BE1016995A6 - Radiatorsteun. - Google Patents

Abstract

Radiosteun die in hoofdzaak bestaat uit een staaf (3) die aan één uiteinde is voorzien van middelen (4) die toelaten de staaf (3) te verankeren in een muur of vloer, terwijl het andere uiteinde (11) van de staaf (3) is voorzien van klemmiddelen (7) die toelaten dit uiteinde (11) van de staat (3) tussen wanden van een radiator (1) vast te klemmen, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde klemmiddelen (7) bestaan uit een een lichaam (8) dat een eerste aanslagvormend oppervlak (17) vertoont aan een eerste zijde aan een eerste zijde van de staaf (3), en eenpal (9) die verdraaibaar is ten opzichte van het lichaam (8) en die een tweede aanslagvormend oppervlak (24) vertoont aan een tegenoverstaande zijde van de staaf (3), en dat de steun (2) is voorzien van middelen die toelaten de voornoemde pal (9) te verdraaien enaldus de afstand (A) tussen de voornoemde aanslagvormende oppervlakken (17, 24) te wijzigen, teneinde de staaf (3) tussen de wanden van een radiator (1) te klemmen.

Description

Radiatorsteun

De huidige uitvinding heeft betrekking op een radiatorsteun.

Meer bepaald heeft deze uitvinding betrekking op een radiatorsteun van het type dat bestaat uit een staaf die aan één uiteinde is voorzien van middelen die toelaten de staaf te verankeren in een muur of vloer, terwijl het andere uiteinde van de staaf is voorzien van klemmiddelen die toelaten dit uiteinde van de staaf tussen wanden van een radiator te klemmen.

Een bekende uitvoeringsvorm van een radiatorsteun van het voornoemde type bevat een opstaande staaf die hol is uitgevoerd. Aan het onderste uiteinde van de staaf zijn de voornoemde middelen voorzien die toelaten de staaf te verankeren aan of op een vloer of muur, terwijl aan het bovenste uiteinde van de staaf klemmiddelen zijn voorzien.

Deze klemmiddelen bestaan in hoofdzaak uit een lichaam en een slede, waarbij het lichaam minstens één zijwand bevat die zich in de lengterichting van de staaf uitstrekt en die bedoeld is als een eerste aanslagvormend oppervlak voor het klemmen van de staaf tussen de wanden van een radiator.

De bovenzijde van het lichaam is schuin uitgevoerd en helt, in een opstaande positie van de staaf, schuin af in een richting weg van de voornoemde aanslagvormende zijwand. De slede is verschuifbaar op de bovenzijde van het lichaam aangebracht en is, aan zijn van de aanslagvormende zijwand van het lichaam weggerichte zijde, voorzien van een tweede aanslagvormend oppervlak.

De bekende radiatorsteun bevat eveneens een aandrijving voor het verschuiven van de voornoemde slede ten opzichte van het lichaam, waardoor de afstand tussen de voornoemde aanslagvormende oppervlakken kan worden gewijzigd.

Deze aandrijving bestaat uit een draadstang die zich doorheen de opstaande staaf uitstrekt en die vast is bevestigd aan de slede. Deze draadstang is onderaan de radiatorsteun voorzien van een regelschroef die verdraaibaar is aangebracht in de staaf en die samenwerkt met de voornoemde draadstang.

Bij het aanschroeven van de regelschroef, wordt de voornoemde slede verschoven over de bovenzijde van het lichaam en wordt de afstand tussen de contactoppervlakken van de klemmiddelen vergroot, zodat de radiatorsteun kan worden geklemd tussen de wanden van een radiator.

Een nadeel van de hierboven beschreven bekende radiatorsteun is dat de draadstang, bij het aan- of losschroeven, enigszins wordt gekanteld rond de regelschroef, aangezien het vrije uiteinde van de draadstang vast is aangebracht op de slede die schuin wordt verschoven ten opzichte van de regelschroef.

Wanneer, om esthetische redenen, de draadstang zich doorheen de staaf uitstrekt, impliceert het kantelen van de draadstang dat in deze staaf een relatief grote ruimte moet worden voorzien, waardoor deze staaf relatief groot moet worden gedimensioneerd.

Nog een nadeel van de bekende radiatorsteun is dat de schroefdraad van de draadstang en de regelschroef makkelijk kunnen worden vervormd door het kantelen van de draadstang, waardoor het onderling verdraaien van beide elementen moeilijk of volledig onmogelijk wordt.

Het doel van de huidige uitvinding is aan één of meer van de voornoemde en andere nadelen een oplossing te bieden.

Hiertoe betreft de uitvinding een radiatorsteun die in hoofdzaak bestaat uit een staaf die aan één uiteinde is voorzien van middelen die toelaten de staaf te verankeren in een muur of vloer, terwijl het andere uiteinde van de staaf is voorzien van klemmiddelen die toelaten dit uiteinde van de staaf tussen wanden van een radiator vast te klemmen, waarbij de voornoemde klemmiddelen hoofdzakelijk bestaan uit een lichaam dat een eerste aanslagvormend oppervlak vertoont aan een eerste zijde van de staaf, en een pal die verdraaibaar is ten opzichte van het lichaam en die een tweede aanslagvormend oppervlak vertoont aan een tegenoverstaande zijde van de staaf en waarbij de steun is voorzien van middelen die toelaten de voornoemde pal te verdraaien en aldus de afstand tussen de voornoemde aanslagvormende oppervlakken te wijzigen, teneinde de staaf tussen de wanden van een radiator te klemmen.

Een voordeel van de huidige uitvinding is dat het klemmen van de staaf tussen de wanden van een radiator kan worden bekomen door een eenvoudige verdraaiing van de pal.

Een ander voordeel van een radiatorsteun volgens de huidige uitvinding is dat hij relatief eenvoudig is van constructie.

Bij voorkeur zijn in het voornoemde lichaam een kamer en een opening gedefinieerd waarvan de wanden een geleiding vormen voor de pal, waarbij de pal roteerbaar is rond een spil die op de staaf is aangebracht dwars op de lengterichting van deze staaf en waarbij de voornoemde geleiding zodanig is uitgevoerd dat een verplaatsing van de spil in een axiale richting van de staaf gepaard gaat met een verdraaiing van de pal en dus met een wijziging in de afstand tussen de voornoemde aanslagvormende oppervlakken.

Een voordeel van deze voorkeurdragende uitvoeringsvorm is dat het klemmen van de staaf tussen de wanden van een radiator kan worden bekomen door een lineaire verplaatsing van de voornoemde spil in een axiale richting van de staaf.

Een gevolg hiervan is dat de voornoemde verplaatsing kan worden uitgevoerd met behulp van een stang die in de staaf van de radiatorsteun is verwerkt en die in deze staaf slechts axiaal verplaatst moet kunnen worden, waardoor de ruimte in de staaf relatief klein kan zijn, en waardoor de doorsnede van de staaf relatief klein kan worden uitgevoerd.

Met het inzicht de kenmerken van de huidige uitvinding beter aan te tonen, wordt hierna als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende radiatorsteun volgens de uitvinding beschreven, met verwijzing naar de bijgaande figuren, waarin: figuur 1 in perspectief een radiator weergeeft die is aangebracht op twee radiatorsteunen volgens de uitvinding; figuur 2 op grotere schaal een analoog zicht weergeeft als figuur 1, doch enkel van een radiatorsteun volgens de uitvinding; figuur 3 op grotere schaal een doorsnede weergeeft volgens lijn III-III in figuur 1; figuur 4 op grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 3 door F4 is aangeduid; figuur 5 eenzelfde zicht weergeeft als figuur 4, doch in een andere stand van de radiatorsteun volgens de uitvinding.

In figuur 1 is een radiator 1 weergegeven die is voorzien van twee radiatorsteunen 2 volgens de uitvinding.

Zoals is weergegeven in figuur 2 bestaan zulke radiatorsteunen 2 volgens de uitvinding in hoofdzaak uit een staaf 3 waarop aan één uiteinde middelen 4 zijn aangebracht die toelaten de steun 2 te verankeren in een muur, of zoals in dit geval, op een vloer.

De voornoemde middelen 4 bestaan in dit geval uit een plaatvormig element 5 waarin gaten 6 zijn voorzien, waar doorheen, niet in de figuren weergegeven, bouten kunnen worden aangebracht voor de bevestiging van het element 5.

Op de voornoemde staaf 3 zijn verder klemmiddelen 7 voorzien die volgens de uitvinding en, zoals meer in detail is weergegeven in de figuren 3 tot 5, in hoofdzaak bestaan uit een lichaam 8, dat vast op de staaf 3 is bevestigd, en uit een pal 9.

Het voornoemd lichaam 8 bevat in dit geval een gedeelte 10 dat passend in het vrije uiteinde 11 van de staaf 3 kan worden aangebracht en een gedeelte 12 dat zich in dit geval in het verlengde van de staaf 3 uitstrekt.

In het voornoemd gedeelte 10 van het lichaam 8 is centraal een axiale doorgang 13 voorzien.

Het uitstekend gedeelte 12 van het lichaam 8 is aan één van zijn zijwanden 14, 15 voorzien van een uitsteeksel 16 waarvan het vrije uiteinde een aanslagvormend oppervlak 17 vormt.

In het voornoemd gedeelte 12 van het lichaam 8 is bij voorkeur een kamer 18 gedefinieerd die zich in hoofdzaak in een axiale richting uitstrekt, in het verlengde van de voornoemde doorgang 13.

In de zijwand 15 van het lichaam 8 die zich tegenover het voornoemd aanslagvormend oppervlak 17 bevindt, is een opening 19 aangebracht die in verbinding staat met de voornoemde kamer 18.

Opgemerkt wordt dat een zijwand 20 van deze opening 19 bij voorkeur taps naar kamer 18 toelopend is afgewerkt.

In de staaf 3 en doorheen de doorgang 13 tot in de kamer 18, is een stang 21 aangebracht die minstens deels over zijn lengte is voorzien van schroefdraad en die in de nabijheid van de voornoemde middelen voor het verankeren van de staaf 3 samenwerkt met een regelschroef 22 die toelaat de positie van de stang 21 in axiale richting in te stellen, waarbij de regelschroef 22 zich uitstrekt doorheen twee openingen in tegenoverstaande zijwanden van de staaf 3.

In de kamer 18 is vast op de stang 21 een spil 23 bevestigd waarvan de as dwars op de lengterichting van de stang 21 is gericht. De voornoemde pal 9 is verdraaibaar rond deze spil 23 aangebracht in een geleiding die wordt gevormd door de wanden van de voornoemde kamer 18 en van de voornoemde opening 19 in het lichaam 8.

De spil 23 bestaat in dit geval uit een cilinder waarvan de uiteinden gevat zitten tussen twee overstaande evenwijdige zijwanden van de voornoemde kamer 18, zodat de spil 23 niet kan verdraaien rond de voornoemde stang 21.

Opgemerkt wordt dat het verdraaien van de stang 21 eveneens kan worden bekomen door het voorzien van een niet in de figuren weergegeven plaatje dat vast op de stang 21 is bevestigd en dat passend in de kamer is aangebracht.

De pal 9 zelf bevat aan zijn vrije uiteinde een aanslagvormend oppervlak 24 dat zich doorheen de opening 19 kan uitstrekken.

Verder is de zijwand 25 van de pal 9 die in een gemonteerde toestand van de pal 9 naar de taps toelopende zijwand 20 van de voornoemde opening 19 in het lichaam 8 is gericht, enigszins gebogen uitgevoerd.

Tot slot bevat de staaf een uitsteeksel 26 waarin een dwarse groeve 27 is voorzien die naar het vrije uiteinde 11 van de staaf 3 is gericht.

De werking van de radiatorsteun 2 is eenvoudig en als volgt.

Alvorens een radiator 1 te plaatsen, worden één of meer steunen 2 volgens de uitvinding in een vloer of muur verankerd. Dit verankeren wordt bekomen door het aanbrengen van bouten of dergelijke doorheen de gaten 6 in de voornoemde plaat 5 aan één uiteinde van de steun 2.

De staaf 3 van de steunen 2 bevindt zich hierbij doorgaans in een opstaande positie, waarbij de klemmiddelen 7 zich aan het bovenste uiteinde 11 van de steun 2 bevinden.

De pal 9 van de klemmiddelen 7 wordt in een positie gebracht waarbij de aanslagvormende oppervlakken 17 en 24 van de klemmiddelen 7 zich op een onderlinge afstand A bevinden die kleiner is dan een afstand B tussen twee overstaande zijwanden 28, 29 van de radiator waartussen de staaf 3 bedoeld is om te worden aangebracht.

Vervolgens wordt de radiator 1 over één of meer steunen 2 aangebracht, zodat deze radiator 1 met zijn onderzijde in de groeven 27 van de uitsteeksels 26 van één of meer steunen 2 rust.

De staaf 3 van elke steun 2 strekt zich hierbij uit tot tussen de lamellen van de radiator 1, waarbij het aanslagvormend oppervlak 17 van het lichaam 8 zich tegen een zijwand 28 van de radiator 1 bevindt.

Vervolgens wordt door het verdraaien van de regelschroef 22 in één of andere zin, de stang 21 axiaal verplaatst in een, in dit geval, neerwaartse zin. Deze neerwaartse verplaatsing van de stang 21 resulteert in een verplaatsing van de spil 23 in de geleiding 18-19.

Door de vorm van deze geleiding 18-19, wordt de pal 8 rond de spil 23 verdraaid en wordt het vrije uiteinde van de pal 9 uit de opening 19 geduwd tot tegen een zijwand 29 van de radiator, waarbij de afstand A tussen de aanslagvormende oppervlakken 17 en 24 vergroot en de staaf 3 tussen de zijwanden 28-29 van de radiator 1 wordt vastgeklemd.

De radiator 1 kan op een eenvoudige wijze opnieuw van de steun 2 of steunen worden verwijderd, door, met behulp van de regelschroef 22 in elke steun 2, de betreffende pal 9 opwaarts te verplaatsen in de geleiding 18-19, waardoor de pal 9 verdraait en de afstand A tussen de aanslagvormende oppervlakken 17 en 24 wordt verkleind, zodat de klemming van de steun 2 tussen de zijwanden 28-29 van de radiator 1 wordt opgeheven en de radiator 1 vrij over één of meer steunen 2 getild kan worden.

Opgemerkt wordt dat het optillen van de vastgeklemde radiator 1 wordt tegengewerkt door de weerhaakwerking van de pal 9 die hiertoe bij voorkeur neerwaarts is gericht.

Opgemerkt wordt dat aan het aanslagvormend oppervlak 17 van het lichaam 8 bij voorkeur koppeldelen zijn voorzien die toelaten modulaire hulpstukken 30 aan het lichaam te bevestigen die zelf een aanslagvormend oppervlak 17 vormen.

Het gebruik van dergelijke hulpstukken 30 laat toe de afstand tussen de aanslagvormende oppervlakken 17 en 24 te vergroten in functie van de afstand B tussen de zijwanden 28-29 van de radiator 1, zodat de afstand waarover het aanslagvormend oppervlak 24 dient te worden verplaatst voor het klemmen van de steun 2 tussen de zijwanden 28-29 van de radiator 1 kan worden verkleind.

Verder wordt opgemerkt dat de voornoemde spil 23 waarrond de pal 9 is aangebracht eveneens kan worden gevormd door een moer die verdraaibaar is aangebracht over een schroefdraadgedeelte van de stang 21 en waarbij de regelschroef 22 vast is bevestigd op de stang 21, om de stang 21 in zijn geheel te laten verdraaien.

In dit laatste geval zal, bij het roteren van de stang 21, de moer axiaal worden verplaatst doordat de moer op niet verdraaibare wijze gevat zit in de kamer 18.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hierboven beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch een radiatorsteun volgens de uitvinding kan volgens verscheidene varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (10)

1. Radiatorsteun die in hoofdzaak bestaat uit een staaf (3) die aan één uiteinde is voorzien van middelen (4) die toelaten de staaf (3) te verankeren in een muur of vloer, terwijl het andere uiteinde (11) van de staaf (3) is voorzien van klemmiddelen (7) die toelaten dit uiteinde (11) van de staaf (3) tussen wanden van een radiator (1) vast te klemmen, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde klemmiddelen (7) bestaan uit een lichaam (8) dat een eerste aanslagvormend oppervlak (17) vertoont aan een eerste zijde van de staaf (3), en een pal (9) die verdraaibaar is ten opzichte van het lichaam (8) en die een tweede aanslagvormend oppervlak (24) vertoont aan een tegenoverstaande zijde van de staaf (3), en dat de steun (2) is voorzien van middelen die toelaten de voornoemde pal (9) te verdraaien en aldus de afstand (A) tussen de voornoemde aanslagvormende oppervlakken (17, 24)te wijzigen, teneinde de staaf (3) tussen de wanden van een radiator (1) te klemmen.

2. Radiatorsteun volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat in het voornoemde lichaam (8) een kamer (18) is gedefinieerd en een opening (19) is aangebracht die aansluit op de voornoemde kamer (18), waarbij de wanden van de kamer (18) en van de opening (19) een geleiding vormen voor de pal (9).

3. Radiatorsteun volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde opening (19) een zijwand (20) bevat die taps toeloopt naar de kamer (18) toe.

4. Radiatorsteun volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde pal (9) een gebogen zijwand (25) bevat die samenwerkt met de voornoemde taps toelopende zijwand (20) van de opening (19).

5. Radiatorsteun volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de pal (9) roteerbaar is rond een spil (23) die zich dwars op de lengterichting van de staaf (3) uitstrekt.

6. Radiatorsteun volgens conclusie 5, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde geleiding (18-19) zodanig is uitgevoerd dat een verplaatsing van de spil (23) in een axiale richting van de staaf (3) gepaard gaat met een verdraaiing van de pal (9) en dus met een wijziging in de afstand (A) tussen de voornoemde aanslagvormende oppervlakken (17, 24) .

7. Radiatorsteun volgens conclusie 5 of 6, daardoor gekenmerkt dat de spil (23) is aangebracht aan het uiteinde van een stang (21) die zich axiaal doorheen de staaf (3) tot in de voornoemde kamer (18) uitstrekt en die in een axiale richting verplaatsbaar is ten opzichte van de staaf (3).

8. Radiatorsteun volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat deze is voorzien van middelen die toelaten de positie van de stang (21) in een axiale richting in te stellen.

9. Radiatorsteun volgens conclusie 8, daardoor gekenmerkt dat de stang (21) over minstens een gedeelte van zijn lengte is voorzien van schroefdraad en dat de voornoemde middelen, die toelaten de positie van de stang (21) in een axiale richting in te stellen, bestaan uit een regelschroef (22).

10.- Radiatorsteun volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde staaf (3) een uitsteeksel (26) bevat waarop een radiator (1), die over de steun (2) is aangebracht, kan rusten.