BE1014792A6 - Weefmachine. - Google Patents

Weefmachine. Download PDF

Info

Publication number
BE1014792A6
BE1014792A6 BE2002/0275A BE200200275A BE1014792A6 BE 1014792 A6 BE1014792 A6 BE 1014792A6 BE 2002/0275 A BE2002/0275 A BE 2002/0275A BE 200200275 A BE200200275 A BE 200200275A BE 1014792 A6 BE1014792 A6 BE 1014792A6
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
weaving
rotor
rows
axial direction
elements
Prior art date
Application number
BE2002/0275A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Picanol Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol Nv filed Critical Picanol Nv
Priority to BE2002/0275A priority Critical patent/BE1014792A6/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1014792A6 publication Critical patent/BE1014792A6/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D41/00Looms not otherwise provided for, e.g. for weaving chenille yarn; Details peculiar to these looms
    • D03D41/005Linear-shed multiphase looms

Abstract

Weefmachine, van het type dat een weefrotor (2) bevat waarop rijen (53-54) draadbehandelingselementen, meer speciaal weefvakvormingselementen (12) en aanslagelementen (13) aanwezig zijn, daardoor gekenmerkt dat minstens een aantal van de draadbehandelingselementen zodanig aan de weefrotor (2) zijn aangebracht dat zij rijen (53-54) vormen die een verloop kennen dat afwijkt van de axiale richting (R2) van de weefrotor (2).

Description


   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Weefmachine. 



  Deze uitvinding heeft betrekking op een weefmachine, meer speciaal op een weefmachine van het type dat een zogenaamde weefrotor bevat. 



  In het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een multifaseweefmachine van het type dat een roterende weefrotor bevat waarop draadbehandelingselementen aanwezig zijn, meer speciaal, enerzijds, weefvakvormingselementen voor het vormen van meerdere weefvakken, en, anderzijds, aanslagelementen voor het aanslaan van de inslagdraden tegen het reeds gevormde weefsel. Bij dergelijke weefmachines worden de kettingdraden van een te vormen weefsel, door middel van positieselectiemiddelen, zodanig op de aan de omtrek van de weefrotor aanwezige weefvak- vormingselementen gelegd dat meerdere weefvakken aan de omtrek van de weefrotor worden gevormd. In deze weefvakken worden dan respectieve inslagdraden ingebracht, welke tijdens het weven systematisch door middel van de voornoemde aanslagelementen tegen het reeds gevormde weefsel worden aangeslagen. 



  Voorbeelden van zulke weefmachines zijn onder meer beschreven in de Amerikaanse octrooien nrs. 4.290.458, 4.291.729 en 5.174.341. 



  De voornoemde weefvakvormingselementen bestaan uit lamellen die aan hun uiteinden voorzien zijn van zittingen waarin kettingdraden kunnen worden opgenomen, zodat deze ketting- draden op een afstand boven het cilindrisch oppervlak van de weefrotor kunnen worden ondersteund. In deze weefvak- vormingselementen zijn uitsparingen aangebracht, één en 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 ander zodat de uitsparingen van alle naast elkaar geplaatste lamellen als het ware een transportkanaal voor de inslagdraden vormen, welk kanaal in een luchtgeleiding van de luchtstroom, die nodig is om de inslagdraden doorheen de gaap te bewegen, voorziet. 



  De aanslagelementen bestaan doorgaans uit nagenoeg rechthoekige lamellen. 



  Bij de bekende uitvoeringen staan zowel de lamellen die de weefvakvormingselementen vormen, als de lamellen die de aanslagelementen vormen, in rijen opgesteld die zich parallel aan de axiale richting van de weefrotor uitstrekken. 



  De aanwending van draadbehandelingselementen die in rijen zijn opgesteld die zich parallel aan de axiale richting van de weefrotor uitstrekken, heeft verschillende nadelen. 



  Zo bijvoorbeeld heeft de aanwending van weefvakvormingselementen die in rijen parallel aan de axiale richting van de weefrotor zijn opgesteld, als nadeel dat de inslagdraden met hun voorste uiteinden, ingevolge de rotatie van de weefrotor, verplicht zijn een welbepaalde absolute baan te volgen die louter bepaald is door de inbrengsnelheid van de inslagdraden en de rotatiesnelheid van de weefrotor, waardoor de mogelijkheden tot een optimalisatie van het inbrenggebeuren beperkt zijn. 



  Bij de aanwending van aanslagelementen die in rijen parallel aan de axiale richting van de weefrotor zijn opgesteld, ontstaat het nadeel dat alle aanslagelementen van eenzelfde rij gelijktijdig aanslaan tegen de doeklijn, wat resulteert in grote krachten, wat trillingen kan 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 veroorzaken en waardoor een vrij groot aandrijfvermogen door de weefrotor gevergd wordt. 



  De huidige uitvinding beoogt een verbeterde weefmachine van het voornoemde type, waarbij de weefrotor zodanig is uitgevoerd dat verschillende voordelen worden verkregen en bij voorkeur één of meer van de voornoemde nadelen worden uitgesloten. 



  Hiertoe betreft de uitvinding een weefmachine, van het type dat een weefrotor bevat waarop rijen draadbehandelings- elementen, meer speciaal weefvakvormingselementen en aanslagelementen, aanwezig zijn, daardoor gekenmerkt dat minstens een aantal van de draadbehandelingselementen zodanig aan de weefrotor zijn aangebracht dat zij rijen vormen die een verloop kennen dat afwijkt van de axiale richting van de weefrotor. Hierdoor is een constructeur niet meer gebonden aan specifieke criteria die het gevolg zijn van de aanwending van draadbehandelingselementen welke in rijen parallel aan de axiale richting van de weefrotor zijn opgesteld.

   Door gebruik te maken van rijen die een hiervan afwijkend verloop kennen, ontstaat een nieuwe constructieve parameter die door de constructeur kan worden aangewend om verschillende effecten te creëren en/of één of meer van de voornoemde nadelen uit te sluiten. 



  Volgens een voorkeurdragend kenmerk kent iedere betreffende rij een zodanig verloop dat zij, volgens de draairichting van de weefrotor, en gezien vanaf de inbrengzijde van de op de weefrotor gevormde weefvakken, met toenemende afstand naijlt. In het geval dat de weefvakvormingselementen volgens deze wijze zijn opgesteld, wordt het voordeel verkregen dat de inslagdraden bij hun voorste uiteinde niet meer genoodzaakt zijn om de beweging van de weefrotor te 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 volgen, of althans toch in mindere mate genoodzaakt zijn deze beweging te volgen. In het geval dat de aanslagelementen volgens deze wijze zijn opgesteld, wordt het voordeel verkregen dat de inslagdraden systematisch vanaf de inbrengzijde naar de tegenoverliggende zijde toe worden aangeslagen, wat een regelmatige aanslag bevordert. 



  In het geval dat de weefvakvormingselementen in rijen zijn opgesteld waarvan de richting afwijkt van de axiale richting van de weefrotor, geniet het de voorkeur dat het verloop van deze rijen zodanig gekozen is ten opzichte van de gemiddelde snelheid waarmee de betreffende inslagdraden in de gaap worden ingebracht, alsmede ten opzichte van de rotatiesnelheid van de weefrotor, dat een ingebrachte inslagdraad zich, ten opzichte van de omgeving, bij zijn voorste uiteinde volgens een rechte baan hoofdzakelijk parallel aan de axiale richting van de weefrotor doorheen het betreffende weefvak verplaatst. Dit heeft als voordeel dat de kans dat de inslagdraad tijdens het inbrengen de gaap ongewenst zijdelings verlaat tot een minimum wordt gereduceerd. 



  In een praktische uitvoeringsvorm vertonen de betreffende rijen draadbehandelingselementen een verloop dat schroefvormig is. 



  Het is duidelijk dat zowel de weefvakvormingselementen, als de aanslagelementen, als beide, in rijen kunnen opgesteld staan die een verloop vertonen dat zoals hiervoor beschreven afwijkt van de axiale richting van de weefrotor. 



  In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm zullen alle op de weefrotor aanwezige draadbehandelingselementen volgens rijen zijn opgesteld die een gelijkvormig verloop, afwijkend van de axiale richting van de weefrotor, vertonen. 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 Bij toepassingen waarbij weefvakvormingselementen worden aangewend waarin uitsparingen zijn aangebracht die een transportkanaal voor de inslagdraden vormen, kan de huidige uitvindingsgedachte ook worden gerealiseerd door uitsluitend de uitsparingen van de opeenvolgende weefvakvormingselementen volgens draairichting verschoven op te stellen, zonder dat daartoe de weefvakvormingselementen zelf van een rechte rij hoeven af te wijken. 



  Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: 
Figuur 1 schematisch en in perspectief een gedeelte van de weefmachine volgens de uitvinding weergeeft, waarbij duidelijkheidshalve op de weefrotor slechts een beperkt aantal kettingdraden is weergegeven; figuur 2 een schematisch zicht weergeeft volgens pijl
F2 in figuur 1, waarbij duidelijkheidshalve slechts een beperkt aantal draadbehandelingselementen is afgebeeld, namelijk deze die zich in hoofdzakelijk eenzelfde dwarsvlak van de rotor bevinden; figuur 3 een zicht weergeeft volgens pijl F3 in figuur
2, waarbij ook slechts een beperkt aantal van de kettingdraden op de weefrotor is weergegeven;

   figuren 4 tot 6 schematisch en in verschillende stappen de insertie van een inslagdraad in een aan de weefrotor gevormd weefvak weergeven; figuren 7 tot 9 schematisch en in verschillende stappen het aanslaan van een inslagdraad tegen de doeklijn weergeven. 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 Zoals weergegeven in de figuren 1 tot 3, heeft de uitvinding betrekking op een weefmachine 1, meer speciaal een zogenaamde multifaseweefmachine van het type dat gebruik maakt van een weefrotor 2. 



  Deze weefmachine 1 bevat naast de weefrotor 2 in hoofdzaak een kettingboom 3 voor het toevoeren van kettingdraden 4; positieselectiemiddelen 5 om de kettingdraden 4, zoals hierna uiteengezet, op een gepaste wijze op de weefrotor 2   te leggen ; 6 voor het toevoeren en inbrengen van inslagdraden 7 ; een doekboom 8 voor het opwikkelen van   het gevormde weefsel 9. 



  De weefrotor 2 bestaat hoofdzakelijk uit een cilindrisch element 10 dat via een aandrijving 11 roterend kan worden aangedreven volgens de aangeduide draaizin R. Op deze weefrotor 2 zijn draadbehandelingselementen aangebracht, enerzijds, weefvakvormingselementen 12 en, anderzijds, aanslagelementen 13, hoofdzakelijk in de vorm van in rijen op geringe afstanden naast elkaar opgestelde kammen of lamellen. Hierbij wordt opgemerkt dat duidelijkheidshalve in de figuren slechts een beperkt aantal van deze lamellen is weergegeven, op vrij grote afstanden van elkaar, en dat, in werkelijkheid, zulke lamellen dichter bij elkaar staan, alsook grotere aantallen naast elkaar worden aangewend. 



  Bovendien is de weefrotor 2 in werkelijkheid langer. In de praktijk vertoont deze een diameter in de orde van grootte van 30 cm, terwijl de lengte hiervan zeker groter is dan 1 m en doorgaans minstens 1,5 m bedraagt. 



  De weefvakvormingselementen 12 bestaan uit lamellen die aan hun bovenzijde voorzien zijn van zittingen 14 waarin kettingdraden 4 kunnen worden opgenomen, zodat deze op een 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 afstand boven het cilindrisch oppervlak 15 van de weefrotor 2 worden ondersteund. 



  De aanslagelementen 13 bestaan uit rijen van kammen die tussen de rijen van weefvakvormingselementen 12 opgesteld staan, waarbij deze kammen een zodanige vormgeving vertonen dat zij met hun vrije uiteinden op een geringe afstand langs een vast opgestelde weefselsteun 16 draaien. 



  De voornoemde positieselectiemiddelen 5 bevatten positieselectie-elementen 17 met draadgeleidingen 18 voor de respectievelijke kettingdraden 4, waarbij deze draadgeleidingen 18, zoals schematisch aangeduid met pijlen P, door middel van een gestuurd aandrijfmechanisme 19 zijdelings verplaatsbaar zijn tussen minstens twee posities, één en ander zodat iedere betreffende kettingdraad 4 in het rotatievlak van een weefvakvormingselement 12 aan de weefrotor 2 kan worden gepresenteerd, respectievelijk naast zulk weefvakvormingselement 12 aan de weefrotor 2 kan worden gepresenteerd, met als resultaat dat, mits een gepaste aansturing, meerdere weefvakken 20 aan de omtrek van de weefrotor 2 worden gevormd.

   In het weergegeven voorbeeld bestaan de positieselectie-elementen 17 uit zich langsheen de weefrotor 2 uitstrekkende stangen die voorzien zijn van boringen die de draadgeleidingen 18 vormen. Het is evenwel duidelijk dat allerhande andere vormen van positieselectie-elementen 17, alsook van aandrijfmechanismen daarvoor, kunnen worden toegepast. 



  De middelen 6 voor het toevoeren van de inslagdraden 7 bestaan in hoofdzaak uit, enerzijds, een draadvoorraadinrichting 21, bijvoorbeeld een bobijnstand met inslagdraadbobijnen 22-23-24-25, en, anderzijds, een met de weefrotor 2 samenwerkend draadinbrengsysteem 26 via 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 hetwelke meerdere inslaggarens, in het voorbeeld vier, respectievelijk 27-28-29-30, in de gevormde weefvakken 20 kunnen worden ingebracht. 



  Draadinbrengsystemen voor het inbrengen van inslaggarens in de weefvakken van een weefrotor zijn op zichzelf bekend en het voornoemde draadinbrengsysteem 26 wordt hierna dan ook slechts in hoofdlijnen beschreven. 



  Zoals schematisch afgebeeld in de figuren 1 en 3, bestaat dit draadinbrengsysteem 26 uit een vast deel 31 en een met de weefrotor 2 meedraaiend deel 32. In het vast deel 31 zijn draaddoorvoerkanalen, in dit geval vier, respectievelijk 33-34-35-36, voor de inslaggarens 27-28-29-30 voorzien, met vaste ingangen 37-38-39-40. De uitgangen 41-42-43-44 hiervan geven zijdelings uit op het met de weefrotor 2 meedraaiend deel 32. In dit meedraaiend deel 32 is tegenover iedere rij van weefvakvormingselementen 12 een doorgang 45 gevormd, zodat telkens vier van deze doorgangen 45, wanneer zij zich tegenover de uitgangen 41-42-43-44 van de draaddoorvoerkanalen 33-34-35-36 van het vaste deel 31 bevinden, uitgangen 46 voor de inslaggarens vormen, welke in het verlengde van de weefvakken 20 uitgeven.

   Verder zijn in het draadinbrengsysteem 26 de nodige blaassystemen geïntegreerd om de inslaggarens 27-28-29-30 doorheen de delen 31 en 32 te transporteren en in de weefvakken 20 in te brengen, alsmede snijmiddelen om de uit de inslaggarens 27-28-29-30 gevormde en in de weefvakken 20 ingebrachte inslagdraden 7 los te snijden. Deze blaassystemen en snijmiddelen zijn duidelijkheidshalve niet afgebeeld. 



  Zoals weergegeven, kunnen aan de weefrotor 2 luchtgeleidingsmiddelen worden voorzien om het transport van de inslagdraden 7 doorheen de weefvakken 20 storingsvrij te 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 laten verlopen, meer speciaal in de vorm van transportkanalen 47 die gevormd zijn door uitsparingen 48 in de weefvakvormingselementen 12. Overigens geniet het de voorkeur dat, verdeeld over de lengte van de weefrotor 2, verschillende bijblazers 49 zijn aangebracht die het transport van de inslagdraden 7 door de transportkanalen 47 bevorderen.

   De in- en uitschakeling van deze bijblazers 49, welke duidelijkheidshalve uitsluitend in figuren 2 en 3 zijn weergegeven, gebeurt door middel van een ventielensysteem dat in de weefrotor 2 is ingebouwd, bijvoorbeeld door middel van, zoals in figuur 2 schematisch aangeduide, aansluitkanalen 50 doorheen de weefrotor 2 die door de verdraaiing van de weefrotor 2 gepositioneerd worden tegenover drukluchtkanalen 51 die in een vast centraal deel, binnenin de weefrotor 2, zijn aangebracht. 



  Alvorens tot de beschrijving van de huidige uitvinding over te gaan, wordt eerst het algemene werkingsprincipe van deze weefmachine, dat ook van toepassing blijft bij weefmachines volgens de huidige uitvinding, hierna kort toegelicht. 



  Vanaf de kettingboom 3 worden kettingdraden 4 afgewikkeld welke langs de positieselectie-elementen 17 op de roterende weefrotor 2 worden gelegd. Door hierbij de respectievelijke draadgeleidingen 18 passend zijdelings volgens pijlen P heen en weer te verplaatsen, kunnen de betreffende kettingdraden 4 respectievelijk in een rotatievlak van een weefvakvormingselement 12 aan de weefrotor 2 worden gepresenteerd, of naast dit rotatievlak.

   De kettingdraden 4 die in de rotatievlakken van weefvakvormingselementen 12 aan de weefrotor 2 worden gepresenteerd, komen door de rotatie van de weefrotor 2 dan ook in de zittingen 14 van de betreffende weefvakvormingselementen 12 te liggen, dus op een afstand boven het cilindrisch oppervlak 15 van de 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 weefrotor 2, terwijl de kettingdraden 4 die buiten zulke rotatievlakken aan de weefrotor 2 worden gepresenteerd, naast de weefvakvormingselementen 12 op het oppervlak 15 terechtkomen. 



  Zodoende worden door de verdraaiing van de weefrotor 2 en de gepaste aansturing van de positieselectie-elementen 17, gelijktijdig meerdere weefvakken 20 aan de omtrek van de weefrotor 2 gevormd, waarbij de voornoemde transportkanalen 47 zich precies doorheen deze weefvakken 20 uitstrekken. 



  Wanneer de weefrotor 2 zich in een positie, zoals afgebeeld in de figuren 2 en 3 bevindt, worden via de zich aldan voor de weefvakken 20 bevindende uitgangen 46, lengtes inslaggaren 27-28-29-30 in de weefvakken 20 ingebracht, ter vorming van de inslagdraden 7. Het is duidelijk dat deze inslagdraden 7 op gepaste wijze door middel van de in de figuren niet weergegeven snijmiddelen worden afgesneden. 



  Door de rotatie van de weefrotor 2, die aan zijn omtrek aanzienlijk sneller beweegt dan de kettingdraden 4, worden de ingebrachte inslagdraden 7 door middel van de aanslagelementen 13 naar de zich ter plaatse van de weefselsteun 16 bevindende doeklijn 52 gedrukt, alsmede daartegen aangeslagen. Het is duidelijk dat de inslagdraden 7 automatisch zijdelings uit de draadtransportkanalen 47 vrijkomen. 



  Het gevormde weefsel 9 wordt tenslotte op de doekboom 8 opgewikkeld of op een andere wijze afgevoerd. 



  Het bijzondere van de huidige uitvinding bestaat erin dat, zoals weergegeven in de figuren 1 en 3, minstens een aantal van de draadbehandelingselementen, met andere woorden 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 minstens een aantal van de weefvakvormingselementen 12 en/of van de aanslagelementen 13, zodanig aan de weefrotor 2 zijn aangebracht dat zij rijen 53, respectievelijk 54, vormen die een verloop kennen, waarvan de richting R1 afwijkt van de axiale richting R2 van de weefrotor 2. 



  In het weergegeven voorbeeld strekken zowel de rijen 53, als 54 zich uit volgens richtingen R1 die afwijken van de axiale richting R2. 



  Alhoewel bij voorkeur alle rijen 53 en 54 gekenmerkt zijn door een verloop dat in overeenstemming met de huidige uitvinding afwijkt van de axiale richting R2, is het niet uitgesloten dat, volgens niet weergegeven varianten, uitsluitend een beperkt aantal rijen 53 en/of 54 zulk verloop kunnen hebben. 



  Zoals duidelijk zichtbaar in de figuren 1 en 3, vertonen de rijen 53 en 54 in het weergegeven voorbeeld een zodanig verloop dat zij volgens de draairichting van de weefrotor 2, en gezien vanaf de inbrenzijde van de inslagdraden 7 naar de uitgang toe, met toenemende afstand naijlen. 



  Hiermede wordt bijvoorbeeld bedoeld dat de, vanuit het in figuur 3 aangeduide punt P1, vertrekkende rij 53 eindigt in een punt P2 dat, ten opzichte van punt P1, en volgens de draairichting van de weefrotor 2, over een afstand D naar achteren verschoven is. 



  De rijen 53-54 strekken zich schroefvormig langs de omtrek van de weefrotor 2 uit. 



  Doordat de weefvakvormingselementen 12 bestaan uit lamellen waarin uitsparingen 48 zijn aangebracht die per rij 53 een transportkanaal 47 voor de inslagdraden 7 vormen, is het 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 duidelijk dat de aldus gevormde transportkanalen 47 zich ook volgens een richting Rl uitstrekken langsheen de omtrek van de weefrotor 2, aldus afwijkend van de axiale richting R2. 



  De werking van de weefmachine 1 stemt in hoofdzaak overeen met deze van de bekende uitvoeringen, evenwel met het verschil dat, door het feit dat de rijen 53 en 54 zich volgens een richting Rl uitstrekken die verschilt van de richting R2, een aantal bijzondere voordelen en effecten worden verkregen. 



  Doordat de rijen 53 van weefvakvormingselementen 12 uitgevoerd zijn, zoals afgebeeld in figuren 1 en 3, wordt verkregen dat de inslagdraden 7 met hun voorste uiteinden 55 niet volledig de rotatiebeweging R van de weefrotor 2 moeten volgen. Mits een geschikte keuze van het verloop van de betreffende rijen 53 van weefvakvormingselementen 12, mede in functie van de gemiddelde snelheid waarmee de betreffende inslagdraden 7 in de gaap worden ingebracht en doorheen de transportkanalen 47 worden gevoerd, en in functie van de rotatiesnelheid van de weefrotor 2, kan zelfs worden bereikt dat de inslagdraden 7 zich bij hun voorste uiteinden 55 volgens een rechte baan of nagenoeg rechte baan, parallel of nagenoeg parallel aan de axiale richting R2 uitstrekken. Dit is hierna verduidelijkt aan de hand van de schematische voorstellingen van figuren 4 tot 6. 



  Figuur 4 toont een inslagdraad 7 op het ogenblik dat het voorste uiteinde 55 ervan een uitgang 46 verlaat en in een transportkanaal 47 wordt ingebracht. 



  Figuur 5 toont een gelijkaardig zicht, halverwege de inbrengcyclus, terwijl figuur 6 nogmaals dit zicht toont op 

 <Desc/Clms Page number 13> 

 het ogenblik dat de inslagdraad 7 vrijwel volledig is ingebracht. De inslagdraad 7 verplaatst zich hierbij met een gemiddelde snelheid   Vl.   



  Door de rotatie R van de weefrotor 2, verplaatsen de weefvakvormingselementen 12 van de betreffende rij 53 zich dwars op de inbrengrichting, dit met een snelheid V2 die gelijk is aan de omtreksnelheid van de weefrotor 2. 



  Zoals respectievelijk uit de figuren 4,5 en 6 blijkt, is het duidelijk dat, mits een gepaste onderling verband te creëren tussen de hoek van de richting Rl, en de grootte van de snelheden V1 en V2, verkregen kan worden dat het uiteinde 55 zich volgens een rechte lijn R3 verplaatst. Een voordeel hiervan bestaat erin dat de inslagdraden 7 tijdens het inbrengen minder de neiging vertonen om de transportkanalen 47 tijdens het inbrengen zijdelings te verlaten, hetgeen bij de bekende uitvoeringen tot storingen kan leiden. 



  Figuren 7 tot 9 geven schematisch weer hoe de aanslagelementen 13 van eenzelfde rij 54, door de opstelling van de uitvinding, opeenvolgend systematisch in contact komen met de doeklijn 52, wat de in de inleiding genoemde voordelen oplevert. 



  De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch dergelijke weefmachine kan in verschillende vormen en afmetingen worden verwezenlijkt, zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (8)

Conclusies.
1.- Weefmachine, van het type dat een weefrotor (2) bevat waarop rijen (53-54) draadbehandelingselementen, meer speciaal weefvakvormingselementen (12) en aanslagelementen (13), aanwezig zijn, daardoor gekenmerkt dat minstens een aantal van de draadbehandelingselementen zodanig aan de weefrotor (2) zijn aangebracht dat zij rijen (53-54) vormen die een verloop kennen dat afwijkt van de axiale richting (R2) van de weefrotor (2).
2. - Weefmachine volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat iedere betreffende rij (53-54) een zodanig verloop kent dat zij volgens de draairichting (R) van de weefrotor (2), en gezien vanaf de inbrengzijde van de inslagdraden (7) naar de uitgang toe, met toenemende afstand (D) naijlt.
3.- Weefmachine volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de betreffende rijen (53-54) van draadbehandelingselementen zich schroefvormig langs de omtrek van de weefrotor (2) uitstrekken.
4.- Weefmachine volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat minstens de weefvakvormings- elementen (12) zoals voornoemd in rijen (53) zijn opgesteld welke afwijken van de axiale richting (R2) van de weefrotor (2).
5.- Weefmachine volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de weefvakvormingselementen (12) bestaan uit lamellen waarin uitsparingen (48) zijn aangebracht die een transportkanaal (47) voor de inslagdraden (7) vormen, waarbij, minstens dit transport- <Desc/Clms Page number 15> kanaal (47) zich volgens een verloop uitstrekt dat afwijkt van de axiale richting (R2) van de weefrotor (2).
6.- Weefmachine volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat minstens de aanslagelementen (13) zoals voornoemd in rijen (54) zijn opgesteld welke afwijken van de axiale richting (R2) van de weefrotor (2).
7.- Weefmachine volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat alle op de weefrotor (2) aanwezige draadbehandelingselementen volgens rijen (53-54) zijn opgesteld die een gelijkvormig verloop, afwijkend van de axiale richting (R2) van de weefrotor (2), vertonen.
8.- Weefmachine volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het verloop van de betreffende rijen (53) weefvakvormingselementen (12) zodanig gekozen is ten opzichte van de gemiddelde snelheid (V1) waarmee de betreffende inslagdraden (7) in de gaap worden gebracht, alsmede ten opzichte van de rotatiesnelheid, respectievelijk omtreksnelheid (V2) van de weefrotor (2), dat een ingebrachte inslagdraad (7) zich bij zijn voorste uiteinde (55) volgens een rechte baan (R3) hoofdzakelijk parallel aan de axiale richting (R2) van de weefrotor (2) doorheen het betreffende weefvak verplaatst.
BE2002/0275A 2002-04-22 2002-04-22 Weefmachine. BE1014792A6 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2002/0275A BE1014792A6 (nl) 2002-04-22 2002-04-22 Weefmachine.

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2002/0275A BE1014792A6 (nl) 2002-04-22 2002-04-22 Weefmachine.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1014792A6 true BE1014792A6 (nl) 2004-04-06

Family

ID=32034639

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2002/0275A BE1014792A6 (nl) 2002-04-22 2002-04-22 Weefmachine.

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1014792A6 (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN109208156A (zh) * 2018-11-23 2019-01-15 西安工程大学 一种双层经向多梭口三维织机

Cited By (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN109208156A (zh) * 2018-11-23 2019-01-15 西安工程大学 一种双层经向多梭口三维织机
CN109208156B (zh) * 2018-11-23 2020-09-22 西安工程大学 一种双层经向多梭口三维织机

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1019590A3 (nl) Garenopslaginrichting voor een textielmachine.
CS221827B2 (en) Device for guiding the weft thread driven by means of flowing fluidum in the weaving machine shed
CH689560A5 (it) Frenafilo di trama per telaio tessile senza navetta.
BE1014792A6 (nl) Weefmachine.
JPS6317936B2 (nl)
US2742058A (en) Loom
EP0582763B1 (de) Vorrichtung zum Halten von Schussfäden für Reihenfachwebmaschinen
CN109208158A (zh) 在片梭织机中不使用假边的纬纱操作装置
CN114222836B (zh) 用于织造机器的纬纱线节约设备
US20040011912A1 (en) Device for automatically changing threadlike materials in a thread processing machine
JP5255572B2 (ja) 経糸帯の帯幅内において、糸を位置決めするための装置及び部分整経方法
JP2008115523A (ja) 柄経糸用部分整経機
BE1014791A6 (nl) Weefmachine.
BE1014790A6 (nl) Weefmachine, alsmede werkwijze voor het vormen van een weefsel door middel van zulke weefmachine.
JP4176045B2 (ja) 柄用経糸製造方法および柄経糸用部分整経機
US4338799A (en) Thread guidance system
US7451788B2 (en) Apparatus and method for weaving leno fabric
US4220020A (en) Warp knitting machine with weft inserters
WO2000061847A1 (en) Method and apparatus for drawing in warp threads
JP2007500804A (ja) レノ縁部を形成するための織機の装置及び同装置を備えた織機
EP1052317B1 (de) Vorrichtung und Verfahren zum Bereitstellen eines Dreherfadens für eine Webmaschine
BE1023396B1 (nl) Ombuiginrichting voor een weefmachine en werkwijze voor het vervaardigen van een ombuiginrichting
JP2002180346A (ja) 柄用経糸を製造する方法および柄経糸用部分整経機
US3478400A (en) Yarn field distribution apparatus
NL7920192A (nl) Inrichting voor de voorbereiding van een inslagdraad bij een weefmachine met weefspoelloze inbreng van de inslag.

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Effective date: 20070430