlak onderbroken is door minstens twee zich volgens de aslijn van het opwikkellichaam uitstrekkende uitsparingen (10).
8. Garenopslaginrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk dat het opwikkellichaam (6) een kern (8) omvat en minstens twee zich vanaf de kern (8) radiaal uitrekkende ribben (9) met tussenliggende uitsparingen (10), en dat de eindvlakken van de genoemde ribben (9) het wikkelvlak voor het garen vormen.
9. Garenopslaginrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de garenlader (3) een garendrager (11a) omvat die roteerbaar is omheen het opwikkellichaam (6), zodat een door de garendrager meegenomen garen door de rotatiebeweging van de garendrager (11a) op het opwikkellichaam (6) wordt opgewikkeld.
10. Garenopslagimichting volgens een van de voorgaande conclusies met het kenmerk dat deze inrichting minstens één afduwinrichting (21) omvat die voorzien is om een op het opwikkellichaam (6) opgewikkelde hoeveelheid garen (100) van het opwikkellichaam (6) af te duwen met behoud van de garenwikkelingen.
11. Garenopslaginrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk dat de afduwinrichting (21) voorzien is van minstens één afduwelement (22) dat verplaatsbaar is in een zich volgens de aslijn uitstrekkende uitsparing (10) van het opwikkellichaam (6).
12. Garenopslaginrichting volgens een van de voorgaande conclusies met het kenmerk dat elke garenvoorraadruimte (2) omvat: een doorgang (2a) waarlang het garen wordt toegevoegd, en een weerhouder (13) met minstens één zich in de doorgang of in de nabijheid van de doorgang uitstrekkend weerhoudelement (15) dat de doorgang zodanig verkleint dat de zich in de garenvoorraadruimte (2) bevindende garenwikkelingen in de garenvoorraadruimte gehouden worden.
13. Garenopslaginrichting volgens conclusie 12 met het kenmerk dat elke weerhouder (13) minstens één weerhoudelement (15) omvat dat, door het erop uitoefenen van een duwkracht in de inbrengrichting, tegen een veerkracht en/of een door het reeds aanwezige garen uitgeoefende kracht in verplaatsbaar, roteerbaar of elastisch vervormbaar is zodat minstens een deel van het opwikkellichaam (6) van de garenlader (3) in de garenvoorraadruimte (2) kan gebracht worden, en dat elk weerhoudelement (15) na het verdwijnen van de genoemde duwkracht terugverplaatst, terugroteert of terugveert, naar een positie waarbij het de garenwikkelingen in de voorraadruimte (2) houdt.
14. Garenopslaginrichting volgens een van de voorgaande conclusies met het kenmerk dat elke garenvoorraadruimte (2) een vast opgesteld positioneermiddel (17) omvatjvoor het positioneren van een einddeel (16) van het zich in de voorraadiuimte (2) bevindende garen, en dat het positioneermiddel (17) zo voorzien is dat een zich tussen de garenvoorraad (14) en de garendrager (11) uitstrekkend garen door rotatie van de garendrager (11a) in samenwerking met het positioneermiddel (17) kan gebracht worden.
15. Garenopslaginrichting volgens conclusies 14 met het kenmerk dat het positioneermiddel (17) zo voorzien is dat een zich tussen de garenvoorraad (14) en de garendrager (11a) uitstrekkend garen, alleen als de rotatie van de garendrager (11a) een draaizin heeft die tegengesteld is aan de opwikkeldraaizin, in samenwerking met het positioneermiddel (17) kan gebracht worden.
16. Garenopslaginrichting volgens een van de voorgaande conclusies met het kenmerk dat deze een programmeerbare stuureenheid omvat die voorzien is om, op basis van vooraf ingebrachte gegevens en/of ontvangen signalen van daartoe voorziene detectiemiddelen, automatisch een sequentie te bepalen van garenvoorraadbuizen (2) waarin garen (100) moet toegevoegd worden, en om de garenlader (3) automatisch te verplaatsen en aan te sturen om het toevoegen van garen uit te voeren in overeenstemming met deze sequentie.
17. Garenverwerkende machine voorzien van minstens één garenopslaginrichtirig (1) die minstens twee garenvoorraadbuizen (2) voor de opslag van een garen voorraad omvat, en die minstens één garenlader (3) t omvat die voorzien is om naar een geselecteerde garenvoorraadruimte (2) verplaatst te wonden, om een uiteinde (16) van een in die garenvoorraadruimtej (2) aanwezige garenvoorraad te verbinden met een uiteinde van een externe garenvoorraad, en om een bepaalde hoeveelheid garen in die garenvoorraadruimte toe te voegen, met het kenmerk dat elke garenopslaginrichting (1) een garenopslaginrichting is volgens een van de conclusies 1 tot 17.
18. Garenverwerkende machine voorzien van minstens één garenopslaginrichting (1), volgens conclusie 18, met het kenmerk dat het een weefmachine, een tuftmachine, een breimachine of een boommachine is.
19. Werkwijze voor het aanvullen van een garenvoorraad voor een garenverwerkende machine waarbij in minstens twee garenvoorraadbuizen (2) een garenvoorraad wordt voorzien, en waarbij de garenvoorraad (14) in een geselecteerde garenvoorraadruimte (2) wordt aangevuld door een uiteinde (16) van het garen in die garenvoorraadruimte te verbinden met een uiteinde van het garen in een externe garenvoorraad, en vervolgens een bepaalde hoeveelheid garen in die garenvoorraad toe te voegen, met het kenmerk dat het toe te voegen garen op een opwikkellichaam (6) wordt gewikkeld en vervolgens in opgewikkelde toestand van het opwikkellichaam (6) wordt verwijderd en in de garenvoorraadruimte (2) wordt toegevoegd I J
20. Werkwijze voor het aanvullen van een garenvoorraad voor een garenverwerkende machine volgens conclusie 19 met Jet kenmerk dat het garen op een zich buiten de garenvoorraadruimte (2) bevindende plaats op het opwikkellichaam (6) wordt opgewikkeld.
21. Werkwijze voor het aanvullen van een garenvojorraad voor een garenverwerkende machine volgens conclusie 18 of 19 met het kenmerk dat het opgewikkelde garen, naarmate er verder bijkomend garen wordt opgewikkeld, verplaatst wordt op het opwikkellichaam (6'.
22. Werkwijze voor het aanvullen van een garenvoorraad voor een garenverwerkende machine volgens conclusie 21 met het kenmerk dat het opgewikkelde garen, als gevolg van zijn verplaatsing, van het opwikkellichaam (6) wordt geduwd en in de garenvoorraadruimte (2) wordt toegevoegd en daarbij de in de garenvoorraadruimte (2) aanwezige garenvoorraad (14) vooruitduwt.
BE2011/0377A 2011-06-20 2011-06-20 Garenopslaginrichting voor een textielmachine. BE1019590A3 (nl)

Priority Applications (8)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2011/0377A BE1019590A3 (nl) 2011-06-20 2011-06-20 Garenopslaginrichting voor een textielmachine.
BE2011/0652A BE1019592A3 (nl) 2011-06-20 2011-11-07 Garenopslaginrichting voor een textielmachine.
PL12743768T PL2721204T3 (pl) 2011-06-20 2012-06-20 Urządzenie do przechowywania przędzy dla maszyny włókienniczej
DK12743768.9T DK2721204T3 (en) 2011-06-20 2012-06-20 YARN STORAGE DEVICE FOR A TEXTILE MACHINE
EP12743768.9A EP2721204B1 (en) 2011-06-20 2012-06-20 Yarn storage device for a textile machine
US14/127,160 US9511974B2 (en) 2011-06-20 2012-06-20 Yarn storage device for a textile machine
PCT/IB2012/001216 WO2012176041A2 (en) 2011-06-20 2012-06-20 Yarn storage device for a textile machine
CN201280029212.1A CN103987884B (zh) 2011-06-20 2012-06-20 用于纺织机的储纱设备

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2011/0377A BE1019590A3 (nl) 2011-06-20 2011-06-20 Garenopslaginrichting voor een textielmachine.
BE201100377 2011-06-20

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1019590A3 true BE1019590A3 (nl) 2012-08-07

Family

ID=45315348

Family Applications (2)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2011/0377A BE1019590A3 (nl) 2011-06-20 2011-06-20 Garenopslaginrichting voor een textielmachine.
BE2011/0652A BE1019592A3 (nl) 2011-06-20 2011-11-07 Garenopslaginrichting voor een textielmachine.

Family Applications After (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2011/0652A BE1019592A3 (nl) 2011-06-20 2011-11-07 Garenopslaginrichting voor een textielmachine.

Country Status (7)

Country Link
US (1) US9511974B2 (nl)
EP (1) EP2721204B1 (nl)
CN (1) CN103987884B (nl)
BE (2) BE1019590A3 (nl)
DK (1) DK2721204T3 (nl)
PL (1) PL2721204T3 (nl)
WO (1) WO2012176041A2 (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE1029425A1 (nl) 2021-05-21 2022-12-13 Qmatex Bvba Garendrager en garenwisselaareenheid

Families Citing this family (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US9487887B1 (en) 2013-03-13 2016-11-08 Jonathan Grossman Systems and methods for manufacturing textiles
CN104544737B (zh) * 2013-10-23 2016-09-14 晋江市达亿经编织造有限公司 一种鞋面的制作方法
CZ304713B6 (cs) * 2013-12-20 2014-09-03 Rieter Cz S.R.O. Způsob odstranění příze, zejména vadné příze, z mezizásobníku příze na pracovním místě textilního stroje a zařízení k jeho provádění
ITUB20152769A1 (it) * 2015-08-03 2017-02-03 Btsr Int Spa Alimentatore di filo ad accumulo con organo frenante e elementi intercambiabili
BE1026405B1 (nl) * 2018-06-20 2020-01-30 Nv Michel Van De Wiele Garenvoorraadinrichting voor een garenverwerkende machine
CN109295608B (zh) * 2018-10-30 2024-04-19 常州市第八纺织机械有限公司 一种多轴向经编机编码器增速装置
BE1027254B1 (nl) 2019-05-04 2020-12-07 Vandewiele Nv Werkwijze voor het aanvullen van garenvoorraden in een garenvoorraadinrichting van een textielmachine en een hiervoor voorziene garenvoorraadinrichting

Citations (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0422093A1 (en) * 1988-06-29 1991-04-17 Bonas Griffith Ltd YARN STORAGE.

Family Cites Families (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE1510234A1 (de) * 1964-07-30 1969-11-13 Deutscher Spinnereimaschb Ingo Bandspeicheranlage
DE1928040B2 (de) * 1969-06-02 1975-03-13 Karl 8330 Eggenfelden Tannert Jun. Fadenliefer- und Speichervorrichtung für Textilmaschinen
ITTO20010569A1 (it) * 2001-06-14 2002-12-14 Lgl Electronics Spa Dispositivo di regolarizzazione dello svolgimento delle spire di filodella riserva di trama, dal tamburo degli alimentatori di trama per te
TW200303285A (en) * 2002-02-21 2003-09-01 Man Socks Italia S R L Separated yarn coils accumulator-feeder
DE10340008A1 (de) * 2003-08-29 2005-03-24 Iropa Ag Messliefergerät
DE602007004475D1 (de) * 2007-07-13 2010-03-11 Lgl Electronics Spa Schussfadenliefervorrichtung für Textilmaschinen mit einer Fadenbremsvorrichtung
BE1018091A3 (nl) * 2008-04-08 2010-05-04 Wiele Michel Van De Nv Verbeterde garenvoorraadinrichting.
JP2010180007A (ja) * 2009-02-04 2010-08-19 Murata Machinery Ltd 糸処理方法及び紡績機

Patent Citations (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0422093A1 (en) * 1988-06-29 1991-04-17 Bonas Griffith Ltd YARN STORAGE.

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE1029425A1 (nl) 2021-05-21 2022-12-13 Qmatex Bvba Garendrager en garenwisselaareenheid

Also Published As

Publication number Publication date
US9511974B2 (en) 2016-12-06
CN103987884B (zh) 2017-06-20
WO2012176041A2 (en) 2012-12-27
CN103987884A (zh) 2014-08-13
BE1019592A3 (nl) 2012-08-07
EP2721204A2 (en) 2014-04-23
US20140131499A1 (en) 2014-05-15
PL2721204T3 (pl) 2017-09-29
EP2721204B1 (en) 2017-03-22
WO2012176041A3 (en) 2014-03-27
DK2721204T3 (en) 2017-05-01

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1019590A3 (nl) Garenopslaginrichting voor een textielmachine.
CN113382649A (zh) 植毛装置
JP6532489B2 (ja) 節取り装置及びクリール
CN101780902B (zh) 丝条卷绕装置及方法、纺丝卷绕机及方法、锥形尾端卷装
CN116438131A (zh) 纱线处理系统
US7325283B2 (en) Method and device for thread distribution in a warping frame
CN109208158B (zh) 在片梭织机中不使用假边的纬纱操作装置
US3920193A (en) Winding apparatus with automatic changing of tubes or the like
WO2001066840A2 (en) A method and means for textile manufacture
US9487887B1 (en) Systems and methods for manufacturing textiles
CZ20023616A3 (cs) Tkaní koberců
US3377677A (en) Device for increasing the speed of coil replacement in a creel assembly
CN106367861B (zh) 纱线整理机
JP5255572B2 (ja) 経糸帯の帯幅内において、糸を位置決めするための装置及び部分整経方法
BE1027254B1 (nl) Werkwijze voor het aanvullen van garenvoorraden in een garenvoorraadinrichting van een textielmachine en een hiervoor voorziene garenvoorraadinrichting
BE1026405B1 (nl) Garenvoorraadinrichting voor een garenverwerkende machine
CN102851819B (zh) 花式整经机
BE1014792A6 (nl) Weefmachine.
SU734318A1 (ru) Устройство зар дки уточной нитью прокладчиков дл ткацкого станка с волнообразно подвижным зевом
NL1035342C2 (nl) Creelsysteem, tuftmachine voorzien van een creelsysteem en werkwijze daarvoor.
EP0393136A1 (en) HIGH SPEED YARN KNITTING DEVICE.
WO2024121873A1 (en) Machine and method for making a yarn comprising decorative elements
JP2013542337A (ja) タフト・キャリアにタフトを装填するための装置および方法
JPH0351346A (ja) 縦糸分別機
GB2321258A (en) Preparing warp threads for weaving