BE1015918A5 - Weefmachine en werkwijze voor het weven van poolweefsels bestaande uit inslaggarens grondkettinggarens en poolkettinggarens. - Google Patents

Weefmachine en werkwijze voor het weven van poolweefsels bestaande uit inslaggarens grondkettinggarens en poolkettinggarens. Download PDF

Info

Publication number
BE1015918A5
BE1015918A5 BE2004/0107A BE200400107A BE1015918A5 BE 1015918 A5 BE1015918 A5 BE 1015918A5 BE 2004/0107 A BE2004/0107 A BE 2004/0107A BE 200400107 A BE200400107 A BE 200400107A BE 1015918 A5 BE1015918 A5 BE 1015918A5
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
spacers
weaving machine
pile
warp yarns
weaving
Prior art date
Application number
BE2004/0107A
Other languages
English (en)
Inventor
Johny Debaes
Original Assignee
Wiele Michel Van De Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Wiele Michel Van De Nv filed Critical Wiele Michel Van De Nv
Priority to BE2004/0107A priority Critical patent/BE1015918A5/nl
Priority to BE2004/0319A priority patent/BE1016032A6/nl
Priority to EP05075428A priority patent/EP1568809B1/en
Priority to DE602005027280T priority patent/DE602005027280D1/de
Priority to US11/065,295 priority patent/US7111647B2/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1015918A5 publication Critical patent/BE1015918A5/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D39/00Pile-fabric looms
    • D03D39/10Wire-tapestry looms, e.g. for weaving velvet or Brussels or Wilton carpets, the pile being formed over weftwise wires
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D39/00Pile-fabric looms
    • D03D39/16Double-plush looms, i.e. for weaving two pile fabrics face-to-face

Abstract

De uitvinding betreft enerzijds een weefmachine voor het weven van poolweefsels, omvattende afstandshouders (4, 4a, 4b); houders (5, 5a, 5b) om de afstandshouders in te klemmen,; gaapvormingsinichtingen en een garenvoorraad waarbij een aanvoerzone van poolkettinggarens zich uitstrekt tussen de garenvoorraad en de hevels (7) aangestuurd door de gaapvormingsinrichting, en waarbij de houders (5, 5a, 5b) opgesteld zijn tussen de garenvoorraad en de gaapvormingsinrichtingen, en waarbij de genoemde houders opgesteld zijn buiten de genoemde aanvoerzone, zodanig dat de poolkettingdraden zich ongehinderd in de aanvoerzone kunnen uitstrekken. Anderzijds betreft de uitvinding een werkwijze die uitgevoerd wordt met een dergelijke inrichting.

Description


   <Desc/Clms Page number 1> 
 



   WEEFMACHINE EN WERKWIJZE VOOR HET WEVEN VAN
POOLWEEFSELS BESTAANDE UIT INSLAGGARENS,
GRONDKETTINGGARENS EN POOLKETTINGGARENS De uitvinding betreft enerzijds een weefmachine voor het weven van poolweefsels bestaande uit inslaggarens, grondkettinggarens en poolkettinggarens, omvattende - één of meerdere afstandshouders die zich uitstrekken tussen de poolkettinggarens en die voorzien zijn om hetzij een constante poolhoogte te realiseren tussen twee gevormde poolweefsels, hetzij om de poollushoogte te bepalen in één of meerdere poolweefsels die lussenpool omvatten ; - één of meerdere houders om de afstandshouders in te klemmen; - één of meerdere gaapvormingsinrichtingen die hevels aansturen waardoorheen zich grond- en of poolkettinggarens uitstrekken om deze poolkettinggarens tegenover de inslaggarens te positioneren; - een garenvoorraad;

   waarbij een aanvoerzone van poolkettinggarens zich uitstrekt tussen de garenvoorraad en de hevels aangestuurd door de gaapvormingsinrichting, en waarbij de één of meerdere houders om de afstandshouders in te klemmen opgesteld zijn tussen de garenvoorraad en de één ofmeerdere gaapvormingsinrichtingen. 



  Anderzijds betreft de uitvinding een werkwijze voor het weven van dergelijke poolweefsels. 



  Bij het weven van poolweefsels worden meestal lancetten gebruikt als afstandshouders. Deze afstandshouders worden ingezet voor het vervullen van volgende functies: - het op afstand houden van twee gevormde weefsels om een constante poolhoogte te realiseren. Deze techniek wordt sinds lange tijd toegepast bij dubbelstukweven op dubbelstukweefmachines met een enkele lancet per riettand ofper kettinggang; 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 het bepalen van de lussenhoogte in een lussenweefsel. Bij deze techniek wordt aan de ene zijde (boven- of onderzijde) van de afstandhouder het grondweefsel gevormd, en wordt aan de andere zijde van de afstandhouder een poolgaren lusvormig om een bijkomende inslag gelegd die meestal voorzien is om achteraf, wanneer dit deel van het weefsel de afstandhouder verlaten heeft, uit het weefsel verwijderd te worden.

   Dergelijke inslagdraad wordt verloren poollusinslagdraad genoemd. Deze techniek wordt zowel toegepast in enkelstukweeftechniek waarbij één weefsel met poollussen geproduceerd wordt, en ook in de dubbelstukweeftechniek waarbij één of twee sets afstandshouders ingezet worden, en gelijktijdig twee weefsels met poollussen vervaardigd worden. 



  In EP 1 347 087 wordt een inrichting en een werkwijze beschreven om op dubbelstukweefmachines gelijktijdig twee weefsels te weven met poollussen door middel van het inzetten van bovenste en onderste afstandshouders (lancetten), waarbij een inslaginbreninrichting voorzien is om inslagdraden in te brengen tussen de bovenste en de onderste afstandshouder. Deze afstandshouders omvatten minstens twee gedeeltes, waarvan de eerste gedeeltes zich uitstrekken tussen het boven- en onderlineaal. Deze gedeeltes staan op geringe afstand van elkaar, en staan elk voor zich in voor het bepalen van de lussenhoogte van de poollussen uit respectievelijk het bovenste en onderste weefsel. Verder hebben deze afstandshouders tweede gedeeltes die zich op grotere afstand tot elkaar bevinden. Hiertoe hebben de afstandshouders een geknikte uitvoering tussen de eerste en de tweede gedeeltes.

   Op deze wijze is het mogelijk gemaakt dat één van de inslaginbrengmiddelen zich tussen de afstandshouders kan bewegen om een inslagdraad in te brengen. De afstandshouders hebben een achterste gedeelte dat in een houder is opgenomen. In één van de voorkeursuitvoeringsvormen van de in EP 1 347 087 omschreven uitvinding wordt deze houder voorgesteld zoals deze in de praktijk wordt aangewend, i. e. een compacte houder die de achterste gedeeltes van zowel de bovenste als onderste afstandshouder inklemt, waarbij deze houder met het machinegestel verbonden wordt.

   

 <Desc/Clms Page number 3> 

 Ook in dubbelstukweeftechniek met een enkele set afstandshouders voor het weven van weefsels met gesneden pool en in enkelstukweeftechniek voor het weven van poollussenweefsels, worden de enkele set afstandshouders aan hun uiteinde dat het verst verwijderd is van de wever opgenomen in een gelijkaardige houder. 



  Bij het weven van poolweefsels worden de kettinggarens toegevoerd vanaf de achterzijde van de weefmachine, en worden deze door de gaapvormingselementen in de vereiste positie gebracht om de gaap te realiseren die nodig is voor het vormen van het gewenste patroon voor het grond- en poolweefsel. In de gaap worden de grondkettinggarens, (bind-en spankettinggarens) voor het vormen van het grondweefsel voor het boven- en het onderweefsel in hun vereiste positie volgens de gewenste binding gebracht door middel van op en neer bewegende weeframen die een set van hevels omvatten die verdeeld zijn over de breedte van de weefmachine. 



  Elke hevel is voorzien van een heveloog waardoorheen een grondkettinggaren geleid wordt. De grondkettinggarens worden toegevoerd vanaf één of meerdere grondkettingbomen over scheidingsbaren die de grondkettinggarens verdelen over het boven- en onderweefsel. De grondkettinggarens die bestemd zijn voor het bovenwerk worden boven de houder van de afstandshouders geleid om zich verder door hevelogen uit te strekken. De grondkettingarens voor het onderwerk worden onder de houder van de afstandshouders geleid alvorens zich door de hevelogen uit te strekken. Deze wijze van garentoevoer maakt het mogelijk om de grondkettinggarens in de vereiste positie te brengen voor het bekomen van de gaap die vereist is door de gekozen grondbinding, zonder dat de grondkettinggarens in aanraking komen met de houder van de afstandshouders. 



  De hoek die gevormd wordt tussen de richting waarin het grondkettinggaren zich beweegt voor en na zijn doorgang door het heveloog kan hierbij beperkt gehouden worden, zodat de krachtcomponent van de spankracht in het garen, met name de component die moet overwonnen worden door het weefraam om het grondkettinggaren naar boven of beneden te bewegen, beperkt blijft. Dit beperkt de 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 belasting op het weefraam en vereenvoudigt de aandrijving en de positionering van het weefraam. 



  Poolkettinggarens kunnen vanaf een poolkettingboom toegevoerd worden in geval van gelijk verbruik van alle naast elkaar gelegen poolkettinggarens, maar worden meer gebruikelijk toegevoerd vanaf een weefrek, waarin voor ieder poolkettinggaren een bobijnspil voorzien is waarop een bobijn met poolkettinggaren met de gewenste eigenschappen (o. a. kleur) is voorzien. Vanaf de bobijn wordt het garen geleid over een verdeelrooster dat zich tussen het weefrek en de weefmachine bevindt en verder over koorscheidingsspillen om de poolkettinggarens op te delen in lagen per kleur zodat per laag één garen per kettinggang en meestal ook per laag één garen per riettand toegevoerd wordt aan de weefselvorming in de weefmachine. Hierbij worden de poolkettinggarens door hevelogen van hevels van hetzij een weefraam, hetzij een harnasinrichting van een jacquardmachine geleid.

   De gaapvormingsinrichting stuurt op basis van gegevens met betrekking tot het gewenste patroon de beweging van de hevels, en aldus de positie van de poolkettinggarens. De poolkettinggarens worden onder spanning gezet in het weefrek door bijv. het aanbrengen van een gewichtselement op het garen. 



  In weefmachines waarin lancetten als afstandshouders ingezet worden, worden gezien de aanwezigheid van een lancethouder op de middellijn van de gaap de poolkettinggarens verdeeld in een deel van de koors die over koorscheidingsspillen geleid worden die zich boven de lancethouder bevinden (bijv. voor de poolkettinggarens die in het bovenwerk ingebonden worden als dode pool), en in een deel van de koors die over koorscheidingsspillen geleid worden die zich onder de lancethouder bevinden (bijv. voor de poolkettinggarens die in het onderwerk ingebonden worden als dode pool). Het opsplitsen van deze koorscheidingsspillen in twee delen vereist ook een onafhankelijke regelbaarheid van de twee sets koorscheidingsspillen. Dit verhindert dat de houders voor de koorsscheidingsspillen van bijkomende tussenschotten voorzien kunnen worden ter versteviging.

   Zonder 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 deze tussenschotten dienen de koorscheidingsspillen een beduidend grotere diameter te hebben om de doorbuiging van de koorgeleidingsspil te beperken. 



  Deze grotere diameter in combinatie met hoog aantal koor leidt ertoe dat een laag poolkettinggarens niet alleen over de eigen koorscheidingsspil loopt, maar tevens nog contact maakt met een andere koorscheidingsspil. Dit verhoogt de spanning in het garen, maar vooral ook het risico op problemen en garenbreuk. 



  Doordat de poolkettinggarens in tegenstelling tot de grondkettinggarens in zowel het bovenwerk als het onderwerk kunnen afbinden over inslagdraden, kunnen de garenselectieposities tijdens de gaapvorming verder uiteen liggen. Het wordt moeilijk, zoniet   onmogelijk,   om in het geval dat de weefmachine uitgerust is met lancetten, de poolkettinggarens toe te voeren aan de weefselvorming waarbij in geen enkele selectiepositie voor de gaapvorming van deze poolkettinggarens deze garens in contact komen met de lancethouder. Dergelijk contact kan enerzijds leiden tot opbouw van een hogere spanning en tot meer slijtage in de poolkettinggarens. Beide verhogen het risico op garenbreuk wat aanleiding geeft tot machinestilstanden en tot weefsels van mindere kwaliteit.

   Dergelijk contact heeft tevens als gevolg dat de belasting van het poolkettinggaren op de hevel verhoogt, omdat de krachtcomponent in de bewegingsrichting van de hevel toeneemt. Dit verhoogt de belasting op de gaapvormingsinrichting, en kan aanleiding geven tot een onnauwkeurige of foutieve gaapvorming en tot verhoogd energieverbruik. 



  Een verder nadeel bestaat erin dat bij een beweging vanuit een positie met contact met de lancethouder naar een positie zonder contact met de lancethouder, waarbij teruggave van garen aan het weefrek ontstaat, deze teruggave groter geworden is wanneer het poolkettinggaren de lancethouder raakt dan wanneer het poolkettinggaren de lancethouder niet raakt. Dit heeft vooral een nadelige invloed op de terugtrekveren in het harnas. Bij een teruggave van garens bij een neerwaartse beweging kan de terugtrekveer als negatief gestuurd element niet snel genoeg volgen om de grotere teruggave van garens aan het weefrek op te vangen. Dit geeft aanleiding tot poolkettinggarens die een korte tijd niet meer onder spanning staan 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 wat zeer nadelig is voor het weefproces.

   Uiteindelijk kunnen hierdoor poolkettinggarens en hamaskoorden samenklitten wat uiteindelijk tot stilstanden van de machine kan leiden die belangrijke manuele interventies vergen. De hieruit volgende schokkende belastingen op de terugtrekveren geven dan op hun beurt aanleiding tot verlaagde levensduur van de terugtrekveren. Deze problemen worden des te groter naarmate de werkingssnelheden toenemen, de gewenste gaap waarmee men werkt toeneemt en het aantal poolkettinggarens toeneemt (meer kleuren of hogere dichtheden). 



  Om het contact tussen poolkettinggarens en lancethouder te vermijden, brengt men de koorscheidingsspillen voor de poolkettinggarens best zo dicht mogelijk bij de weefselrand. Het spreekt echter voor zich dat deze geleidingsspillen zich achter de hevelinrichtingen aangestuurd door de gaapvormingsinrichtingen voor grond- en poolkettinggarens dienen te bevinden. Echter, hoe dichter de koorscheidingsspillen bij de weefselrand opgesteld worden, des te groter wordt de krachtcomponent van de spanning in het poolkettinggaren die de gaapvormingsinrichting in een van selectieposities van de gaap moet overwinnen om de poolkettinggarens vanuit die positie in een vereiste positie te brengen. Om deze krachtcomponent zo beperkt mogelijk te houden dient men de koorscheidingsspillen zo ver mogelijk naar achter in de weefmachine op te stellen.

   Juist het verder naar achter in de weefmachine brengen van de koorscheidingsspillen leidt tot contact tussen poolkettinggarens en lancethouder in bepaalde posities. 



  Het doel van deze uitvinding is een oplossing te vinden voor bovengenoemde problemen, waarbij in een compacte uitvoering poolkettinggarens toegevoerd kunnen worden aan de gaapvormingszone zodanig dat de belasting van de poolkettinggarens op de hevels die bediend worden door de gaapvormingsinrichtingen beperkt gehouden wordt, en waarbij de poolkettinggarens minder of niet in contact komen met de houder van de afstandshouders.

   

 <Desc/Clms Page number 7> 

 Dit doel wordt opgelost door het voorzien van een weefmachine voor het weven van poolweefsels bestaande uit inslaggarens, grondkettinggarens en poolkettinggarens, omvattende - één of meerdere afstandshouders die zich uitstrekken tussen de poolkettinggarens en die voorzien zijn om hetzij een constante poolhoogte te realiseren tussen twee gevormde poolweefsels, hetzij om de poollushoogte te bepalen in één of meerdere poolweefsels die lussenpool omvatten ; - één of meerdere houders om de afstandshouders in te klemmen; - één of meerdere gaapvormingsinrichtingen die hevels aansturen waardoorheen zich grond- en of poolkettinggarens uitstrekken om deze poolkettinggarens tegenover de inslaggarens te positioneren; - een garenvoorraad;

   waarbij een aanvoerzone van poolkettinggarens zich uitstrekt tussen de garenvoorraad en de hevels aangestuurd door de gaapvormingsinrichting, en waarbij de één of meerdere houders om de afstandshouders in te klemmen opgesteld zijn tussen de garenvoorraad en de één of meerdere gaapvormingsinrichtingen, en waarbij de genoemde houders opgesteld zijn buiten de genoemde aanvoerzone, zodanig dat de poolkettingdraden zich ongehinderd in de aanvoerzone kunnen uitstrekken. 



  Op deze manier kunnen de poolkettinggarens centraal tegenover de middellijn van de gaap toegevoerd worden, en komen de poolkettinggarens minder of niet in contact met de houder van de afstandshouders. 



  In een voorkeursuitvoeringsvorm van een weefmachine volgens de uitvinding, omvatten de afstandshouders minstens drie gedeeltes, waarbij - een eerste gedeelte zich uitstrekt ter hoogte van één of meerdere linialen die voorzien zijn voor het ondersteunen van de één of meerdere grondweefsels; - een tweede gedeelte zich uitstrekt ter hoogte van één of meerdere grijpers die voorzien zijn voor het inbrengen van inslagdraden; - een derde gedeelte zich uitstrekt ter hoogte van de genoemde houder; 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 waarbij het genoemde derde gedeelte afbuigend voorzien is om ingeklemd te worden in de buiten de aanvoerzone opgestelde één of meerdere houders. 



  In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een weefmachine volgens de uitvinding, worden de één of meerdere houders van de afstandshouders in inslagrichting aan beide zijden van de weefmachine bevestigd. 



  In een voordelige uitvoeringsvorm van een weefmachine volgens de uitvinding, zijn in de weefmachine koorscheidingsspillen voorzien voor het geleiden van de poolkettingdraden, waarbij de koorscheidingsspillen aan één of meerdere houders van de afstandshouders worden bevestigd. 



  De genoemde koorscheidingsspillen worden bij voorkeur voorzien van tussenschotten die voorzien zijn om elk op hun beurt met één of meerdere houders van de afstandshouders verbonden te worden. 



  Dit laat toe om lichtere spillen, bijv. met een diameter van 6 à 15 mm i. p.v. met een diameter van 30 a 40 mm, in te zetten en te vermijden dat bij hogere koortallen de poolkettinggarens met meerdere koorscheidingsspillen contact maken. 



  In een voorkeursweefmachine volgens de uitvinding, worden één of meerdere houders van afstandshouders voorzien van een inrichting om het draagvlak van de erin opgenomen afstandshouders te verhogen. 



  Dit heeft als voordeel dat de afstandshouders niet kunnen kippen ten gevolge van hun eigen gewicht, en ten gevolge van de krachten die tijdens het weefproces op deze afstandshouders uitgeoefend worden. 



  De inrichting die het draagvlak van de in de houders opgenomen afstandshouders verhoogt is daarbij bij voorkeur een vlakke plaat die zich over de weefselbreedte naar de zone van de weefselvorming toe uitstrekt, waarbij de afstandshouders die in de 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 houder zijn opgenomen een bijkomende tand vertonen die voorzien is om de genoemde vlakke plaat in te schuiven. 



  Op deze manier kan de afstandhouder over een grotere lengte gedragen worden en beschermd worden tegen het doorknikken. Deze uitvoeringsvorm is bijzonder voordelig indien toegepast op een inrichting met dubbele afstandshouders voor het in dubbelstuk weven van weefsels met poollussen, omdat in zones in het bovenweefsel waar in kettingrichting over de lengte dat de afstandhouder in het weefsel steekt geen poollussen voorkomen, de afstandhouder kan doorhangen onder zijn eigen gewicht, en onder de belasting van de kettinggarens die ermee in aanraking komen. Volgens de stand van de techniek wordt hiervoor een stationair weefraam toegepast dat hevels bevat met hevelogen waardoorheen zich telkens een afstandhouder uitstrekt. Met de hierbij beschreven voorkeursuitvoering is geen stationair weefraam meer nodig.

   Dit leidt tot een kostenbesparing, een compactere machine en eliminatie van slijtageonderdelen zoals hevels voor afstandshouders. 



  De genoemde inrichting is daarbij bij voorkeur regelbaar voorzien in ophoudpositie van de genoemde afstandshouders. 



  Bij voorkeur is daarbij een regelschroef en een kippunt voorzien om de genoemde plaat te kantelen, zodat deze plaat de afstandshouders naar boven, respectievelijk naar beneden duwt, afhankelijk van de richting waarin de plaat zich beweegt bij het aan- ofterugdraaien van de regelschroef. 



  In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een weefmachine volgens de uitvinding is de weefmachine een dubbelstukweefmachine met enkelvoudige afstandshouders, waarbij de houder van de afstandshouders boven de aanvoerzone is opgesteld en de derde gedeeltes van de afstandshouders zich afbuigen naar boven toe. 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 De weefmachine volgens de uitvinding kan tevens een dubbelstukweefmachine met enkelvoudige afstandshouders zijn, waarbij - ofwel de houder van de afstandshouders onder de aanvoerzone is opgesteld en de derde gedeeltes van de afstandshouders zich afbuigen naar beneden toe;

   - ofwel een eerste houder van de afstandshouders boven de aanvoerzone is opgesteld, en de derde gedeeltes van een eerste deel van de afstandshouders zich afbuigen naar boven toe, en een tweede houder van de afstandshouders onder de aanvoerzone is opgesteld en de derde gedeeltes van een tweede deel van de afstandshouders zich afbuigen naar beneden toe. 



  Wanneer de houders van de afstandshouders opgesteld worden zoals in het laatste geval, worden bij voorkeur afwisselend een eerste afstandhouder van het genoemde eerste deel van de afstandshouders die naar boven afbuigen, en een tweede afstandshouder van het genoemde tweede deel van de afstandshouders die naar beneden afbuigen voorzien, waarbij het afbuigen start onmiddellijk buiten het bereik van de beweging van het weefriet. 



  Dit heeft als bijkomend voordeel dat de dichtheid van de afstandshouders op een bepaalde hoogte in de aanvoerzone van de kettinggarens gehalveerd wordt door de afstandshouders te verdelen over twee hoogtes in de zone die de zone van de weefrietbeweging vooraf gaat. 



  De weefmachine volgens de uitvinding kan een dubbelstukweefmachine met drie grijpers en dubbele afstandshouders, i. e. bovenste en onderste afstandshouders, zijn, waarbij de bovenste afstandshouders zich in hun derde gedeelte naar boven afbuigen en de onderste afstandshouders zich in hun derde gedeelte naar beneden afbuigen. 



  De onderste afstandshouders buigen daarbij bij voorkeur ter hoogte van de gaapvormingsmiddelen voor de grondkettingdraden van de grondweefsels eerst naar boven af tot boven de middellijn van de gaap, alvorens naar beneden af te buigen 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 naar de houder voor afstandshouders toe die zich onder de aanvoerzone van de poolkettinggarens bevindt. 



  Daarmee wordt bijkomend het probleem opgelost dat, doordat de hevelogen van de hevels voor de bindkettinggarens voor het onderste grondweefsel, tijdens de bewegingen die deze hevels dienen te maken ter vorming van het grondweefsel, de afstandshouders kruisen om deze bindkettinggarens de middelste grijper te laten ondersteunen, wat nadelige gevolgen heeft, i. e. een verhoogde slijtage van de afstandshouders en hevels, snelheidsbeperkingen ten gevolge van de botsingen tussen hevelogen en afstandshouders, en garenbreuk ten gevolge van een hoge concentratie van garens, hevelogen en afstandshouders.

   Door de onderste afstandshouders een vorm te geven waarbij deze ter hoogte van de gaapvormingsmiddelen voor de grondkettinggarens plaatselijk terug naar boven wegknikken tot over de middellijn van de gaap, wordt het terug mogelijk de hevels van de bindkettinggarens van het onderste grondweefsel zo te positioneren dat deze bindkettinggarens als geleiding van de middengrijper kunnen dienen, zonder dat de hevelogen een afstandhouder moeten kruisen en hierdoor niet meer in botsing kunnen komen met de afstandshouders, hierdoor geen ophoping meer ontstaat tussen afstandhouder, heveloog, grond- en poolkettingdraden. 



  De houders van de afstandshouders zijn daarbij bij voorkeur regelbaar in positie voorzien en in een meer specifieke uitvoering individueel regelbaar in positie voorzien. De regelbaarheid in positie kan zowel betrekking hebben op een hoogteregeling als een regeling van posities in kettingrichting. 



  Bij een voorkeurdragende uitvoeringsvorm zijn de afstandshouders daarbij getrapt uitgevoerd, waarbij de afstandshouders in kettingrichting op een aangedreven wijze verschoven worden waarbij van één trap van de afstandhouder overgegaan wordt naar een andere. 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 Het doel van de uitvinding wordt anderzijds opgelost door te voorzien in een werkwijze voor het weven van poolweefsels bestaande uit inslaggarens, grondkettinggarens en poolkettinggarens, waarbij de werkwijze uitgevoerd wordt met een weefmachine zoals hierboven omschreven. 



  Deze uitvinding wordt nu nader toegelicht aan de hand van de hierna volgende gedetailleerde beschrijving van een voorkeurdragende weefmachine en een werkwijze die wordt toegepast op dergelijke weefmachine volgens de uitvinding. De bedoeling van deze beschrijving is uitsluitend een verduidelijkend voorbeeld te geven en om verdere voordelen en bijzonderheden van deze uitvinding aan te duiden, en kan dus geenszins geïnterpreteerd worden als een beperking van het toepassingsgebied van de uitvinding of van de in de conclusies opgeëiste octrooirechten. 



  In deze gedetailleerde beschrijving wordt door middel van referentiecijfers verwezen naar de hierbij gevoegde tekeningen, waarbij in: - figuur 1 een zijaanzicht wordt voorgesteld van een gaapvorming en kettinggarentoevoer aan een dubbelgrijperweefmachine met lancethouderopstelling volgens de stand van de techniek; - figuur 2 een zijaanzicht wordt voorgesteld van een eerste uitvoeringsvorm volgens de uitvinding op een dubbelstuk dubbelgrijperweefmachine; - figuur 3 een zijaanzicht wordt voorgesteld van een tweede uitvoeringsvorm volgens de uitvinding op een dubbelstuk dubbelgrijperweefmachine; - figuur 4 een zijaanzicht wordt voorgesteld van een eerste uitvoeringsvorm volgens de uitvinding op een dubbelstuk driegrijperweefmachine voorzien van dubbele lancetten;

   - figuur 5 een zijaanzicht wordt voorgesteld van een tweede uitvoeringsvorm volgens de uitvinding op een dubbelstuk driegrijperweefmachine met dubbele lancetten ; 

 <Desc/Clms Page number 13> 

 In een weefmachine (1) voor het weven van poolweefsels bestaande uit inslaggarens, grondkettinggarens en poolkettinggarens, bijvoorbeeld een dubbelstukweefmachine zoals wordt voorgesteld op figuren 1 tot en met 5, worden de kettinggarens toegevoerd vanaf de achterzijde (100) van de weefmachine (1). De kettinggarens worden daarbij door de gaapvormingselementen in de vereiste positie gebracht om de gaap te realiseren die nodig is voor het vormen van het gewenst patroon voor het grond- en poolweefsel.

   De grond- en poolkettinggarens strekken zich dus uit doorheen één of meerdere gaapvormingsinrichtingen die voorzien zijn van één of meerdere op en neer bewegende weeframen (2) die een set hevels (7) bevatten, verdeeld over de breedte van de weefmachine (1). Door middel van deze hevels (7) worden in de gaap de grondkettingarens, i. e. de bind- en spankettinggarens, voor het vormen van het grondweefsel voor het boven- en het onderweefsel, in hun vereiste positie volgens de gewenste binding gebracht. Elke hevel (7) is voorzien van een heveloog (8) waardoorheen een grondkettinggaren wordt geleid. De grondkettinggarens worden toegevoerd vanaf één of meerdere grondkettingbomen over scheidingsbaren (3) die de grondkettinggarens verdelen voor het boven- en onderweefsel. 



  De aanvoerzone van poolkettinggarens strekt zich uit tussen een garenvoorraad en de hevels aangestuurd door de gaapvormingsinrichting. 



  In de weefmachine   (1)   zijn verder één of meerdere afstandshouders onder de vorm van lancetten (4,4a, 4b) voorzien die zich uitstrekken tussen de poolkettinggarens. 



  Deze lancetten (4,4a, 4b) zijn voorzien om hetzij een constante poolhoogte te realiseren tussen twee gevormde poolweefsels, hetzij om de poollushoogte te bepalen in één of meerdere poolweefsels die lussenpool omvatten. De lancetten worden geklemd in één of meerdere lancethouders (5, 5a, 5b). Deze lancethouders (5, 5a, 5b) zijn opgesteld tussen de garenvoorraad en de één of meerdere gaapvormingsinrichtingen. 

 <Desc/Clms Page number 14> 

 



  In de dubbelgrijper dubbelstukweefmachine volgens de stand van de techniek, zoals wordt voorgesteld op figuur 1, bevindt de lancethouder (5) zich op de middellijn (10) van de gaap. De grondkettinggarens voor het bovenweefsel worden boven de lancethouder (5) geleid om zich verder door hevelogen (8) uit te strekken, terwijl de grondkettingdraden voor het onderwerk onder de lancethouder (5) geleid worden alvorens zich door de hevelogen uit te strekken, waardoor bij vorming van de gaap de grondkettinggarens niet in aanraking komen met de lancethouder (5). De poolkettinggarens worden toegevoerd vanaf een weefrek en geleid door een verdeelrooster over koorscheidingsspillen (6) naar de hevelogen (8) van hevels (7) in een weefraam (2) of in een harnasinrichting (9) van een jacquardmachine. 



  De weefmachine zoals voorgesteld in figuur 1 brengt heel wat nadelen met zich mee. 



  Deze nadelen werden reeds hierboven vermeld bij de bespreking van de stand van de techniek. 



  Om deze nadelen op te lossen, worden in een weefmachine voor het weven van poolweefsels de genoemde houders, bijvoorbeeld de lancethouders (5a, 5b), opgesteld buiten de genoemde aanvoerzone, zodanig dat de poolkettingdraden zich ongehinderd in de aanvoerzone kunnen uitstrekken. Op deze manier worden de één ofmeerdere lancethouders (5a, 5b) uit de middenpositie in de gaap weggehaald. 



  De lancetten (4a, 4b) omvatten daarbij minstens drie gedeeltes, waarbij - een eerste gedeelte zich uitstrekt ter hoogte van één of meerdere linialen die voorzien zijn voor het ondersteunen van de één of meerdere grondweefsels; - een tweede gedeelte zich uitstrekt ter hoogte van één of meerdere grijpers die voorzien zijn voor het inbrengen van inslagdraden; - een derde gedeelte zich uitstrekt ter hoogte van de genoemde lancethouders (5a,
5b); en waarbij het genoemde derde gedeelte afbuigend voorzien is om ingeklemd te worden in de buiten de aanvoerzone opgestelde één of meerdere lancethouders (5a, 5b).

   Wanneer de genoemde drie gedeeltes van de lancetten (4a, 4b) niet nagenoeg op één lijn liggen in hoogterichting, spreekt men van een vormlancet. 

 <Desc/Clms Page number 15> 

 In een dubbelstukweefmachine met enkelvoudige lancetten kan dit gebeuren door met vormlancetten te werken die allemaal   #   ofwel naar beneden afbuigen, zoals wordt voorgesteld op figuur 2, zodat de vormlancetten (4a) eindigen in een lancethouder (5a) die beneden de middellijn (10) van de gaap wordt opgesteld;   #   ofwel naar boven afbuigen, (niet voorgesteld op de figuur), zodat de vormlancetten eindigen in een lancethouder die boven de middellijn (10) van de gaap wordt opgesteld; waarbij een vrije doorgang geboden wordt aan de poolkettinggarens om centraal toegevoerd te worden zonder risico de lancethouder te raken. 



  In figuur 3 wordt een uitvoering volgens de uitvinding voorgesteld waarbij de   lancetten in twee groepen gesplitst worden : eerste deel van de lancetten (4a)   buigen af naar beneden en een tweede deel lancetten (4b) buigen af naar boven zodat de lancetten (4a) van het eerste deel opgenomen worden in een lancethouder   (5 a)   die onder de middellijn (10) van de gaap is opgesteld, en de lancetten (4b) van het tweede deel opgenomen worden in een lancethouder (5b) die boven de middellijn van de gaap zijn opgesteld. 



  Wanneer voor het dubbelstukweven een driegrijper weefmachine met dubbele lancetten, i. e. bovenste en onderste lancetten (4b, 4a) gebruikt wordt, zoals wordt voorgesteld op figuren 4 en 5, waarmee in dubbelstuk weefsels met poollussen kunnen geproduceerd worden, dan buigen de bovenste afstandshouders (4b) zich in hun derde gedeelte af naar boven en de onderste afstandshouders (4a) zich in hun derde gedeelte af naar beneden. 



  In elk van deze gevallen kunnen de lancethouders   (5a,   5b) aan beide zijden van de weefmachine (1) bevestigd worden, en kunnen de koorscheidingsspillen (6) door middel van hun houder aan één of meerdere lancethouders (5a, 5b) bevestigd worden. Aangezien de poolkettinggarens centraal toegevoerd worden, kunnen de koorscheidingsspillen (6) eventueel voorzien worden van tussenschotten (11) die elk op hun beurt met één of meerdere lancethouders (5a, 5b) verbonden kunnen worden, 

 <Desc/Clms Page number 16> 

 zoals wordt voorgesteld op de figuren 4 en 5. Dit laat toe om lichtere koorscheidingsspillen (6) in te zetten, en te vermijden dat bij hogere koortallen de poolkettinggarens met meerdere koorscheidingsspillen (6) contact maken.

   Hierbij kunnen deze koorscheidingsspillen (6) meer verticaal onder elkaar opgesteld worden, zodat de wever betere toegang krijgt tot de garens om garens na te zien of te herstellen. 



  In een bijzondere uitvoeringsvorm, zoals wordt voorgesteld op figuren 4 en 5, kunnen één of meerdere lancethouders (5a, 5b) voorzien worden van een inrichting (12,13) om het draagvlak van de erin opgenomen lancetten (4a, 4b) te verhogen, zodat de lancetten (4a, 4b) niet of minder kunnen kippen ten gevolge van hun eigen gewicht en ten gevolge van de krachten die tijdens het weefproces op de lancetten (4a, 4b) worden uitgeoefend. In figuur 4 is de bovenste lancethouder (5b) uitgerust met een plaat (12) die zich naar de weefselvormingszone uitstrekt, en waarbij de lancetten (4b) die in deze lancethouder (5b) opgenomen zijn, een bijkomende tand (14) vertonen die over de genoemde plaat (12) kan schuiven, zodat de lancet (4b) over een grotere lengte gedragen kan worden en beschermd wordt tegen doorknikken.

   Zoals reeds hierboven vermeld, is deze uitvoering bijzonder voordelig indien toegepast op een inrichting met dubbele lancetten voor het in dubbelstuk weven van weefsels met poollussen, omdat in zones in het bovenweefsel waar in kettingrichting over de lengte dat een lancet (4a, 4b) in het weefsel steekt geen poollussen voorkomen, de lancet (4a, 4b) kan doorhangen onder zijn eigen gewicht en onder de belasting van de kettinggarens die ermee in aanraking komen. 



  Zoals wordt voorgesteld op figuur 5, kan deze ondersteuningsinrichting voor de lancetten (4a, 4b) ter hoogte van de lancethouders (5a, 5b) ook regelbaar gemaakt worden in ophoudkracht van de genoemde lancetten (4a, 4b), door bijvoorbeeld met een regelschroef (16) en een kippunt (17) een plaat (13) te kantelen, zodat deze plaat (13) de lancetten (4a, 4b) naar boven duwt, respectievelijk naar beneden duwt, afhankelijk van de richting waarin de plaat (13) beweegt bij het aan- of terugdraaien van de regelschroef (16). 

 <Desc/Clms Page number 17> 

 



  In het geval meerdere lancethouders (5a, 5b) ingezet worden, kunnen de lancethouders (5a, 5b) in positie regelbaar gemaakt worden, bijv. om in het geval van getrapte lancetten (4a, 4b) op een aangedreven wijze over te gaan van een lancettrap naar een andere om verschillende lancethoogtes te kunnen instellen, dit zowel in combinatie met wijzigingen in beethoogte als voor het wijzigen van de lussenhoogte. 



  Dit kan ook patroonmatig aangestuurd worden, echter met dien verstande dat het naar achter bewegen van de lancetten (4a, 4b) probleemloos kan (tegen de weefselvormingsrichting in). Om de lancetten (4a, 4b) terug naar voor te bewegen, i. e. met de weefselvormingsrichting mee, dient dit meelopend met de weefselvorming te gebeuren, m. a.w. aan een snelheid die overeenstemt met de snelheid van het weefsel. Dit kan via de sturing van de machine aangestuurd worden. 



  Op basis van het ingebrachte aantal schot per tijdseenheid en de effectieve aantal schot per lengte-eenheid kan de snelheid van het weefsel, en daardoor ook de snelheid van de lancetbeweging berekend en aangestuurd worden. 



  Wanneer de weefmachine een driegrijperweefmachine is met dubbele lancetten, worden de bovenste en onderste grijper in hun beweging voor het inbrengen van de inslagdraad gedragen en geleid door de grondkettinggarens ter vorming van het bovenste, respectievelijk onderste grondweefsel. Om de middelste grijper te ondersteunen met grondkettinggarens, kruisen de hevelogen (8) van de hevels (7) van de bindkettinggarens van het onderste grondweefsel tijdens de bewegingen die deze hevels (7) dienen te maken ter vorming van het grondweefsel lancetten (4a, 4b). 



  De botsingen die hierdoor ontstaan tussen hevelogen en lancetten zijn nadelig (zoals reeds hierboven aangegeven). Door in de dubbelstukweefmachine met drie grijpers en dubbele lancetten de onderste lancetten (4a) een vorm te geven die ter hoogte van de gaapvormingsmiddelen voor de grondkettingdraden van de grondweefsels eerst naar boven afbuigen tot boven de middellijn van de gaap, alvorens naar beneden af te buigen naar de houder voor afstandshouders toe die zich onder de aanvoerzone van de poolkettinggarens bevindt, worden deze nadelen opgelost.

   Op deze wijze wordt het terug mogelijk de hevels van de bindkettinggarens van het onderste grondweefsel 

 <Desc/Clms Page number 18> 

 zo te positioneren dat deze bindkettinggarens als geleiding van de middengrijper kunnen dienen, zonder dat de hevelogen (8) een lancet (4a, 4b) moeten kruisen en hierdoor in botsing kunnen komen met de lancetten (4a, 4b), en zonder dat een ophoping tussen lancet (4a, 4b), heveloog (8), grond- en poolkettingdraden ontstaat.

Claims (19)

  1. CONCLUSIES 1. Weefmachine voor het weven van poolweefsels bestaande uit inslaggarens, grondkettinggarens en poolkettinggarens, omvattende - één of meerdere afstandshouders (4,4a, 4b) die zich uitstrekken tussen de poolkettinggarens en die voorzien zijn om hetzij een constante poolhoogte te realiseren tussen twee gevormde poolweefsels, hetzij om de poollushoogte te bepalen in één of meerdere poolweefsels die lussenpool omvatten ; - één of meerdere houders (5, 5a, 5b) om de afstandshouders (4,4a, 4b) in te klemmen ; - één of meerdere gaapvormingsinrichtingen die hevels (7) aansturen waardoorheen zich grond- en of poolkettinggarens uitstrekken om deze poolkettinggarens tegenover de inslaggarens te positioneren; - een garenvoorraad;
    waarbij een aanvoerzone van poolkettinggarens zich uitstrekt tussen de garenvoorraad en de hevels (7) aangestuurd door de gaapvormingsinrichting, en waarbij de één of meerdere houders (5, 5a, 5b) om de afstandshouders (4,4a, 4b) in te klemmen opgesteld zijn tussen de garenvoorraad en de één of meerdere gaapvormingsinrichtingen, met het kenmerk dat de genoemde houders (5, 5a, 5b) opgesteld zijn buiten de genoemde aanvoerzone, zodanig dat de poolkettingdraden zich ongehinderd in de aanvoerzone kunnen uitstrekken.
  2. 2. Weefmachine volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de afstandshouders (4, 4a, 4b) minstens drie gedeeltes omvatten, waarbij - een eerste gedeelte zich uitstrekt ter hoogte van één of meerdere linialen die voorzien zijn voor het ondersteunen van de één of meerdere grondweefsels; - een tweede gedeelte zich uitstrekt ter hoogte van één of meerdere grijpers die voorzien zijn voor het inbrengen van inslagdraden; <Desc/Clms Page number 20> een derde gedeelte zich uitstrekt ter hoogte van de genoemde houders (5, 5a, 5b); waarbij het genoemde derde gedeelte afbuigend voorzien is om ingeklemd te worden in de buiten de aanvoerzone opgestelde één of meerdere houders (5, 5a, 5b).
  3. 3. Weefmachine volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat de één of meerdere houders (5, 5a, 5b) van de afstandshouders (4,4a, 4b) in inslagrichting aan beide zijden van de weefmachine (1) worden bevestigd.
  4. 4. Weefmachine volgens één van de conclusies 1 tot en met 3, met het kenmerk dat in de weefmachine koorscheidingsspillen (6) voorzien zijn voor het geleiden van de poolkettingdraden, waarbij de koorscheidingsspillen (6) aan één of meerdere houders (5, 5a, 5b) van de afstandshouders (4,4a, 4b) worden bevestigd.
  5. 5. Weefmachine volgens conclusie 4, met het kenmerk dat de genoemde koorscheidingsspillen (6) voorzien worden van tussenschotten (11) die voorzien zijn om elk op hun beurt met één of meerdere houders (5, 5a, 5b) van de afstandshouders (4,4a, 4b) verbonden te worden.
  6. 6. Weefmachine volgens één van de conclusies 1 tot en met 5, met het kenmerk dat één of meerdere houders (5, 5a, 5b) van afstandshouders (4,4a, 4b) voorzien worden van een inrichting (12,13) om het draagvlak van de erin opgenomen afstandshouders (4,4a, 4b) te verhogen.
  7. 7. Weefmachine volgens conclusie 6, met het kenmerk dat de inrichting die het draagvlak van de in de houders (5, 5a, 5b) opgenomen afstandshouders (4,4a, 4b) verhoogt een vlakke plaat (12) is die zich over de weefselbreedte naar de zone van de weefselvorming toe uitstrekt, waarbij de afstandshouders (4,4a, 4b) <Desc/Clms Page number 21> die in de houder (5, 5a, 5b) zijn opgenomen een bijkomende tand vertonen die voorzien is om de genoemde vlakke plaat (12) in te schuiven.
  8. 8. Weefmachine volgens conclusie 6 en 7, met het kenmerk dat de genoemde inrichting (13) regelbaar voorzien is in ophoudpositie van de genoemde afstandshouders (5a, 5b).
  9. 9. Weefmachine volgens conclusie 8, met het kenmerk dat een regelschroef (16) en een kippunt (17) voorzien zijn om de genoemde plaat (13) te kantelen, zodat deze plaat (13) de afstandshouders (5a, 5b) naar boven, respectievelijk naar beneden duwt, afhankelijk van de richting waarin de plaat (13) zich beweegt bij het aan- of terugdraaien van de regelschroef (16).
  10. 10. Weefmachine volgens conclusie 2 tot en met 9, met het kenmerk dat de weefmachine een dubbelstukweefmachine met enkelvoudige afstandshouders (4a, 4b) is, waarbij de houder van de afstandshouders boven de aanvoerzone is opgesteld en de derde gedeeltes van de afstandshouders zich afbuigen naar boven toe.
  11. 11. Weefmachine volgens conclusie 2 tot en met 9, met het kenmerk dat de weefmachine een dubbelstukweefmachine met enkelvoudige afstandshouders (4a, 4b) is, waarbij de houder (5a) van de afstandshouders (4a) onder de aanvoerzone is opgesteld en de derde gedeeltes van de afstandshouders (4a) zich afbuigen naar beneden toe.
  12. 12. Weefmachine volgens conclusie 2 tot en met 9, met het kenmerk dat de weefmachine een dubbelstukweefmachine met enkelvoudige afstandshouders (4a, 4b) is, waarbij een eerste houder (5b) van de afstandshouders (4b) boven de aanvoerzone is opgesteld, en de derde gedeeltes van een eerste deel van de afstandshouders (4b) zich afbuigen naar boven toe, en een tweede houder (5a) van de afstandshouders (4a) onder de aanvoerzone is opgesteld en de derde <Desc/Clms Page number 22> gedeeltes van een tweede deel van de afstandshouders (4a) zich afbuigen naar beneden toe.
  13. 13. Weefmachine volgens conclusie 12, met het kenmerk dat afwisselend een eerste afstandhouder (4b) van het genoemde eerste deel van de afstandshouders (4b) die naar boven afbuigen, en een tweede afstandhouder (4a) van het genoemde tweede deel van de afstandshouders (4a) die naar beneden afbuigen voorzien worden, waarbij het afbuigen start onmiddellijk buiten het bereik van de beweging van het weefriet.
  14. 14. Weefmachine volgens conclusie 2 tot en met 9, met het kenmerk dat de weefmachine een dubbelstukweefmachine met drie grijpers en dubbele afstandshouders, i. e. bovenste en onderste afstandshouders (4b, 4a), is, waarbij de bovenste afstandshouders (4b) zich in hun derde gedeelte naar boven afbuigen en de onderste afstandshouders (4a) zich in hun derde gedeelte naar beneden afbuigen.
  15. 15. Weefmachine volgens conclusie 14, met het kenmerk dat de onderste afstandshouders (4a) ter hoogte van de gaapvormingsmiddelen voor de grondkettingdraden van de grondweefsels eerst naar boven afbuigen tot boven de middellijn (10) van de gaap, alvorens naar beneden af te buigen naar de houder (5a) voor afstandshouders (4a) toe die zich onder de aanvoerzone van de poolkettinggarens bevindt.
  16. 16. Weefmachine volgens conclusie 2 tot en met 15, met het kenmerk dat de houders (5a, 5b) van de afstandshouders (4a, 4b) regelbaar in positie voorzien zijn.
  17. 17. Weefmachine volgens conclusie 16, met het kenmerk dat de houders (5a, 5b) van de afstandshouders (4a, 4b) individueel regelbaar in positie voorzien zijn. <Desc/Clms Page number 23>
  18. 18. Weefmachine volgens conclusie 16 en 17, met het kenmerk dat de afstandshouders (4a, 4b) getrapt zijn uitgevoerd, waarbij de afstandshouders (4a, 4b) in kettingrichting op een aangedreven wijze verschoven worden waarbij van één trap van de afstandhouder (4a, 4b) overgegaan wordt naar een andere.
  19. 19. Werkwijze voor het weven van poolweefsels bestaande uit inslaggarens, grondkettinggarens en poolkettinggarens, met het kenmerk dat de werkwijze uitgevoerd wordt met een weefmachine (1) volgens één van de voorgaande conclusies.
BE2004/0107A 2004-02-25 2004-02-25 Weefmachine en werkwijze voor het weven van poolweefsels bestaande uit inslaggarens grondkettinggarens en poolkettinggarens. BE1015918A5 (nl)

Priority Applications (5)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2004/0107A BE1015918A5 (nl) 2004-02-25 2004-02-25 Weefmachine en werkwijze voor het weven van poolweefsels bestaande uit inslaggarens grondkettinggarens en poolkettinggarens.
BE2004/0319A BE1016032A6 (nl) 2004-02-25 2004-06-28 Werkwijze en inrichting voor het weven van poolweefsels met afstandhouder en dubbele houderelementen.
EP05075428A EP1568809B1 (en) 2004-02-25 2005-02-22 Weaving machine and method for weaving pile fabrics and spacer for such a weaving machine
DE602005027280T DE602005027280D1 (de) 2004-02-25 2005-02-22 Webmaschine und Verfahren zum Weben von Polwaren und Abstandshalter für eine solche Webmaschine
US11/065,295 US7111647B2 (en) 2004-02-25 2005-02-25 Weaving machine and method for weaving pile fabrics and spacer for such a weaving machine

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2004/0107A BE1015918A5 (nl) 2004-02-25 2004-02-25 Weefmachine en werkwijze voor het weven van poolweefsels bestaande uit inslaggarens grondkettinggarens en poolkettinggarens.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1015918A5 true BE1015918A5 (nl) 2005-11-08

Family

ID=34923657

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2004/0107A BE1015918A5 (nl) 2004-02-25 2004-02-25 Weefmachine en werkwijze voor het weven van poolweefsels bestaande uit inslaggarens grondkettinggarens en poolkettinggarens.

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1015918A5 (nl)

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3289706A (en) * 1965-06-10 1966-12-06 Morgan Valentine Company L Means for the manufacture of cut pile fabrics
JPS53147859A (en) * 1977-05-30 1978-12-22 Takada Kogyo Kk Apparatus for weaving patterened double velvet and construction of said velvet
EP1347087A2 (en) * 2002-03-22 2003-09-24 NV Michel van de Wiele Weaving machine and method for weaving fabrics with pile loops
EP1375715A1 (de) * 2002-06-24 2004-01-02 SCHÖNHERR Textilmaschinenbau GmbH Verfahren und Doppelflor-Webmaschine zur Herstellung von gemustertem Polgewebe

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3289706A (en) * 1965-06-10 1966-12-06 Morgan Valentine Company L Means for the manufacture of cut pile fabrics
JPS53147859A (en) * 1977-05-30 1978-12-22 Takada Kogyo Kk Apparatus for weaving patterened double velvet and construction of said velvet
EP1347087A2 (en) * 2002-03-22 2003-09-24 NV Michel van de Wiele Weaving machine and method for weaving fabrics with pile loops
EP1375715A1 (de) * 2002-06-24 2004-01-02 SCHÖNHERR Textilmaschinenbau GmbH Verfahren und Doppelflor-Webmaschine zur Herstellung von gemustertem Polgewebe

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US7111647B2 (en) Weaving machine and method for weaving pile fabrics and spacer for such a weaving machine
US6575201B2 (en) Fabric with a variable width
AU732553B2 (en) A device for controlling warp threads for the production of leno fabrics on a textile machine
JP2013518997A (ja) 補助緯糸効果を有する織物の製法及び織機
BE1022393B1 (nl) Werkwijze voor het weven van poolweefsels en werkwijze voor het daarvoor uitrusten van een weefmachine
EP2594671B1 (en) Device and method for presenting weft threads to a gripper of a gripper weaving machine
BE1012782A3 (nl) Inrichting voor het spannen en terugtrekken van vanaf een weefrek naar een weefmachine geleide kettingdraden.
US6957671B2 (en) Device for creating a gauze fabric
EP2812472B1 (en) Device for catching and stretching a weft thread, weaving machine and method for catching and stretching a weft thread
BE1017367A4 (nl) Weefmachine voor het weven van poolweefsels, en set van minstens twee afstandshouders voorzien om naast elkaar gemonteerd te worden in een weefmachine voor het weven van poolweefsels.
BE1015918A5 (nl) Weefmachine en werkwijze voor het weven van poolweefsels bestaande uit inslaggarens grondkettinggarens en poolkettinggarens.
JPH0748750A (ja) 縦糸駆動装置
BE1017831A3 (nl) Inrichting en werkwijze voor het weven van poolweefsels met verbeterde garentoevoer.
BE1015720A3 (nl) Lancetinrichting voor een dubbelstukweefmachine en dubbelstukweefmachine voorzien van dergelijke lancetinrichting.
BE1013285A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het steunen van een schaar kettingdraden bij een weefmachine.
BE1007905A3 (nl) Inrichting voor de inslagselektie op een weefmachine.
US3444900A (en) Arrangement on a loom for selecting and drawing off weft yarn to a predetermined length
CS597290A3 (en) Apparatus for leno weaving of a cloth selvedge in a loom
BE1021782B1 (nl) Gevergrijper, grijperweefmachine en werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad met een dergelijke gevergrijper in een dergelijke grijperweefmachine
BE1017456A3 (nl) Een inrichting voor het behoud van de weefselbreedte van een weefsel op een weefmachine.
CN1144857A (zh) 起绒的经编机
BE1017723A3 (nl) Werkwijze voor het weven van een weefsel en weefsel geweven volgens een dergelijke werkwijze.
BE1021814B1 (nl) Gevergrijperkop, gevergrijper, grijperweefmachine en werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad met een dergelijke gevergrijperkop in een dergelijke grijperweefmachine
BE1021710B1 (nl) Een steungeheel voor een weefmachine
US850595A (en) Loom.

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Effective date: 20130228