BE1014792A6 - Weaving loom, has shed forming parts and stops arranged in non axial direction rows on rotor - Google Patents

Weaving loom, has shed forming parts and stops arranged in non axial direction rows on rotor Download PDF

Info

Publication number
BE1014792A6
BE1014792A6 BE2002/0275A BE200200275A BE1014792A6 BE 1014792 A6 BE1014792 A6 BE 1014792A6 BE 2002/0275 A BE2002/0275 A BE 2002/0275A BE 200200275 A BE200200275 A BE 200200275A BE 1014792 A6 BE1014792 A6 BE 1014792A6
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
weaving
rotor
rows
axial direction
elements
Prior art date
Application number
BE2002/0275A
Other languages
Dutch (nl)
Original Assignee
Picanol Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol Nv filed Critical Picanol Nv
Priority to BE2002/0275A priority Critical patent/BE1014792A6/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1014792A6 publication Critical patent/BE1014792A6/en

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D41/00Looms not otherwise provided for, e.g. for weaving chenille yarn; Details peculiar to these looms
    • D03D41/005Linear-shed multiphase looms

Abstract

At least some of the shed forming parts (12) and stops (13) on the weaving rotor (2) are arranged in rows (53, 54) which extend in a direction which deviates from the axial direction of the rotor. A weaving loom (1) comprises a weaving rotor provided with rows of shed forming parts and stops. At least some of the shed forming parts and/or stops are arranged in rows which extend in a direction which deviates from the axial direction of the rotor.

Description

       

   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Weefmachine. 



  Deze uitvinding heeft betrekking op een weefmachine, meer speciaal op een weefmachine van het type dat een zogenaamde weefrotor bevat. 



  In het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een multifaseweefmachine van het type dat een roterende weefrotor bevat waarop draadbehandelingselementen aanwezig zijn, meer speciaal, enerzijds, weefvakvormingselementen voor het vormen van meerdere weefvakken, en, anderzijds, aanslagelementen voor het aanslaan van de inslagdraden tegen het reeds gevormde weefsel. Bij dergelijke weefmachines worden de kettingdraden van een te vormen weefsel, door middel van positieselectiemiddelen, zodanig op de aan de omtrek van de weefrotor aanwezige weefvak- vormingselementen gelegd dat meerdere weefvakken aan de omtrek van de weefrotor worden gevormd. In deze weefvakken worden dan respectieve inslagdraden ingebracht, welke tijdens het weven systematisch door middel van de voornoemde aanslagelementen tegen het reeds gevormde weefsel worden aangeslagen. 



  Voorbeelden van zulke weefmachines zijn onder meer beschreven in de Amerikaanse octrooien nrs. 4.290.458, 4.291.729 en 5.174.341. 



  De voornoemde weefvakvormingselementen bestaan uit lamellen die aan hun uiteinden voorzien zijn van zittingen waarin kettingdraden kunnen worden opgenomen, zodat deze ketting- draden op een afstand boven het cilindrisch oppervlak van de weefrotor kunnen worden ondersteund. In deze weefvak- vormingselementen zijn uitsparingen aangebracht, één en 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 ander zodat de uitsparingen van alle naast elkaar geplaatste lamellen als het ware een transportkanaal voor de inslagdraden vormen, welk kanaal in een luchtgeleiding van de luchtstroom, die nodig is om de inslagdraden doorheen de gaap te bewegen, voorziet. 



  De aanslagelementen bestaan doorgaans uit nagenoeg rechthoekige lamellen. 



  Bij de bekende uitvoeringen staan zowel de lamellen die de weefvakvormingselementen vormen, als de lamellen die de aanslagelementen vormen, in rijen opgesteld die zich parallel aan de axiale richting van de weefrotor uitstrekken. 



  De aanwending van draadbehandelingselementen die in rijen zijn opgesteld die zich parallel aan de axiale richting van de weefrotor uitstrekken, heeft verschillende nadelen. 



  Zo bijvoorbeeld heeft de aanwending van weefvakvormingselementen die in rijen parallel aan de axiale richting van de weefrotor zijn opgesteld, als nadeel dat de inslagdraden met hun voorste uiteinden, ingevolge de rotatie van de weefrotor, verplicht zijn een welbepaalde absolute baan te volgen die louter bepaald is door de inbrengsnelheid van de inslagdraden en de rotatiesnelheid van de weefrotor, waardoor de mogelijkheden tot een optimalisatie van het inbrenggebeuren beperkt zijn. 



  Bij de aanwending van aanslagelementen die in rijen parallel aan de axiale richting van de weefrotor zijn opgesteld, ontstaat het nadeel dat alle aanslagelementen van eenzelfde rij gelijktijdig aanslaan tegen de doeklijn, wat resulteert in grote krachten, wat trillingen kan 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 veroorzaken en waardoor een vrij groot aandrijfvermogen door de weefrotor gevergd wordt. 



  De huidige uitvinding beoogt een verbeterde weefmachine van het voornoemde type, waarbij de weefrotor zodanig is uitgevoerd dat verschillende voordelen worden verkregen en bij voorkeur één of meer van de voornoemde nadelen worden uitgesloten. 



  Hiertoe betreft de uitvinding een weefmachine, van het type dat een weefrotor bevat waarop rijen draadbehandelings- elementen, meer speciaal weefvakvormingselementen en aanslagelementen, aanwezig zijn, daardoor gekenmerkt dat minstens een aantal van de draadbehandelingselementen zodanig aan de weefrotor zijn aangebracht dat zij rijen vormen die een verloop kennen dat afwijkt van de axiale richting van de weefrotor. Hierdoor is een constructeur niet meer gebonden aan specifieke criteria die het gevolg zijn van de aanwending van draadbehandelingselementen welke in rijen parallel aan de axiale richting van de weefrotor zijn opgesteld.

   Door gebruik te maken van rijen die een hiervan afwijkend verloop kennen, ontstaat een nieuwe constructieve parameter die door de constructeur kan worden aangewend om verschillende effecten te creëren en/of één of meer van de voornoemde nadelen uit te sluiten. 



  Volgens een voorkeurdragend kenmerk kent iedere betreffende rij een zodanig verloop dat zij, volgens de draairichting van de weefrotor, en gezien vanaf de inbrengzijde van de op de weefrotor gevormde weefvakken, met toenemende afstand naijlt. In het geval dat de weefvakvormingselementen volgens deze wijze zijn opgesteld, wordt het voordeel verkregen dat de inslagdraden bij hun voorste uiteinde niet meer genoodzaakt zijn om de beweging van de weefrotor te 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 volgen, of althans toch in mindere mate genoodzaakt zijn deze beweging te volgen. In het geval dat de aanslagelementen volgens deze wijze zijn opgesteld, wordt het voordeel verkregen dat de inslagdraden systematisch vanaf de inbrengzijde naar de tegenoverliggende zijde toe worden aangeslagen, wat een regelmatige aanslag bevordert. 



  In het geval dat de weefvakvormingselementen in rijen zijn opgesteld waarvan de richting afwijkt van de axiale richting van de weefrotor, geniet het de voorkeur dat het verloop van deze rijen zodanig gekozen is ten opzichte van de gemiddelde snelheid waarmee de betreffende inslagdraden in de gaap worden ingebracht, alsmede ten opzichte van de rotatiesnelheid van de weefrotor, dat een ingebrachte inslagdraad zich, ten opzichte van de omgeving, bij zijn voorste uiteinde volgens een rechte baan hoofdzakelijk parallel aan de axiale richting van de weefrotor doorheen het betreffende weefvak verplaatst. Dit heeft als voordeel dat de kans dat de inslagdraad tijdens het inbrengen de gaap ongewenst zijdelings verlaat tot een minimum wordt gereduceerd. 



  In een praktische uitvoeringsvorm vertonen de betreffende rijen draadbehandelingselementen een verloop dat schroefvormig is. 



  Het is duidelijk dat zowel de weefvakvormingselementen, als de aanslagelementen, als beide, in rijen kunnen opgesteld staan die een verloop vertonen dat zoals hiervoor beschreven afwijkt van de axiale richting van de weefrotor. 



  In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm zullen alle op de weefrotor aanwezige draadbehandelingselementen volgens rijen zijn opgesteld die een gelijkvormig verloop, afwijkend van de axiale richting van de weefrotor, vertonen. 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 Bij toepassingen waarbij weefvakvormingselementen worden aangewend waarin uitsparingen zijn aangebracht die een transportkanaal voor de inslagdraden vormen, kan de huidige uitvindingsgedachte ook worden gerealiseerd door uitsluitend de uitsparingen van de opeenvolgende weefvakvormingselementen volgens draairichting verschoven op te stellen, zonder dat daartoe de weefvakvormingselementen zelf van een rechte rij hoeven af te wijken. 



  Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: 
Figuur 1 schematisch en in perspectief een gedeelte van de weefmachine volgens de uitvinding weergeeft, waarbij duidelijkheidshalve op de weefrotor slechts een beperkt aantal kettingdraden is weergegeven; figuur 2 een schematisch zicht weergeeft volgens pijl
F2 in figuur 1, waarbij duidelijkheidshalve slechts een beperkt aantal draadbehandelingselementen is afgebeeld, namelijk deze die zich in hoofdzakelijk eenzelfde dwarsvlak van de rotor bevinden; figuur 3 een zicht weergeeft volgens pijl F3 in figuur
2, waarbij ook slechts een beperkt aantal van de kettingdraden op de weefrotor is weergegeven;

   figuren 4 tot 6 schematisch en in verschillende stappen de insertie van een inslagdraad in een aan de weefrotor gevormd weefvak weergeven; figuren 7 tot 9 schematisch en in verschillende stappen het aanslaan van een inslagdraad tegen de doeklijn weergeven. 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 Zoals weergegeven in de figuren 1 tot 3, heeft de uitvinding betrekking op een weefmachine 1, meer speciaal een zogenaamde multifaseweefmachine van het type dat gebruik maakt van een weefrotor 2. 



  Deze weefmachine 1 bevat naast de weefrotor 2 in hoofdzaak een kettingboom 3 voor het toevoeren van kettingdraden 4; positieselectiemiddelen 5 om de kettingdraden 4, zoals hierna uiteengezet, op een gepaste wijze op de weefrotor 2   te leggen ; 6 voor het toevoeren en inbrengen van inslagdraden 7 ; een doekboom 8 voor het opwikkelen van   het gevormde weefsel 9. 



  De weefrotor 2 bestaat hoofdzakelijk uit een cilindrisch element 10 dat via een aandrijving 11 roterend kan worden aangedreven volgens de aangeduide draaizin R. Op deze weefrotor 2 zijn draadbehandelingselementen aangebracht, enerzijds, weefvakvormingselementen 12 en, anderzijds, aanslagelementen 13, hoofdzakelijk in de vorm van in rijen op geringe afstanden naast elkaar opgestelde kammen of lamellen. Hierbij wordt opgemerkt dat duidelijkheidshalve in de figuren slechts een beperkt aantal van deze lamellen is weergegeven, op vrij grote afstanden van elkaar, en dat, in werkelijkheid, zulke lamellen dichter bij elkaar staan, alsook grotere aantallen naast elkaar worden aangewend. 



  Bovendien is de weefrotor 2 in werkelijkheid langer. In de praktijk vertoont deze een diameter in de orde van grootte van 30 cm, terwijl de lengte hiervan zeker groter is dan 1 m en doorgaans minstens 1,5 m bedraagt. 



  De weefvakvormingselementen 12 bestaan uit lamellen die aan hun bovenzijde voorzien zijn van zittingen 14 waarin kettingdraden 4 kunnen worden opgenomen, zodat deze op een 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 afstand boven het cilindrisch oppervlak 15 van de weefrotor 2 worden ondersteund. 



  De aanslagelementen 13 bestaan uit rijen van kammen die tussen de rijen van weefvakvormingselementen 12 opgesteld staan, waarbij deze kammen een zodanige vormgeving vertonen dat zij met hun vrije uiteinden op een geringe afstand langs een vast opgestelde weefselsteun 16 draaien. 



  De voornoemde positieselectiemiddelen 5 bevatten positieselectie-elementen 17 met draadgeleidingen 18 voor de respectievelijke kettingdraden 4, waarbij deze draadgeleidingen 18, zoals schematisch aangeduid met pijlen P, door middel van een gestuurd aandrijfmechanisme 19 zijdelings verplaatsbaar zijn tussen minstens twee posities, één en ander zodat iedere betreffende kettingdraad 4 in het rotatievlak van een weefvakvormingselement 12 aan de weefrotor 2 kan worden gepresenteerd, respectievelijk naast zulk weefvakvormingselement 12 aan de weefrotor 2 kan worden gepresenteerd, met als resultaat dat, mits een gepaste aansturing, meerdere weefvakken 20 aan de omtrek van de weefrotor 2 worden gevormd.

   In het weergegeven voorbeeld bestaan de positieselectie-elementen 17 uit zich langsheen de weefrotor 2 uitstrekkende stangen die voorzien zijn van boringen die de draadgeleidingen 18 vormen. Het is evenwel duidelijk dat allerhande andere vormen van positieselectie-elementen 17, alsook van aandrijfmechanismen daarvoor, kunnen worden toegepast. 



  De middelen 6 voor het toevoeren van de inslagdraden 7 bestaan in hoofdzaak uit, enerzijds, een draadvoorraadinrichting 21, bijvoorbeeld een bobijnstand met inslagdraadbobijnen 22-23-24-25, en, anderzijds, een met de weefrotor 2 samenwerkend draadinbrengsysteem 26 via 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 hetwelke meerdere inslaggarens, in het voorbeeld vier, respectievelijk 27-28-29-30, in de gevormde weefvakken 20 kunnen worden ingebracht. 



  Draadinbrengsystemen voor het inbrengen van inslaggarens in de weefvakken van een weefrotor zijn op zichzelf bekend en het voornoemde draadinbrengsysteem 26 wordt hierna dan ook slechts in hoofdlijnen beschreven. 



  Zoals schematisch afgebeeld in de figuren 1 en 3, bestaat dit draadinbrengsysteem 26 uit een vast deel 31 en een met de weefrotor 2 meedraaiend deel 32. In het vast deel 31 zijn draaddoorvoerkanalen, in dit geval vier, respectievelijk 33-34-35-36, voor de inslaggarens 27-28-29-30 voorzien, met vaste ingangen 37-38-39-40. De uitgangen 41-42-43-44 hiervan geven zijdelings uit op het met de weefrotor 2 meedraaiend deel 32. In dit meedraaiend deel 32 is tegenover iedere rij van weefvakvormingselementen 12 een doorgang 45 gevormd, zodat telkens vier van deze doorgangen 45, wanneer zij zich tegenover de uitgangen 41-42-43-44 van de draaddoorvoerkanalen 33-34-35-36 van het vaste deel 31 bevinden, uitgangen 46 voor de inslaggarens vormen, welke in het verlengde van de weefvakken 20 uitgeven.

   Verder zijn in het draadinbrengsysteem 26 de nodige blaassystemen geïntegreerd om de inslaggarens 27-28-29-30 doorheen de delen 31 en 32 te transporteren en in de weefvakken 20 in te brengen, alsmede snijmiddelen om de uit de inslaggarens 27-28-29-30 gevormde en in de weefvakken 20 ingebrachte inslagdraden 7 los te snijden. Deze blaassystemen en snijmiddelen zijn duidelijkheidshalve niet afgebeeld. 



  Zoals weergegeven, kunnen aan de weefrotor 2 luchtgeleidingsmiddelen worden voorzien om het transport van de inslagdraden 7 doorheen de weefvakken 20 storingsvrij te 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 laten verlopen, meer speciaal in de vorm van transportkanalen 47 die gevormd zijn door uitsparingen 48 in de weefvakvormingselementen 12. Overigens geniet het de voorkeur dat, verdeeld over de lengte van de weefrotor 2, verschillende bijblazers 49 zijn aangebracht die het transport van de inslagdraden 7 door de transportkanalen 47 bevorderen.

   De in- en uitschakeling van deze bijblazers 49, welke duidelijkheidshalve uitsluitend in figuren 2 en 3 zijn weergegeven, gebeurt door middel van een ventielensysteem dat in de weefrotor 2 is ingebouwd, bijvoorbeeld door middel van, zoals in figuur 2 schematisch aangeduide, aansluitkanalen 50 doorheen de weefrotor 2 die door de verdraaiing van de weefrotor 2 gepositioneerd worden tegenover drukluchtkanalen 51 die in een vast centraal deel, binnenin de weefrotor 2, zijn aangebracht. 



  Alvorens tot de beschrijving van de huidige uitvinding over te gaan, wordt eerst het algemene werkingsprincipe van deze weefmachine, dat ook van toepassing blijft bij weefmachines volgens de huidige uitvinding, hierna kort toegelicht. 



  Vanaf de kettingboom 3 worden kettingdraden 4 afgewikkeld welke langs de positieselectie-elementen 17 op de roterende weefrotor 2 worden gelegd. Door hierbij de respectievelijke draadgeleidingen 18 passend zijdelings volgens pijlen P heen en weer te verplaatsen, kunnen de betreffende kettingdraden 4 respectievelijk in een rotatievlak van een weefvakvormingselement 12 aan de weefrotor 2 worden gepresenteerd, of naast dit rotatievlak.

   De kettingdraden 4 die in de rotatievlakken van weefvakvormingselementen 12 aan de weefrotor 2 worden gepresenteerd, komen door de rotatie van de weefrotor 2 dan ook in de zittingen 14 van de betreffende weefvakvormingselementen 12 te liggen, dus op een afstand boven het cilindrisch oppervlak 15 van de 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 weefrotor 2, terwijl de kettingdraden 4 die buiten zulke rotatievlakken aan de weefrotor 2 worden gepresenteerd, naast de weefvakvormingselementen 12 op het oppervlak 15 terechtkomen. 



  Zodoende worden door de verdraaiing van de weefrotor 2 en de gepaste aansturing van de positieselectie-elementen 17, gelijktijdig meerdere weefvakken 20 aan de omtrek van de weefrotor 2 gevormd, waarbij de voornoemde transportkanalen 47 zich precies doorheen deze weefvakken 20 uitstrekken. 



  Wanneer de weefrotor 2 zich in een positie, zoals afgebeeld in de figuren 2 en 3 bevindt, worden via de zich aldan voor de weefvakken 20 bevindende uitgangen 46, lengtes inslaggaren 27-28-29-30 in de weefvakken 20 ingebracht, ter vorming van de inslagdraden 7. Het is duidelijk dat deze inslagdraden 7 op gepaste wijze door middel van de in de figuren niet weergegeven snijmiddelen worden afgesneden. 



  Door de rotatie van de weefrotor 2, die aan zijn omtrek aanzienlijk sneller beweegt dan de kettingdraden 4, worden de ingebrachte inslagdraden 7 door middel van de aanslagelementen 13 naar de zich ter plaatse van de weefselsteun 16 bevindende doeklijn 52 gedrukt, alsmede daartegen aangeslagen. Het is duidelijk dat de inslagdraden 7 automatisch zijdelings uit de draadtransportkanalen 47 vrijkomen. 



  Het gevormde weefsel 9 wordt tenslotte op de doekboom 8 opgewikkeld of op een andere wijze afgevoerd. 



  Het bijzondere van de huidige uitvinding bestaat erin dat, zoals weergegeven in de figuren 1 en 3, minstens een aantal van de draadbehandelingselementen, met andere woorden 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 minstens een aantal van de weefvakvormingselementen 12 en/of van de aanslagelementen 13, zodanig aan de weefrotor 2 zijn aangebracht dat zij rijen 53, respectievelijk 54, vormen die een verloop kennen, waarvan de richting R1 afwijkt van de axiale richting R2 van de weefrotor 2. 



  In het weergegeven voorbeeld strekken zowel de rijen 53, als 54 zich uit volgens richtingen R1 die afwijken van de axiale richting R2. 



  Alhoewel bij voorkeur alle rijen 53 en 54 gekenmerkt zijn door een verloop dat in overeenstemming met de huidige uitvinding afwijkt van de axiale richting R2, is het niet uitgesloten dat, volgens niet weergegeven varianten, uitsluitend een beperkt aantal rijen 53 en/of 54 zulk verloop kunnen hebben. 



  Zoals duidelijk zichtbaar in de figuren 1 en 3, vertonen de rijen 53 en 54 in het weergegeven voorbeeld een zodanig verloop dat zij volgens de draairichting van de weefrotor 2, en gezien vanaf de inbrenzijde van de inslagdraden 7 naar de uitgang toe, met toenemende afstand naijlen. 



  Hiermede wordt bijvoorbeeld bedoeld dat de, vanuit het in figuur 3 aangeduide punt P1, vertrekkende rij 53 eindigt in een punt P2 dat, ten opzichte van punt P1, en volgens de draairichting van de weefrotor 2, over een afstand D naar achteren verschoven is. 



  De rijen 53-54 strekken zich schroefvormig langs de omtrek van de weefrotor 2 uit. 



  Doordat de weefvakvormingselementen 12 bestaan uit lamellen waarin uitsparingen 48 zijn aangebracht die per rij 53 een transportkanaal 47 voor de inslagdraden 7 vormen, is het 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 duidelijk dat de aldus gevormde transportkanalen 47 zich ook volgens een richting Rl uitstrekken langsheen de omtrek van de weefrotor 2, aldus afwijkend van de axiale richting R2. 



  De werking van de weefmachine 1 stemt in hoofdzaak overeen met deze van de bekende uitvoeringen, evenwel met het verschil dat, door het feit dat de rijen 53 en 54 zich volgens een richting Rl uitstrekken die verschilt van de richting R2, een aantal bijzondere voordelen en effecten worden verkregen. 



  Doordat de rijen 53 van weefvakvormingselementen 12 uitgevoerd zijn, zoals afgebeeld in figuren 1 en 3, wordt verkregen dat de inslagdraden 7 met hun voorste uiteinden 55 niet volledig de rotatiebeweging R van de weefrotor 2 moeten volgen. Mits een geschikte keuze van het verloop van de betreffende rijen 53 van weefvakvormingselementen 12, mede in functie van de gemiddelde snelheid waarmee de betreffende inslagdraden 7 in de gaap worden ingebracht en doorheen de transportkanalen 47 worden gevoerd, en in functie van de rotatiesnelheid van de weefrotor 2, kan zelfs worden bereikt dat de inslagdraden 7 zich bij hun voorste uiteinden 55 volgens een rechte baan of nagenoeg rechte baan, parallel of nagenoeg parallel aan de axiale richting R2 uitstrekken. Dit is hierna verduidelijkt aan de hand van de schematische voorstellingen van figuren 4 tot 6. 



  Figuur 4 toont een inslagdraad 7 op het ogenblik dat het voorste uiteinde 55 ervan een uitgang 46 verlaat en in een transportkanaal 47 wordt ingebracht. 



  Figuur 5 toont een gelijkaardig zicht, halverwege de inbrengcyclus, terwijl figuur 6 nogmaals dit zicht toont op 

 <Desc/Clms Page number 13> 

 het ogenblik dat de inslagdraad 7 vrijwel volledig is ingebracht. De inslagdraad 7 verplaatst zich hierbij met een gemiddelde snelheid   Vl.   



  Door de rotatie R van de weefrotor 2, verplaatsen de weefvakvormingselementen 12 van de betreffende rij 53 zich dwars op de inbrengrichting, dit met een snelheid V2 die gelijk is aan de omtreksnelheid van de weefrotor 2. 



  Zoals respectievelijk uit de figuren 4,5 en 6 blijkt, is het duidelijk dat, mits een gepaste onderling verband te creëren tussen de hoek van de richting Rl, en de grootte van de snelheden V1 en V2, verkregen kan worden dat het uiteinde 55 zich volgens een rechte lijn R3 verplaatst. Een voordeel hiervan bestaat erin dat de inslagdraden 7 tijdens het inbrengen minder de neiging vertonen om de transportkanalen 47 tijdens het inbrengen zijdelings te verlaten, hetgeen bij de bekende uitvoeringen tot storingen kan leiden. 



  Figuren 7 tot 9 geven schematisch weer hoe de aanslagelementen 13 van eenzelfde rij 54, door de opstelling van de uitvinding, opeenvolgend systematisch in contact komen met de doeklijn 52, wat de in de inleiding genoemde voordelen oplevert. 



  De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch dergelijke weefmachine kan in verschillende vormen en afmetingen worden verwezenlijkt, zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.



   <Desc / Clms Page number 1>
 



  Weaving machine.



  This invention relates to a weaving machine, more particularly to a weaving machine of the type which contains a so-called weaving rotor.



  In particular, the invention relates to a multi-phase weaving machine of the type comprising a rotary weaving rotor on which thread treatment elements are present, more particularly, on the one hand, weaving pocket forming elements for forming a plurality of weaving sections, and, on the other hand, abutment elements for striking the weft threads against the already shaped fabric. In such weaving machines, the warp threads of a fabric to be formed are placed, by means of position selection means, on the weaving section forming elements present at the circumference of the weaving rotor such that several weaving sections are formed on the circumference of the weaving rotor. Subsequently, respective weft threads are introduced into these weaving sections, which during the weaving are systematically struck against the already formed fabric by means of the aforementioned stop elements.



  Examples of such weaving machines are described, inter alia, in U.S. Pat. Nos. 4,290,458, 4,291,729 and 5,174,341.



  The aforementioned weaving compartment forming elements consist of slats which are provided at their ends with seats in which warp threads can be received, so that these warp threads can be supported at a distance above the cylindrical surface of the weaving rotor. Recesses are provided in these weaving compartment forming elements, one and one

 <Desc / Clms Page number 2>

 another such that the recesses of all adjacent slats form, as it were, a transport channel for the weft threads, which channel provides an air conduction of the air flow necessary for moving the weft threads through the shed.



  The stop elements usually consist of almost rectangular blades.



  In the known embodiments, both the slats forming the weaving section forming elements and the slats forming the stop elements are arranged in rows extending parallel to the axial direction of the weaving rotor.



  The use of thread treatment elements arranged in rows extending parallel to the axial direction of the weaving rotor has several disadvantages.



  For example, the use of weaving pocket-forming elements arranged in rows parallel to the axial direction of the weaving rotor has the drawback that the weft threads with their front ends, due to the rotation of the weaving rotor, are obliged to follow a specific absolute trajectory that is purely determined by the insertion speed of the weft threads and the rotational speed of the weaving rotor, as a result of which the possibilities for optimizing the insertion process are limited.



  When using stop elements arranged in rows parallel to the axial direction of the weaving rotor, the disadvantage arises that all stop elements of the same row strike against the cloth line simultaneously, resulting in large forces, which can cause vibrations

 <Desc / Clms Page number 3>

 causing a fairly large drive power through the weaving rotor.



  The present invention contemplates an improved weaving machine of the aforementioned type, wherein the weaving rotor is designed in such a way that various advantages are obtained and preferably one or more of the aforementioned disadvantages are excluded.



  To this end, the invention relates to a weaving machine of the type comprising a weaving rotor on which rows of thread treatment elements, more particularly weaving compartment forming elements and stop elements, are present, characterized in that at least a number of the thread treatment elements are arranged on the weaving rotor such that they form rows that form a weaving rotor. know course that deviates from the axial direction of the weaving rotor. As a result, a manufacturer is no longer bound by specific criteria that are the result of the use of wire treatment elements arranged in rows parallel to the axial direction of the weaving rotor.

   By using rows that have a deviation from this, a new structural parameter is created that can be used by the constructor to create different effects and / or to exclude one or more of the aforementioned disadvantages.



  According to a preferred characteristic, each row in question has such a course that, with respect to the direction of rotation of the weaving rotor and viewed from the insertion side of the weaving sections formed on the weaving rotor, it lags with increasing distance. In the case that the weaving pocket forming elements are arranged in this manner, the advantage is obtained that the weft threads at their front end are no longer required to control the movement of the weaving rotor.

 <Desc / Clms Page number 4>

 or at least to a lesser extent forced to follow this movement. In the case that the stop elements are arranged in this way, the advantage is obtained that the weft threads are systematically struck from the insertion side to the opposite side, which promotes a regular stop.



  In the case that the weaving pocket-forming elements are arranged in rows whose direction differs from the axial direction of the weaving rotor, it is preferable that the course of these rows is chosen in such a way with respect to the average speed at which the weft threads in question are introduced into the shed and with respect to the speed of rotation of the weaving rotor, that an inserted weft thread, relative to the environment, travels at its front end along a straight path substantially parallel to the axial direction of the weaving rotor through the respective weaving section. This has the advantage that the chance that the weft thread undesirably leaves the shed laterally during insertion is reduced to a minimum.



  In a practical embodiment, the relevant rows of wire treatment elements have a course that is helical.



  It is clear that both the weaving compartment forming elements, as well as the stop elements, as well as both, can be arranged in rows which exhibit a course which deviates from the axial direction of the weaving rotor as described above.



  In the most preferred embodiment, all wire treatment elements present on the weaving rotor will be arranged in rows which exhibit a uniform course deviating from the axial direction of the weaving rotor.

 <Desc / Clms Page number 5>

 In applications in which weaving compartment forming elements are used in which recesses are provided that form a transport channel for the weft threads, the present inventive concept can also be realized by merely shifting the recesses of the successive weaving compartment forming elements in the direction of rotation, without the weaving compartment forming elements themselves of a straight row for this purpose have to deviate.



  With the insight to better demonstrate the features of the invention, a preferred embodiment is described below as an example without any limiting character, with reference to the accompanying drawings, in which:
Figure 1 schematically and in perspective represents a part of the weaving machine according to the invention, wherein for the sake of clarity only a limited number of warp threads are shown on the weaving rotor; figure 2 represents a schematic view according to arrow
F2 in figure 1, for the sake of clarity only a limited number of wire treatment elements is shown, namely those which are located in substantially the same transverse plane of the rotor; figure 3 represents a view according to arrow F3 in figure
2, also showing only a limited number of warp threads on the weaving rotor;

   figures 4 to 6 schematically and in different steps represent the insertion of a weft thread in a weaving pocket formed on the weaving rotor; figures 7 to 9 schematically and in different steps the striking of a weft thread against the cloth line.

 <Desc / Clms Page number 6>

 As shown in Figures 1 to 3, the invention relates to a weaving machine 1, more particularly a so-called multi-phase weaving machine of the type that makes use of a weaving rotor 2.



  In addition to the weaving rotor 2, this weaving machine 1 essentially comprises a warp tree 3 for supplying warp threads 4; position selection means 5 for placing the warp threads 4, as explained below, in an appropriate manner on the weaving rotor 2; 6 for feeding and inserting weft threads 7; a cloth tree 8 for winding up the formed fabric 9.



  The weaving rotor 2 consists essentially of a cylindrical element 10 which can be rotated via a drive 11 in accordance with the indicated direction of rotation R. Thread-treating elements 12 are arranged on this weaving rotor 2, on the one hand, weaving compartment forming elements 12 and, on the other hand, abutment elements 13, mainly in the form of rows of ridges arranged at short distances alongside each other. It is noted here that for the sake of clarity only a limited number of these slats are shown in the figures, at relatively large distances from each other, and that, in reality, such slats are closer to each other, as well as larger numbers are used side by side.



  Moreover, the weaving rotor 2 is actually longer. In practice, it has a diameter in the order of magnitude of 30 cm, while its length is certainly greater than 1 m and is generally at least 1.5 m.



  The weaving pocket-forming elements 12 consist of slats which are provided on their upper side with seats 14 in which warp threads 4 can be received, so that they are mounted on a

 <Desc / Clms Page number 7>

 distance above the cylindrical surface 15 of the weaving rotor 2 are supported.



  The stop elements 13 consist of rows of ridges arranged between the rows of weaving pocket-forming elements 12, these ridges having a shape such that they rotate with their free ends at a small distance along a fixedly arranged fabric support 16.



  The aforementioned position selection means 5 comprise position selection elements 17 with thread guides 18 for the respective warp threads 4, wherein these thread guides 18, as schematically indicated by arrows P, are movable laterally by means of a controlled drive mechanism 19 between at least two positions, one and the other, so that each respective warp thread 4 can be presented in the rotating surface of a weaving compartment forming element 12 on the weaving rotor 2, or can be presented in addition to such weaving compartment forming element 12 on the weaving rotor 2, with the result that, provided appropriate control, several weaving compartments 20 on the circumference of the weaving rotor 2 are formed.

   In the example shown, the position selection elements 17 consist of rods extending along the weaving rotor 2 which are provided with bores which form the thread guides 18. It is clear, however, that all kinds of other forms of position selection elements 17, as well as drive mechanisms therefor, can be used.



  The means 6 for feeding the weft threads 7 consist essentially of, on the one hand, a thread supply device 21, for example a bobbin position with weft thread bobbins 22-23-24-25, and, on the other hand, a thread insertion system 26 cooperating with the weaving rotor 2 via

 <Desc / Clms Page number 8>

 which multiple weft yarns, in the example four and 27-28-29-30, respectively, can be introduced into the formed weaving sections.



  Thread insertion systems for inserting weft yarns into the weaving sections of a weaving rotor are known per se and the aforementioned thread insertion system 26 is therefore only described in outline below.



  As shown schematically in Figures 1 and 3, this wire insertion system 26 consists of a fixed part 31 and a part 32 rotating with the weaving rotor 2. In the fixed part 31, wire feed channels, in this case four, are 33-34-35-36, respectively. , for the weft yarns 27-28-29-30 provided, with fixed entrances 37-38-39-40. Its outputs 41-42-43-44 laterally give out to the part 32 rotating with the weaving rotor 2. In this rotating part 32, opposite to each row of weaving section forming elements 12, a passage 45 is formed, so that four of these passages 45 each, when they located opposite the outlets 41-42-43-44 of the wire feed-through channels 33-34-35-36 of the fixed part 31, form outlets 46 for the weft yarns, which issue in line with the weaving compartments 20.

   Furthermore, the necessary blowing systems are integrated in the thread insertion system 26 to transport the weft yarns 27-28-29-30 through the parts 31 and 32 and to introduce them into the weaving sections 20, as well as cutting means for removing the weft yarns from the weft yarns 27-28-29- 30 weft yarns 7 formed and introduced into the weaving sections 20. These blowing systems and cutting means are not shown for the sake of clarity.



  As shown, air guide means can be provided on the weaving rotor 2 in order to prevent interference with the transport of the weft threads 7 through the weaving sections 20.

 <Desc / Clms Page number 9>

 to run, more specifically in the form of transport channels 47 formed by recesses 48 in the weaving section forming elements 12. It is furthermore preferred that, divided over the length of the weaving rotor 2, different blowers 49 are provided which transport the weft threads 7 through the transport channels 47.

   The switching on and off of these auxiliary blowers 49, which for the sake of clarity are only shown in figures 2 and 3, is effected by means of a valve system which is built into the weaving rotor 2, for example by means of connecting channels 50, as schematically indicated in figure 2, through the weaving rotor 2 positioned by the rotation of the weaving rotor 2 opposite compressed air channels 51 which are arranged in a fixed central part, inside the weaving rotor 2.



  Before proceeding to the description of the present invention, the general operating principle of this weaving machine, which also continues to apply to weaving machines according to the present invention, is briefly explained below.



  From the warp tree 3 warp threads 4 are unwound which are laid along the position selection elements 17 on the rotating weaving rotor 2. By appropriately displacing the respective thread guides 18 back and forth laterally according to arrows P, the respective warp threads 4 can be presented to the weaving rotor 2 or in a rotation plane of a weaving section forming element 12, or in addition to this rotation plane.

   The warp threads 4 which are presented to the weaving rotor 2 in the rotational surfaces of weaving compartment forming elements 12, therefore, come to lie in the seats 14 of the respective weaving compartment forming elements 12, i.e. at a distance above the cylindrical surface 15 of the weaving compartment forming elements.

 <Desc / Clms Page number 10>

 weaving rotor 2, while the warp threads 4 which are presented to the weaving rotor 2 outside such rotational surfaces, end up on the surface 15 next to the weaving pocket forming elements 12.



  Thus, through the rotation of the weaving rotor 2 and the appropriate control of the position selection elements 17, a plurality of weaving sections 20 are simultaneously formed on the circumference of the weaving rotor 2, the aforementioned transport channels 47 extending exactly through these weaving sections 20.



  When the weaving rotor 2 is in a position as shown in Figs. 2 and 3, weft yarns 27-28-29-30 are introduced into the weaving compartments 20 via the outlets 46, which are located in front of the weaving sections 20, to form the weft threads 7. It is clear that these weft threads 7 are cut off in an appropriate manner by means of the cutting means not shown in the figures.



  As a result of the rotation of the weaving rotor 2, which moves considerably faster at its circumference than the warp threads 4, the inserted weft threads 7 are pressed by means of the abutment elements 13 to the cloth line 52 situated at the location of the fabric support 16, and also struck against it. It is clear that the weft threads 7 are automatically released laterally from the wire transport channels 47.



  The formed fabric 9 is finally wound onto the fabric boom 8 or discharged in another way.



  The special feature of the present invention is that, as shown in Figures 1 and 3, at least a number of the wire treatment elements, in other words

 <Desc / Clms Page number 11>

 at least a number of the weaving compartment forming elements 12 and / or of the stop elements 13 are arranged on the weaving rotor 2 in such a way that they form rows 53 and 54, respectively, which have a course whose direction R1 deviates from the axial direction R2 of the weaving rotor 2 .



  In the example shown, both rows 53 and 54 extend in directions R1 that deviate from the axial direction R2.



  Although preferably all rows 53 and 54 are characterized by a course that deviates from the axial direction R2 in accordance with the present invention, it is not excluded that, according to variants not shown, only a limited number of rows 53 and / or 54 such a course can have.



  As clearly visible in Figs. 1 and 3, the rows 53 and 54 in the example shown have such a course that they extend in the direction of rotation of the weaving rotor 2 and viewed from the insertion side of the weft threads 7 towards the exit, with increasing distance lagging behind.



  By this is meant, for example, that the row 53 departing from the point P1 indicated in Fig. 3 ends in a point P2 which is shifted backwards by a distance D relative to point P1 and in the direction of rotation of the weaving rotor 2.



  The rows 53-54 extend helically along the circumference of the weaving rotor 2.



  Because the weaving compartment forming elements 12 consist of slats in which recesses 48 are provided which form a transport channel 47 for the weft threads 7 per row 53, it is

 <Desc / Clms Page number 12>

 it is clear that the transport channels 47 thus formed also extend in a direction R1 along the circumference of the weaving rotor 2, thus deviating from the axial direction R2.



  The operation of the weaving machine 1 essentially corresponds to that of the known embodiments, but with the difference that, due to the fact that the rows 53 and 54 extend in a direction R1 that differs from the direction R2, a number of special advantages and effects are obtained.



  Because the rows 53 of weaving compartment forming elements 12 are embodied, as shown in Figs. 1 and 3, it is obtained that the weft threads 7 with their front ends 55 do not have to completely follow the rotational movement R of the weaving rotor 2. Provided a suitable choice of the course of the respective rows 53 of weaving section forming elements 12, partly in function of the average speed at which the respective weft threads 7 are introduced into the shed and are passed through the transport channels 47, and in function of the rotational speed of the weaving rotor 2, it can even be achieved that the weft threads 7 extend at their front ends 55 along a straight path or substantially straight path, parallel or substantially parallel to the axial direction R2. This is explained below with reference to the schematic representations of figures 4 to 6.



  Figure 4 shows a weft thread 7 when the front end 55 thereof leaves an exit 46 and is introduced into a transport channel 47.



  Figure 5 shows a similar view halfway through the insertion cycle, while Figure 6 shows this view again

 <Desc / Clms Page number 13>

 the moment that the weft thread 7 has been introduced almost completely. The weft thread 7 moves with an average speed V1.



  Due to the rotation R of the weaving rotor 2, the weaving compartment forming elements 12 of the respective row 53 move transversely to the insertion direction, this at a speed V2 which is equal to the peripheral speed of the weaving rotor 2.



  As appears from Figures 4,5 and 6, respectively, it is clear that, provided that an appropriate interrelation is created between the angle of the direction R1, and the magnitude of the speeds V1 and V2, the end 55 can be obtained moved in a straight line R3. An advantage hereof is that during weft insertion, the weft threads 7 show less tendency to leave the transport channels 47 laterally during insertion, which in the known embodiments can lead to malfunctions.



  Figures 7 to 9 schematically show how, through the arrangement of the invention, the stop elements 13 of the same row 54 consecutively systematically contact the cloth line 52, which yields the advantages mentioned in the introduction.



  The present invention is by no means limited to the exemplary embodiment and shown in the figures, but such a weaving machine can be realized in various shapes and dimensions without departing from the scope of the invention.


    

Claims (8)

Conclusies.Conclusions. 1.- Weefmachine, van het type dat een weefrotor (2) bevat waarop rijen (53-54) draadbehandelingselementen, meer speciaal weefvakvormingselementen (12) en aanslagelementen (13), aanwezig zijn, daardoor gekenmerkt dat minstens een aantal van de draadbehandelingselementen zodanig aan de weefrotor (2) zijn aangebracht dat zij rijen (53-54) vormen die een verloop kennen dat afwijkt van de axiale richting (R2) van de weefrotor (2). A weaving machine, of the type comprising a weaving rotor (2) on which rows (53-54) of thread treatment elements, more particularly weaving compartment forming elements (12) and stop elements (13) are present, characterized in that at least a number of the thread treatment elements the weaving rotor (2) are arranged to form rows (53-54) that have a course that deviates from the axial direction (R2) of the weaving rotor (2). 2. - Weefmachine volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat iedere betreffende rij (53-54) een zodanig verloop kent dat zij volgens de draairichting (R) van de weefrotor (2), en gezien vanaf de inbrengzijde van de inslagdraden (7) naar de uitgang toe, met toenemende afstand (D) naijlt. Weaving machine according to claim 1, characterized in that each relevant row (53-54) has such a course that it follows the direction of rotation (R) of the weaving rotor (2) and viewed from the insertion side of the weft threads (7) towards the output increases with increasing distance (D). 3.- Weefmachine volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de betreffende rijen (53-54) van draadbehandelingselementen zich schroefvormig langs de omtrek van de weefrotor (2) uitstrekken. Weaving machine according to claim 1 or 2, characterized in that the respective rows (53-54) of thread treatment elements extend helically along the periphery of the weaving rotor (2). 4.- Weefmachine volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat minstens de weefvakvormings- elementen (12) zoals voornoemd in rijen (53) zijn opgesteld welke afwijken van de axiale richting (R2) van de weefrotor (2). Weaving machine according to one of the preceding claims, characterized in that at least the weaving compartment forming elements (12) as mentioned above are arranged in rows (53) which deviate from the axial direction (R2) of the weaving rotor (2). 5.- Weefmachine volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de weefvakvormingselementen (12) bestaan uit lamellen waarin uitsparingen (48) zijn aangebracht die een transportkanaal (47) voor de inslagdraden (7) vormen, waarbij, minstens dit transport- <Desc/Clms Page number 15> kanaal (47) zich volgens een verloop uitstrekt dat afwijkt van de axiale richting (R2) van de weefrotor (2). Weaving machine according to one of the preceding claims, characterized in that the weaving compartment forming elements (12) consist of slats in which recesses (48) are provided which form a transport channel (47) for the weft threads (7), wherein, at least, this transport  <Desc / Clms Page number 15>  channel (47) extends according to a course deviating from the axial direction (R2) of the weaving rotor (2). 6.- Weefmachine volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat minstens de aanslagelementen (13) zoals voornoemd in rijen (54) zijn opgesteld welke afwijken van de axiale richting (R2) van de weefrotor (2). Weaving machine according to one of the preceding claims, characterized in that at least the stop elements (13) as mentioned above are arranged in rows (54) which deviate from the axial direction (R2) of the weaving rotor (2). 7.- Weefmachine volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat alle op de weefrotor (2) aanwezige draadbehandelingselementen volgens rijen (53-54) zijn opgesteld die een gelijkvormig verloop, afwijkend van de axiale richting (R2) van de weefrotor (2), vertonen. Weaving machine according to one of the preceding claims, characterized in that all thread treatment elements present on the weaving rotor (2) are arranged in rows (53-54) which follow a uniform course, deviating from the axial direction (R2) of the weaving rotor (2) ). 8.- Weefmachine volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het verloop van de betreffende rijen (53) weefvakvormingselementen (12) zodanig gekozen is ten opzichte van de gemiddelde snelheid (V1) waarmee de betreffende inslagdraden (7) in de gaap worden gebracht, alsmede ten opzichte van de rotatiesnelheid, respectievelijk omtreksnelheid (V2) van de weefrotor (2), dat een ingebrachte inslagdraad (7) zich bij zijn voorste uiteinde (55) volgens een rechte baan (R3) hoofdzakelijk parallel aan de axiale richting (R2) van de weefrotor (2) doorheen het betreffende weefvak verplaatst. Weaving machine according to one of the preceding claims, characterized in that the course of the respective rows (53) of weaving compartment forming elements (12) is chosen in relation to the average speed (V1) at which the respective weft threads (7) are placed in the shed and relative to the rotational speed or peripheral speed (V2) of the weaving rotor (2), that an inserted weft thread (7) is positioned at its front end (55) along a straight path (R3) substantially parallel to the axial direction ( R2) of the weaving rotor (2) moved through the respective weaving section.
BE2002/0275A 2002-04-22 2002-04-22 Weaving loom, has shed forming parts and stops arranged in non axial direction rows on rotor BE1014792A6 (en)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2002/0275A BE1014792A6 (en) 2002-04-22 2002-04-22 Weaving loom, has shed forming parts and stops arranged in non axial direction rows on rotor

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2002/0275A BE1014792A6 (en) 2002-04-22 2002-04-22 Weaving loom, has shed forming parts and stops arranged in non axial direction rows on rotor

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1014792A6 true BE1014792A6 (en) 2004-04-06

Family

ID=32034639

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2002/0275A BE1014792A6 (en) 2002-04-22 2002-04-22 Weaving loom, has shed forming parts and stops arranged in non axial direction rows on rotor

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1014792A6 (en)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN109208156A (en) * 2018-11-23 2019-01-15 西安工程大学 It is a kind of double-deck through to multiple-shed three-dimensional loom

Cited By (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN109208156A (en) * 2018-11-23 2019-01-15 西安工程大学 It is a kind of double-deck through to multiple-shed three-dimensional loom
CN109208156B (en) * 2018-11-23 2020-09-22 西安工程大学 Double-layer warp-wise multi-shed three-dimensional weaving machine

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1019590A3 (en) YARN STORAGE DEVICE FOR A TEXTILE MACHINE.
CS221827B2 (en) Device for guiding the weft thread driven by means of flowing fluidum in the weaving machine shed
BE1014792A6 (en) Weaving loom, has shed forming parts and stops arranged in non axial direction rows on rotor
JPS6317936B2 (en)
US2742058A (en) Loom
EP0582763B1 (en) Device for retaining weftyarns in linear shed multiphase looms
CN109208158A (en) Without using the weft yarn operating device on false side in gripper shuttle loom
BE1013733A3 (en) DEVICE FOR THE AUTOMATIC CHANGE OF THREAD MATERIALS IN A THREAD PROCESSING MACHINE.
CN114222836B (en) Weft yarn saving device for a weaving machine
JP5255572B2 (en) Device and partial warping method for positioning a yarn within the width of a warp band
JP2008115523A (en) Sectional warper for patterned warp yarns
BE1014791A6 (en) Weaving machine.
BE1014790A6 (en) Weaving machine, AND METHOD OF FORMING A TISSUE BY MEANS OF SUCH loom.
JP4176045B2 (en) Pattern warp manufacturing method and partial warp for pattern warp
US4338799A (en) Thread guidance system
US7451788B2 (en) Apparatus and method for weaving leno fabric
US4220020A (en) Warp knitting machine with weft inserters
US6308742B1 (en) Apparatus and method for the preparation of a leno thread for a weaving machine
WO2000061847A1 (en) Method and apparatus for drawing in warp threads
BE1024006B1 (en) Bending device for a weaving machine and method for manufacturing a bending device
JP2007500804A (en) Loom apparatus for forming a leno edge and loom equipped with the apparatus
BE1023396B1 (en) BENDING DEVICE FOR A WEAVING MACHINE AND METHOD FOR MANUFACTURING A BENDING DEVICE
US3478400A (en) Yarn field distribution apparatus
NL7920192A (en) Apparatus for the preparation of a weft thread at a weaving machine with a weft-less insertion of the weft.
EP1052317A1 (en) Device and method for feeding a leno yarn in a weaving loom

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Effective date: 20070430