BE1021710B1 - Een steungeheel voor een weefmachine - Google Patents

Een steungeheel voor een weefmachine Download PDF

Info

Publication number
BE1021710B1
BE1021710B1 BE2013/0664A BE201300664A BE1021710B1 BE 1021710 B1 BE1021710 B1 BE 1021710B1 BE 2013/0664 A BE2013/0664 A BE 2013/0664A BE 201300664 A BE201300664 A BE 201300664A BE 1021710 B1 BE1021710 B1 BE 1021710B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
support
shed
intermediate support
weft
weft thread
Prior art date
Application number
BE2013/0664A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Picanol
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol filed Critical Picanol
Priority to BE2013/0664A priority Critical patent/BE1021710B1/nl
Priority to PCT/EP2014/070788 priority patent/WO2015049201A1/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1021710B1 publication Critical patent/BE1021710B1/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03CSHEDDING MECHANISMS; PATTERN CARDS OR CHAINS; PUNCHING OF CARDS; DESIGNING PATTERNS
    • D03C1/00Dobbies
    • D03C1/14Features common to dobbies of different types
    • D03C1/16Arrangements of dobby in relation to loom
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03CSHEDDING MECHANISMS; PATTERN CARDS OR CHAINS; PUNCHING OF CARDS; DESIGNING PATTERNS
    • D03C3/00Jacquards
    • D03C3/24Features common to jacquards of different types
    • D03C3/26General arrangements of jacquards, or disposition in relation to loom
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D49/00Details or constructional features not specially adapted for looms of a particular type
    • D03D49/02Construction of loom framework

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)

Abstract

Een steungeheel (1) voor een weefmachine (2) met een tussensteun (50) die is aangebracht boven op het frame (30) van de weefmachine (2) en waarop een gaapvormingsinrichting (40) is bevestigd. Bij de tussensteun (50) verschillen de respectievelijke projecties, volgens de inslagrichting (28) op een vlak bepaald door de kettingrichting (18) en de gaapvormingsrichting (48), van de eerste zijtussensteun (52) en de tweede zijtussensteun (54). Een tussensteun (50) voor gebruik in een dergelijk steungeheel (1)

Description

EEN STEUNGEHEEL VOOR EEN WEEFMACHINE
[01] De uitvinding betreft een steungeheel voor een weefmachine, meer in het bijzonder een steungeheel voor het bevestigen van een gaapvormingsinrichting boven op een weefmachine waarbij een inslagdraad volgens een inslagrichting vanaf een insertiezijde naar een aankomstzijde in een weefvak wordt gebracht en verder ook een tussensteun voor gebruik in een dergelijk steungeheel.
[02] Dergelijke steungehelen zijn bijvoorbeeld gekend uit EP1171658 en EP1096048. Deze steungehelen, waarbij de gaapvormingsinrichting, bijvoorbeeld in de vorm van een jacquard, boven op de weefmachine wordt aangebracht, bieden het voordeel dat de weefmachine en gaapvormingsinrichting op eenvoudige wijze samen kunnen worden verplaatst bij het herinrichten van de productielijn in de weverij, alsook het feit dat er geen noodzaak is aan extra vloeroppervlak, naast het vloeroppervlak voorzien voor de weefmachine zelf. Echter zoals aangegeven in EP1171658 en EP1096048 worden de verticale elementen van het steungeheel aan de achterzijde van de weefmachine aangebracht teneinde de bereikbaarheid van de zone waar het weefsel gevormd wordt aan de voorzijde van de weefmachine bereikbaar te houden voor de operator. Een verticaal element in deze zone is immers hinderend bij het bedienen en onderhouden van de weefmachine. Dergelijke steungehelen waarbij deze verticale elementen op deze wijze worden aangebracht, kunnen echter bij snel werkende weefmachines en gaapvormingsinrichtingen niet langer voldoende stabiliteit garanderen. Het steungeheel wordt immers belast door het gewicht van de gaapvormingsinrichting, wat voor een jacquard bijvoorbeeld twee tot drie ton kan bedragen alsook een dynamische belasting, bijvoorbeeld ontwikkeld door de veren die inwerken op de hevels bediend door de jacquard wat bijvoorbeeld drie tot vijf ton kan bedragen. Verder wordt het steungeheel ook blootgesteld aan heel wat vibraties ten gevolge van de weefoperatie, bijvoorbeeld veroorzaakt door de heen en weer bewegende aanslaginrichting. Dit alles kan er toe leiden dat oscillaties worden opgewekt in het steungeheel, waardoor in het bijzonder de buigmomenten die inwerken op de verticale delen sterk toenemen.
[03] Om de benodigde stabiliteit te verzekeren, wordt in dergelijke gevallen vaak gebruik gemaakt van een steungeheel voor de gaapvormingsinrichting dat los van de weefmachine op de grond wordt geplaatst. Daarbij worden de verticale delen van het steungeheel zo ver als mogelijk uit elkaar geplaatst en wordt er voor gezorgd dat er een zekere ruimte aanwezig is tussen deze verticale delen en de voorzijde van de weefmachine, zodat de operator niet gehinderd wordt bij het bedienen van de weefmachine. Echter dergelijke steungehelen bieden het nadeel dat ze een groter vloeroppervlak vereisen en bij een herinrichting van de productieketen of bij onderhoudswerkzaamheden niet makkelijk samen met de weefmachine verplaatst kunnen worden.
[04] Bijgevolg bestaat er een nood aan een steungeheel voor het bevestigen van een gaapvormingsinrichting boven op een weefmachine die de voornoemde nadelen niet vertoont en die voldoende stabiliteit en weerstand tegen oscillaties kan bieden zonder extra vloeroppervlak te vereisen en zonder de operator te hinderen bij het bedienen van de weefmachine.
[05] Volgens een eerste aspect van de uitvinding wordt er voorzien in een steungeheel voor een weefmachine die werkzaam is om een inslagdraad volgens een inslagrichting vanaf een insertiezijde naar een aankomstzijde in een weefvak in te brengen met de kenmerken volgens conclusie 1. In het bijzonder een steungeheel bevattende een tussensteun die aanbrengbaar is boven op de weefmachine, waarbij de tussensteun asymmetrisch is. De tussensteun is asymmetrisch om ter hoogte van de insertiezijde de bereikbaarheid van de inslagdraad te garanderen en om ter hoogte van de aankomstzijde de stabiliteit van het steungeheel, meer in het bijzonder van de tussensteun, te garanderen.
[06] Door de asymmetrische constructie wordt het risico op het ontstaan van oscillaties verminderd, aangezien de vervormingen en trillingen zich minder in dezelfde richting uitstrekken als de elementen van de weefmachine of gaapvormingsinrichting die dergelijke oscillaties veroorzaken.
[07] Volgens een uitvoeringsvorm is de tussensteun zo gevormd dat: - volgens de inslagrichting ter hoogte van het begin van de baan van de inslagdraad, de tussensteun minstens één zijde van de baan van de inslagdraad vrij laat om de bereikbaarheid van de inslagdraad te garanderen; en - volgens de inslagrichting ter hoogte van het einde van de baan van de inslagdraad, meer in het bijzonder voorbij het einde van de baan van de inslagdraad, de tussensteun zich aan weerszijden van de baan van de inslagdraad maximaal uitstrekt om de stabiliteit van het steungeheel te garanderen, meer in het bijzonder te verhogen.
[08] Op deze wijze wordt een maximale stabiliteit bekomen door het steungeheel zich toch te laten uitstrekken aan weerszijden van de baan van de inslagdraad op een plaats, voorbij het einde van de baan van de inslagdraad, waar de operator er geen hinder van ondervindt tijdens het bedienen van de weefmachine.
[09] Volgens een verdere uitvoeringsvorm, waarbij: - het steungeheel bevat de weefmachine bevattende: - gaapvormingselementen werkzaam om een weefvak te vormen met kettingdraden die parallel aan een kettingrichting worden aangevoerd vanaf een kettingzijde naar een weefselzijde; - een inslaginrichting werkzaam om een inslagdraad in een door de gaapvormingselementen gevormd weefvak in te brengen langs een baan volgens een inslagrichting, vertrekkende van een insertiezijde, waar de baan van de inslagdraad het weefvak binnendringt, naar een tegenoverliggende aankomstzijde, waar de baan van de inslagdraad het weefvak verlaat; - een frame bevattende een eerste zijsteun aangebracht ter hoogte van de insertiezijde en een tweede zijsteun aangebracht ter hoogte van de aankomstzijde; - het steungeheel bevat verder een gaapvormingsinrichting verbonden met de gaapvormingselementen en werkzaam om de gaapvormingselementen volgens een gaapvormingsrichting, nagenoeg dwars op de kettingrichting en de inslagrichting op en neer te bewegen om het weefvak te vormen; - het steungeheel bevat verder de tussensteun, die is aangebracht boven op het frame van de weefmachine, en waarop de gaapvormingsinrichting is bevestigd, de tussensteun bevattende: - een eerste zijtussensteun die op de eerste zijsteun is aangebracht; en - een tweede zijtussensteun die op de tweede zijsteun is aangebracht, daardoor gekenmerkt dat de respectievelijke projecties, volgens de inslagrichting op een vlak bepaald door de kettingrichting en de gaapvormingsrichting, van de eerste zijtussensteun en de tweede zijtussensteun verschillen.
[10] De asymmetrische tussensteun die op deze wijze gevormd wordt door zijtussensteunen waarvan de projectie, met andere woorden het zijaanzicht, volgens een vlak dwars op de inslagrichting, verschilt, zorgt er voor dat er minder vervormingen en trillingen van de tussensteun, meer in het bijzonder trillingen volgens de kettingrichting opgewekt of gegenereerd door de oscillerende aanslaginrichting, optreden, waardoor eveneens het risico op oscillaties vermindert en de positionering van de gaapvormingsinrichting beter kan worden gegarandeerd tijdens het bedrijf van de weefmachine.
[11] Volgens een verdere uitvoeringsvorm strekt, ter hoogte van de baan van de inslagdraad volgens de gaapvormingsrichting, de eerste zijtussensteun zich volgens de kettingrichting enkel uit aan één eerste zijde van de baan van de inslagdraad, welke eerste zijde aan de kettingzijde is gelegen.
[12] Dit zorgt voor een goede bereikbaarheid van de zone aan de insertiezijde waar de inslagdraad aanwezig is, ook insertiezone genoemd, voor de operator tijdens het bedienen van de weefmachine.
[13] Volgens een verdere uitvoeringsvorm strekt, ter hoogte van de baan van de inslagdraad volgens de gaapvormingsrichting, de tweede zijtussensteun zich volgens de kettingrichting uit aan de eerste zijde van de baan van de inslagdraad en aan een tweede zijde van de baan van de inslagdraad, welke tweede zijde aan de weefselzijde is gelegen.
[14] Op deze wijze wordt een maximale stabiliteit geboden op een plaats die de bereikbaarheid niet negatief beïnvloedt.
[15] Volgens een verdere uitvoeringsvorm strekt ter hoogte van de baan van de inslagdraad volgens de gaapvormingsrichting, de tweede zijtussensteun zich volgens de kettingrichting verder uit in de richting van de weefselzijde dan de eerste zijtussensteun.
[16] In het bijzonder de bereikbaarheid van de baan van de inslagdraad aan de weefselzijde is tijdens het bedrijf van de weefmachine rioodzakelijk voor de operator. Hier wordt deze gemaximaliseerd aan de insertiezijde.
[17] Volgens een verdere uitvoeringsvorm is: - de eerste zijtussensteun verbonden met de eerste zijsteun aan een volgens de kettingrichting voorste verbindingspunt dat zich het meest aan de weefselzijde bevindt en een volgens de kettingrichting achterste verbindingspunt dat zich het meest aan de kettingzijde bevindt, en - de tweede zijtussensteun verbonden met de tweede zijsteun aan een volgens de kettingrichting voorste verbindingspunt dat zich het meest aan de weefselzijde bevindt en een volgens de kettingrichting achterste verbindingspunt dat zich het meest aan de kettingzijde bevindt, - waarbij het voorste verbindingspunt van de tweede zijtussensteun zich volgens de kettingrichting verder in de richting van de weefselzijde bevindt dan het voorste verbindingspunt van de eerste zijtussensteun.
[18] Op deze wijze worden de krachten ten gevolge van de koppels die ontwikkeld worden door de buigmomenten in de zijtussensteunen onder controle gehouden zonder dat de ergonomie voor de operator aan de insertiezijde in het gedrang komt. Verder zorgt deze asymmetrische bevestiging aan de verbindingspunten er ook voor dat het risico op oscillaties wordt gereduceerd.
[19] Volgens een verdere uitvoeringsvorm bevindt de projectie volgens de gaapvormingsrichting op een vlak bepaald door de inslagrichting en de kettingrichting van het zwaartepunt van de gaapvormingsinrichting zich binnen de projectie van de veelhoek gevormd door het voorste verbindingspunt en het achterste verbindingspunt van de eerste zijtussensteun en het voorste verbindingspunt en het achterste verbindingspunt van de tweede zijtussensteun.
[20] Een dergelijke positionering van de verbindingspunten zorgt voor een inherent stabiele situatie waardoor de krachten ten gevolge van de buigmomenten ontwikkeld in de zijtussensteunen ter hoogte van de verbindingspunten beperkt worden.
[21] Volgens een verdere uitvoeringsvorm bevat de eerste zijtussensteun minstens twee verbindingspunten die volgens de gaapvormingsrichting op een verschillende hoogte zijn aangebracht. Bij voorkeur zijn het voorste verbindingspunt en het achterste verbindingspunt van de eerste zijtussensteun volgens de gaapvormingsrichting op een verschillende hoogte aangebracht.
[22] Hierdoor wordt de relatieve afstand tussen de verbindingspunten verhoogd, waardoor de buigmomenten efficiënter kunnen worden opgevangen. Dit is in het bijzonder voordelig voor de eerste zijtussensteun aangezien de afstand tussen het voorste verbindingspunt en het achterste verbindingspunt beperkt wordt door de baan van de inslagdraad.
[23] Volgens een verdere uitvoeringsvorm is het voorste verbindingspunt van de eerste zijtussensteun volgens de gaapvormingsrichting hoger aangebracht dan het achterste verbindingspunt van de eerste zijtussensteun.
[24] Deze specifieke positionering van de verbindingspunten zorgt voor een maximale afstand van het achterste verbindingspunt tot het zwaartepunt van de gaapvormingsinrichting waardoor opnieuw de krachten ten gevolge van het buigmoment, in het bijzonder in de eerste zijtussensteun kunnen worden gereduceerd.
[25] Volgens een verdere uitvoeringsvorm bevat de tussensteun verder een dwarsprofiel dat zich uitstrekt tussen de eerste zijtussensteun en de tweede zijtussensteun en waarop de gaapvormingsinrichting is bevestigd.
[26] Volgens een verdere uitvoeringsvorm bevat de gaapvormingsinrichting een jacquardinrichting.
[27] Dergelijke inrichtingen die immers op een bepaalde hoogte boven de weefmachine worden aangebracht, vertonen vaak een aanzienlijk gewicht en stellen tijdens het bedrijf het steungeheel bloot aan aanzienlijke dynamische belastingen.
[28] Volgens een tweede aspect van de uitvinding wordt er voorzien in een tussensteun voor gebruik in een steungeheel volgens het eerste aspect van de uitvinding, de tussensteun bevattende: - een eerste zijtussensteun die op de eerste zijsteun is aangebracht; en - een tweede zijtussensteun die op de tweede zijsteun is aangebracht, waarbij de respectievelijke projecties, volgens de inslagrichting op een vlak bepaald door de kettingrichting en de gaapvormingsrichting, van de eerste zijtussensteun en de tweede zijtussensteun verschillen.
[29] Verdere kenmerken, voordelen en uitvoeringsvoorbeelden van de uitvinding zullen nu beschreven worden aan de hand van de tekeningen waarin: - Figuur 1A schematisch een gedeeltelijke doorsnede volgens de lijn l-l in Figuur 1B weergeeft; - Figuur 1B schematisch een gedeeltelijk vooraanzicht van het steungeheel volgens de uitvinding weergeeft; - Figuur 1C schematisch een gedeeltelijke doorsnede volgens de lijn ll-ll in Figuur 1B weergeeft; - Figuur 1D schematisch een gedeeltelijk zijaanzicht van de eerste zijtussensteun uit Figuren 1A-1C weergeeft; - Figuur 1E schematisch een gedeeltelijk zijaanzicht van de tweede zijtussensteun uit Figuren 1A-1C weergeeft; - Figuren 2A en 2B gelijkaardige zijaanzichten zoals Figuren 1D en 1E van de respectievelijke zijtussensteunen van een alternatieve uitvoeringsvorm weergeven; - Figuur 3 een gedeeltelijke weergave is van Figuur 1C, waarbij de ligging van het zwaartepunt van de gaapvormingsinrichting wordt weergegeven; en - Figuur 4 een perspectiefaanzicht van een volgende uitvoeringsvorm, gelijkaardig aan de uitvoeringsvorm uit Figuren 2A en 2B weergeeft.
[30] Figuur 1 toont een uitvoeringsvorm van een steungeheel 1 voor een weefmachine 2. Een dergelijke weefmachine kan een luchtweefmachine, een grijperweefmachine, een waterjetweefmachine, een projectielweefmachine, een grijperschietspoelweefmachine of eender welk ander type van weefmachine zijn. De weefmachine 2 bevat een kettingboom 3 waar kettingdraden 14 worden afgewikkeld, waarna de kettingdraden 14 via een sleepboom 4, die zich situeert aan de kettingzijde 15 van de weefmachine 2, volgens een nagenoeg horizontale kettingrichting 18 gaan voortbewegen. Via de gecoördineerde werking van gaapvormingselementen 10, een aanslaginrichting 7 en een inslaginrichting 20 wordt door de kettingdraden 14 samen met een inslagdraad 26 een weefsel 17 gevormd. Dit weefsel 17 wordt via een borstboom 5 op een weefselrol 6 gewikkeld. De gaapvormingselementen 10, bijvoorbeeld hevels met een draadoog waarin een kettingdraad 14 kan worden aangebracht, zijn werkzaam om een weefvak 12 te vormen met deze kettingdraden 14. De kettingdraden 14, die parallel aan een kettingrichting 18 worden aangevoerd van de kettingzijde 15 naar de weefselzijde 16, worden hiervoor ter hoogte van het weefvak 12 volgens een bepaald patroon geopend, door de kettingdraden 14 volgens een nagenoeg verticale gaapvormingsrichting 48 respectievelijk op of neer te bewegen volgens een vooraf bepaald patroon. Om deze beweging te realiseren is er een gaapvormingsinrichting 40 aanwezig. Zoals schematisch weergegeven, is de gaapvormingsinrichting 40 verbonden met de gaapvormingelementen 10. De weergegeven gaapvormingsinrichting 40 bevat bijvoorbeeld een gekende jacquardinrichting die werkzaam is om de gaapvormingselementen 10 in de vorm van hevels volgens een gaapvormingsrichting 48, dit wil zeggen nagenoeg dwars op de kettingrichting 18 en de inslagrichting 28, op en neer te bewegen om het weefvak 12 te vormen. Hiervoor wordt bijvoorbeeld ieder als hevel uitgevoerd gaapvormingselement 10, of ieder groepje van een bepaald aantal als hevels uitgevoerde gaapvormingselementen 10, aan één zijde verbonden met een koord aan de jacquardinrichting en aan de andere zijde verbonden met een veermechanisme 38 zoals schematisch weergegeven. De jacquardinrichting 40 kan op deze wijze iedere hevel of ieder groepje van hevels individueel aansturen om het gewenste patroon voor het weefvak 12 te vormen. Het is duidelijk dat ook alternatieve gaapvormingsinrichtingen 40 mogelijk zijn, zoals bijvoorbeeld een dobby-inrichting, die eveneens boven op de weefmachirie wordt aangebracht en dat de gaapvormingselementen 10 op alternatieve wijze met de gaapvormingsinrichting 40 kunnen verbonden worden, zoals bijvoorbeeld hevels aangebracht in gekende weefkaders die via een stangenmechanisme met de gaapvormingsinrichting 40 worden verbonden.
[31] De inslaginrichting 20 is in Figuren 1B en 1C schematisch weergegeven als een spuitmondstuk voor een luchtweefmachine, maar het spreekt voor zich dat in een ander type van weefmachine 2 een variante inslaginrichting 20 kan worden aangewend, zoals bijvoorbeeld een grijpermechanisme in een grijperweefmachine. De inslaginrichting 20 is werkzaam om een inslagdraad 26 in een door de gaapvormingselementen 10 gevormd weefvak 12 in te brengen. Hierbij beweegt de inslagdraad 26 zich langs een baan volgens een inslagrichting 28. Zoals weergegeven in Figuren 1B en 1C vertrekt de baan van de inslagdraad 26 ter hoogte van het begin van de baan en dus ook ter hoogte van een insertiezijde 22, waar de baan van de inslagdraad 26 het weefvak 12 binnendringt, naar een tegenoverliggende aankomstzijde 24 ter hoogte van het einde van de baan, waar de baan van de inslagdraad 26 het weefvak 12 verlaat.
[32] Zodra de inslaginrichting 20 een inslagdraad 26 in het geopende weefvak 12 heeft ingebracht zal de heen en weer bewegende aanslaginrichting 7, meestal in de vorm van een riet dat op een heen en weer bewegende lade is aangebracht, deze inslagdraad 26 aanslaan tegen de weefselrand 8 van het zich vormende weefsel, vaak ook de aanslag genoemd. Deze inslagdraad 26 wordt vervolgens ingebonden door de kettingdraden 14 wanneer de kettingdraden 14 door de gaapvormingselementen 10 naar een volgend weefvak 12 met een volgend patroon worden bewogen. Zoals schematisch weergegeven wordt de inslagdraad 26 aan de inslaginrichting 20 aangevoerd vanaf een spoel 27. Het is echter duidelijk dat tussen de spoel 27 en de inslaginrichting 20 geschikte inslagvoorbereidingsinrichtingen zoals een voorafwikkelaar, een inslagrem, een spanningscompensator, en andere inrichtingen kunnen worden aangebracht. Verder is het ook duidelijk dat meerdere inslaginrichtingen 20 aan de insertiezijde 22 van het weefvak 12 aanwezig kunnen zijn, bijvoorbeeld om afwisselend verschillende types of kleuren van inslagdraden in het weefvak 12 in te brengen.
[33] De weefmachine 2 bevat, zoals weergegeven in Figuren 1A - 1E verder ook een frame 30. Dit frame 30 bevat een eerste zijsteun 32 aangebracht ter hoogte van de insertiezijde 22. Het frame 30 bevat verder ook een tweede zijsteun 34 aangebracht ter hoogte van de aankomstzijde 24. Deze zijsteunen 32, 34 strekken zich zoals weergegeven nagenoeg uit volgens een vlak parallel aan een vlak gevormd door de kettingrichting 18 en de gaapvormingsrichting 48 en nagenoeg dwars op de inslagrichting 28. In de weergegeven uitvoeringsvorm worden beide zijsteunen 32, 34 volgens de inslagrichting 28 met elkaar verbonden door middel van een dwarsprofiel 36.
[34] Zoals verder zichtbaar in Figuren 1A-1E is boven op het frame 30 van de weefmachine 2 een tussensteun 50 aangebracht waarop de gaapvormingsinrichting 40 is bevestigd. De tussensteun 50 bevat een eerste zijtussensteun 52 en een tweede zijtussensteun 54 die zich volgens dit uitvoeringsvoorbeeld nagenoeg dwars op de inslagrichting 28 uitstrekken ter hoogte van de respectievelijke zijsteunen 32, 34 van de weefmachine 2. De eerste zijtussensteun 52 is daarbij op de eerste zijsteun 32 aangebracht. Het fragment in Figuur 1D, wat een zijaanzicht is van de eerste zijsteun 32 en zijtussensteun 52 ter hoogte de insertiezijde 22, geeft schematisch aan dat volgens deze uitvoeringsvorm de eerste zijsteun 32 verbonden is met de eerste zijtussensteun 52 door middel van verbindingselementen 62, 63, zoals bijvoorbeeld een geschikte boutverbinding. Het is duidelijk dat alternatieve verbindingselementen 62, 63 mogelijk zijn, zoals bijvoorbeeld klemelementen, een lasverbinding, en andere geschikte verbindingselementen. Het fragment in Figuur 1E, wat een gelijkaardig zijaanzicht is als Figuur 1D, maar dan van de tweede zijsteun 34 en tweede zijtussensteun 54 ter hoogte van de aankomstzijde 24, geeft eveneens schematisch aan dat volgens deze uitvoeringsvorm de tweede zijtussensteun 54 op de tweede zijsteun 34 is aangebracht door middel van verbindingselementen 64, 65, zoals bijvoorbeeld een geschikte boutverbinding of door middel van andere geschikte verbindingselementen. De tussensteun 50, bevat volgens dit uitvoeringsvoorbeeld verder ook nog een dwarsprofiel 56 dat zich uitstrekt tussen de eerste zijtussensteun 52 en de tweede zijtussensteun 54 en waarop de gaapvormingsinrichting 40 is bevestigd. De eerste zijtussensteun 52, de tweede zijtussensteun 54 en het dwarsprofiel 56 kunnen aan elkaar bevestigd worden door boutverbindingen, door lasverbindingen of door eender welke andere geschikte verbinding om samen dè tussensteun 50 te vormen.
[35] Het is duidelijk zichtbaar, meer in het bijzonder in de fragmenten weergegeven in Figuren 1D en 1C dat volgens dit uitvoeringsvoorbeeld de eerste zijtussensteun 52 en de tweede zijtussensteun 54 verschillen wat betreft dit zijaanzicht. Het betreft volgens dit uitvoeringsvoorbeeld dwars op de inslagrichting 28 aangebrachte zijtussensteunen 52, 54, die zich volgens de kettingrichting 18 en gaapvormingsrichting 48 uitstrekken, maar zoals zal worden vermeld met betrekking tot het uitvoeringsvoorbeeld weergegeven in Figuren 4 tot 7, kunnen de zijtussensteunen 52, 54 volgens een alternatief worden aangebracht onder een bepaalde hoek ten opzichte van de gaapvormingsrichting 48. Volgens een niet weergegeven uitvoeringsvorm kunnen de zijtussensteunen 52, 54 eveneens worden aangebracht onder een bepaalde hoek ten opzichte van de kettingrichting 18. In dergelijke gevallen volstaat het dat de respectievelijke projecties, volgens de inslagrichting 28 op een vlak bepaald door de kettingrichting 18 en de gaapvormingsrichting 48, van de eerste zijtussensteun 52 en de tweede zijtussensteun 54 verschillen. Dit betekent dat bij de tussensteun 50 de respectievelijke projecties of zijaanzichten, volgens de inslagrichting 28 op een vlak bepaald door de kettingrichting 18 en de gaapvormingsrichting 48, van de eerste zijtussensteun 52 en de tweede zijtussensteun 54 van elkaar verschillen. Door deze asymmetrische constructie, volgens de weergegeven uitvoeringsvorm, zowel in de gaapvormingsrichting 48, als in de kettingrichting 18, van beide tussensteunen, worden de trillingen gegenereerd door bijvoorbeeld de aanslaginrichting 7 van de weefmachine 2, de gaapvormingsinrichting 40, de gaapvormingselementen 10, en andere inrichtingen op minder uniforme wijze uitgewisseld tussen de gaapvormingsinrichting 40 en de weefmachine 2 via de tussensteun 50. Hierbij betreft het, in het bijzonder de trillingen, nagenoeg volgens de kettingrichting 18, die bijvoorbeeld door de aanslaginrichting 7 worden gegenereerd en die voornamelijk, door de asymmetrische constructie volgens de kettingrichting 18 van beide zijtussensteunen 52, 54 op minder uniforme wijze worden uitgewisseld met de gaapvormingsinrichting 40. Hierdoor vermindert op voordelige wijze het risico op oscillatie-verschijnselen, waardoor de tussensteun 50 op voordelige wijze in staat is om de gaapvormingsinrichting 40 te positioneren boven op de weefmachine 2. Bovendien wordt hierdoor de bereikbaarheid van de inslagdraad ter hoogte van de insertiezijde 22 verhoogd en kan de nodige stabiliteit ter hoogte van de aankomstzijde 24 bekomen worden.
[36] Zoals duidelijk weergegeven in Figuur 1A - 1D, strekt de eerste zijtussensteun 52 zich volgens de kettingrichting 18 enkel uit aan één eerste zijde 18A van de baan van de inslagdraad 26. Deze eerste zijde 18A is aan de kettingzijde 15 gelegen. Zoals weergegeven volstaat het dat dit enkel het geval is ter hoogte van de baan van de inslagdraad 26 volgens de gaapvormingsrichting 48. Dit wil zeggen dat eenmaal de eerste zijtussensteun 52 zich volgens de gaapvormingsrichting 48 voldoende boven of onder de baan van de inslagdraad 26 heeft verwijderd, de eerste zijtussensteun 52, zich volgens de kettingrichting 18 ook mag uitstrekken aan een tweede zijde 18B van de baan van de inslagdraad 26, waarbij die tweede zijde 18B aan de weefselzijde 16 is gelegen. Het is duidelijk dat alternatieve uitvoeringsvormen mogelijk zijn waarbij de eerste zijtussensteun 52 zich in zijn totaliteit aan deze eerste zijde 18A van de baan van de inslagdraad bevindt. Op deze wijze wordt eveneens een ergonomische tussensteun 50 gerealiseerd die de operator van de weefmachine 2 niet hindert bij het uitvoeren van werkzaamheden ter hoogte van de baan van de inslagdraad 26.
[37] Zoals verder ook duidelijk weergegeven in Figuren 1A - 1E strekt de tweede zijtussensteun 54 zich volgens de kettingrichting 18 uit aan weerszijden van de baan van de inslagdraad 26, dit wil zeggen zowel aan de eerste zijde 18A die aan de kettingzijde 15 is gelegen als aan de tweede zijde 18B die aan de weefselzijde 16 is gelegen. Hoewel dit in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld geldt voor de volledige tweede zijtussensteun 54, volstaat het als, ter hoogte van de baan van de inslagdraad 26 volgens de gaapvormingsrichting 48, de tweede zijtussensteun 54 zich volgens de kettingrichting 18 uitstrekt zowel aan de eerste zijde 18A van de baan van de inslagdraad 26 als aan de tweede zijde 18B van de baan van de inslagdraad 26. Dit laat namelijk toe om een breed steunvlak te vormen voor de tweede zijtussensteun 54 op de tweede zijsteun 34 van de weefmachine 2 waardoor de krachten ten gevolge van het buigmoment gegenereerd door het gewicht en de krachten gegenereerd door de gaapvormingsinrichting 40 makkelijker kunnen worden opgevangen. Dit zorgt ervoor dat er, meer in het bijzonder volgens de ketting richting 18, minder vervormingen en trillingen van de tussensteun 50 optreden, waardoor eveneens het risico op oscillaties vermindert en de positionering van de gaapvormingsinrichting 40 beter kan worden gegarandeerd tijdens het bedrijf van de weefmachine 2.
[38] De uitvoeringsvorm van het steungeheel 1 met een tussensteun 50 weergegeven in Figuur 1A-1E, waarbij, ter hoogte van de baan van de inslagdraad 26 volgens de gaapvormingsrichting 48, de tweede zijtussensteun 54 zich volgens de ketting richting 18 verder uitstrekt in de richting van de weefselzijde 16 dan de eerste zijtussensteun 52, realiseert aan de insertiezijde 22 een maximale bereikbaarheid van de baan van de inslagdraad 26, en aan de aankomstzijde 24 een maximaal steunvlak en een bijkomend synergetisch effect, in het bijzonder door de verschillende constructie van beide zijtussensteunen 52, 54 volgens de kettingrichting 18, waarbij het risico op oscillaties die de positie van de gaapvormingsinrichting 40 beïnvloeden vermindert.
[39] Zoals schematisch aangegeven in het fragment in Figuur 1D is de eerste zijtussensteun 52 verbonden met de eerste zijsteun 32 aan een volgens de kettingrichting 18 voorste verbindingspunt 62 en een achterste verbindingspunt 63. Het volgens de kettingrichting 18 voorste verbindingspunt 62 bevindt zich hierbij het meest aan de weefselzijde 16. Het volgens de kettingrichting 18 achterste verbindingspunt 63 bevindt zich zoals weergegeven het meest aan de kettingzijde 15. Het is duidelijk dat tussen het voorste verbindingspunt 62 en het achterste verbindingspunt 63 volgens een variante uitvoeringsvorm eender welk geschikt aantal bijkomende verbindingspunten aanwezig kunnen zijn die volgens de kettingrichting 18 tussen dit voorste verbindingspunt 62 en dit achterste verbindingspunt 63 liggen. Zoals schematisch aangegeven in het fragment in Figuur 1E is de tweede zijtussensteun 54 verbonden met de tweede zijsteun 34 aan een volgens de kettingrichting 18 voorste verbindingspunt 64 en achterste verbindingspunt 65. Het volgens de kettingrichting 18 voorste verbindingspunt 64 bevindt zich hierbij het meest aan de weefselzijde 16. Het volgens de kettingrichting 18 achterste verbindingspunt 65 bevindt zich het meest aan de kettingzijde 15. Ook hier kunnen volgens variante uitvoeringsvormen eender welk geschikt aantal bijkomende verbindingspunten aanwezig zijn die volgens de kettingrichting 18 tussen dit voorste verbindingspunt 64 en achterste verbindingspunt 65 zijn gelegen. Het is duidelijk uit de weergave in Figuren 1A-1E dat bij de tussensteun 50 van deze uitvoeringsvorm het voorste verbindingspunt 64 van de tweede zijtussensteun 54 zich volgens de kettingrichting 18 dichter bij de weefselzijde 16 bevindt dan het voorste verbindingspunt 62 van de eerste zijtussensteun 52. Door het volgens de kettingrichting 18 verschillend aanbrengen van de voorste verbindingspunten 62, 64 en de achterste verbindingspunten 63, 65 van de respectievelijke zijtussensteunen 52, 54 wordt de verbeterde ergonomie van de eerste zijtussensteun 52 en de grotere weerstand tegen het buigmoment van de tweede zijtussensteun 54 alsook het synergetische effect waarbij het risico op oscillaties wordt gereduceerd versterkt.
[40] Figuren 2A en 2B tonen gelijkaardige zijaanzichten zoals Figuren 1D en 1E van de respectievelijke zijtussensteunen 52, 54 van een alternatieve uitvoeringsvorm. Zoals zichtbaar situeert het steunvlak van de zijsteunen 32, 34 van de weefmachine 2 zich niet langer in één nagenoeg horizontaal vlak. Er zijn verschillende zones die zich op verschillende hoogtes volgens de gaapvormingsrichting 48 bevinden. Zoals zichtbaar in Figuur 2 stemt de vorm van de eerste zijtussensteun 52 ter hoogte van het steunvlak van de eerste zijsteun 32 nagenoeg overeen met de vorm van de eerste zijtussensteun van Figuur 1. Daarbij worden de twee verbindingspunten 62, 63 van de eerste zijtussensteun 52 volgens de gaapvormingsrichting 48 op een verschillende hoogte aangebracht. Zo kan namelijk een grotere afstand tussen de verbindingspunten 62, 63 worden gerealiseerd wat het mogelijk maakt om de krachten gegenereerd door het buigmoment in deze verbindingspunten 62, 63 te reduceren. Zoals weergegeven wordt bij voorkeur volgens dit uitvoeringsvoorbeeld het voorste verbindingspunt 62 en het achterste verbindingspunt 63 van de eerste zijtussensteun 52 volgens de gaapvormingsrichting 48 op een verschillende hoogte zijn aangebracht. Daarbij is het ook voordelig om het voorste verbindingspunt 62 van de eerste zijtussensteun 52 volgens de gaapvormingsrichting 48 hoger aan te brengen dan het achterste verbindingspunt 63 van de eerste zijtussensteun 52 want dit maximaliseert de afstand tussen het achterste verbindingspunt 63 en het voorste verbindingspunt 62 waardoor de krachten die inwerken op die verbindingspunten 62 en 63 nog verder worden gereduceerd. Het maximaliseren van deze respectievelijke afstanden om buigmomenten op te vangen is in het bijzonder van belang bij de eerste zijtussensteun 52 omdat, in vergelijking met de tweede zijtussensteun 54, de verbindingspunten 62, 63 normaal dichter bij elkaar aangebracht worden volgens de kettingrichting 18 om de baan van de inslagdraad bereikbaar te houden. Echter zoals weergegeven in Figuur 2B kunnen ook bij de tweede zijtussensteun 54 verbindingspunten 64, 65, 66 op verschillende hoogte volgens de gaapvormingsrichting 48 worden aangebracht. Zoals zichtbaar bevinden hier het voorste verbindingspunt 64 en het achterste verbindingspunt 65 zich op gelijke hoogte, maar werd een tussenliggend verbindingspunt 66 hoger aangebracht, gelijkaardig als het voorste verbindingspunt 62 van de eerste zijtussensteun 52. Het verbindingspunt 62 is voorzien ter hoogte van een steunelement 67 dat aangebracht is op de eerste zijsteun 32, en het verbindingspunt 66 is voorzien ter hoogte van een steunelement 68 dat aangebracht is op de tweede zijsteun 34. De steunelementen 67 en 68 kunnen onderling verbonden worden door een dwarssteun die zich uitstrekt volgens de inslagrichting en waarop bijvoorbeeld druktoetsen en signaalelementen zijn aangebracht.
[41] Figuur 3 toont een gedeeltelijke weergave van een aantal elementen van de uitvoeringsvorm van Figuur 1C. De ligging van het zwaartepunt 42 van de gaapvormingsinrichting 40 wordt hier aangeduid. Om een steungeheel 1 met maximale stabiliteit, in het bijzonder volgens de kettingrichting 18 te realiseren, is het voordelig om de verbindingspunten van de tussensteun 50 zo te positioneren dat de projectie volgens de gaapvormingsrichting 48 op een vlak bepaald door de inslagrichting 28 en de kettingrichting 18 van het zwaartepunt 42 van de gaapvormingsinrichting 40 zich bevindt binnen de projectie van de veelhoek 69, meer in het bijzonder de vierhoek gevormd door het voorste verbindingspunt 62 en het achterste verbindingspunt 63 van de eerste zijtussensteun 52 en het voorste verbindingspunt 64 en het achterste verbindingspunt 65 van de tweede zijtussensteun 54. Een dergelijke positionering van de verbindingspunten ten opzichte van het zwaartepunt 42 van de gaapvormingsinrichting 40 zorgt er namelijk voor dat de krachten ter hoogte van deze verbindingspunten ten gevolge van een buigmoment worden gereduceerd waardoor de stabiliteit van het steungeheel 1 wordt verhoogd.
[42] In Figuur 4 wordt een perspectief aanzicht van een volgende uitvoeringsvorm weergegeven, gelijkaardig aan de uitvoeringsvorm uit Figuren 2A en 2B en gelijkaardige onderdelen worden aangegeven met gelijkaardige referenties. Voornaamste verschilpunt met de schematische uitvoeringsvormen uit de voorgaande uitvoeringsvormen is dat, zoals zichtbaar, de zijtussensteunen 52, 54, naast een deel dat zich uitstrekt dwars op de inslagrichting 28, ook delen bevatten, die zich volgens de inslagrichting 28 uitstrekken, zodat de tussensteun 50 van het steungeheel 1 ook in het vlak gevormd door de inslagrichting 28 en de gaapvormingsinrichting 40 een voldoende hoge stijfheid bereikt om krachten ten gevolge van oscillaties, buigmomenten en het gewicht van de gaapvormingsinrichting 40 te weerstaan of op te vangen.
[43] Het is duidelijk dat verdere variante uitvoeringsvormen mogelijk zijn waarbij in het algemeen het steungeheel 1 een tussensteun 50 bevat die aanbrengbaar is boven op de weefmachine 2, waarbij de tussensteun 50 asymmetrisch is zodat op deze manier het risico op oscillaties, in het bijzonder oscillaties volgens de kettingrichting wordt gereduceerd. Het is verder ook duidelijk dat uitvoeringsvormen waarbij de asymmetrisch gevormde tussensteun 50 ter hoogte van de baan van de inslagdraad 26, de tussensteun 50 aan minstens één zijde van baan van de inslagdraad 26 vrij laat om de bereikbaarheid vamde inslagdraad 26 te garanderen. Bovendien is het ook zo dat ter hoogte van een locatie die zich volgens de inslagrichting 28 voorbij de baan van de inslagdraad 26 bevindt, de tussensteun 50 zich aan weerszijden van de baan van de inslagdraad 26 maximaal uitstrekt om de stabiliteit te verhogen.
[44] In de weergegeven uitvoeringsvormen is de insertiezijde 22 links weergegeven en is de aankomstzijde 24 rechts weergegeven, waarbij de inslagrichting 28 van links naar rechts is. Het is duidelijk dat volgens een niet weergegeven variante de insertiezijde 22 rechts kan zijn opgesteld en de aankomstzijde 24 links kan zijn opgesteld, waarbij de inslagrichting dan van rechts naar links is.
[45] Het is duidelijk dat verdere varianten en combinaties van de hierboven beschreven uitvoeringsvormen mogelijk zijn die onder de conclusies vallen.

Claims (14)

  1. CONCLUSIES
    1. Een steungeheel (1) voor een weefmachine (2), waarbij de weefmachine (2) een inslagdraad (26) volgens een inslagrichting (28) vanaf een insertiezijde (22) naar een aankomstzijde (24) in een weefvak (12) brengt, het steungeheel (1) bevat een tussensteun (50) die aanbrengbaar is boven op de weefmachine (2) voor het bevestigen van een gaapvormingsinrichting (40), daardoor gekenmerkt dat de tussensteun (50) ter hoogte van de insertiezijde (22) de bereikbaarheid van de inslagdraad (26) garandeert en ter hoogte van de aankomstzijde (24) de stabiliteit van het steungeheel (1) garandeert.
  2. 2. Een steungeheel (1) volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de tussensteun (50) zo gevormd is dat: - volgens de inslagrichting (28) ter hoogte van het begin van de baan van de inslagdraad (26), de tussensteun (50) minstens één zijde van de baan van de inslagdraad (26) vrij laat om de bereikbaarheid van de inslagdraad (26) te garanderen; en - volgens de inslagrichting (28) ter hoogte van het einde van de baan van de inslagdraad (26), de tussensteun (50) zich aan weerszijden van de baan van de inslagdraad (26) maximaal uitstrekt om de stabiliteit van het steungeheel (1) te garanderen.
  3. 3. Een steungeheel (1) volgens conclusie 1 of 2, waarbij: - het steungeheel bevat de weefmachine (2) bevattende: - gaapvormingselementen (10) werkzaam om een weefvak (12) te vormen met kettingdraden (14) die parallel aan een kettingrichting (18) worden aangevoerd vanaf een kettingzijde (15) naar een weefselzijde (16); - een inslaginrichting (20) werkzaam om een inslagdraad (26) in een door de gaapvormingselementen (10) gevormd weefvak (12) in te brengen langs een baan volgens een inslagrichting (28), vertrekkende van een insertiezijde (22), waar de baan van de inslagdraad (26) het weefvak (12) binnendringt, naar een tegenoverliggende aankomstzijde (24), waar de baan van de inslagdraad (26) het weefvak (12) verlaat; - een frame (30) bevattende een eerste zijsteun (32) aangebracht ter hoogte van de insertiezijde (22) en een tweede zijsteun (34) aangebracht ter hoogte van de aankomstzijde (24); - het steungeheel bevat verder een gaapvormingsinrichting (40) verbonden met de gaapvormingelementen (10) en werkzaam om de gaapvormingselementen (10) volgens een gaapvormingsrichting (48), nagenoeg dwars op de kettingrichting (18) en de inslagrichting (28) op en neer te bewegen om het weefvak (12) te vormen; - het steungeheel bevat verder de tussensteun (50), die is aangebracht boven op het frame (30) van de weefmachine (2), en waarop de gaapvormingsinrichting (40) is bevestigd, de tussensteun (50) bevattende: - een eerste zijtussensteun (52) die op de eerste zijsteun (32) is aangebracht; en - een tweede zijtussensteun (54) die op de tweede zijsteun (34) is aangebracht, daardoor gekenmerkt dat de respectievelijke projecties, volgens de inslagrichting (28) op een vlak bepaald door de kettingrichting (18) en de gaapvormingsrichting (48), van de eerste zijtussensteun (52) en de tweede zijtussensteun (54) verschillen.
  4. 4. Een steungeheel volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat ter hoogte van de baan van de inslagdraad (26) volgens de gaapvormingsrichting (48), de eerste zijtussensteun (52) zich volgens de kettingrichting (18) enkel uitstrekt aan één eerste zijde (18A) van de baan van de inslagdraad (26), welke eerste zijde (18A) aan de kettingzijde (15) is gelegen.
  5. 5. Een steungeheel volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat ter hoogte van de baan van de inslagdraad (26) volgens de gaapvormingsrichting (48), de tweede zijtussensteun (54) zich volgens de kettingrichting (18) uitstrekt aan de eerste zijde (18A) van de baan van de inslagdraad (26) en aan een tweede zijde (18B) van de baan van de inslagdraad (26), welke tweede zijde (18B) aan de weefselzijde (16) is gelegen.
  6. 6. Een steurigeheel volgens één of meer van de conclusies 3 tot 5, daardoor gekenmerkt dat ter hoogte van de baan van de inslagdraad (26) volgens de gaapvormingsrichting (48), de tweede zijtussensteun (54) zich volgens de ketting richting (18) verder uitstrekt in de richting van de weefselzijde (16) dan de eerste zijtussensteun (52).
  7. 7. Een steungeheel volgens één of meer van de conclusies 3 tot 6, daardoor gekenmerkt dat: - de eerste zijtussensteun (52) verbonden is met de eerste zijsteun (32) aan een volgens de kettingrichting (18) voorste verbindingspunt (62) dat zich het meest aan de weefselzijde (16) bevindt en een volgens de kettingrichting (18) achterste verbindingspunt (63) dat zich het meest aan de kettingzijde (15) bevindt, en dat - de tweede zijtussensteun (54) verbonden is met de tweede zijsteun (34) aan een volgens de kettingrichting (18) voorste verbindingspunt (64) dat zich het meest aan de weefselzijde (16) bevindt en een volgens de kettingrichting (18) achterste verbindingspunt (65) dat zich het meest aan de kettingzijde (16) bevindt, - waarbij het voorste verbindingspunt (64) van de tweede zijtussensteun (54) zich volgens de kettingrichting (18) verder in de richting van de weefselzijde (16) bevindt dan het voorste verbindingspunt (62) van de eerste zijtussensteun (52).
  8. 8. Een steungeheel volgens conclusies 7, daardoor gekenmerkt dat de projectie volgens de gaapvormingsrichting (48) op een vlak bepaald door de inslagrichting (28) en de kettingrichting (18) van het zwaartepunt (42) van de gaapvormingsinrichting (40) zich bevindt binnen de projectie van de veelhoek (69) gevormd door het voorste verbindingspunt (62) en het achterste verbindingspunt (63) van de eerste zijtussensteun (52) en het voorste verbindingspunt (64) en het achterste verbindingspunt (65) van de tweede zijtussensteun (54).
  9. 9. Een steungeheel volgens conclusie 7 of 8, daardoor gekenmerkt dat de eerste zijtussensteun (52) minstens twee verbindingspunten (62, 63) bevat die volgens de gaapvormingsrichting (48) op een verschillende hoogte zijn aangebracht.
  10. 10. Een steungeheel volgens conclusie 9, daardoor gekenmerkt dat het voorste verbindingspunt (62) en het achterste verbindingspunt (63) van de eerste zijtussensteun (52) volgens de gaapvormingsrichting (48) op een verschillende hoogte zijn aangebracht.
  11. 11. Een steungeheel volgens conclusie 9 of 10, daardoor gekenmerkt dat het C.· voorste verbindingspunt (62) van de eerste zijtussensteun (52) volgens de gaapvormingsrichting (48) hoger is aangebracht dan het achterste verbindingspunt (63) van de eerste zijtussensteun (52).
  12. 12. Een steungeheel volgens één of meer van de conclusies 1 tot 11, daardoor gekenmerkt dat de tussensteun (50) verder een dwarsprofiel (56) bevat dat zich uitstrekt tussen de eerste zijtussensteun (52) en de tweede zijtussensteun (54) en waarop de gaapvormingsinrichting (40) is bevestigd.
  13. 13. Een steungeheel volgens één of meer van de conclusies 1 tot 12, daardoor gekenmerkt dat de gaapvormingsinrichting (40) een jacquardinrichting bevat.
  14. 14. Een tussensteun (50) voor gebruik in een steungeheel (1) volgens één of meer van de conclusies 1 tot 13, de tussensteun (50) bevattende: - een eerste zijtussensteun (52) die op de eerste zijsteun (32) is aangebracht; en - een tweede zijtussensteun (54) die op de tweede zijsteun (34) is aangebracht, daardoor gekenmerkt dat de respectievelijke projecties, volgens de inslagrichting (28) op een vlak bepaald door de kettingrichting (18) en de gaapvormingsrichting (48), van de eerste zijtussensteun (52) en de tweede zijtussensteun (54) verschillen.
BE2013/0664A 2013-10-04 2013-10-04 Een steungeheel voor een weefmachine BE1021710B1 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2013/0664A BE1021710B1 (nl) 2013-10-04 2013-10-04 Een steungeheel voor een weefmachine
PCT/EP2014/070788 WO2015049201A1 (en) 2013-10-04 2014-09-29 A support assembly for a weaving machine

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2013/0664A BE1021710B1 (nl) 2013-10-04 2013-10-04 Een steungeheel voor een weefmachine

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1021710B1 true BE1021710B1 (nl) 2016-01-12

Family

ID=49765192

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2013/0664A BE1021710B1 (nl) 2013-10-04 2013-10-04 Een steungeheel voor een weefmachine

Country Status (2)

Country Link
BE (1) BE1021710B1 (nl)
WO (1) WO2015049201A1 (nl)

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE2111248A1 (de) * 1971-02-02 1972-08-10 Staeubli Ag Bewegungsmechanismus zwischen Fachbildungsvorrichtung und Schaefte einer Webmaschine
EP1171658B1 (de) * 1998-12-28 2003-07-30 Textilma AG Einrichtung zur lärmminderung, klimatisierung und unfallverhütung für eine jaquardwebmaschine und eine jaquardwebmaschine mit einer solchen einrichtung
FR2917754A1 (fr) * 2007-06-20 2008-12-26 Staubli Faverges Sca Dispositif de tirage pour la commande des cadres de lisses d'un metier a tisser, ensemble de formation de la foule comprenant un tel dispositif et metier a tisser equipe d'un tel ensemble

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE2111248A1 (de) * 1971-02-02 1972-08-10 Staeubli Ag Bewegungsmechanismus zwischen Fachbildungsvorrichtung und Schaefte einer Webmaschine
EP1171658B1 (de) * 1998-12-28 2003-07-30 Textilma AG Einrichtung zur lärmminderung, klimatisierung und unfallverhütung für eine jaquardwebmaschine und eine jaquardwebmaschine mit einer solchen einrichtung
FR2917754A1 (fr) * 2007-06-20 2008-12-26 Staubli Faverges Sca Dispositif de tirage pour la commande des cadres de lisses d'un metier a tisser, ensemble de formation de la foule comprenant un tel dispositif et metier a tisser equipe d'un tel ensemble

Also Published As

Publication number Publication date
WO2015049201A1 (en) 2015-04-09

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP1568809B1 (en) Weaving machine and method for weaving pile fabrics and spacer for such a weaving machine
BE1021710B1 (nl) Een steungeheel voor een weefmachine
BE1017367A4 (nl) Weefmachine voor het weven van poolweefsels, en set van minstens twee afstandshouders voorzien om naast elkaar gemonteerd te worden in een weefmachine voor het weven van poolweefsels.
BE1011711A5 (nl) Gaapvormingsinrichting voor het individueel sturen van de kettingdraden van een weefmachine.
NL9300748A (nl) Schietspoelloos weefgetouw.
BE1017831A3 (nl) Inrichting en werkwijze voor het weven van poolweefsels met verbeterde garentoevoer.
NL8303774A (nl) Besturingssysteem voor de schachten van een weefinrichting met een lopend vak.
BE1007905A3 (nl) Inrichting voor de inslagselektie op een weefmachine.
EP1524345B1 (en) Lancet device for a face-to-face weaving machine and face-to-face weaving machine provided with such a lancet device
BE1011710A3 (nl) Gaapvormingsinrichting voor weefmachines.
KR101019726B1 (ko) 직기 종광틀의 개구운동 안내구
US2737981A (en) Mechanical loom
US1714112A (en) Loom
US2524670A (en) Reed beatup mounting for loom lays
CZ280788B6 (cs) Brdový list
BE1008366A3 (nl) Weefriet met ingebouwde spathevelkam.
ITMI20011473A1 (it) Liccio per meccanica jacquard, complesso di formazione del passo d'ordito e telaio dotato di tale liccio
US2766777A (en) Die cast shuttle guide
US756442A (en) Warp stop-motion for looms.
EP1302580A2 (en) Device for supporting the temple and associated cover in a terry cloth loom with movable bench
US2756781A (en) Method and means for eliminating set marks
BE1015918A5 (nl) Weefmachine en werkwijze voor het weven van poolweefsels bestaande uit inslaggarens grondkettinggarens en poolkettinggarens.
US646729A (en) Warp stop-motion for looms.
BE1008459A3 (nl) Weefmachine met een afscherming.
US1766733A (en) Loom picker-rod spindle support

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20160112

MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20181031