BE1015369A3 - Inrichting voor het vormen van een leno-binding bij een weefmachine. - Google Patents

Inrichting voor het vormen van een leno-binding bij een weefmachine. Download PDF

Info

Publication number
BE1015369A3
BE1015369A3 BE2003/0111A BE200300111A BE1015369A3 BE 1015369 A3 BE1015369 A3 BE 1015369A3 BE 2003/0111 A BE2003/0111 A BE 2003/0111A BE 200300111 A BE200300111 A BE 200300111A BE 1015369 A3 BE1015369 A3 BE 1015369A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
wire guide
holder
guide elements
rotation
guide element
Prior art date
Application number
BE2003/0111A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Picanol Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol Nv filed Critical Picanol Nv
Priority to BE2003/0111A priority Critical patent/BE1015369A3/nl
Priority to PCT/EP2004/001246 priority patent/WO2004074563A1/de
Application granted granted Critical
Publication of BE1015369A3 publication Critical patent/BE1015369A3/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03CSHEDDING MECHANISMS; PATTERN CARDS OR CHAINS; PUNCHING OF CARDS; DESIGNING PATTERNS
    • D03C7/00Leno or similar shedding mechanisms
    • D03C7/06Mechanisms having eyed needles for moving warp threads from side to side of other warp threads
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03CSHEDDING MECHANISMS; PATTERN CARDS OR CHAINS; PUNCHING OF CARDS; DESIGNING PATTERNS
    • D03C7/00Leno or similar shedding mechanisms
    • D03C7/08Devices for twisting warp threads repeatedly in the same direction

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)

Abstract

Inrichting voor het vormen van een leno-binding bij een weefmachine, waabij elk draadgeleidingselement (2,3;2,63) voor het geleiden van ketingdraden (4,5) tussen het ene einde dat gelagerd is en het andere einde dat een draadgeleider (19,20) voor het geleiden van een naar het weefsel (6) lopende kettingdraad (4,5) bevat een verbindingsgedeelte (17,18) bevat dat toelaat dat de draadgeleidingselementen (2,3;2,63) bij bepaalde hoekposities van de houder (8,62) voor de draadgeleidingselementen (2,3;2,63) voorbij elkaar kunnen passeren.

Description


   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Inrichting voor het vormen van een leno-binding bij een   weefmachine.   



  De uitvinding betreft een inrichting voor het vormen van een leno-binding bij een weefmachine, waarbij de inrichting   draadgeleidingselementen   voor het geleiden van kettingdraden bevat. 



  De inrichting volgens de uitvinding is in het bijzonder bedoeld om kettingdraden rond elkaar en rond inslagdraden te twisten om zogenaamde leno-bindingen te vormen. Leno-bindingen zijn onder meer beschreven in de documenten EP -A 306078, US 2602470, DE -A 2423454 EP -A 674032 en US 3320978. Bij weefmachines worden   leno-bindingen   meestal aangewend om een zogenaamde zelfkant aan een weefsel te vormen, om naast het weefsel een afvallint te vormen of om op een bepaalde plaats volgens de breedte van de weefmachine een leno- binding te vormen. 



  De inrichting volgens EP -A 306078 die door een aparte stuurbare aandrijfmotor wordt aangedreven laat toe verschillende leno-bindingen te vormen. Die inrichting is eerder ingewikkeld, omslachtig en bevat onderdelen die aan sleet, wrijving en speling onderhevig zijn, waardoor die inrichting minder geschikt is om toegepast te worden bij weefmachines die weven met hoge   weef snelheden.   De inrichting volgens US 3320978 vertoont eveneens dergelijke nadelen. 



  De inrichting volgens US 2602470, DE -A 2423454 of EP -A 674032 waarbij de kettingdraden doorheen draadogen van een roterende schijf worden geleid, biedt 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 als nadeel dat gedurende elke omwenteling van de schijf de kettingdraden over een grote lengte langsheen die draadogen wrijven. Hierdoor worden de kettingdraden aan sleet onderworpen en beschadigd waardoor niet alleen de kans op kettingdraadbreuken vergroot maar tevens een minder kwalitatief weefsel wordt bekomen. Bovendien wordt met een dergelijke inrichting heel wat weefstof geproduceerd die nadelig is voor het weefproces. 



  Het doel van de uitvinding is een inrichting die de voornoemde nadelen niet vertoont en die toelaat op een eenvoudige manier leno-bindingen te vormen. 



  Tot dit doel bevat de inrichting volgens de uitvinding een rond een hoofddraaias draaibaar gelagerde houder, een eerste draadgeleidingselement dat op een afstand van de hoofddraaias rond een eerste draaias draaibaar in de houder is gelagerd, een tweede draadgeleidingselement dat op een afstand van de eerste draaias rond een tweede draaias draaibaar is gelagerd, een aandrijving om de houder rond de hoofddraaias te verdraaien en een stuurinrichting om bij elke hoekpositie van de houder de hoekpositie van de draadgeleidingselementen te sturen,

   waarbij elk draadgeleidingselement tussen het ene einde van het draadgeleidingselement dat gelagerd is en het andere einde van het draadgeleidingselement dat een draadgeleider voor het geleiden van een naar het weefsel lopende kettingdraad bevat een verbindingsgedeelte bevat dat toelaat dat de gestuurde draadgeleidingselementen bij bepaalde hoekposities van de houder voorbij elkaar kunnen passeren. 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 



  De inrichting volgens de uitvinding biedt als voordeel dat ze onderdelen bevat die weinig aan sleet onderworpen zijn, die relatief stevig kunnen uitgevoerd worden en die weinig aan trillingen onderhevig zijn. De inrichting volgens de uitvinding laat tevens toe door een gepaste beweging aan de draadgeleidingselementen op te leggen de door de inrichting geleide kettingdraden weinig te beschadigen, in het bijzonder daar de kettingdraden slechts over een geringe afstand en zodoende slechts gedurende de tijd nodig voor een beperkt aantal inserties met de draadgeleiders wrijven. 



  Dit is voordelig om toe te laten om bij hoge   weefsnelheden   foutloos een leno-binding te vormen. Het bij bepaalde hoekposities van de houder voorbij elkaar passeren van de draadgeleidingselementen maakt het mogelijk verschillende weefvakken voor een leno-binding te vormen, in het bijzonder   weefvakken   gevormd met behulp van draadgeleidingselementen die nagenoeg tegengesteld aan elkaar tussen uiterste posities bewegen en die tijdens dergelijke beweging ruimtelijk voorbij elkaar passeren of in het bijzonder elkaar ruimtelijk kruisen. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm zijn de draadgeleidingselementen op een afstand van de hoofddraaias aan weerszijden van de hoofddraaias rond een draaias draaibaar in de houder gelagerd. Bij voorkeur zijn de draaiassen van beide draadgeleidingselementen symmetrisch aan weerszijden van de hoofddraaias tegenover elkaar opgesteld. Bij voorkeur verlopen de draaiassen van beide draadgeleidingselementen evenwijdig met de hoofddraaias. Die uitvoeringsvormen zijn voordelig om de draadgeleidingselementen door een eenvoudige 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 stuurinrichting te sturen en laten ook toe de draadgeleidingselementen in eenzelfde vlak te lageren. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat elk draadgeleidingselement een verbindingsgedeelte dat een hoek vormt met de hoofddraaias om toe te laten dat de gestuurde draadgeleidingselementen bij bepaalde hoekposities van de houder voorbij elkaar kunnen passeren. Dergelijke schuin ten opzichte van de hoofddraaias opgestelde verbindingsgedeelten en zodoende ook zich radiaal ten opzichte van de hoofddraaias uitstrekkende verbindingsgedeelten zijn voordelig voor het voorbij elkaar passeren van de draadgeleidingselementen. Bij voorkeur bevat elk draadgeleidingselement een nagenoeg naaldvormig verbindingsgedeelte dat zich uitstrekt tussen het ene einde van het draadgeleidingselement dat gelagerd is en het andere einde van het draadgeleidingselement dat een draadgeleider voor het geleiden van een naar het weefsel lopende kettingdraad bevat.

   Dergelijke compacte vorm van de draadgeleidingselementen is voordelig om de draadgeleidingselementen voorbij elkaar te laten passeren. Dergelijke inrichting volgens de uitvinding kan toelaten alleen de   naaldvormige   verbindingsgedeelten ter hoogte van de scharen kettingdraden aan te brengen en de andere gedeelten van de inrichting volledig buiten de scharen kettingdraden of het weefsel aan te brengen, zodat de inrichting volgens de uitvinding weinig plaats ter hoogte van de scharen kettingdraden inneemt en eenvoudig tussen of naast de scharen kettingdraden kan geplaatst worden. 



  Volgens een uitvoeringsvorm bevat de stuurinrichting om de hoekpositie van de draadgeleidingselementen te 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 sturen een stuurhouder die draaibaar is gelagerd rond een stuurdraaias die excentrisch ten opzichte van de hoofddraaias is opgesteld en koppelelementen om de draadgeleidingselementen met de stuurhouder te koppelen. Bij voorkeur bevatten de koppelelementen voor elk draadgeleidingselement een hefboom die vast bevestigd is aan een draadgeleidingselement, een bus die op een afstand van de stuurdraaias aan de stuurhouder is voorzien en een drijfstang die de bus met de hefboom verbindt. Bij voorkeur is de bus draaibaar gelagerd in de stuurhouder en is de drijfstang op de bus aangebracht.

   Door het gepast verdraaien van de stuurhouder is het mogelijk de hoekpositie van de draadgeleidingselementen en in het bijzonder de onderlinge hoekpositie van beide draadgeleidingselementen te sturen of te wijzigen, met andere woorden is het mogelijk een gewenste beweging aan de draadgeleidingselementen op te leggen. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt de houder vast verbonden met een eerste aandrijftandwiel, wordt de stuurhouder vast verbonden met een tweede   aandrijftandwiel   en worden het eerste en het tweede   aandrijftandwiel   samen door eenzelfde hoofdaandrijftandwiel aangedreven. Dit laat toe zowel de houder als de stuurhouder synchroon met elkaar aan te drijven. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat de inrichting aandrijfmiddelen die een aparte stuurbare aandrijfmotor bevatten die door een stuureenheid van de   weefmachine   kan bevolen worden. Dergelijke aandrijfmotor kan elektrisch met een stuureenheid verbonden worden. Bij voorkeur drijft de aandrijfmotor 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 hierbij het voornoemde hoofdaandrijftandwiel aan. 



  Dergelijke aandrijfmiddelen laten niet alleen toe de inrichting volgens de uitvinding synchroon met de weefmachine aan te drijven, maar laten ook toe door het sturen van het snelheidsverloop en de draairichting van een dergelijke aandrijfmotor het vormen van de gewenste leno-binding te bekomen. Dit betekent dat het mogelijk is gewenste   leno-bindingen   volgens een bepaald bindingspatroon te vormen. 



  Volgens een uitvoeringsvorm wordt de inrichting volgens de uitvinding als module uitgevoerd. De opbouw van de inrichting volgens de uitvinding laat toe een compacte module te vormen, die eenvoudig op een weefmachine kan geplaatst worden of van een weefmachine kan verwijderd worden. Tevens kan een dergelijke inrichting volgens de uitvinding eenvoudig volgens de breedte van de weefmachine of van het weefsel verplaatst of gepositioneerd worden om toe te laten een leno-binding op eender welke gewenste positie volgens de breedte van de weefmachine of van het weefsel te vormen.

   Tevens kan een dergelijke inrichting volgens de uitvinding eenvoudig volgens de hoogte van de weefmachine gepositioneerd worden om toe te laten met de door de inrichting volgens de uitvinding geleide kettingdraden een weefvak te vormen dat in het verlengde van het door de normale scharen kettingdraden gevormd weefvak is opgesteld. Bovendien kan een dergelijke inrichting goed zichtbaar en eenvoudig toegankelijk op een weefmachine gemonteerd worden, hetgeen vooral voordelig is voor het bedraden van de inrichting. Dergelijke module kan zowel boven, naast of onder het weefsel of zowel boven, naast of onder een schaar kettingdraden gemonteerd worden. 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 



  De inrichting volgens de uitvinding kan zodanig ten opzichte van een weefmachine opgesteld worden dat de draadgeleiders aan het einde van de draadgeleidingselementen voor het geleiden van naar het weefsel lopende kettingdraden ofwel in een vlak loodrecht op de inslagrichting bewegen, ofwel in een vlak evenwijdig aan de inslagrichting bewegen, ofwel in een vlak dat een hoek maakt met de inslagrichting bewegen. Die mogelijkheden laten toe de inrichting volgens de uitvinding in meerdere posities ten opzichte van de weefmachine op te stellen, waardoor dergelijke inrichting op nagenoeg eender welke weefmachine kan aangebracht worden. 



  Teneinde de kenmerken en verdere voordelen van de uitvinding duidelijker naar voor te brengen, wordt de uitvinding hiertoe nader toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin : 
Figuur 1 in perspectief een inrichting volgens de uitvinding in een eerste stand weergeeft ; 
Figuur 2 schematisch een   zijaanzicht   van de inrichting volgens figuur 1 weergeeft ; 
Figuur 3 in uit elkaar weergegeven toestand verschillende onderdelen van de inrichting volgens figuur 1 weergeeft; 
Figuur 4 schematisch een zijaanzicht vanaf de andere kant dan weergegeven in figuur 2 van de inrichting van figuur 1 weergeeft, waarbij bepaalde onderdelen niet worden weergegeven ; 
Figuur 5 in een zijaanzicht analoog als in figuur 4 de inrichting volgens de uitvinding in een volgende stand weergeeft ;

   

 <Desc/Clms Page number 8> 

 Figuur 6 in een   zijaanzicht   analoog als in figuur 2 de inrichting volgens de uitvinding in nog een volgende stand weergeeft ; Figuur 7 in een zijaanzicht analoog als in figuur 4 de inrichting volgens de uitvinding in de stand van figuur 6 weergeeft; Figuur 8 schematisch een bovenaanzicht van de inrichting volgens de uitvinding in de stand van figuur 7 weergeeft, voor een opstelling met betrekking tot een   weefmachine;   Figuur 9 in een   zijaanzicht   analoog als in figuur 4 de inrichting volgens de uitvinding in nog een volgende stand weergeeft ; Figuur 10 in een   zijaanzicht   analoog als in figuur 2 de inrichting volgens de uitvinding in de stand van figuur 9 weergeeft;

   Figuur 11 een bovenaanzicht analoog als in figuur 8 voor een variante opstelling van de inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; Figuur 12 een bovenaanzicht analoog als in figuur 8 voor nog een variante opstelling van de inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; Figuur 13 in een   zijaanzicht   analoog aan figuur 2 een variante uitvoeringsvorm weergeeft ; Figuur 14 in een volgende stand analoog als in figuur 6 de uitvoeringsvorm van figuur 13 weergeeft; Figuur 15 in een volgende stand analoog als in figuur 10 de uitvoeringsvorm van figuur 13 weergeeft; Figuur 16 in nog een volgende stand de uitvoeringsvorm van figuur 13 weergeeft; Figuur 17 in een   zijaanzicht   analoog aan figuur 2 een variante uitvoeringsvorm weergeeft ;

   Figuur 18 de uitvoeringsvorm van figuur 17 in een volgende stand weergeeft ; 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 
Figuur 19 de uitvoeringsvorm van figuur 17 in nog een volgende stand weergeeft. 



  De in figuren 1 tot 12 weergegeven inrichting 1 volgens de uitvinding bevat twee draadgeleidingselementen 2,3 voor het geleiden van een kettingdraad 4,5 die doorheen de inrichting 1 naar het weefsel 6 wordt geleid. Die kettingdraden 4,5 zijn bedoeld om een weefvak 57 te vormen waarin een inslagdraad kan ingebracht worden die samen met die kettingdraden 4,5 een leno-binding 55 aan de rand van het weefsel 6 kan vormen. De inrichting 1 bevat een rond een hoofddraaias 7 draaibaar gelagerde houder 8 waarin een eerste draadgeleidingselement 2 op een afstand van de hoofddraaias 8 rond een eerste draaias 9 draaibaar in de houder 8 is gelagerd en waarin tevens een tweede draadgeleidingselement 3 op een afstand van de hoofddraaias 7 rond een tweede draaias 10 draaibaar in de houder 8 is gelagerd.

   Bij de weergegeven uitvoeringsvorm zijn de draaiassen 9 en 10 aan weerszijden van de hoofddraaias 7 gelagerd, zijn symmetrisch aan weerszijden van de hoofddraaias 7 tegenover elkaar opgesteld en verlopen evenwijdig met de hoofddraaias 7. Zoals weergegeven in figuur 1 wordt de inrichting 1 als module uitgevoerd. Verder bevat de inrichting 1 een aandrijving 11 om de houder 8 rond de hoofddraaias 7 te verdraaien. De aandrijving 11 bevat een aparte stuurbare aandrijfmotor 12 die via een elektrische verbinding 13 door een schematisch in figuur 2 weergegeven stuureenheid 14 van de weefmachine kan bevolen worden. Deze symmetrische opstelling is onder meer voordelig om hoge   weefsnelheden   toe te laten.

   Dergelijke opstelling is als het ware uitgebalanceerd en kan bijvoorbeeld met een lage en 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 nagenoeg constante energietoevoer met een nagenoeg constante hoeksnelheid aangedreven worden. 



  Elk draadgeleidingselement 2,3 wordt respectievelijk gevormd door een holle bus 15, 16 waarin respectievelijk een naaldvormig verbindingsgedeelte 17, 18 is bevestigd. Hierbij strekken de naaldvormige verbindingsgedeelten 17,18 zich uit tussen het ene einde van de draadgeleidingselementen 2,3 dat gevormd wordt door een holle bus 15,16 die in de houder 8 is gelagerd en het andere einde van de draadgeleidingselementen 2,3 dat gevormd wordt door een draadgeleider 19,20 voor het naar het weefsel 6 toe te geleiden van een kettingdraad 4,5. De draadgeleiders 19,20 bestaan in de weergegeven uitvoeringsvorm uit een rond draadoog. Volgens een niet weergegeven variante kunnen deze draadgeleiders ook bestaan uit een eerder sleufvormig of ovaal draadoog of uit eender welke andere vorm van draadopening.

   Volgens de uitvinding maakt het naaldvormig verbindingsgedeelte 17,18 zoals aangeduid in figuur 8 een hoek A met de richting van de hoofddraaias 7 om, zoals verder nader uitgelegd, toe te laten dat beide naaldvormige verbindingsgedeelten 17,18 bij bepaalde hoekposities van de houder 8 of bij bepaalde onderlinge hoekposities ruimtelijk voorbij elkaar kunnen passeren om toe te laten met de kettingdraden 4,5 een leno-binding te kunnen vormen. Bij de weergegeven uitvoeringsvorm is de hoek A voor beide verbindingsgedeelten 17 en 18 gelijk aan elkaar, echter niets belet dat beide   verbindingsgedeelten   17 en 18 een iets verschillende hoek A met de hoofddraaias 7 vormen. 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 



  In figuur 3 wordt de inrichting 1 in niet gemonteerde toestand weergegeven om toe laten de verschillende onderdelen kort toe te lichten. De inrichting 1 bevat een eerste behuizing 21 waaraan de aandrijfmotor 12 kan bevestigd worden, een tussenstuk 22 dat op de aandrijfas 23 van de aandrijfmotor 12 kan geklemd worden en waarop een hoofdaandrijftandwiel 24 met schroeven 25 kan vastgeschroefd worden. Volgens een variante kan het hoofdaandrijftandwiel 24 in plaats van rechtstreeks op de aandrijfas 23 aangebracht te worden eveneens via een tussentandwiel door de aandrijfmotor aangedreven worden. Verder bevat de inrichting 1 een lager 26 dat in de eerste behuizing 21 kan geklemd worden, een houder 8 die in het lager 26 kan geklemd of vastgelijmd worden en een eerste   aandrijftandwiel   27 dat op de houder 8 kan geklemd of vastgelijmd worden. 



  De met het eerste aandrijftandwiel 27 verbonden houder 8 kan door het hoofdaandrijftandwiel 24 aangedreven worden. In de houder 8 worden lagers 28,29 aangebracht waarin holle bussen 15, 16 van de draadgeleidingselementen 2,3 draaibaar ten opzichte van de houder 8 zijn gelagerd. In elke holle bus 15,16 is aan een eerste kant van de lagers 28,29 een boring 32,33 aangebracht, waarin de naaldvormige verbindingsgedeelten 17,18 worden bevestigd, in het bijzonder worden geklemd of gelijmd. Aan de andere kant van de lagers 28,29 worden hierbij de holle bussen 15, 16 elk verbonden met de stuurinrichting 34 om de hoekpositie van de draadgeleidingselementen 2,3 te sturen.

   De onderdelen die op de houder 8 zijn aangebracht kunnen samen met de houder 8 omheen de hoofddraaias 7 draaien, waarbij de hoofddraaias 7 bepaald wordt door de centerlijn van het lager 26. 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 



  De stuurinrichting 34 bevat een tweede behuizing 35 waarin een lager 36 kan geklemd worden, een stuurhouder 37 die in het lager 36 kan geklemd of vastgelijmd worden en een tweede   aandrijftandwiel   38 dat op de stuurhouder 37 is bevestigd. Dit tweede   aandrijftandwiel   38 kan op de stuurhouder 37 geklemd of vastgelijmd worden en wordt bij de weergegeven uitvoeringsvorm tevens door bouten 39 en moeren 40 draaivast op de stuurhouder 37 bevestigd. Niets belet ook het eerste aandrijftandwiel 27 op een dergelijke manier op de houder 8 te bevestigen. De met het tweede aandrijftandwiel 38 verbonden stuurhouder 37 kan eveneens door het hoofdaandrijftandwiel 24 aangedreven worden. In de stuurhouder 37 worden lagers 41,42 aangebracht waarin de holle bussen 43,44 draaibaar ten opzichte van de stuurhouder 37 zijn gelagerd.

   De onderdelen die op de stuurhouder 37 zijn aangebracht kunnen samen met de stuurhouder 37 omheen een stuurdraaias 45 draaien die bepaald wordt door de centerlijn van het lager 36. De stuurdraaias 45 is zoals zichtbaar in figuur 8 evenwijdig en excentrisch ten opzichte van de hoofddraaias 7 opgesteld. De door lagers 41 en 42 gelagerde holle bussen 43 en 44 zijn symmetrisch aan weerszijden van de stuurdraaias 45 tegenover elkaar opgesteld en zijn draaibaar in de stuurhouder 37 gelagerd volgens een draaias die evenwijdig met de stuurdraaias 45 verloopt. 



  Tussen elke holle bus 43,44 van de stuurhouder 37 en elke overeenkomstige holle bus 15,16 van de houder 8 worden koppelelementen 46,47 voorzien om de draadgeleidingselementen 2,3 met de stuurhouder 37 te koppelen. De koppelelementen 46,47 bevatten voor elk draadgeleidingselement 2,3 een hefboom 48,49 die vast 

 <Desc/Clms Page number 13> 

 bevestigd is aan een holle bus 15,16 van een draadgeleidingselement 2,3. Hiertoe wordt elke hefboom 48,49 met een bout 50 draaivast verbonden met een holle bus 15,16 van een draadgeleidingselement 2,3. 



  Hiertoe kan de bout 50 bijvoorbeeld samenwerken met schroefdraad die aangebracht is in de hefboom 48,49. 



  Volgens een variante kan elke hefboom 48,49 eveneens geklemd of gelijmd worden op de bijhorende holle bus 15,16. De hefboom 48,49 dient draaivast aan de draadgeleidingselementen 2,3 bevestigd te worden om toe te laten de hoekpositie van de draadgeleidingselementen 2,3 en in het bijzonder de onderlinge hoekpositie van de draadgeleidingselementen 2,3 bij elke hoekpositie van de houder 8 te sturen. 



  Verder bevatten de koppelelementen 46,47 voor elk draadgeleidingselement 2,3 een drijfstang 51,52 die op een holle bus 43,44 van de stuurhouder 37 is aangebracht, bijvoorbeeld door klemmen of lijmen. Het is echter niet noodzakelijk voor de werking dat de drijfstang 51,52 draaivast met een holle bus 43,44 verbonden is. Verder bevat elke hefboom 48,49 en elke drijfstang 51,52 een boring die excentrisch ten opzichte van de draaias van de hefboom 48,49 of de drijfstang 51,52 is opgesteld. In elke boring kan een astap 53 of 54 aangebracht worden om de respectievelijke hefbomen 48 en 51 en de   drijfstangen   49 en 52 met elkaar te koppelen zodat die onderling rond de astappen 53,54 kunnen verdraaien.

   Volgens een uitvoeringsvorm kan elke astap 53 of 54 met een aseinde vastgeklemd of vastgelijmd worden in   n van de hefbomen 48,49 of   n van de drijfstangen 51,52, terwijl het andere aseinde vrij kan draaien in   n van de hefbomen 48,49 of drijfstangen 51,52. Hiertoe kan 

 <Desc/Clms Page number 14> 

 bijvoorbeeld een glijlager of wentellager aangebracht worden. Indien volgens een variante beide aseinden vrij kunnen draaien in de hefbomen en   drijfstangen   dienen voorzieningen getroffen te worden om te bekomen dat de astappen 53,54 in de voornoemde boringen gehouden worden.

   Verder bevat de inrichting 1 zoals schematisch weergegeven in figuur 1 nog meerdere bouten 30 die bijvoorbeeld kunnen samenwerken met schroefdraad 31 die voorzien is in de behuizing van de aandrijfmotor 12 om de behuizingen 21 en 35 samen met de aandrijfmotor 12 aan elkaar te bevestigen, teneinde een module te vormen. 



  Volgens een variante kunnen de houder 8 en het tandwiel 27 eendelig uitgevoerd worden, kunnen de houder 37 en het tandwiel 38 eendelig uitgevoerd worden, kunnen de   drijfstang   51,52 en de   bijhorende   holle bus 43,44 eendelig uitgevoerd worden, kunnen de hefboom 48,49 en de   bijhorende   holle bus 15,16 eendelig uitgevoerd worden of kunnen de lagers 26,29, 36,41 achterwege gelaten worden door de elementen rechtstreeks als glijlager in elkaar te laten draaien. 



  Elke kettingdraad 4,5 wordt vanaf een draadtoevoer, bijvoorbeeld een bobijn 56 zoals weergegeven in figuur 8, dwars doorheen de inrichting 1 volgens de uitvinding naar het weefsel 6 toe geleid. Hiertoe wordt elke kettingdraad 4,5 eerst doorheen een bus 43,44 van de stuurinrichting 34, vervolgens doorheen een bus 15,16 en een draadgeleider 19, 20 van de draadgeleidingselementen 2,3 geleid. De onderlinge afstand tussen de bussen 15,16 en de bussen 43,44 volgens de richting van de hoofddraaias 7 is zodanig gekozen dat de kettingdraden 4,5 steeds vrij doorheen 

 <Desc/Clms Page number 15> 

 de inrichting 1 volgens de uitvinding kunnen geleid worden, met andere woorden nooit geklemd worden ter hoogte van de inrichting 1 volgens de uitvinding.

   Het is duidelijk dat de kettingdraden 4,5 ook doorheen de hefbomen 48,49 en de drijfstangen 51,52 passeren die respectievelijk op de bussen 15,16, 43,44 zijn aangebracht. 



  De werkwijze voor het vormen van een leno-binding wordt hierna nader uitgelegd. In de stand van figuren 1, 2 en 4 wordt een weefvak 57 gevormd tussen de kettingdraden 4 en 5 die geleid worden door de draadgeleiders 19,20. 



  Vervolgens wordt de inrichting 1 volgens de pijl B aangedreven om via de stand van figuur 5 de stand van figuren 6,7 en 8 te bereiken en de draadgeleidingselementen 2,3 met hun schuin opgestelde verbindingsgedeelten 17,18 voorbij elkaar passeren en de kettingdraden 4,5 elkaar kruisen om een ingebrachte inslagdraad in te binden. Vervolgens wordt de inrichting 1 verder aangedreven volgens pijl B om via de stand van figuur 9 de stand van figuur 10 te bereiken en een volgend weefvak 57 te vormen. Tussen de stand van figuur 9 en de stand van figuur 10 bereikt de inrichting 1 een stand analoog aan figuur 6 waarbij de draadgeleidingselementen 2 en 3 eveneens voorbij elkaar passeren. 



  Ter hoogte van de stand van figuren 6 tot 8 passeren de draadgeleidingselementen 2,3 voorbij elkaar, dit betekent ook dat die elkaar kruisen of elkaar overlappen gezien volgens de richting van de hoofddraaias 7. Dit betekent ook dat minstens de verbindingsgedeelten 17 en 18 die voorbij elkaar passeren een onderlinge afstand volgens de richting van 

 <Desc/Clms Page number 16> 

 de hoofddraaias 7 behouden ter hoogte van de plaats waar die voorbij elkaar passeren. Dit betekent ook dat de draadgeleidingselementen 2 en 3 ruimtelijk ten opzichte van elkaar bewegen. In het bijzonder kan de draadgeleider 19 voorbij het naaldvormig   verbindingsgedeelte   18 passeren en kan ook het   naaldvormig   verbindingsgedeelte 17 verder voorbij het naaldvormig verbindingsgedeelte 18 passeren.

   Analoog kan de draadgeleider 20 voorbij het   naaldvormig     verbindingsgedeelte   17 passeren en kan ook het naaldvormig verbindingsgedeelte 18 verder voorbij het   naaldvormig   verbindingsgedeelte 17 passeren. Zoals zichtbaar in figuur 8 raken de voorbij elkaar passerende draadgeleiders 19 en 20 elkaar niet, niettegenstaande die in eenzelfde vlak bewegen. Dit is mogelijk daar de verbindingsgedeelten 17,18 schuin onder een hoek A met de richting van de hoofddraaias 7 worden opgesteld en de draaiassen 9 en 10 op een afstand van elkaar zijn gelegen. Dit betekent ook dat de zich hoofdzakelijk radiaal gericht uitstrekkende verbindingsgedeelten 17 en 18 voorbij elkaar kunnen passeren zonder elkaar te raken. 



  Vervolgens kan de inrichting verder volgens pijl B bewogen worden tot terug de stand van figuur 1 wordt bekomen. Tijdens die beweging worden standen bekomen die analoog zijn als weergegeven in figuren 5 tot 9, met dit verschil dat hierbij het draadgeleidingselement 2 en alle bijhorende onderdelen de standen van het in figuren 5 tot 9 weergegeven draadgeleidingselement 3 en alle   bijhorende   onderdelen innemen, terwijl het draadgeleidingselement 3 en alle   bijhorende   onderdelen de standen van het in figuren 5 tot 9 weergegeven 

 <Desc/Clms Page number 17> 

 draadgeleidingselement 2 en alle   bijhorende   onderdelen   innemen.   



  Om de inrichting 1 te bedraden, in het bijzonder   kettingdraden   4,5 doorheen de inrichting 1 aan te brengen, is het voordelig de inrichting 1 in een zogenaamde bedradingsstand te brengen. Om een kettingdraad 5 te bedraden kan de inrichting 1 bijvoorbeeld in een stand zoals weergegeven in figuur 7 gebracht worden waarbij de bussen 16 en 44 nagenoeg in elkaars verlengde staan opgesteld en zodoende toelaten eenvoudig een kettingdraad 5 doorheen de bussen 16 en 44 aan te brengen. Om een kettingdraad 4 te bedraden kan een stand gekozen worden waarbij de bussen 15 en 43 in elkaars verlengde staan, zodat eenvoudig een kettingdraad 4 doorheen die bussen 15 en 43 kan gebracht worden.

   Hiertoe kan een bedradingsknop 64 voorzien worden die samenwerkt met de stuureenheid 14 om te bekomen dat na het indrukken van die bedradingsknop de stuureenheid 14 de inrichting 1 via de aandrijfmotor 12 naar de gewenste bedradingsstand brengt, of door opeenvolgend drukken de inrichting 1 in opeenvolgende bedradingsstanden brengt. 



  Door de stuurinrichting 14, en in het bijzonder door de excentrische opstelling van de hoofddraaias 7 en de stuurdraaias 45, bewegen de draadgeleiders 2,3 hoofdzakelijk op en neer om een weefvak 57 te vormen. 



  Hierbij beschrijven de draadgeleiders 19,20 zoals aangeduid in figuur 10 een baan 58 die relatief smal is in een radiale richting ten opzichte van de hoofddraaias 7. Dit is vooral voordelig om het wrijven van de kettingdraden 4,5 in de draadgeleiders 19,20 te beperken, waardoor de sleet aan de kettingdraden 4, 

 <Desc/Clms Page number 18> 

 5 en de stofvorming door de doorheen de draadgeleiders 19,20 geleide kettingdraden 4,5 bij gebruik van de inrichting 1 volgens de uitvinding relatief beperkt blijft. 



  Zoals duidelijk blijkt uit figuren 8 en 10 is de voornoemde baan 58 voor elke draadgeleider 19,20 gelegen in eenzelfde vlak 59 dat loodrecht op de richting van de hoofddraaias 7 is gelegen. Hierbij bewegen de kettingdraden 4 en 5 eveneens in dit vlak 59 naar het weefsel 6 toe om toe te laten een   leno-binding   55 te vormen. De weergegeven opstelling van de door stuurmiddelen 14 gestuurde draadgeleidingselementen 2, 3 volgens de uitvinding laat toe dat de draadgeleidingselementen 2,3 bij bepaalde hoekposities voorbij elkaar kunnen passeren, niettegenstaande de draadgeleiders 19, 20 van de draadgeleidingselementen 2,3 steeds in eenzelfde vlak 59 bewegen dat zich loodrecht op de hoofddraaias 7 uitstrekt.

   De stuurmiddelen 14 sturen hierbij de draadgeleidingselementen 2,3 zodanig dat die bewegen tussen bepaalde hoekposities die nodig zijn voor het vormen van een weefvak 57. 



  Uiteraard kan de voornoemde beweging meerdere malen herhaald worden of kan de voornoemde beweging in de omgekeerde zin doorgevoerd worden. Indien de aandrijfmotor 12 steeds in eenzelfde richting aangedreven wordt, dienen de bobijnen 56 voor het toevoeren van de kettingdraden draaibaar op een bobijnstand opgesteld te worden, bijvoorbeeld analoog als gekend uit DE -A 2423454. Indien de aandrijfmotor 12 heen en weer aangedreven wordt, kunnen de bobijnen 56 voor het toevoeren van kettingdraden zoals 

 <Desc/Clms Page number 19> 

 schematisch weergegeven in figuur 8 vast opgesteld worden, bijvoorbeeld analoog als gekend uit US 2602470. 



  Door het gepast aandrijven van de aandrijfmotor 12 kan per inslagdraad of per aantal inslagdraden een leno- binding gevormd worden. Door het heen en weer aan te draaien en/of door na elke inslaginbreng al dan niet aan te drijven kunnen verschillende   leno-bindingen   bekomen worden. 



  In geval als aandrijfmotor 12 een stuurbare stappenmotor wordt toegepast, kan die stappenmotor door het opeenvolgend toevoeren van positieve en negatieve spanningen aan de polen van de stappenmotor door de stuureenheid 14 van de weefmachine in stappen gestuurd worden. Hierbij is het gewenst de stappenmotor te ijken, dit is het vastleggen van een referentie-positie van de stappenmotor. Na dit ijken kan de positie van de aandrijfmotor 12 gekend blijven rekening houdend met het aantal stappen dat de aandrijfmotor verdraaid wordt ten opzichte van de referentiepositie.

   Om de stappenmotor te ijken bevat de inrichting 1 volgens de uitvinding, zoals schematisch aangeduid in figuur 10, bijvoorbeeld een referentiepunt 60 dat aangebracht is op de houder 8 en dat samenwerkt met een sensor 61 zoals een nabijheidsschakelaar, die bijvoorbeeld op de eerste behuizing 21 is aangebracht en die telkens een signaal levert aan de stuureenheid 14 als het referentiepunt 60 voorbij de sensor 61 komt, welk signaal aangewend wordt als terugkoppeling voor de sturing van de aandrijfmotor 12. 



  Het is duidelijk dat de stuurbare aandrijfmotor 12 niet beperkt is tot een stappenmotor. De stuurbare aandrijfmotor 12 kan ook bestaan uit een servomotor. 

 <Desc/Clms Page number 20> 

 



  Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm bestaat de aandrijfmotor 12 uit een stuurbare enkelfazige motor met veranderlijke reluctantie, ook SR motor genaamd. 



  Het is duidelijk dat het niet noodzakelijk is dat de inrichting volgens de uitvinding door middel van een stuurbare aandrijfmotor 12 wordt aangedreven. Volgens een niet weergegeven variante kan de aandrijving eveneens bekomen worden door middel van een aandrijfas die door de   hoofdaandrijfas   van de weefmachine wordt bevolen. 



  Zoals weergegeven in figuur 8 wordt de inrichting 1 zodanig ten opzichte van een weefmachine opgesteld dat de draadgeleiders 19,20 aan het einde van de draadgeleidingselementen 2,3 in een vlak 59 loodrecht op de inslagrichting C bewegen. Hierbij kan de aandrijfmotor 12 zowel onder of boven de kettingdraden 4,5 of het weefsel 6 opgesteld worden. Die opstelling maakt het mogelijk een leno-binding 55 juist naast het weefsel 6 of ergens middenin het weefsel 6 te vormen. 



  Bij zogenaamd meerbanig weven waarbij twee of meer weefsels naast elkaar op eenzelfde weefmachine worden gevormd, kan ter hoogte van elke kant van een dergelijk weefsel een inrichting 1 volgens de uitvinding voorzien worden. 



  Volgens de opstelling van figuur 11 wordt de inrichting 1 zodanig ten opzichte van een weefmachine opgesteld dat de draadgeleiders 19,20 aan het einde van de draadgeleidingselementen 2,3 in een vlak 59 bewegen dat gericht is volgens de inslagrichting C of evenwijdig met de inslagrichting C verloopt. Dergelijke opstelling neemt weinig plaats in volgens de kettingrichting en laat toe een dergelijke inrichting 

 <Desc/Clms Page number 21> 

 bijvoorbeeld op een profiel 1 te bevestigen dat volgens de inslagrichting aan de weefmachine is voorzien. Bij deze opstelling worden de kettingdraden 4,5 iets meer omgebogen ter hoogte van de draadgeleiders 19,20 dan bij de uitvoeringsvorm van figuur 2.

   Daar de draadgeleiders 19,20 slechts een beperkte beweging volgens de inslagrichting C uitvoeren kan met een dergelijke inrichting 1 eveneens probleemloos een leno-binding naast het weefsel 6 of zelfs tussen twee naast elkaar gelegen weefsels bekomen worden. 



  Uiteraard is het ook mogelijk zoals weergegeven in figuur 12 de inrichting volgens de uitvinding zodanig ten opzichte van een weefmachine op te stellen dat de draadgeleiders 19, 20 aan het einde van de draadgeleidingselementen 2,3 in een vlak 59 bewegen dat een hoek maakt met de inslagrichting C. Die opstelling kan toelaten bij eender welke bestaande weefmachine toch een inrichting volgens de uitvinding te voorzien. Uiteraard is het ook mogelijk om de inrichting 1 nog in andere standen op te stellen. De inrichting 1 kan bijvoorbeeld in verschillende standen worden opgesteld waarbij de inrichting 1 bijvoorbeeld om de hoofddraaias 7 tot een andere stand is verdraaid. 



  De inrichting 1 volgens de uitvinding is bij de weergegeven uitvoeringsvorm zodanig uitgevoerd dat de behuizingen 21 en 35 identiek aan elkaar zijn. Dit biedt als voordeel dat volgens een andere montagemogelijkheid de draadgeleidingselementen 2 en 3 eveneens ter hoogte van de behuizing 35 kunnen voorzien worden en de stuurinrichting 14 ter hoogte van de behuizing 21 kan voorzien worden. De aandrijfmotor 12 kan zowel aan de kant van de behuizing 21 als aan de 

 <Desc/Clms Page number 22> 

 kant van de behuizing 35 aangebracht worden. Het opstellen van de aandrijfmotor 12 aan een gepaste kant maakt het mogelijk de inrichting 1 volgens de uitvinding zowel dicht nabij de rechter kant van het weefsel als dicht nabij de linker kant van het weefsel te plaatsen, zonder dat de aandrijfmotor hinder vormt voor de kettingdraden of voor het weefsel. 



  In figuren 13 tot 16 is een variante weergegeven waarbij twee draadgeleidingselementen niet symmetrisch tegenover elkaar aan weerszijden tegenover de hoofddraaias 7 zijn opgesteld. Hierbij kan een draadgeleidingselement 2 analoog zoals weergegeven in figuren 1 tot 12 op een afstand van de hoofddraaias 7 rond een eerste draaias 9 draaibaar in een houder 62 gelagerd zijn. Het tweede draadgeleidingselement 63 is draaibaar gelagerd om een draaias 10 die op een afstand van de draaias 9 is gelegen en die samenvalt met de hoofdaandrijfas 7. De hoofddraaias 7 is centraal ten opzichte van de houder 62 opgesteld. De houder 62 kan hierbij analoog aan de houder 8 opgesteld worden. 



  Hierbij kan de stuurinrichting voor wat betreft het draadgeleidingselement 2 analoog uitgevoerd worden als de stuurinrichting 14 weergegeven in figuren 1 tot 12, terwijl de stuurinrichting voor het draadgeleidingselement 63 bijvoorbeeld kan bestaan uit een stuurbare aandrijfmotor die in het verlengde van de hoofddraaias 7 is opgesteld en die het draadgeleidingselement 63 gepast omheen de hoofddraaias 7 of de draaias 10 kan verdraaien om een gewenste leno- binding te bekomen. Een voorbeeld voor de werking van deze inrichting wordt nader uitgelegd aan de hand van figuren 13 tot 16.

   Vertrekkende vanuit de stand van figuur 13 wordt de houder 62 en de stuurinrichting voor 

 <Desc/Clms Page number 23> 

 de draadgeleider 2 door de aandrijfmotor 12 aangedreven terwijl de draadgeleider 63 door een aparte aandrijfmotor wordt aangedreven om opeenvolgend de standen van figuren 14,15 en 16 en terug de stand van figuur 13 in te nemen. Hierbij kunnen de draadgeleidingselementen 2 en 63 in de stand van figuren 14 en 16 voorbij elkaar passeren. 



  Volgens een niet weergegeven variante kunnen de beide draadgeleidingselementen 2,3 of 2,63 eveneens op een verschillende afstand van de hoofddraaias 7 in een houder 8,62 gelagerd worden. Uiteraard kan een inrichting volgens de uitvinding ook bestaan uit bijvoorbeeld drie draadgeleidingselementen die bijvoorbeeld opgesteld en door stuurinrichtingen gestuurd worden analoog aan de weergegeven draadgeleidingselementen 2,3 en 63. Volgens een niet weergegeven variante kunnen de   aandrijf tandwielen   27 en 38 elk door een eigen aparte aandrijfmotor aangedreven worden, die bijvoorbeeld synchroon met elkaar aangedreven worden. 



  De uitvoeringsvorm van figuren 17 tot 19 verschilt van de uitvoeringsvorm van figuren 1 tot 12 door het feit dat de stuurhouder 37 in een andere positie ten opzichte van de houder 8 is opgesteld. Dit betekent dat de onderlinge positie van de houder 8 en de stuurhouder 37 bij de uitvoeringsvorm van figuren 1 tot 12 zodanig is dat het vlak gevormd door de hoofddraaias 7 en de stuurdraaias 45 ongeveer evenwijdig met het weefsel 6 verloopt, terwijl bij de uitvoeringsvorm van figuren 17 tot 19 het vlak gevormd door de hoofddraaias 7 en de stuurdraaias 45 bijvoorbeeld ongeveer loodrecht op het weefsel 6 verloopt of ongeveer 90 graden verdraaid is 

 <Desc/Clms Page number 24> 

 ten opzichte van het voornoemde vlak van de uitvoeringsvorm van figuren 1 tot 12.

   De verbindingsgedeelten 17,18 zijn bij de uitvoeringsvorm van figuren 17 tot 19 analoog als bij de uitvoeringsvorm van figuren 1 tot 15 schuin onder een hoek ten opzichte van de hoofddraaias 7 opgesteld. 



  Zoals zichtbaar in figuren 17 tot 19 biedt deze onderlinge opstelling van houder 8 en stuurhouder 37 het voordeel dat de baan 58 van de draadgeleiders 19, 20 in radiale richting ten opzichte van de hoofddraaias 7 smaller is dan de baan 58 weergegeven in figuur 10, waardoor de onderlinge beweging van de kettingdraden 4, 5 ten opzichte van de draadgeleiders 19,20 ook beperkter is. Bij het aandrijven van de inrichting 1 van de stand van figuur 17 naar de stand van figuur 19 kruisen de voorbij elkaar passerende draadgeleidingselementen 2,3 elkaar terwijl de stuurhouder 8 over een bepaalde hoekpositie verdraaid wordt en bereiken ondermeer de stand van figuur 18. 



  Door de opstelling schuin onder een hoek van de verbindingsgedeelten 17,18 kunnen deze verbindingsgedeelten 17,18 voorbij elkaar passeren zonder elkaar te raken. Dit betekent dat er volgens de richting van de hoofddraaias 7 steeds een afstand tussen beide elkaar kruisende verbindingsgedeelten 17, 18 bewaard blijft, in het bijzonder nabij de plaats waar deze verbindingsgedeelten 17,18 elkaar ruimtelijk kruisen. Bij het verder aandrijven van deze inrichting 1 vanaf de stand van figuur 19 worden vervolgens standen bekomen analoog aan figuur 17,18, 19 en 17. 



  Zoals zichtbaar in figuur 19 kan de inrichting 1 volgens de uitvinding relatief dicht bij de achterste stand van het riet 65 gemonteerd worden en kan met de 

 <Desc/Clms Page number 25> 

 inrichting 1 volgens de uitvinding een weefvak 57 gevormd worden dat in het verlengde van een door schematisch weergegeven gaapvormingsmiddelen 66 met scharen kettingdraden 67,68 gevormd weefvak. Het riet 65 beweegt heen en weer volgens pijl D tussen de achterste stand en de voorste stand of aanslagstand waarbij het riet contact maakt met het weefsel 6 en een ingebrachte inslagdraad tegen het weefsel 6 aanslaat. 



  In figuur 17 worden de scharen kettingdraden 67,68 in hun uiterste stand getekend waarbij die een weefvak vormen. Echter bij de in figuur 17 weergegeven stand van de inrichting 1 staan de scharen kettingdraden 67, 68 net als de kettingdraden 4,5 in werkelijkheid ook ongeveer op kruisingspositie. Hierbij is ook weergegeven dat de behuizingen 21,35 van de inrichting 1 buiten de uiterste standen van de scharen kettingdraden 67,68 staan opgesteld. De draadgeleidingselementen 2,3 staan hierbij naast die scharen kettingdraden 67,68 opgesteld. Bij deze uitvoeringsvorm kan de inrichting 1 volgens de uitvinding uiteraard nog dichter van de achterste positie van het riet 65 opgesteld worden, waarbij de draadgeleiders 19,20 zich voor of nabij de schematisch weergegeven nabij het riet 65 gelegen eerste gaapvormingsmiddelen 66 uitstrekken.

   De gaapvormingsmiddelen 66 kunnen bestaan uit weefkaders, uit arcadedraden van een jacquardinrichting of uit enig andere inrichting om een weefvak te vormen. 



  Niettegenstaande het voordelig is om een inrichting volgens de uitvinding met evenwijdige draaiassen te vervaardigen, kunnen volgens een niet weergegeven variante de draaiassen 7,9 en 10 een kleine hoek met elkaar en met de hoofddraaias 7 maken. Een kleine hoek 

 <Desc/Clms Page number 26> 

 in de orde van grootte tussen nul en een tiental graden kan het voorbij elkaar passeren van de draadgeleidingselementen 2,3 of 2,63 bevorderen. 



  Dergelijke opstelling biedt echter als nadeel dat de stuurinrichting niet eenvoudig en met cilindrische lagers kan uitgevoerd worden. Het evenwijdig opstellen van de draaiassen 9,10 en de hoofddraaias 7 biedt als voordeel dat de onderdelen van de inrichting volgens de uitvinding hoofdzakelijk cilindrische stukken bevatten, die niet alleen nauwkeurig maar eveneens goedkoop kunnen gefabriceerd worden en die bovendien weinig aan sleet onderhevig zijn. 



  De inrichting 1 volgens de uitvinding biedt tevens als voordeel dat de kettingdraden 4,5 ter hoogte van de draadgeleiders 19,20 niet noodzakelijk omgebogen hoeven te worden, in het bijzonder bij een opstelling zoals weergegeven in figuur 8. Dit laatste kan ook de spanning in de   naaldvormige   verbindingsgedeelten 17,18 beperken. 



  Het is duidelijk dat de draadgeleidingselementen niet noodzakelijk een nagenoeg cilindervormig naaldvormig verbindingsgedeelte hoeven te bevatten. Volgens een variante uitvoeringsvorm kan dit verbindingsgedeelte ook gevormd worden door een staafvormig verbindingsgedeelte of een verbindingsgedeelte met een afnemende doorsnede naar de draadgeleiders 19,20 toe. 



  Om het voorbij elkaar passeren van de draadgeleidingselementen te bevorderen kunnen volgens een variante uitvoeringsvorm volgens de uitvinding middelen zoals noksystemen voorzien worden om bij het voorbij elkaar passeren van de draadgeleidingselementen 

 <Desc/Clms Page number 27> 

 deze draadgeleidingselementen tevens axiaal ten opzichte van hun draaiassen 9,10 te verschuiven zodanig dat die op een volgens de richting van de hoofddraaias 7 grotere afstand van elkaar voorbij elkaar kunnen passeren. Bij deze uitvoeringsvorm kan de hoek A dat de verbindingselementen 17,18 met de hoofddraaias 7 vormt nagenoeg de negentig graden benaderen of kunnen de verbindingselementen 17,18 zich nagenoeg volledig radiaal ten opzichte van de hoofddraaias 7 uitstrekken zonder gevaar voor het botsen van beide draadgeleidingselementen. 



  Het is duidelijk dat de uitvinding niet beperkt is tot een bepaald type weefmachine en kan aangewend worden zowel bij   luchtweefmachines,   grijperweefmachines, grijperschietspoelweefmachines, waterjetweefmachines, projectielweefmachines en andere weefmachines. De inrichting volgens de uitvinding biedt tevens als voordeel, dat die op praktisch eender welke bestaande weefmachine eenvoudig kan aangebouwd worden. 



  De inrichting volgens de uitvinding beperkt zich uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, maar kan binnen het kader van de uitvinding volgens verschillende varianten uitgevoerd worden.

Claims (17)

Conclusies.
1. Inrichting voor het vormen van een leno-binding bij een weefmachine, waarbij de inrichting (1) draadgeleidingselementen (2,3;2,63) voor het geleiden van kettingdraden (4,5) bevat, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) een rond een hoofddraaias (7) draaibaar gelagerde houder (8;62), een eerste draadgeleidingselement (2) dat op een afstand van de hoofddraaias (7) rond een eerste draaias (9) draaibaar in de houder (8;62) is gelagerd, een tweede draadgeleidingselement (3;63) dat op een afstand van de eerste draaias (9) rond een tweede draaias (10) draaibaar is gelagerd, een aandrijving (11) om de houder (8;62) rond de hoofddraaias (7) te verdraaien en een stuurinrichting (14) om bij elke hoekpositie van de houder (8;62) de hoekpositie van de draadgeleidingselementen (2,3;2,63) te sturen, bevat, waarbij elk draadgeleidingselement (2,3;
2. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de draadgeleidingselementen (2,3) op een afstand van de hoofddraaias (7) aan weerszijden van de <Desc/Clms Page number 29> hoofddraaias (7) rond een draaias (9,10) draaibaar in de houder (8) zijn gelagerd.
2,63) tussen het ene einde van het draadgeleidingselement (2,3;2,63) dat gelagerd is en het andere einde van het draadgeleidingselement (2,3;2,63) dat een draadgeleider (19,20) voor het geleiden van een naar het weefsel (6) lopende kettingdraad (4,5) bevat een verbindingsgedeelte (17,18) bevat dat toelaat dat de gestuurde draadgeleidingselementen (2,3;2,63) bij bepaalde hoekposities van de houder (8,62) voorbij elkaar kunnen passeren.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de draaiassen (9,10) van beide draadgeleidingselementen (2,3) symmetrisch aan weerszijden van de hoofddraaias (7) tegenover elkaar zijn opgesteld.
4. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 3, daardoor gekenmerkt dat de draaiassen (9,10) van beide draadgeleidingselementen (2,3) evenwijdig met de hoofddraaias (7) verlopen.
5. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 4, daardoor gekenmerkt dat elk draadgeleidingselement (2,3;2,63) een verbindingsgedeelte (17,18) bevat dat een hoek vormt met de hoofddraaias (7) om toe te laten dat de gestuurde draadgeleidingselementen (2,3;2,63) bij bepaalde hoekposities van de houder (8;62) voorbij elkaar kunnen passeren.
6. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 5, daardoor gekenmerkt dat elk draadgeleidingselement (2,3;2,63) een naaldvormig verbindingsgedeelte (17,18) bevat dat zich uitstrekt tussen het ene einde van het draadgeleidingselement (2,3;2,63) dat gelagerd is en het andere einde van het draadgeleidingselement (2,3;2,63) dat een draadgeleider (19,20) voor het geleiden van een naar het weefsel lopende kettingdraad (4,5) bevat.
7. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 6, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) <Desc/Clms Page number 30> aandrijfmiddelen (11) bevat die een aparte stuurbare aandrijfmotor (12) bevatten die door een stuureenheid (14) van de weefmachine kan bevolen worden.
8. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 7, daardoor gekenmerkt dat de stuurinrichting (14) om de hoekpositie van de draadgeleidingselementen (2,3) te sturen een stuurhouder (37) bevat die draaibaar is gelagerd rond een stuurdraaias (45) die excentrisch ten opzichte van de hoofddraaias (7) is opgesteld en koppelelementen (46,47) om de draadgeleidingselementen (2,3) met de stuurhouder (38) te koppelen.
9. Inrichting volgens conclusie 8, daardoor gekenmerkt dat de koppelelementen (46,47) voor elk draadgeleidingselement (2,3) een hefboom (48,49) bevatten die vast bevestigd is aan een draadgeleidingselement (2,3), een bus (43,44) die op een afstand van de stuurdraaias (45) aan de stuurhouder (37) is voorzien en een drijfstang (51,52) die de bus (43,44) met de hefboom (48,49) verbindt.
10. Inrichting volgens conclusie 9, daardoor gekenmerkt dat de bus (43,44) draaibaar is gelagerd in de stuurhouder (37) en de drijfstang (51,52) op de bus (43,44) is aangebracht.
11. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 10, daardoor gekenmerkt dat de houder (8) vast wordt verbonden met een eerste aandrijftandwiel (27), de stuurhouder (37) vast wordt verbonden met een tweede aandrijftandwiel (38) en het eerste aandrijftandwiel (37) en het tweede aandrijftandwiel (38) samen door <Desc/Clms Page number 31> eenzelfde hoofdaandrijftandwiel (24) worden aangedreven.
12. Inrichting volgens conclusie 11, daardoor gekenmerkt dat de aandrijfmotor (12) het voornoemde hoofdaandrijftandwiel (24) aandrijft.
13. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 12, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) als module wordt uitgevoerd.
14. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 13, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) een bedradingsknop (64) bevat die samenwerkt met de stuureenheid (14) om de inrichting (1) naar een bedradingsstand te brengen.
15. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 14, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) zodanig ten opzichte van een weefmachine is opgesteld dat de draadgeleiders (19,20) aan het einde van de draadgeleidingselementen (2,3) voor het geleiden van naar het weefsel lopende kettingdraden (4,5) in een vlak (59) loodrecht op de inslagrichting (C) bewegen.
16. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 14, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) zodanig ten opzichte van een weefmachine is opgesteld dat de draadgeleiders (19,20) aan het einde van de draadgeleidingselementen (2,3) voor het geleiden van naar het weefsel lopende kettingdraden (4,5) in een vlak (59) evenwijdig aan de inslagrichting (C) bewegen. <Desc/Clms Page number 32>
17. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 14, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) zodanig ten opzichte van een weefmachine is opgesteld dat de draadgeleiders (19,20) aan het einde van de draadgeleidingselementen (2,3) voor het geleiden van naar het weefsel lopende kettingdraden (4,5) in een vlak (59) dat een hoek maakt met de inslagrichting (C) bewegen.
BE2003/0111A 2003-02-19 2003-02-19 Inrichting voor het vormen van een leno-binding bij een weefmachine. BE1015369A3 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2003/0111A BE1015369A3 (nl) 2003-02-19 2003-02-19 Inrichting voor het vormen van een leno-binding bij een weefmachine.
PCT/EP2004/001246 WO2004074563A1 (de) 2003-02-19 2004-02-11 Vorrichtung zum bilden einer dreherbindung für eine webmaschine

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2003/0111A BE1015369A3 (nl) 2003-02-19 2003-02-19 Inrichting voor het vormen van een leno-binding bij een weefmachine.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1015369A3 true BE1015369A3 (nl) 2005-02-01

Family

ID=32873321

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2003/0111A BE1015369A3 (nl) 2003-02-19 2003-02-19 Inrichting voor het vormen van een leno-binding bij een weefmachine.

Country Status (2)

Country Link
BE (1) BE1015369A3 (nl)
WO (1) WO2004074563A1 (nl)

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3320978A (en) * 1965-04-27 1967-05-23 Kobayashi Yasushi Selvage braiding means for a shuttleless loom
GB1491927A (en) * 1974-08-12 1977-11-16 Elitex Zavody Textilniho Leno weaving device
US4166480A (en) * 1977-05-13 1979-09-04 Ruti Machinery Works Limited Apparatus for forming leno selvedges in weaving machines
EP0306078A1 (fr) * 1987-09-02 1989-03-08 Picanol N.V. Dispositif destiné à la formation d'une lisière d'un tissu au cours de sa fabrication sur une machine à tisser

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3320978A (en) * 1965-04-27 1967-05-23 Kobayashi Yasushi Selvage braiding means for a shuttleless loom
GB1491927A (en) * 1974-08-12 1977-11-16 Elitex Zavody Textilniho Leno weaving device
US4166480A (en) * 1977-05-13 1979-09-04 Ruti Machinery Works Limited Apparatus for forming leno selvedges in weaving machines
EP0306078A1 (fr) * 1987-09-02 1989-03-08 Picanol N.V. Dispositif destiné à la formation d'une lisière d'un tissu au cours de sa fabrication sur une machine à tisser

Also Published As

Publication number Publication date
WO2004074563A1 (de) 2004-09-02

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1006347A3 (nl) Inrichting voor het presenteren van inslagdraden bij weefmachines.
BE1009375A6 (nl) Kanteninrichting voor weefmachines.
DE19548955C1 (de) Vorrichtung zum Bilden einer Dreherkante, insbesondere für schützenlose Webmaschinen
EP1710330A1 (en) Jacquard machine
BE1015369A3 (nl) Inrichting voor het vormen van een leno-binding bij een weefmachine.
EP0674032B1 (de) Rotations-Kantendreher für Webmaschinen
BE1016753A3 (nl) Werkwijze en inrichting voor het vormen van een leno-weefsel bij een weefmachine.
CZ300588B6 (cs) Zpusob rozvádení príze pri navíjení príze na cívku a zarízení k provádení tohoto zpusobu
JP2680975B2 (ja) ガイドバーを有する経編機
BE1000902A4 (nl) Inrichting voor het vormen van een zelfkant aan een weefsel bij weefmachines
US4546801A (en) Warp let-off control device for weaving machines
KR100597518B1 (ko) 경사직기
BE1010014A3 (nl) Kanteninrichting voor een weefmachine.
JP2001240310A (ja) 自動ワインダを走行する糸の糸張力を制御するための装置
DE4405777C1 (de) Rotations-Kantendreher einer Webmaschine
BE1006861A6 (nl) Weefmachine voorzien van een zelfkantinrichting.
US5309615A (en) Dropper random-separating mechanism
BE1004954A3 (nl) Inrichting voor het aandrijven van een randdradenmechanisme bij weefmachines.
BE1007896A3 (nl) Weefmachine met zelfkantapparaat.
BE1010658A3 (nl) Inrichting en werkwijze om minstens twee draden rond elkaar te bewegen.
US2606614A (en) Cloth splitting machine
BE1009899A6 (nl) Gestuurde kanteninrichting voor weefmachines.
CN101368321B (zh) 曲缝机的缝纫针振动驱动轴吸振结构
SU1149658A1 (ru) Устройство дл прекращени подачи к веретену пр дильной машины одного из компонентов крученой пр жи при обрыве другого ее компонента
BE1012242A3 (nl) Draadklem voor een grijper van een grijperweefmachine.

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Effective date: 20090228