<Desc/Clms Page number 1>
LANCETINRICHTING VOOR EEN DUBBELSTUKWEEFMACHINE EN
DUBBELSTUKWEEFMACHINE VOORZIEN VAN DERGELIJKE
LANCETINRICHTING De uitvinding betreft een lancetinrichting voor een dubbelstukweefmachine, en verder een dubbelstukweefmachine voorzien van dergelijke lancetinrichting.
Bij het dubbelstukweven worden terzelfdertijd twee poolweefsels vervaardigd.
Daarbij worden een bovenste en een onderste grondweefsel gevormd uit kettingdraden en inslagdraden, terwijl poolkettingdraden afwisselend in het ene en het andere grondweefsel afgebonden worden. De tussen beide grondweefsels lopende delen van de poolkettingdraden worden nadien doorgesneden. Op deze manier wordt op elk grondweefsel een reeks opstaande eindjes pooldraad, de pool genoemd, bekomen. Het is zeer belangrijk voor de kwaliteit van de poolweefsels dat de poolhoogte over het gehele weefsel beschouwd zo constant mogelijk is.
Aangezien de tussenafstand tussen het bovenste en het onderste grondweefsel bepalend is voor de lengte van de tussen de beide grondweefsels lopende delen van de poolkettingdraden, en dus ook voor de poolhoogte, moet deze tussenafstand gedurende het dubbelstukweven zo constant mogelijk gehouden worden. Om dit te bereiken maakt men op dubbelstukweefmachines met 2 inslaginbrengniveau's gebruik van lancetinrichtingen. Hierbij zet men in een lancethouder een reeks lancetten in die over de weefbreedte verdeeld zijn en die zich in kettingrichting uitstrekken tussen de kettinggangen en tussen de lamellen van het weefriet. Deze lancetten doen dienst als afstandshouders om de twee grondweefsels op een tussenafstand van elkaar te houden.
Gekende lancetteninrichtingen voor dubbelstukweefmachines met twee inslaginbrengniveau's omvatten lancetten bestaande uit een langwerpige metalen strip met een geringe dikte (bijv 0.1, 0. 2, 0. 3 of 0. 4 mm) en met een hoogte die gelijk is aan de gewenste tussenafstand tussen de twee grondweefsels bij het dubbelstukweven, bijv. 3, 5, 8,10, 15,18, 20,22, 24,30 mm. Het ene uiteinde is
<Desc/Clms Page number 2>
voorzien voor opname in de lancethouder, terwijl het andere uiteinde puntvormig eindigt, waarbij de punt boven de onderste snijtafel van de weefmachine komt te liggen. Deze puntvormige top kan symmetrisch getrapt uitgevoerd worden.
Wanneer de zogenaamde getrapte lancetten in kettingrichting verschoven worden neemt de lancet ter hoogte van het weefriet een andere hoogte aan en kan men dus met dezelfde lancetinrichting meerdere poolhoogtes realiseren. Bij het gebruik van dergelijke getrapte lancetten komt de lancethoogte overeen met de hoogte van de hoogste trap. Bij het inzetten van hoge lancetten dienen de verschillende gaapvormingselementen de kettingdraden over grotere hoogtes te verplaatsen, onafhankelijk van welke lancethoogte ingesteld is, of met andere woorden onafhankelijk van de ingestelde poolhoogte. Dit gaat ten koste van weefsnelheid en weefrendement.
Er zijn ook toepassingen gekend met hogere lancethoogtes, bijv. tot 70 en 90 mm onder de vorm van lepellancetten, zoals wordt voorgesteld op figuur 10, waarbij enkel ter hoogte van de top de volle breedte gebruikt wordt en daarachter overgegaan wordt naar een smallere breedte, om op deze wijze de afstand tussen de 2 grijpers te verkleinen teneinde de te trekken gaap te verkleinen.
Soms worden lancetten met courante hoogtes tot 30 mm ook lokaal ter hoogte van de grijpers met een insnoering in hoogterichting uitgevoerd teneinde de grijpers dichter bij elkaar te brengen en de gaap te verkleinen.
Er is een duidelijke trend in het weven van dubbelstukweefsels om hogere dichtheden (rietdichtheid 500 of dichtheden corresponderend met rietdichtheid 700 of hoger) te realiseren in combinatie met meer kleuren. Dit leidt ertoe dat het aantal kettinggarens per m weefbreedte stijgend is en de beschikbare ruimte voor de kettinggarens om zich te kruisen beperkt is. Deze problematiek wordt nog versterkt door de aanwezigheid van elementen als hevels met hun hevelogen (zowel voor grondkettinggarens als voor poolkettinggarens), lamellen van het weefriet en
<Desc/Clms Page number 3>
lancetten als afstandhouder. Dezelfde problematiek stelt zich ook bij lagere dichtheden bij het inzetten van dikkere garens.
Om het kruisen van de kettinggarens (grond- en poolkettinggarens) storingsvrijer te laten verlopen zijn verschillende oplossingen gekend.
Het is gekend om als hevels van de grondkettinggarens duplexhevels te voorzien, ten einde het probleem op te lossen dat bij hoge dichtheden van kettinggarens de hevelogen zo dicht bij elkaar kunnen komen dat een kruisen met de resterende grondkettinggarens en poolkettinggarens tot wrijving en beschadiging, uitrafeling, breuk of vastzetten van deze garens kan leiden. Hierbij worden de hevels in twee uitvoeringsvormen voorzien die alternerend naast elkaar ingezet worden in een weefraam, en waarbij de hevelogen van de eerste hevels zich op een rij bevinden die zich in weefrichting achter de rij die gevormd wordt door de tweede rij hevelogen bevindt. Op deze wijze is ter hoogte van de hevels van de grondkettinggarens, door het verdelen van de hevels in 2 achter elkaar liggende niveau's, meer ruimte beschikbaar voor de pool- en grondkettinggarens om elkaar te kruisen.
In US 6,176,270 wordt dergelijke oplossing beschreven die vooral gericht is om dikke kettinggarens te verweven en waar bovendien de hevels in de omgeving van de opnameogen verend geconstrueerd worden om hogere weerstand te bieden aan de dynamische belasting.
Volgens octrooi EP 651 083 is het tevens gekend om de lamellen van een weefriet te voorzien van een uitsparing, waarbij het achterste gedeelte parallel en zijdelings in inslag richting verzet wordt ten opzichte van het voorste gedeelte. Volgens de beschrijving van de uitvinding laat dit toe om het achterste gedeelte als spathevel te gebruiken en poolkettingdraden uit dezelfde poolkettinggang te verhinderen om samen te haken of om de grondkettinggarens en de poolkettinggarens binnen eenzelfde kettinggang te scheiden. Dergelijk weefriet wordt echter in de praktijk ook ingezet als dubbel riet, waarbij tussen elke voorste en naastliggende achterste riettandgedeelte een volledige kettinggang ingebracht wordt.
Door de verzetting
<Desc/Clms Page number 4>
tussen de voorste en achterste riettandgedeeltes hebben de kettinggarens binnen een poolkettinggang meer. ruimte om hun weg naar het dubbelstukweefsel te vinden.
Verder wordt in EP 1 347 086 een oplossing voorgesteld ter hoogte van het weefriet waarbij per fysieke riettand twee poolkettinggangen en twee (gedeeltelijke) grondkettinggangen voorzien zijn. Deze werkwijze laat tevens toe de poolkettinggarens ter hoogte van het weefriet meer ruimte te geven om hun weg naar het dubbelstukweefsel te vinden.
Echter, geen enkele van deze oplossingen biedt een oplossing voor het dubbelstukweven met lancetten in de zone van het harnas waar in elke kettinggang zich een lancet uitstrekt, en de hevelogen van de poolkettinggarens zich tussen de lancetten dienen te bewegen waar ook reeds een aantal poolkettinggarens en hevels voor poolkettinggarens aanwezig zijn. Bij het dubbelstukweven op dubbelgrijperweefmachines komt het veelvuldig voor dat op ieder schot ongeveer de helft van de dode pool in het center staat wat betekent dat de overeenkomstige hevelogen zich tussen de lancetten kunnen bevinden. Dit beperkt sterk de ruimte voor de poolkettinggarens om elkaar te kruisen. Dit leidt tot versnelde slijtage van de hevels.
Om bij hoge dichtheden het weefproces enigszins haalbaar en betrouwbaar te maken verhoogt men de veerspanning om met hogere kracht een hevel met poolkettingdraad door deze bundel te halen.
Het is gekend om bij het verweven van hogere dichtheden van kettinggarens alternerend in de ene riettand een lancet in te brengen en in de volgende riettand geen lancet in te brengen. Dit heeft echter als nadeel dat in de riettand met lancet de inslag goed op afstand gehouden wordt terwijl in de daaropvolgende riettand zonder lancet de inslag door de spanning op de poolkettinggarens meer naar het center van het dubbelstukweefsel getrokken wordt, zodat het weefsel een ongewenst geribd effect vertoont .
Dit effect is zeer uitgesproken bij de 1/1 V binding, waarbij een deel van het poolvormende poolkettinggaren op de bindketting trekt en de poolnop zich daardoor op een andere hoogte laat afbinden dan de in inslagrichting naast
<Desc/Clms Page number 5>
liggende poolnop die op afstand gehouden wordt door een lancet, en ook op een andere hoogte dan de in kettingrichting voor- en achterliggende poolnop die op de spanketting afgebonden wordt.
Het doel van de uitvinding is te voorzien in een lancetinrichting voor een dubbelstukweefmachine, waarbij weefsels van hoge dichtheid en/of hoog aantal koor geweven kunnen worden en waarbij de dichtheid van de inzetbare lancetten als afstandshouder evenredig kan verhoogd worden.
Dit doel wordt opgelost door te voorzien in een lancetinrichting voor een dubbelstukweefmachine, waarbij de lancetten uitgevoerd zijn in minstens twee uitvoeringen die afwisselend naast elkaar in de dubbelstukweefmachine ingebouwd worden, en waarbij elke van twee of meer naast elkaar ingezette lancetten in de zone tussen de plaats van opname in de lancethouder en de top van de lancet aan het daartegenover liggende uiteinde van de lancet voorzien is van één of meerdere zones die elkaar bij projectie van de lancetten in inslagrichting niet overlappen.
Deze uitvoeringswijze biedt enerzijds als voordeel dat in de zone (s) twee naast elkaar liggende lancetten die zich bij projectie in inslagrichting niet overlappen, de kettinggarens samen met de hevels om elkaar te kruisen beschikken over een breedte die de dikte van één lancet groter is dan bij het inzetten van normale lancetten.
Anderzijds is in hoogterichting op ieder niveau over een grotere breedte (nagenoeg dubbele breedte) geen lancet aanwezig zodanig dat de kettinggarens en de hevels tussen twee evenwijdige gelijksoortige lancetten een grotere buffercapaciteit hebben.
Daarmee wordt bedoeld dat wanneer bij bewegingen van kettinggarens en hun hevels botsingen tussen kettinggarens en/of hevels onderling ontstaan ten gevolge van het grotere pakket naast elkaar liggende kettinggarens en hevels, deze garens en/of hevels door een kleine zijdelingse beweging de effecten van dergelijke botsingen (wrijving, breuk, verstrengeling) kunnen verkleinen. Verder maakt de beperktere hoogte van de lancetten deze lancetten elastischer, wat betekent dat deze zich gemakkelijker kunnen zetten om meer plaats te creëren waar dit nodig is, en achteraf
<Desc/Clms Page number 6>
naar hun normale toestand terugkeren ten gevolge van hun elastisch gedrag en van de spanning op deze kettinggarens en hevels.
In een voorkeursuitvoering van een lancetinrichting volgens de uitvinding vertoont elke lancet ter hoogte van de genoemde zone(s) een versmalling, zodanig dat de hoogte van de genoemde zone (s) is dan de hoogte van de lancet.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een lancetinrichting volgens de uitvinding, vertoont elke lancet over een deel van de genoemde zone (s) over de volledige genoemde zbne(s) een knik, zodanig dat het deel van de genoemde zone(s) of de volledige genoemde zone (s) tegenover de plaats waar de opname van de lancet in de lancethouder gebeurt en tegenover de top van de lancet.
De top van elke lancet is daarbij bij voorkeur getrapt, en de knik van het deel van de genoemde zone (s) de volledige genoemde zone (s) zodanig uitgevoerd dat het deel van de genoemde zone (s) de volledige genoemde zone (s) tegenover de hoogste trap van de lancet.
In een eerste voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een lancetinrichting volgens de uitvinding, is de weefmachine voorzien van een weefriet, en is het uiteinde van de versmalling of de knik aan de kant van de top van elke lancet in weefrichting voorzien vóór het bereik van het weefriet.
Het voorzien van het uiteinde van de versmalling of knik voor het bereik van het weefriet heeft als voordeel dat de kettinggarens niet onder invloed van de kracht van de beweging van het weefriet de overgang van de zone met meer ruimte voor de kettinggarens naar de zone met minder ruimte moeten maken. De botsing wordt aldus niet door de kracht van het weefriet versterkt.
In een andere voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een lancetinrichting volgens de uitvinding, is de weefmachine voorzien van een weefriet, en is het uiteinde van de
<Desc/Clms Page number 7>
versmalling of de knik aan de kant van de top van de lancet in weefrichting voorzien binnen het bereik van het weefriet.
Het voorzien van de het uiteinde van de versmalling of knik binnen het bereik van het weefriet heeft als voordeel dat de kettinggarens, vóór het kruisen van kettinggarens binnen het weefriet en de riettand, over een beperktere hoogte hinder ondervinden van de aanwezigheid van de lancet.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een lancetinrichting volgens de uitvinding, is de weefmachine voorzien van een weefriet met riettanden, waarbij elke lancet voorzien is in een verschillende riettand.
Daarbij kan de lancettop in een kleinere dikte uitgevoerd worden dan de rest van de lancet.
Dit biedt als voordeel dat er in de zone binnen het bereik van het weefriet meer ruimte wordt gegeven aan de kettinggarens.
Nog meer bij voorkeur wordt de zone van kleinere lancetdikte daarbij uitgebreid tot de volledige zone waarin het weefriet over elke lancet beweegt.
De lancetten van de lancetinrichting volgens de uitvinding zijn bij voorkeur uitgevoerd in twee uitvoeringen.
Deze twee uitvoeringen zijn bij voorkeur verticaal symmetrisch ten opzichte van elkaar.
Wanneer deze twee uitvoeringen van lancetten ten opzichte van elkaar symmetrisch tegenover een verticale lijn zijn uitgevoerd, kunnen twee naast elkaar liggende lancetten op dezelfde manier uitgevoerd worden, maar op een andere wijze (180 gedraaid ten opzichte van hun horizontale langsas) gemonteerd worden.
<Desc/Clms Page number 8>
In een voorkeursuitvoeringsvorm van een lancetinrichting volgens de uitvinding, is de weefmachine voorzien van een weefriet van halve dichtheid dat voorzien is met riettanden waarin één of meerdere kettinggangen worden aangebracht, waarbij zich binnen elke riettand een lancet van eerste uitvoering en een lancet van de tweede uitvoering uitstrekt, en waarbij zich binnen elke riettand twee kettinggangen voortbewegen die van elkaar gescheiden worden door één van beide lancetten.
De lancetinrichting volgens de uitvinding -wordt bij voorkeur toegepast bij een dubbelstukweefmachine met twee inslaginbrengniveau's.
In deze beschrijving wordt door middel van referentiecijfers verwezen naar de hierbij gevoegde tekeningen waarbij: - figuur 1 een dwarsdoorsnede voorstelt van een dubbelstukweefmachine met een eerste uitvoeringsvorm van een lancetinrichting volgens de uitvinding, waarin twee naast elkaar liggende lancetten volgens de uitvinding voorzien zijn; - figuur 2 een dwarsdoorsnede voorstelt van een dubbelstukweefmachine met een tweede uitvoeringsvorm van een lancetinrichting volgens de uitvinding; - figuur 3a een doorsnede ter hoogte van de hevels volgens de stand van de techniek voorstelt; - figuur 3b een doorsnede ter hoogte van de hevels volgens de uitvinding voorstelt ; - figuur 4a een doorsnede in het weefriet volgens de stand van de techniek voorstelt, waarbij de lancetten getoond worden tegenover de riettanden;
- figuur 4b een doorsnede in het weefriet volgens de uitvinding voorstelt, waarbij de lancetten getoond worden tegenover de riettanden; - figuur 5 een doorsnede in het weefriet wordt voorgesteld waarbij twee lancetten per riettand worden voorzien, wat gebruikt wordt bij weefsels met hoge dichtheid ; - figuur 6 een doorsnede in het weefriet wordt voorgesteld waarbij de lancetten in drie varianten worden uitgevoerd;
<Desc/Clms Page number 9>
figuur 7a een lepellancet volgens de stand van de techniek voorstelt; figuur 7b een lepellancet volgens de uitvinding voorstelt.
Op figuren 1 en 2 wordt een lancetinrichting voorgesteld die voorzien is in een dubbelstukweefmachine met twee inslaginbrengniveau's. In deze lancetinrichting volgens de uitvinding zijn één of meerdere lancetten (1, 2) voorzien die ingebouwd worden in een lancethouder (niet voorgesteld op de figuur) van een dubbelstukweefmachine (100). De lancetten (1, 2) zijn uitgevoerd in minstens twee verschillende uitvoeringen, die afwisselend naast elkaar in de dubbelstukweefmachine (100) ingebouwd worden. Op de figuren 1 en 2 is een lancetinrichting voorgesteld waarbij de lancetten in de lancetinrichting uitgevoerd zijn in twee uitvoeringen.
Deze twee naast elkaar ingezette lancetten (1, 2) zijn in de zone tussen de plaats van opname in de lancethouder (3) en de top (4a, 4b) van de lancet (1, 2) aan het daartegenover liggende uiteinde van de lancet (1, 2) voorzien van één of meerdere zones (C, D) die elkaar bij projectie in inslagrichting niet overlappen.
Deze uitvoeringswijze biedt enerzijds als voordeel dat in de zone (s) D) van twee naast elkaar liggende lancetten (1, 2) die zich bij projectie in inslagrichting niet overlappen, de kettinggarens (7,8) samen met de hevels (9,10) om elkaar te kruisen beschikken over een breedte die de dikte van één lancet (1, 2) groter is dan bij het inzetten van normale lancetten. De dikte van één lancet (1, 2) is hier bij voorkeur gelegen tussen 0,3 en 0,5 mm. Hiertoe dienen de kettinggarens (7,8) in hun verticale beweging samen met de hevels (9,10) een kleine zijdelingse beweging te maken.
Anderzijds is, zoals voorgesteld op figuur 3b, in hoogterichting op ieder niveau over een grotere breedte (nagenoeg dubbele breedte) geen lancet (1, 2) aanwezig zodanig dat de kettinggarens (7,8) en de hevels (9,10) tussen twee evenwijdige gelijksoortige lancetten (1, 2) een grotere buffercapaciteit hebben. Daarmee wordt bedoeld dat wanneer bij bewegingen van kettinggarens (7,8) en hun hevels (9,10) botsingen tussen kettinggarens (7,8) en/of hevels (9,10) onderling ontstaan ten gevolge van het grotere pakket naast elkaar liggende kettinggarens (7,8) en hevels
<Desc/Clms Page number 10>
(9,10), deze garens en/of hevels door een kleine zijdelingse beweging de effecten van dergelijke botsingen (wrijving, breuk, verstrengeling) kunnen verkleinen.
In de stand van de techniek, zoals wordt voorgesteld op figuur 3a, strekt elke lancet (20) zich daarentegen uit over de volledige hoogte.
Verder maakt de beperktere hoogte van de lancetten (1, 2) deze lancetten (1, 2) elastischer, wat betekent dat deze zich gemakkelijker kunnen zetten om meer plaats te creëren waar dit nodig is, en achteraf naar hun normale toestand terugkeren ten gevolge van hun elastisch gedrag en van de spanning op deze kettinggarens (7,8) en hevels (9,10).
Voorbeeld : bij gebruik van een riet van 500 is 4 mm beschikbaar per twee kettinggangen voor twee lancetten (1, 2) met een dikte van 0,3 mm en de verschillende kettinggarens uit de twee kettinggangen. Met lancetten (1, 2) volgens de uitvinding is per twee kettinggangen 4 mm beschikbaar, en is voor evenveel kettinggarens (7,8) slechts één lancetdikte van 0,3 mm nodig, wat een bijkomende vrije ruimte oplevert van 0,3mm ten opzichte van de 3,4mm. Dit houdt een stijging in van ongeveer 9 %. Deze grotere ruimte laat toe dat de veerspanning op de hevels (9,10) van de poolkettinggarens (7,8) verlaagd wordt en vertraagt de slijtage op de hevels (9,10).
Op figuur 1 wordt een lancetinrichting voorgesteld waarbij elke lancet (1, 2) ter hoogte van de één of meerdere zone (s) D) een versmalling (13a, 13b)vertoont, zodanig dat de hoogte van de genoemde zone (s) D) kleiner is dan de hoogte van de lancet (1, 2).
Op figuur 2 zijn deze twee uitvoeringen verticaal symmetrisch ten opzichte van elkaar uitgevoerd. Gezien deze symmetrie, hebben twee naast elkaar liggende lancetten (1, 2) dezelfde uitvoering, maar worden de lancetten (1, 2) 180 gedraaid ten opzichte van een horizontale as in de lancethouder gemonteerd. Om deze reden zal in de hierop volgende paragraaf voor de opbouw van de lancetten (1, 2) slechts één van de twee lancetten (1, 2) besproken worden. De lancet (1, 2) zoals
<Desc/Clms Page number 11>
voorgesteld op figuur 2, vertoont over de volledige genoemde zone (s) D) een knik (12a, 12b), zodanig dat de volledige genoemde zone (s) D) afbuigt tegenover de plaats waar de opname van de lancet (1, 2) in de lancethouder (3) gebeurt en tegenover de top (4a, 4b) van de lancet (1, 2).
Echter, ook een deel van de genoemde zone (s) (C, D) kan afbuigen tegenover de plaats waar de opname van de lancetten in de lancethouder (3) gebeurt en tegenover de top (4a, 4b) van de lancetten (1, 2), wat niet voorgesteld wordt op de figuur.
Wanneer, zoals voorgesteld op figuur 2, de top (4a, 4b) van de lancet (1, 2) getrapt is uitgevoerd, zal het deel van de genoemde zone (s) de volledige genoemde zone(s) afbuigen tegenover de hoogste trap van de lancet (1, 2).
De uitvinding heeft hierbij als voordeel dat de hoogte van de lancet (1, 2), die bij getrapte lancetten overeenkomt met de hoogste trap van de lancet (1, 2), niet langer over de hele lengte constant is, en de lancetten (1, 2) lichter en goedkoper en beter manipuleerbaar en minder stijf zijn, zodat ze gemakkelijker zijdelings hun positie bijsturen om de effecten van botsingen van kettinggarens (7,8) onderling of hevels (9,10) onderling of de effecten van botsingen tussen kettinggarens (7,8) en hevels (9,10) te dempen ofte neutraliseren.
De zone waar de versmalling (13a, 13b) of de knik (12a, 12b) eindigt (i. e. om terug over te gaan naar een volledige overlapping van twee naast elkaar liggende lancetten (1, 2) bij projectie in inslagrichting), kan in weefrichting zowel vóór het bereik van het weefriet (5a, 5b) optreden, i. e. zoals voorgesteld op figuren 1 en 2, als binnen het bereik van het weefriet (5a, 5b), i. e. tussen toestand 5a en 5b (wat niet voorgesteld wordt op de figuren), gebeuren.
Het voorzien van het uiteinde van (14a, 14b) de versmalling (13a, 13b) of knik (12a, 12b) aan de kant van de top (4a, 4b) van elke lancet (1, 2) vóór het bereik van het weefriet (5a, 5b) heeft'als voordeel dat de kettinggarens (7,8) niet onder invloed van de kracht van de beweging van het weefriet (5a, 5b) de overgang van de zone met
<Desc/Clms Page number 12>
meer ruimte voor de kettinggarens (7,8) naar de zone met minder ruimte moeten maken. De botsing wordt aldus niet door de kracht van het weefriet versterkt.
Het voorzien van de het uiteinde (14a, 14b) van de versmalling (13a, 13b) of knik (12a, 12b) aan de kant zijde van de top (4a, 4b) van elke lancet (1, 2) binnen het bereik van het weefriet (5a, 5b) heeft als voordeel dat de kettinggarens (7,8), vóór het kruisen van kettinggarens (7,8) binnen het weefriet (5a, 5b) en de riettand, over een beperktere hoogte hinder ondervinden van de aanwezigheid van de lancet (1, 2).
De top (4a, 4b) kan is een andere, bij voorkeur kleinere, dikte uitgevoerd worden dan de rest van de lancet (1, 2) om in die zone meer ruimte te bieden voor de kettinggarens (7,8).
Deze zone van kleinere lancetdikte kan uitgebreid worden tot de volledige zone binnen dewelke het weefriet (5a, 5b) beweegt, i. e. tussen 5a en 5b, en wat niet voorgesteld is op de figuren.
Elke lancet (1, 2) volgens de uitvinding kan zich door een verschillende riettand (21) uitstrekken, zoals wordt voorgesteld op figuur 4b. In de stand van de techniek, zoals wordt voorgesteld op figuur 4a, strekt zich ook per riettand (21) één lancet (20) uit, maar over een dubbele hoogte.
Zoals wordt voorgesteld op figuur 5, kan voor hoge dichtheden echter ook gewerkt worden met een weefriet (5a, 5b) van halve dichtheid ten opzichte van het aantal kettinggangen, waarbij zich binnen elke riettand (21) een lancet (1) van het eerste type en een lancet (2) van het tweede type uitstrekt, en waarbij zich binnen elke riettand twee kettinggangen voortbewegen die van elkaar gescheiden worden door beide lancetten (1, 2). Deze uitvoering biedt als voordeel dat de kettinggarens (7,8) per kettinggang in breedterichting de ruimte van de breedte van één riettand (21) bij krijgen, en bovendien de lancetten (1, 2) binnen de verdubbelde riettand (21) zich zijdelings wat kunnen verplaatsen om de doorgang en de kruising van kettinggarens (7,8) te bevorderen.
<Desc/Clms Page number 13>
Zoals hierboven reeds eerder vermeld, kunnen de lancetten (1, 2,3), zoals wordt voorgesteld op figuur 6, ook in meer dan twee uitvoeringen uitgevoerd worden (bijv. in drie uitvoeringen), waarbij bepaalde zones van naast elkaar liggende lancetten (1, 2,3) elkaar bij projectie in inslagrichting niet overlappen. De lancetten (1, 2,3) zijn hierbij uitgevoerd zoals hierboven omschreven.
Wanneer hogere lancethoogtes worden gebruikt, dan worden de lancetten uitgevoerd onder de vorm van lepellancetten (16), zoals wordt voorgesteld op figuren 7a en 7b.
Bij lepellancetten (16) wordt enkel ter hoogte van de top (17) de volle breedte gebruikt, en daarachter wordt overgegaan naar een smallere breedte, om op deze wijze de afstand tussen de twee grijpers van de dubbelstukweefmachine (100) te verkleinen ten einde de te trekken gaap te verkleinen. De lepellancetten (16a) van de stand van de techniek worden aangepast volgens de uitvinding, wat leidt tot lepellancetten (16b, 16c) zoals wordt voorgesteld op figuur 7b. Dergelijk aangepaste lancetinrichting heeft dan ook de voordelen van de uitvinding bij het inzetten bij hogere dichtheden.