BE1014791A6 - Weefmachine. - Google Patents
Weefmachine. Download PDFInfo
- Publication number
- BE1014791A6 BE1014791A6 BE2002/0274A BE200200274A BE1014791A6 BE 1014791 A6 BE1014791 A6 BE 1014791A6 BE 2002/0274 A BE2002/0274 A BE 2002/0274A BE 200200274 A BE200200274 A BE 200200274A BE 1014791 A6 BE1014791 A6 BE 1014791A6
- Authority
- BE
- Belgium
- Prior art keywords
- weaving
- rotor
- weaving rotor
- support elements
- machine according
- Prior art date
Links
Classifications
-
- D—TEXTILES; PAPER
- D03—WEAVING
- D03D—WOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
- D03D41/00—Looms not otherwise provided for, e.g. for weaving chenille yarn; Details peculiar to these looms
- D03D41/005—Linear-shed multiphase looms
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Textile Engineering (AREA)
- Looms (AREA)
- Spinning Or Twisting Of Yarns (AREA)
Abstract
Weefmachine, van het type dat een weefrotor (2) bevat waarop weefvakken (20) worden gevormd, daardoor gekenmerkt dat de weefrotor (2), tussenin de axiale uiteinden ervan, aan de buitenzijde ondersteund is.
Description
<Desc/Clms Page number 1> Weefmachine. Deze uitvinding heeft betrekking op een weefmachine, meer speciaal een weefmachine van het type dat een weefrotor bevat. In het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een multifaseweefmachine van het type dat een roterende weefrotor bevat waarop weefvakvormingselementen voor het vormen van meerdere weefvakken aanwezig zijn. Bij dergelijke weefmachines worden de kettingdraden van een te vormen weefsel, door middel van positieselectiemiddelen, zodanig op de aan de omtrek van de weefrotor aanwezige weefvakvormingselementen gelegd dat meerdere weefvakken aan de omtrek van de weefrotor worden gevormd. In deze weefvakken worden dan respectieve inslagdraden ingebracht, die tijdens het weven systematisch door middel van eveneens op de weefrotor aangebrachte weefkammen tegen het reeds gevormde weefsel worden aangeslagen. Voorbeelden van zulke weefmachines zijn onder meer beschreven in de Amerikaanse octrooien nrs. 4. 290.458, 4.291.729 en 5.174.341. Bij de bekende uitvoeringen van multifaseweefmachines bestaat de weefrotor uit een cilinder die, nabij zijn uiteinden, gelagerd is. Binnenin de cilinder bevindt zich een ventielensysteem voor het op passende wijze bekrachtigen van bijblazers die langs de omtrek van de weefrotor zijn aangebracht. Het is bekend dat zulke weefrotor bij voorkeur een zo klein mogelijke diameter vertoont, onder andere om de <Desc/Clms Page number 2> wrijvingscontactlengte met de kettingdraden zo kort mogelijk te houden. Als gevolg hiervan, alsmede als gevolg van het feit dat in de weefrotor ook nog het voornoemde ventielensysteem geïntegreerd moet zijn, is de buigstijfheid van de weefrotor relatief laag, waardoor, bij de bekende uitvoeringen, de realiseerbare breedte van een dergelijke weefrotor, en dus van de breedte van het te vormen weefsel, zeer beperkt is. De doorbuiging van de weefrotor onder invloed van de resultanten van de zwaartekracht, de aanslagkracht of het equivalent daarvan en de kettingkracht kan immers de goede werking belemmeren van de onderdelen die aan de periferie van de weefrotor aanwezig zijn, zoals het voornoemde ventielensysteem, de positieselectiemiddelen, enzovoort. Ook bij kleinere lengtes van weefrotors kan dit tot nadelige effecten leiden, al zij het in mindere mate. Door het feit dat getracht wordt een zo klein mogelijke diameter voor de weefrotor te hanteren, alsook door het feit dat in de weefrotor normalerwijze een ventielensysteem aanwezig is, is het uitgesloten om de weefrotor tegen de voornoemde doorbuiging op een traditionele wijze, bijvoorbeeld door middel van een zwaardere as, te ondersteunen. De huidige uitvinding beoogt een oplossing voor dit probleem, meer speciaal, door de weefrotor op een manier te ondersteunen zodat de voornoemde beperkingen geen invloed meer hebben op de kwaliteit van ondersteuning. Hiertoe betreft de uitvinding een weefmachine, van het type dat een weefrotor bevat waarop weefvakken worden gevormd, met als kenmerk dat de weefrotor, tussenin de axiale uiteinden ervan, aan de buitenzijde ondersteund is. Doordat <Desc/Clms Page number 3> gebruik wordt gemaakt van een ondersteuning aan de buitenzijde van de weefrotor, heeft deze ondersteuning geen invloed op de diameter van de weefrotor. Bovendien kunnen deze steunpunten zeer stabiel worden uitgevoerd, vermits rond de weefrotor immers voldoende plaats aanwezig is. Om praktische redenen geniet het de voorkeur dat de weefrotor ondersteund is door middel van steunmiddelen in de vorm van één of meer roterende steunelementen, zoals rollen of dergelijke, die met de weefrotor samenwerken. Door het rollend contact tussen de roterende steunelementen en de weefrotor worden wrijvingen tot een minimum beperkt. Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm werken de roterende steunelementen samen met een aantal op de weefrotor aanwezige uitstekende delen, meer speciaal maken zij daarmee contact. Door de steunelementen contact te laten maken met de uitstekende delen die op de weefrotor aanwezig zijn, en niet met het cilindrisch oppervlak van de weefrotor zelf, kunnen de steunelementen desgewenst zeer eenvoudig van vormgeving zijn. Bovendien wordt hierdoor verkregen dat dergelijke steunelementen ook langs de weefrotor kunnen worden aangebracht in de zone waar de kettingdraden met de weefrotor samenwerken, zonder dat de steunelementen daarbij een storende invloed hebben op de baan van de kettingdraden. De voornoemde uitstekende delen die op de weefrotor aanwezig zijn en die bedoeld zijn met de roterende steunelementen contact te maken, worden, volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm, gevormd door de aanslagelementen die reeds op de weefrotor aanwezig zijn, of worden minstens gedeeltelijk daardoor gevormd, met als <Desc/Clms Page number 4> voordeel dat geen afzonderlijke uitstekende delen daartoe noodzakelijk zijn. Dit neemt echter niet weg dat, volgens een andere uitvoeringsvorm, voor de voornoemde uitstekende delen, ook gebruik kan worden gemaakt van speciaal daartoe op de weefrotor aangebrachte steungedeelten. Dit heeft dan weer als voordeel dat deze, onafhankelijk van de constructie van de weefvakvormingselementen en van de aanslagelementen, optimaal in functie van de te verwezenlijken ondersteuning kunnen worden uitgevoerd. Nog een voordeel bestaat erin dat de ondersteuning dan geen vervorming kan teweeg brengen in de weefvakvormings- of aanslagelementen. Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm wordt de weefrotor voorzien van steungedeelten waarvan de uiteinden zich binnen de grootste diameter van de weefrotor bevinden, en bezitten de steunelementen uitstekende gedeelten die met de voornoemde steungedeelten van de weefrotor samenwerken. Volgens nog een voorkeurdragende uitvoeringsvorm strekken de contact makende gedeelten van minstens één van de samenwerkende delen, met andere woorden van de steunelementen of van de op de weefrotor aanwezige uitstekende delen, gezien volgens de lengte van de weefrotor, zich uit of staan zij opgesteld volgens een globale richting die afwijkt van de axiale richting van de weefrotor. Meer speciaal, geniet het de voorkeur dat deze contact makende gedeelten zich uitstrekken of opgesteld staan volgens een schroefvorm. Hierdoor wordt verkregen dat, zelfs wanneer de delen op de weefrotor die contact maken met de roterende steunelementen, zich in een radiale doorsnede van de weefrotor over slechts een geringe hoek uitstrekken, toch over een grotere draaihoek een continue <Desc/Clms Page number 5> ondersteuning kan worden gewaarborgd. Hierdoor is het ook mogelijk om met een beperkt aantal roterende steunelementen toch in een continue of nagenoeg continue ondersteuning te voorzien. De delen die zich uitstrekken of opgesteld staan volgens een globale richting die afwijkt van de axiale richting van de weefrotor, meer speciaal de schroefvormig uitgevoerde of schroefvormig opgestelde delen, kunnen volgens verschillende varianten, zowel aan de weefrotor, als aan de roterende steunelementen worden voorzien, of aan beide. In het geval de roterende steunelementen samenwerken met uitstekende delen op de weefrotor en deze uitstekende delen schroefvormig opgesteld staan, geniet het de voorkeur dat niet alleen deze uitstekende delen, doch alle op de weefrotor aanwezige uitstekende delen, dus ook alle weefvakvormingselementen en alle aanslagelementen, schroefvormig opgesteld staan, zodat een gelijkmatige configuratie van uitstekende delen aan de omtrek van de weefrotor wordt behouden. In het geval gebruik wordt gemaakt van roterende steunelementen met uitstekende gedeelten, zullen deze laatste bij voorkeur als schroefvormig verlopende ribben zijn uitgevoerd. Zulke ribben bieden het voordeel dat zij vrij massief zijn en gemakkelijk grote drukkrachten kunnen opvangen. Opgemerkt wordt dat de uitvinding ook betrekking heeft op alle mogelijke combinaties van, enerzijds, de kenmerken die hiervoor met betrekking tot het gebruik van uitstekende delen op de weefrotor als steungedeelten zijn beschreven, met, anderzijds, de kenmerken die hiervoor beschreven zijn <Desc/Clms Page number 6> met betrekking tot het gebruik van uitstekende delen op de roterende steunelementen. Volgens een belangrijke combinatie is het geheel daardoor gekenmerkt dat de uiteinden van de voornoemde steungedeelten zich binnen de maximale diameter van de weefrotor bevinden ; de steunelementen uitstekende gedeelten bezitten die met de voornoemde steungedeelten samenwerken ; dat de voornoemde steunelementen zich hoofdzakelijk over de volledige lengte langsheen de weefrotor uitstrekken ; de uitstekende gedeelten van deze steunelementen bestaan uit ribben ; dat deze ribben schroefvormig verlopen langsheen de omtrek van de steunelementen. Deze combinatie van kenmerken biedt de voordelen dat de weefvakvormingselementen en aanslagelementen niet belast worden door de ondersteuning; dat de uitstekende delen van de roterende steunelementen als continue massieve en dus ook stevige ribben kunnen worden uitgevoerd ; dat, dankzij de schroefvorm, met een beperkt aantal steunelementen toch in een continue of vrijwel continue ondersteuning, minstens op één punt tussen de axiale uiteinden van de weefrotor, kan worden voorzien. Volgens een variante wordt de weefrotor ondersteund door volgens lengterichting plaatselijk aangebrachte steunelementen, waarbij, minstens een aantal van deze steunelementen volgens een schroefvormig patroon langsheen de weefrotor opgesteld staan. Ook op deze wijze kan een vrij continue ondersteuning worden gewaarborgd. Alhoewel de ondersteuning bij voorkeur gerealiseerd wordt door middel van roterende steunelementen die samenwerken met uitstekende delen op de weefrotor, is het niet uitgesloten om de roterende steunelementen direct met het <Desc/Clms Page number 7> cilindrisch oppervlak van de weefrotor contact te laten maken. Het is duidelijk dat nagenoeg alle voornoemde kenmerken zowel kunnen worden toegepast in combinatie met steunelementen die zich doorlopend langsheen de volledige of nagenoeg volledige lengte van de weefrotor uitstrekken, als in combinatie met steunelementen die, gezien volgens de lengterichting van de weefrotor, bestaan uit plaatselijk aangebrachte elementen. De voornoemde steunelementen kunnen op verschillende plaatsen rond de weefrotor worden opgesteld. Volgens een belangrijke uitvoeringsvorm zal de weefrotor ingesloten zitten tussen meerdere roterende steunelementen, met als voordeel dat in alle richtingen vervormingskrachten kunnen worden opgevangen. Volgens nog een mogelijkheid, geniet het de voorkeur dat één of meer van de steunelementen minstens één steunpunt vormen langsheen de onderste helft van de weefrotor, dit om minstens de eventuele verbuiging ten gevolge van de zwaartekracht tegen te werken. Volgens nog een ander aspect geniet het de voorkeur dat één of meer van de steunelementen minstens één steunpunt vormen in de zone van de weefrotor, waarover de kettingdraden zich uitstrekken, met als voordeel dat ook in deze vrij grote zone een steunpunt tegen vervorming voor handen is. Het is duidelijk dat de uitvinding zowel kan worden toegepast op weefrotors die bedoeld zijn om slechts één weefsel van een bepaalde breedte te realiseren, als op weefrotors die meerdere groepen van weefvakvormingselementen en aanslagelementen bezitten, die naast elkaar op de weefrotor zijn aangebracht en die bedoeld zijn om gelijktijdig twee of meer weefselbanen <Desc/Clms Page number 8> naast elkaar op de weefrotor te vormen. In het laatste geval kunnen de steunmiddelen actief zijn tussen de voornoemde groepen. Opgemerkt wordt dat de wijze van ondersteuning volgens de uitvinding in eerste instantie bedoeld is om te worden aangewend in combinatie met een klassieke wijze van lagering bij de uiteinden, doch, volgens een variante van de uitvinding, is het niet uitgesloten om de weefrotor uitsluitend aan de buitenzijde in steunpunten, bijvoorbeeld gevormd door steunelementen zoals hiervoor beschreven, op te hangen. Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: Figuur 1 schematisch en in perspectief een gedeelte van een weefmachine volgens de uitvinding weergeeft, meer speciaal van een volgens de uitvinding ondersteunde weefrotor; Figuur 2 een schematisch zicht weergeeft volgens pijl F2 in figuur 1; Figuren 3,4 en 5 schematisch varianten van volgens de uitvinding ondersteunde weefrotors weergeven; Figuur 6 schematisch een zicht weergeeft volgens pijl F6 in figuur 5; Figuren 7-8,9-10 en 11-12 nog drie varianten van volgens de uitvinding ondersteunde weefrotors weergeven, waarbij de figuren 8, 10 en 12 schematische zichten zijn, respectievelijk volgens pijl F8 in figuur 7, pijl F10 in figuur 9 en pijl F12 in figuur 11. <Desc/Clms Page number 9> Zoals weergegeven in de figuren 1 en 2, heeft de uitvinding betrekking op een weefmachine 1, meer speciaal een zogenaamde multifaseweefmachine van het type dat gebruik maakt van een weefrotor 2. Deze weefmachine 1 bevat naast de weefrotor 2, in hoofdzaak nog een kettingboom 3 voor het toevoeren van kettingdraden 4 ; positieselectiemiddelen 5 om de kettingdraden 4, zoals hierna uiteengezet, op een gepaste wijze op de weefrotor 2 te leggen ; 6 voor het toevoeren en inbrengen van inslagdraden 7 ; een doekboom 8 voor het opwikkelen van het gevormde weefsel 9. De weefrotor 2 bestaat hoofdzakelijk uit een cilindrisch element 10 dat via een aandrijving 11 roterend kan worden aangedreven volgens de aangeduide draaizin R. Op deze weefrotor 2 zijn, enerzijds, weefvakvormingselementen 12 en, anderzijds, aanslagelementen 13 aangebracht, hoofdzakelijk in de vorm van kammen of lamellen die in rijen op geringe afstanden naast elkaar opgesteld zijn. Hierbij wordt opgemerkt dat duidelijkheidshalve in de figuren slechts een beperkt aantal van deze lamellen is weergegeven, op vrij grote afstanden van elkaar, en dat in werkelijkheid zulke lamellen dichter bij elkaar kunnen staan, alsook grotere aantallen naast elkaar zullen worden aangewend. Bovendien is de weefrotor 2 in werkelijkheid langer. In de praktijk vertoont deze een diameter in de order van grootte van 30 cm, terwijl de lengte hiervan zeker groter is dan 1 m en doorgaans minstens 1,5 m bedraagt. De weefvakvormingselementen 12 bestaan uit lamellen die aan hun bovenzijde voorzien zijn van zittingen 14 waarin kettingdraden 4 kunnen worden opgenomen, zodat deze op een <Desc/Clms Page number 10> afstand boven het cilindrisch oppervlak 15 van de weefrotor 2 worden ondersteund. De aanslagelementen 13 bestaan uit rijen van kammen die tussen de rijen van weefvakvormingselementen 12 opgesteld staan, waarbij deze kammen een zodanige vormgeving vertonen dat zij met hun vrije uiteinden op een geringe afstand langs een vast opgestelde weefselsteun 16 draaien. De voornoemde positieselectiemiddelen 5 bevatten positieselectie-elementen 17 met draadgeleidingen 18 voor de respectievelijke kettingdraden 4, waarbij deze draadgeleidingen 18, zoals schematisch aangeduid met pijlen P, door middel van een gestuurd aandrijfmechanisme 19 zijdelings verplaatsbaar zijn tussen minstens twee posities, één en ander zodat iedere betreffende kettingdraad 4 in het rotatievlak van een weefvakvormingselement 12 aan de weefrotor 2 kan worden gepresenteerd, respectievelijk naast zulk weefvakvormingselement 12 aan de weefrotor 2 kan worden gepresenteerd, met als resultaat dat, mits een gepaste aansturing, meerdere weefvakken 20 aan de omtrek van de weefrotor 2 worden gevormd. In het weergegeven voorbeeld bestaan de positieselectie-elementen 17 uit zich langsheen de weefrotor 2 uitstrekkende stangen die voorzien zijn van boringen die de draadgeleidingen 18 vormen. Het is evenwel duidelijk dat allerhande andere vormen van de positieselectie-elementen 17, alsook van aandrijfmechanismen daartoe kunnen worden aangewend. De middelen 6 voor het toevoeren van de inslagdraden 7 bestaan in hoofdzaak uit, enerzijds, een draadvoorraadinrichting 21, bijvoorbeeld een bobijnstand met inslagdraadbobijnen 22-23-24-25, en, anderzijds, een met de weefrotor 2 samenwerkend draadinbrengsysteem 26 via <Desc/Clms Page number 11> hetwelke meerdere inslaggarens, in het voorbeeld 4, respectievelijk 27-28-29-30, in de gevormde weefvakken 20 kunnen worden ingebracht. Draadinbrengsystemen voor het inbrengen van inslaggarens in de weefvakken van een weefrotor zijn op zichzelf bekend en het voornoemde draadinbrengsysteem 26 wordt hierna dan ook slechts in hoofdlijnen beschreven. Zoals schematisch afgebeeld in figuur 1, bestaat dit draadinbrengsysteem 26 uit een vast deel 31 en een deel 32 dat met de weefrotor 2 meedraait. In het vast deel 31 zijn draaddoorvoerkanalen, in dit geval vier, voor de respectievelijke inslaggarens 27-28-29-30 voorzien, met vaste ingangen 33-34-35-36. De uitgangen hiervan geven zijdelings uit op het deel 32 dat met de weefrotor 2 meedraait. In dit meedraaiend deel 32 zijn doorgangen gevormd, die, wanneer zij zich tegenover de uitgangen van de draaddoor- voerkanalen van het vaste deel 31 bevinden, uitgangen 37 voor de inslaggarens vormen, welke in het verlengde van de weefvakken 20 uitgeven. Verder zijn in het draadinbreng- systeem 26 de nodige blaassystemen geïntegreerd om de inslaggarens 27-28-29-30 doorheen de delen 31 en 32 te transporteren en in de weefvakken 20 in te brengen, alsmede snijmiddelen om de uit de inslaggarens 27-28-29-30 gevormde en in de weefvakken 20 ingebrachte inslagdraden 7 los te snijden. Deze blaassystemen en snijmiddelen zijn duidelijkheidshalve niet afgebeeld. Zoals weergegeven, kunnen aan de weefrotor 2 luchtgeleidingsmiddelen worden voorzien om het transport van de inslagdraden 7 doorheen de weefvakken 20 storingsvrij te laten verlopen, meer speciaal in de vorm van transportkanalen 38 die gevormd zijn door uitsparingen in de <Desc/Clms Page number 12> weefvakvormigselementen 12. Overigens geniet het de voorkeur dat, verdeeld over de lengte van de weefrotor 2, verschillende bijblazers 39 zijn aangebracht die het transport van de inslagdraden 7 door de transportkanalen 38 bevorderen. De in- en uitschakeling van deze bijblazers 39, welke duidelijkheidshalve uitsluitend in figuur 2 zijn weergegeven, gebeurt door middel van een ventielensysteem dat in de weefrotor 2 is ingebouwd, bijvoorbeeld door middel van, zoals in figuur 2 schematisch aangeduid, aansluitkanalen 40 doorheen de weefrotor 2 die door de verdraaiing van de weefrotor 2 gepositioneerd worden tegenover drukluchtkanalen 41 die in een vast centraal deel, binnenin de weefrotor 2, zijn aangebracht. Alvorens tot de beschrijving van de huidige uitvinding over te gaan, wordt eerst het algemene werkingsprincipe van deze weefmachine, dat ook van toepassing blijft bij weefmachines volgens de huidige uitvinding, hierna kort toegelicht. Vanaf de kettingboom 3 worden kettingdraden 4 afgewikkeld welke langs de positieselectie-elementen 17 op de roterende weefrotor 2 worden gelegd. Door hierbij de respectievelijke draadgeleidingen 18 passend zijdelings volgens pijlen P heen en weer te verplaatsen, kunnen de betreffende kettingdraden 4 respectievelijk in een rotatievlak van een weefvakvormigselement 12 aan de weefrotor 2 worden gepresenteerd, of naast dit rotatievlak. De kettingdraden 4 die in een rotatievlak van een weefvakvormingselement 12 aan de weefrotor 2 worden gepresenteerd, komen door de rotatie van de weefrotor 2 dan ook in de zittingen 14 van de betreffende weefvakvormigselementen 12 te liggen, dus op een afstand boven het cilindrisch oppervlak 15 van de weefrotor 2, terwijl de kettingdraden 4 die buiten zulk rotatievlak aan de weefrotor 2 worden gepresenteerd, naast <Desc/Clms Page number 13> de weefvakvormingselementen 12 op het oppervlak 15 terechtkomen. Zodoende worden door de verdraaiing van de weefrotor 2 en de gepaste aansturing van de positieselectie-elementen 17, gelijktijdig meerdere weefvakken 20 aan de omtrek van de weefrotor 2 gevormd, waarbij de voornoemde transportkanalen 38 zich precies doorheen deze weefvakken 20 uitstrekken. Wanneer de weefrotor 2 zich in een positie, zoals afgebeeld in de figuren 1 en 2 bevindt, worden via de zich aldan voor de weefvakken 20 bevindende uitgangen 37, lengtes inslaggaren 27-28-29-30 in de weefvakken 20 ingebracht, ter vorming van de inslagdraden 7. Het is duidelijk dat deze inslagdraden 7 op gepaste wijze door middel van de in de figuren niet weergegeven snijmiddelen worden afgesneden. Door de rotatie van de weefrotor 2, die aan zijn omtrek aanzienlijk sneller beweegt dan de kettingdraden 4, worden de ingebrachte inslagdraden 7 door middel van de aanslagelementen 13 naar de zich ter plaatse van de weefselsteun 16 bevindende doeklijn 42 gedrukt, alsmede daartegen aangeslagen. Het is duidelijk dat de inslagdraden 7 automatisch zijdelings uit de draadtransportkanalen 38 vrijkomen. Het gevormde weefsel 9 wordt tenslotte op de doekboom 8 opgewikkeld of op een andere wijze afgevoerd. Het bijzondere van de huidige uitvinding bestaat erin dat, zoals weergegeven in de figuren 1 en 2, de weefrotor 2 tussenin de axiale uiteinden ervan, aan de buitenzijde ondersteund is, welke ondersteuning, zoals toegelicht in de inleiding, verschillende voordelen ten opzichte van de <Desc/Clms Page number 14> bekende uitvoeringen oplevert. De weefrotor 2 is in het weergegeven voorbeeld ondersteund door middel van steunmiddelen 43 in de vorm van roterende steunelementen 44 die met de weefrotor 2 samenwerken, meer speciaal contact maken met een aantal uitstekende delen die op de weefrotor 2 aanwezig zijn, die in dit geval gevormd worden door de voornoemde aanslagelementen 13. De roterende steunelementen 44 bestaan in de uitvoeringsvorm van figuren 1 en 2 uit zich doorlopend langsheen de volledige lengte van de weefrotor 2 uitstrekkende rollen, zodat de bij de ondersteuning gevormde contact makende gedeelten respectievelijk gevormd worden door het cilindrisch buitenoppervlak 45 van de voornoemde rollen en de, bij voorkeur cilindrisch gekromde, buitenste randen 46 van de aanslagelementen 13. Opgemerkt wordt dat de weefrotor 2 op zich ook aan zijn uiteinden op normale wijze gelagerd is, welke lagering duidelijkheidshalve niet is afgebeeld. Bovendien is dergelijke lagering bekend uit de stand van de techniek. Uiteraard zijn de steunelementen 44 draaibaar bevestigd of opgelegd in steunpunten die in verbinding staan met het frame van de weefmachine 1. Volgens de uitvinding kunnen deze steunpunten van willekeurige aard zijn. Zo bijvoor- beeld kunnen deze steunelementen 44 nabij hun axiale uiteinden in lagers worden gevat, wat duidelijkheidshalve uitsluitend in figuur 2 is weergegeven door middel van de schematisch afgebeelde lagers 47. Daarnaast geniet het de voorkeur dat de steunelementen 44, zeker in het geval wanneer het rollen betreft die zich over de volledige lengte van de weefrotor 2 uitstrekken, ook <Desc/Clms Page number 15> tussenin ondersteund worden, bijvoorbeeld door middel van meerdere plaatselijke roterende steunpunten 48, bijvoorbeeld steunrollen, zoals schematisch aangeduid in figuur 2. Van deze steunpunten 48 zijn duidelijkheidshalve slechts enkele in figuur 1 afgebeeld. In figuur 3 is een variante weergegeven waarbij de steunmiddelen 43 gevormd worden door plaatselijk aangebrachte roterende steunelementen 49, meer speciaal rollen van een geringe axiale lengte, welke analoog als de steunelementen 44 samenwerken met de aanslagelementen 13. De lagering en ondersteuning van de steunelementen 49 kan op dezelfde wijze geschieden als bij de steunelementen 44. In figuur 4 is een variante van de uitvoering van figuur 1 weergegeven, waarbij eveneens gebruik wordt gemaakt van zich over de volledige lengte van de weefrotor 2 uitstrekkende steunelementen 44. Een belangrijk aspect hierbij is evenwel dat de uitstekende gedeelten die op de weefrotor 2 aanwezig zijn en die contact maken met de steunelementen 44, welke uitstekende gedeelten in dit geval gevormd worden door de aanslagelementen 13, zich uitstrekken of opgesteld staan volgens een globale richting welke afwijkt van de axiale richting van de weefrotor 2, meer speciaal, zoals zichtbaar in de figuur, opgesteld staan volgens een schroefvorm. Hierbij wordt opgemerkt dat in zulk geval alle uitstekende gedeelten die bij voorkeur op de weefrotor 2 aanwezig zijn,in dit geval dus zowel de weefvakvormingselementen 12 als de aanslagelementen 13, volgens zulke schroefvorm aan het oppervlak van de weefrotor 2 zijn aangebracht. <Desc/Clms Page number 16> Het is duidelijk dat zodoende, mede door de gepaste keuze van de spoed van de schroefvorm, kan worden bereikt dat steeds aan ieder steunelement 44, minstens één contactpunt met de uitstekende delen, in dit geval de aanslagelementen 13, blijft bestaan tijdens het roteren van de weefrotor 2. Dit laat ook toe dat de weefrotor 2 permanent aan alle zijden kan worden ondersteund, zelfs wanneer slechts drie steunelementen 44 worden toegepast. In de figuren 5 en 6 is een variante weergegeven waarbij de steunmiddelen 43 bestaan uit plaatselijk aangebrachte roterende steunelementen 49, die, volgens een schroefvormig patroon, langsheen de weefrotor 2 zijn opgesteld, waardoor gelijkaardige voordelen worden verkregen als in de uitvoering van figuur 4. Figuren 7 en 8 geven een belangrijke variante weer waarbij de steunmiddelen 43 gevormd worden door roterende steunelementen 50 die samenwerken met speciaal daartoe op de weefrotor 2 aangebrachte steungedeelten 51, zodat noch de weefvakvormingselementen 12, noch de aanslag- elementen 13 worden belast door de ondersteuning. Deze steungedeelten 51 kunnen van verschillende aard zijn en bestaan in het weergegeven voorbeeld uit speciaal daartoe op de weefrotor 2 aangebrachte rijen van steunlamellen. Zoals duidelijk zichtbaar in figuur 8, bevinden de steungedeelten 51 zich met hun uiteinden dan bij voorkeur binnen de grootste diameter van de weefrotor 2, met andere woorden de diameter bepaald door de aanslagelementen 13. De roterende steunelementen 50 bezitten uitstekende gedeelten 52 die tot binnen deze diameter reiken en die aan hun uiteinden contact maken met de steungedeelten 51. <Desc/Clms Page number 17> Zoals nog is weergegeven in de figuren 7 en 8, zijn bij voorkeur, zowel de steungedeelten 51, als de uitstekende gedeelten 52 hierbij zodanig opgesteld of uitgevoerd dat zij zich volgens een globale richting uitstrekken die afwijkt van de axiale richting van de weefrotor 2. Meer speciaal, geniet het de voorkeur dat zij, zoals afgebeeld, zijn opgesteld of uitgevoerd volgens een schroefvorm. De steungedeelten 51 bestaan in het voorbeeld uit schroefvormig verlopende ribben die, teneinde de steunelementen 50 op hun beurt te kunnen ondersteunen, plaatselijk onderbroken zijn. Figuren 9 en 10 geven schematisch nog een variante weer met roterende steunelementen 53 die plaatselijk aangebracht zijn en die met speciaal daartoe voorziene steungedeelten 54 samenwerken. Figuren 11 en 12 geven schematisch weer dat het ook niet uitgesloten is om voor de steunmiddelen 43 gebruik te maken van steunelementen 55 die met het cilindrisch oppervlak 15 van de weefrotor 2 samenwerken. Het is duidelijk dat verschillende combinaties van de hiervoor beschreven opstellingen en uitvoeringen van de steunmiddelen 43 mogelijk zijn. Zo bijvoorbeeld kunnen in de uitvoeringen van figuren 4 en 7-8 roterende steunelementen 44 en 50 worden toegepast die zich niet over de volledige lengte uitstrekken, doch bijvoorbeeld uitsluitend op een aantal plaatsen verdeeld over de lengte van de weefrotor 2 aanwezig zijn. De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven <Desc/Clms Page number 18> uitvoeringsvorm, doch dergelijke weefmachine en werkwijze kunnen volgens verschillende varianten worden verwezen- lijkt, zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
Claims (19)
1.- Weefmachine, van het type dat een weefrotor (2) bevat waarop weefvakken (20) worden gevormd, daardoor gekenmerkt dat de weefrotor (2), tussenin de axiale uiteinden ervan, aan de buitenzijde ondersteund is.
2. - Weefmachine volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de weefrotor (2) ondersteund is door middel van steunmiddelen (43) in de vorm van één of meer roterende steunelementen (44-49-50-53-55) die met de weefrotor (2) samenwerken.
3. - Weefmachine volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat de steunelementen (44-49-50-53) samenwerken, meer speciaal contact maken, met een aantal op de weefrotor (2) aanwezige uitstekende delen.
4.- Weefmachine volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat minstens een aantal van de voornoemde uitstekende delen worden gevormd door de aanslagelementen (13) die op de weefrotor (2) aanwezig zijn.
5. - Weefmachine volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde uitstekende delen worden gevormd door steungedeelten (51) die speciaal daartoe op de weefrotor (2) aangebracht zijn.
6. - Weefmachine volgens conclusie 5, daardoor gekenmerkt dat de uiteinden van de voornoemde steungedeelten (51) zich binnen de grootste diameter van de weefrotor (2) bevinden, en dat de steunelementen (50) uitstekende gedeelten (52)
<Desc/Clms Page number 20>
bezitten die met de voornoemde steungedeelten (51) samenwerken.
7.- Weefmachine volgens één van de conclusies 3 tot 6, daardoor gekenmerkt dat de contact makende gedeelten van minstens één van de samenwerkende delen, met andere woorden van de steunelementen (44-49-50-53-55) of van de uitstekende delen die op de weefrotor (2) aanwezig zijn, gezien volgens de lengte van de weefrotor (2), zich uitstrekken of opgesteld staan volgens een globale richting die afwijkt van de axiale richting van de weefrotor (2).
8. - Weefmachine volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde contact makende gedeelten zich uitstrekken of opgesteld staan volgens een schroefvorm.
9.- Weefmachine volgens conclusie 7 of 8, daardoor gekenmerkt dat de delen die zich uitstrekken of opgesteld staan volgens een globale richting die afwijkt van de axiale richting van de weefrotor (2) gevormd worden door uitstekende delen die op de weefrotor (2) aanwezig zijn.
10.- Weefmachine volgens conclusie 9, daardoor gekenmerkt dat alle uitstekende delen die op de weefrotor (2) aanwezig zijn schroefvormig opgesteld staan.
11.- Weefmachine volgens één van de conclusies 7 tot 10, daardoor gekenmerkt dat de delen die zich uitstrekken of opgesteld staan volgens een globale richting die afwijkt van de axiale richting van de weefrotor (2), en meer speciaal zich volgens een schroefvorm uitstrekken, minstens gevormd worden door één of meer uitstekende gedeelten (52) die op de roterende steunelementen (50-53-55) aanwezig zijn.
<Desc/Clms Page number 21>
12. - Weefmachine volgens conclusie 11, daardoor gekenmerkt dat de uitstekende gedeelten (52) op de roterende steunelementen (50) bestaan uit schroefvormig verlopende ribben.
13.- Weefmachine volgens conclusie 11, daardoor gekenmerkt dat de uiteinden van de voornoemde steungedeelten (51) zich binnen de grootste diameter van de weefrotor (2) bevinden; dat de steunelementen (50) uitstekende gedeelten (52) bezitten die met de voornoemde steungedeelten (50) samenwerken ; dat de voornoemde steunelementen (50) zich hoofdzakelijk over de volledige lengte langsheen de weefrotor (2) uitstrekken ; de uitstekende gedeelten (52) van deze steunelementen (50) bestaan uit ribben ; dat deze ribben schroefvormig verlopen langsheen de omtrek van de steunelementen (50).
14.- Weefmachine volgens één van de conclusies 7 tot 12, daardoor gekenmerkt dat de weefrotor (2) wordt ondersteund door volgens lengterichting plaatselijk aangebrachte steunelementen (49), waarbij minstens een aantal van deze steunelementen (49) volgens een schroefvormig patroon langsheen de weefrotor (2) opgesteld staan.
15.- Weefmachine volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat de roterende steunelementen (55) samenwerken met het cilindrisch oppervlak (15) van de weefrotor (2).
16. - Weefmachine volgens één van de conclusies 2 tot 13,14 of 15, daardoor gekenmerkt dat de steunelementen (44-50) zich doorlopend langsheen de volledige lengte van de weefrotor (2) uitstrekken.
<Desc/Clms Page number 22>
17.- Weefmachine volgens één van de conclusies 2 tot 15, daardoor gekenmerkt dat de steunelementen (49-53-55), gezien volgens de lengterichting van de weefrotor (2), bestaan uit plaatselijk aangebrachte elementen.
18.- Weefmachine volgens één van de conclusies 2 tot 17, daardoor gekenmerkt dat de roterende steunelementen (44-49-50-53-55) op zich nogmaals plaatselijk ondersteund zijn door middel van meerdere roterende steunpunten (48).
19.- Weefmachine volgens één van de conclusies 2 tot 18, daardoor gekenmerkt dat de steunelementen (44-49-50-53-55) zodanig langsheen de weefrotor (2) zijn opgesteld, dat, gezien in zijaanzicht, minstens aan één van volgende criteria voldaan is: - dat de weefrotor (2) ingesloten zit tussen de roterende steunelementen (44-49-50-53-55); - dat één of meer van de steunelementen (44-49-50-53-55) minstens één steunpunt vormen langsheen de onderste helft van de weefrotor (2); - dat één of meer van de steunelementen (44-49-50-53-55) minstens één steunpunt vormen in de zone van de weefrotor (2) waarover de kettingdraden (4) zich uitstrekken.
Priority Applications (3)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
BE2002/0274A BE1014791A6 (nl) | 2002-04-22 | 2002-04-22 | Weefmachine. |
PCT/BE2003/000067 WO2003089703A1 (en) | 2002-04-22 | 2003-04-16 | Weaving machine |
AU2003221645A AU2003221645A1 (en) | 2002-04-22 | 2003-04-16 | Weaving machine |
Applications Claiming Priority (1)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
BE2002/0274A BE1014791A6 (nl) | 2002-04-22 | 2002-04-22 | Weefmachine. |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
BE1014791A6 true BE1014791A6 (nl) | 2004-04-06 |
Family
ID=29220243
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
BE2002/0274A BE1014791A6 (nl) | 2002-04-22 | 2002-04-22 | Weefmachine. |
Country Status (3)
Country | Link |
---|---|
AU (1) | AU2003221645A1 (nl) |
BE (1) | BE1014791A6 (nl) |
WO (1) | WO2003089703A1 (nl) |
Families Citing this family (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US8833403B2 (en) | 2012-12-05 | 2014-09-16 | Hamilton Sundstrand Corporation | Weaving with retractable fingers |
US12050664B2 (en) | 2020-10-09 | 2024-07-30 | Nec Corporation | Real-time cross-spectral object association and depth estimation |
Family Cites Families (4)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
GB823382A (en) * | 1955-01-15 | 1959-11-11 | Dev Textile Sa Detesa | Improvements in or relating to looms |
IT1063743B (it) * | 1976-02-10 | 1985-02-11 | Bonetti Danilo | Telaio per tessitura |
US5947162A (en) * | 1995-06-02 | 1999-09-07 | Sulzer Rueti Ag | Series shed weaving machine with a weaving rotor |
WO1996038616A1 (de) * | 1995-06-02 | 1996-12-05 | SULZER RüTI AG | Entfernung eines schussfadens bei einer reihenfachwebmaschine |
-
2002
- 2002-04-22 BE BE2002/0274A patent/BE1014791A6/nl not_active IP Right Cessation
-
2003
- 2003-04-16 AU AU2003221645A patent/AU2003221645A1/en not_active Abandoned
- 2003-04-16 WO PCT/BE2003/000067 patent/WO2003089703A1/en not_active Application Discontinuation
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
WO2003089703A1 (en) | 2003-10-30 |
AU2003221645A1 (en) | 2003-11-03 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
DE1535639C2 (de) | Schußfaden-Zwischenspeicher für Webmaschinen mit feststehender Schußfaden-Vorratsspule | |
EP1529861A3 (en) | Apparatus for high speed beaming of elastomeric yarns | |
BE1014791A6 (nl) | Weefmachine. | |
BRPI0902462A2 (pt) | dispositivo de depósito para fio de amarrar de uma máquina de amarrar | |
JP2004236659A (ja) | 貯蔵容量が可変の貯蔵装置 | |
US20040154146A1 (en) | Web spreader roll and methods for spreading webs of material | |
BE1005173A3 (nl) | Draadrem. | |
DE2402238A1 (de) | Maschine zur herstellung von chenille | |
JP2533534B2 (ja) | 線材の断線修復方法及びこれに用いる複列式伸線機 | |
JP5255572B2 (ja) | 経糸帯の帯幅内において、糸を位置決めするための装置及び部分整経方法 | |
BE1014792A6 (nl) | Weefmachine. | |
EP1520920A3 (en) | Sample warper with series yarn guide mechanism and warping method | |
US5688539A (en) | Zipper teeth forming mechanism for zipper forming machines | |
JP5923476B2 (ja) | 柄経糸用部分整経機 | |
BE1010658A3 (nl) | Inrichting en werkwijze om minstens twee draden rond elkaar te bewegen. | |
BE1014790A6 (nl) | Weefmachine, alsmede werkwijze voor het vormen van een weefsel door middel van zulke weefmachine. | |
EP2813452B1 (en) | A two-drum winder and a method of operating a two-drum winder | |
US1067574A (en) | Thread-winding machine. | |
CN210635536U (zh) | 一种用于纺织纱线筒的可调节支架 | |
US5904186A (en) | Series shed weaving machine for weaving multiple web panels on a single rotor | |
JP3484401B2 (ja) | サンプル整経機における綾取機構 | |
KR200187073Y1 (ko) | 사이징기의 불순물 제거장치 | |
EP1806048A1 (fr) | Machine agricole pour la distribution de produits d'alimentation du betail equipee d'une structure de convoyage de fond | |
US131205A (en) | Improvement in machines for beaming yarn | |
WO1999062804A1 (en) | Reel-up of a paper web and cylinder thereof |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
RE | Patent lapsed |
Effective date: 20070430 |