BE1015369A3 - Device for forming a leno OF BINDING in a weaving machine. - Google Patents

Device for forming a leno OF BINDING in a weaving machine. Download PDF

Info

Publication number
BE1015369A3
BE1015369A3 BE2003/0111A BE200300111A BE1015369A3 BE 1015369 A3 BE1015369 A3 BE 1015369A3 BE 2003/0111 A BE2003/0111 A BE 2003/0111A BE 200300111 A BE200300111 A BE 200300111A BE 1015369 A3 BE1015369 A3 BE 1015369A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
wire guide
holder
guide elements
rotation
guide element
Prior art date
Application number
BE2003/0111A
Other languages
Dutch (nl)
Original Assignee
Picanol Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol Nv filed Critical Picanol Nv
Priority to BE2003/0111A priority Critical patent/BE1015369A3/en
Priority to PCT/EP2004/001246 priority patent/WO2004074563A1/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1015369A3 publication Critical patent/BE1015369A3/en

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03CSHEDDING MECHANISMS; PATTERN CARDS OR CHAINS; PUNCHING OF CARDS; DESIGNING PATTERNS
    • D03C7/00Leno or similar shedding mechanisms
    • D03C7/06Mechanisms having eyed needles for moving warp threads from side to side of other warp threads
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03CSHEDDING MECHANISMS; PATTERN CARDS OR CHAINS; PUNCHING OF CARDS; DESIGNING PATTERNS
    • D03C7/00Leno or similar shedding mechanisms
    • D03C7/08Devices for twisting warp threads repeatedly in the same direction

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)

Abstract

Inrichting voor het vormen van een leno-binding bij een weefmachine, waabij elk draadgeleidingselement (2,3;2,63) voor het geleiden van ketingdraden (4,5) tussen het ene einde dat gelagerd is en het andere einde dat een draadgeleider (19,20) voor het geleiden van een naar het weefsel (6) lopende kettingdraad (4,5) bevat een verbindingsgedeelte (17,18) bevat dat toelaat dat de draadgeleidingselementen (2,3;2,63) bij bepaalde hoekposities van de houder (8,62) voor de draadgeleidingselementen (2,3;2,63) voorbij elkaar kunnen passeren.Device for forming a leno bond in a weaving machine, in which each wire guide element (2,3; 2,63) for guiding warp threads (4,5) between the one end that is journalled and the other end that has a thread guide ( 19,20) for guiding a warp thread (4,5) leading to the fabric (6) includes a connecting portion (17,18) that allows the thread guide elements (2,3; 2,63) at certain angular positions of the holder (8.62) for the wire guide elements (2.3; 2.63) can pass past each other.

Description

       

   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Inrichting voor het vormen van een leno-binding bij een   weefmachine.   



  De uitvinding betreft een inrichting voor het vormen van een leno-binding bij een weefmachine, waarbij de inrichting   draadgeleidingselementen   voor het geleiden van kettingdraden bevat. 



  De inrichting volgens de uitvinding is in het bijzonder bedoeld om kettingdraden rond elkaar en rond inslagdraden te twisten om zogenaamde leno-bindingen te vormen. Leno-bindingen zijn onder meer beschreven in de documenten EP -A 306078, US 2602470, DE -A 2423454 EP -A 674032 en US 3320978. Bij weefmachines worden   leno-bindingen   meestal aangewend om een zogenaamde zelfkant aan een weefsel te vormen, om naast het weefsel een afvallint te vormen of om op een bepaalde plaats volgens de breedte van de weefmachine een leno- binding te vormen. 



  De inrichting volgens EP -A 306078 die door een aparte stuurbare aandrijfmotor wordt aangedreven laat toe verschillende leno-bindingen te vormen. Die inrichting is eerder ingewikkeld, omslachtig en bevat onderdelen die aan sleet, wrijving en speling onderhevig zijn, waardoor die inrichting minder geschikt is om toegepast te worden bij weefmachines die weven met hoge   weef snelheden.   De inrichting volgens US 3320978 vertoont eveneens dergelijke nadelen. 



  De inrichting volgens US 2602470, DE -A 2423454 of EP -A 674032 waarbij de kettingdraden doorheen draadogen van een roterende schijf worden geleid, biedt 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 als nadeel dat gedurende elke omwenteling van de schijf de kettingdraden over een grote lengte langsheen die draadogen wrijven. Hierdoor worden de kettingdraden aan sleet onderworpen en beschadigd waardoor niet alleen de kans op kettingdraadbreuken vergroot maar tevens een minder kwalitatief weefsel wordt bekomen. Bovendien wordt met een dergelijke inrichting heel wat weefstof geproduceerd die nadelig is voor het weefproces. 



  Het doel van de uitvinding is een inrichting die de voornoemde nadelen niet vertoont en die toelaat op een eenvoudige manier leno-bindingen te vormen. 



  Tot dit doel bevat de inrichting volgens de uitvinding een rond een hoofddraaias draaibaar gelagerde houder, een eerste draadgeleidingselement dat op een afstand van de hoofddraaias rond een eerste draaias draaibaar in de houder is gelagerd, een tweede draadgeleidingselement dat op een afstand van de eerste draaias rond een tweede draaias draaibaar is gelagerd, een aandrijving om de houder rond de hoofddraaias te verdraaien en een stuurinrichting om bij elke hoekpositie van de houder de hoekpositie van de draadgeleidingselementen te sturen,

   waarbij elk draadgeleidingselement tussen het ene einde van het draadgeleidingselement dat gelagerd is en het andere einde van het draadgeleidingselement dat een draadgeleider voor het geleiden van een naar het weefsel lopende kettingdraad bevat een verbindingsgedeelte bevat dat toelaat dat de gestuurde draadgeleidingselementen bij bepaalde hoekposities van de houder voorbij elkaar kunnen passeren. 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 



  De inrichting volgens de uitvinding biedt als voordeel dat ze onderdelen bevat die weinig aan sleet onderworpen zijn, die relatief stevig kunnen uitgevoerd worden en die weinig aan trillingen onderhevig zijn. De inrichting volgens de uitvinding laat tevens toe door een gepaste beweging aan de draadgeleidingselementen op te leggen de door de inrichting geleide kettingdraden weinig te beschadigen, in het bijzonder daar de kettingdraden slechts over een geringe afstand en zodoende slechts gedurende de tijd nodig voor een beperkt aantal inserties met de draadgeleiders wrijven. 



  Dit is voordelig om toe te laten om bij hoge   weefsnelheden   foutloos een leno-binding te vormen. Het bij bepaalde hoekposities van de houder voorbij elkaar passeren van de draadgeleidingselementen maakt het mogelijk verschillende weefvakken voor een leno-binding te vormen, in het bijzonder   weefvakken   gevormd met behulp van draadgeleidingselementen die nagenoeg tegengesteld aan elkaar tussen uiterste posities bewegen en die tijdens dergelijke beweging ruimtelijk voorbij elkaar passeren of in het bijzonder elkaar ruimtelijk kruisen. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm zijn de draadgeleidingselementen op een afstand van de hoofddraaias aan weerszijden van de hoofddraaias rond een draaias draaibaar in de houder gelagerd. Bij voorkeur zijn de draaiassen van beide draadgeleidingselementen symmetrisch aan weerszijden van de hoofddraaias tegenover elkaar opgesteld. Bij voorkeur verlopen de draaiassen van beide draadgeleidingselementen evenwijdig met de hoofddraaias. Die uitvoeringsvormen zijn voordelig om de draadgeleidingselementen door een eenvoudige 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 stuurinrichting te sturen en laten ook toe de draadgeleidingselementen in eenzelfde vlak te lageren. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat elk draadgeleidingselement een verbindingsgedeelte dat een hoek vormt met de hoofddraaias om toe te laten dat de gestuurde draadgeleidingselementen bij bepaalde hoekposities van de houder voorbij elkaar kunnen passeren. Dergelijke schuin ten opzichte van de hoofddraaias opgestelde verbindingsgedeelten en zodoende ook zich radiaal ten opzichte van de hoofddraaias uitstrekkende verbindingsgedeelten zijn voordelig voor het voorbij elkaar passeren van de draadgeleidingselementen. Bij voorkeur bevat elk draadgeleidingselement een nagenoeg naaldvormig verbindingsgedeelte dat zich uitstrekt tussen het ene einde van het draadgeleidingselement dat gelagerd is en het andere einde van het draadgeleidingselement dat een draadgeleider voor het geleiden van een naar het weefsel lopende kettingdraad bevat.

   Dergelijke compacte vorm van de draadgeleidingselementen is voordelig om de draadgeleidingselementen voorbij elkaar te laten passeren. Dergelijke inrichting volgens de uitvinding kan toelaten alleen de   naaldvormige   verbindingsgedeelten ter hoogte van de scharen kettingdraden aan te brengen en de andere gedeelten van de inrichting volledig buiten de scharen kettingdraden of het weefsel aan te brengen, zodat de inrichting volgens de uitvinding weinig plaats ter hoogte van de scharen kettingdraden inneemt en eenvoudig tussen of naast de scharen kettingdraden kan geplaatst worden. 



  Volgens een uitvoeringsvorm bevat de stuurinrichting om de hoekpositie van de draadgeleidingselementen te 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 sturen een stuurhouder die draaibaar is gelagerd rond een stuurdraaias die excentrisch ten opzichte van de hoofddraaias is opgesteld en koppelelementen om de draadgeleidingselementen met de stuurhouder te koppelen. Bij voorkeur bevatten de koppelelementen voor elk draadgeleidingselement een hefboom die vast bevestigd is aan een draadgeleidingselement, een bus die op een afstand van de stuurdraaias aan de stuurhouder is voorzien en een drijfstang die de bus met de hefboom verbindt. Bij voorkeur is de bus draaibaar gelagerd in de stuurhouder en is de drijfstang op de bus aangebracht.

   Door het gepast verdraaien van de stuurhouder is het mogelijk de hoekpositie van de draadgeleidingselementen en in het bijzonder de onderlinge hoekpositie van beide draadgeleidingselementen te sturen of te wijzigen, met andere woorden is het mogelijk een gewenste beweging aan de draadgeleidingselementen op te leggen. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt de houder vast verbonden met een eerste aandrijftandwiel, wordt de stuurhouder vast verbonden met een tweede   aandrijftandwiel   en worden het eerste en het tweede   aandrijftandwiel   samen door eenzelfde hoofdaandrijftandwiel aangedreven. Dit laat toe zowel de houder als de stuurhouder synchroon met elkaar aan te drijven. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat de inrichting aandrijfmiddelen die een aparte stuurbare aandrijfmotor bevatten die door een stuureenheid van de   weefmachine   kan bevolen worden. Dergelijke aandrijfmotor kan elektrisch met een stuureenheid verbonden worden. Bij voorkeur drijft de aandrijfmotor 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 hierbij het voornoemde hoofdaandrijftandwiel aan. 



  Dergelijke aandrijfmiddelen laten niet alleen toe de inrichting volgens de uitvinding synchroon met de weefmachine aan te drijven, maar laten ook toe door het sturen van het snelheidsverloop en de draairichting van een dergelijke aandrijfmotor het vormen van de gewenste leno-binding te bekomen. Dit betekent dat het mogelijk is gewenste   leno-bindingen   volgens een bepaald bindingspatroon te vormen. 



  Volgens een uitvoeringsvorm wordt de inrichting volgens de uitvinding als module uitgevoerd. De opbouw van de inrichting volgens de uitvinding laat toe een compacte module te vormen, die eenvoudig op een weefmachine kan geplaatst worden of van een weefmachine kan verwijderd worden. Tevens kan een dergelijke inrichting volgens de uitvinding eenvoudig volgens de breedte van de weefmachine of van het weefsel verplaatst of gepositioneerd worden om toe te laten een leno-binding op eender welke gewenste positie volgens de breedte van de weefmachine of van het weefsel te vormen.

   Tevens kan een dergelijke inrichting volgens de uitvinding eenvoudig volgens de hoogte van de weefmachine gepositioneerd worden om toe te laten met de door de inrichting volgens de uitvinding geleide kettingdraden een weefvak te vormen dat in het verlengde van het door de normale scharen kettingdraden gevormd weefvak is opgesteld. Bovendien kan een dergelijke inrichting goed zichtbaar en eenvoudig toegankelijk op een weefmachine gemonteerd worden, hetgeen vooral voordelig is voor het bedraden van de inrichting. Dergelijke module kan zowel boven, naast of onder het weefsel of zowel boven, naast of onder een schaar kettingdraden gemonteerd worden. 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 



  De inrichting volgens de uitvinding kan zodanig ten opzichte van een weefmachine opgesteld worden dat de draadgeleiders aan het einde van de draadgeleidingselementen voor het geleiden van naar het weefsel lopende kettingdraden ofwel in een vlak loodrecht op de inslagrichting bewegen, ofwel in een vlak evenwijdig aan de inslagrichting bewegen, ofwel in een vlak dat een hoek maakt met de inslagrichting bewegen. Die mogelijkheden laten toe de inrichting volgens de uitvinding in meerdere posities ten opzichte van de weefmachine op te stellen, waardoor dergelijke inrichting op nagenoeg eender welke weefmachine kan aangebracht worden. 



  Teneinde de kenmerken en verdere voordelen van de uitvinding duidelijker naar voor te brengen, wordt de uitvinding hiertoe nader toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin : 
Figuur 1 in perspectief een inrichting volgens de uitvinding in een eerste stand weergeeft ; 
Figuur 2 schematisch een   zijaanzicht   van de inrichting volgens figuur 1 weergeeft ; 
Figuur 3 in uit elkaar weergegeven toestand verschillende onderdelen van de inrichting volgens figuur 1 weergeeft; 
Figuur 4 schematisch een zijaanzicht vanaf de andere kant dan weergegeven in figuur 2 van de inrichting van figuur 1 weergeeft, waarbij bepaalde onderdelen niet worden weergegeven ; 
Figuur 5 in een zijaanzicht analoog als in figuur 4 de inrichting volgens de uitvinding in een volgende stand weergeeft ;

   

 <Desc/Clms Page number 8> 

 Figuur 6 in een   zijaanzicht   analoog als in figuur 2 de inrichting volgens de uitvinding in nog een volgende stand weergeeft ; Figuur 7 in een zijaanzicht analoog als in figuur 4 de inrichting volgens de uitvinding in de stand van figuur 6 weergeeft; Figuur 8 schematisch een bovenaanzicht van de inrichting volgens de uitvinding in de stand van figuur 7 weergeeft, voor een opstelling met betrekking tot een   weefmachine;   Figuur 9 in een   zijaanzicht   analoog als in figuur 4 de inrichting volgens de uitvinding in nog een volgende stand weergeeft ; Figuur 10 in een   zijaanzicht   analoog als in figuur 2 de inrichting volgens de uitvinding in de stand van figuur 9 weergeeft;

   Figuur 11 een bovenaanzicht analoog als in figuur 8 voor een variante opstelling van de inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; Figuur 12 een bovenaanzicht analoog als in figuur 8 voor nog een variante opstelling van de inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; Figuur 13 in een   zijaanzicht   analoog aan figuur 2 een variante uitvoeringsvorm weergeeft ; Figuur 14 in een volgende stand analoog als in figuur 6 de uitvoeringsvorm van figuur 13 weergeeft; Figuur 15 in een volgende stand analoog als in figuur 10 de uitvoeringsvorm van figuur 13 weergeeft; Figuur 16 in nog een volgende stand de uitvoeringsvorm van figuur 13 weergeeft; Figuur 17 in een   zijaanzicht   analoog aan figuur 2 een variante uitvoeringsvorm weergeeft ;

   Figuur 18 de uitvoeringsvorm van figuur 17 in een volgende stand weergeeft ; 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 
Figuur 19 de uitvoeringsvorm van figuur 17 in nog een volgende stand weergeeft. 



  De in figuren 1 tot 12 weergegeven inrichting 1 volgens de uitvinding bevat twee draadgeleidingselementen 2,3 voor het geleiden van een kettingdraad 4,5 die doorheen de inrichting 1 naar het weefsel 6 wordt geleid. Die kettingdraden 4,5 zijn bedoeld om een weefvak 57 te vormen waarin een inslagdraad kan ingebracht worden die samen met die kettingdraden 4,5 een leno-binding 55 aan de rand van het weefsel 6 kan vormen. De inrichting 1 bevat een rond een hoofddraaias 7 draaibaar gelagerde houder 8 waarin een eerste draadgeleidingselement 2 op een afstand van de hoofddraaias 8 rond een eerste draaias 9 draaibaar in de houder 8 is gelagerd en waarin tevens een tweede draadgeleidingselement 3 op een afstand van de hoofddraaias 7 rond een tweede draaias 10 draaibaar in de houder 8 is gelagerd.

   Bij de weergegeven uitvoeringsvorm zijn de draaiassen 9 en 10 aan weerszijden van de hoofddraaias 7 gelagerd, zijn symmetrisch aan weerszijden van de hoofddraaias 7 tegenover elkaar opgesteld en verlopen evenwijdig met de hoofddraaias 7. Zoals weergegeven in figuur 1 wordt de inrichting 1 als module uitgevoerd. Verder bevat de inrichting 1 een aandrijving 11 om de houder 8 rond de hoofddraaias 7 te verdraaien. De aandrijving 11 bevat een aparte stuurbare aandrijfmotor 12 die via een elektrische verbinding 13 door een schematisch in figuur 2 weergegeven stuureenheid 14 van de weefmachine kan bevolen worden. Deze symmetrische opstelling is onder meer voordelig om hoge   weefsnelheden   toe te laten.

   Dergelijke opstelling is als het ware uitgebalanceerd en kan bijvoorbeeld met een lage en 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 nagenoeg constante energietoevoer met een nagenoeg constante hoeksnelheid aangedreven worden. 



  Elk draadgeleidingselement 2,3 wordt respectievelijk gevormd door een holle bus 15, 16 waarin respectievelijk een naaldvormig verbindingsgedeelte 17, 18 is bevestigd. Hierbij strekken de naaldvormige verbindingsgedeelten 17,18 zich uit tussen het ene einde van de draadgeleidingselementen 2,3 dat gevormd wordt door een holle bus 15,16 die in de houder 8 is gelagerd en het andere einde van de draadgeleidingselementen 2,3 dat gevormd wordt door een draadgeleider 19,20 voor het naar het weefsel 6 toe te geleiden van een kettingdraad 4,5. De draadgeleiders 19,20 bestaan in de weergegeven uitvoeringsvorm uit een rond draadoog. Volgens een niet weergegeven variante kunnen deze draadgeleiders ook bestaan uit een eerder sleufvormig of ovaal draadoog of uit eender welke andere vorm van draadopening.

   Volgens de uitvinding maakt het naaldvormig verbindingsgedeelte 17,18 zoals aangeduid in figuur 8 een hoek A met de richting van de hoofddraaias 7 om, zoals verder nader uitgelegd, toe te laten dat beide naaldvormige verbindingsgedeelten 17,18 bij bepaalde hoekposities van de houder 8 of bij bepaalde onderlinge hoekposities ruimtelijk voorbij elkaar kunnen passeren om toe te laten met de kettingdraden 4,5 een leno-binding te kunnen vormen. Bij de weergegeven uitvoeringsvorm is de hoek A voor beide verbindingsgedeelten 17 en 18 gelijk aan elkaar, echter niets belet dat beide   verbindingsgedeelten   17 en 18 een iets verschillende hoek A met de hoofddraaias 7 vormen. 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 



  In figuur 3 wordt de inrichting 1 in niet gemonteerde toestand weergegeven om toe laten de verschillende onderdelen kort toe te lichten. De inrichting 1 bevat een eerste behuizing 21 waaraan de aandrijfmotor 12 kan bevestigd worden, een tussenstuk 22 dat op de aandrijfas 23 van de aandrijfmotor 12 kan geklemd worden en waarop een hoofdaandrijftandwiel 24 met schroeven 25 kan vastgeschroefd worden. Volgens een variante kan het hoofdaandrijftandwiel 24 in plaats van rechtstreeks op de aandrijfas 23 aangebracht te worden eveneens via een tussentandwiel door de aandrijfmotor aangedreven worden. Verder bevat de inrichting 1 een lager 26 dat in de eerste behuizing 21 kan geklemd worden, een houder 8 die in het lager 26 kan geklemd of vastgelijmd worden en een eerste   aandrijftandwiel   27 dat op de houder 8 kan geklemd of vastgelijmd worden. 



  De met het eerste aandrijftandwiel 27 verbonden houder 8 kan door het hoofdaandrijftandwiel 24 aangedreven worden. In de houder 8 worden lagers 28,29 aangebracht waarin holle bussen 15, 16 van de draadgeleidingselementen 2,3 draaibaar ten opzichte van de houder 8 zijn gelagerd. In elke holle bus 15,16 is aan een eerste kant van de lagers 28,29 een boring 32,33 aangebracht, waarin de naaldvormige verbindingsgedeelten 17,18 worden bevestigd, in het bijzonder worden geklemd of gelijmd. Aan de andere kant van de lagers 28,29 worden hierbij de holle bussen 15, 16 elk verbonden met de stuurinrichting 34 om de hoekpositie van de draadgeleidingselementen 2,3 te sturen.

   De onderdelen die op de houder 8 zijn aangebracht kunnen samen met de houder 8 omheen de hoofddraaias 7 draaien, waarbij de hoofddraaias 7 bepaald wordt door de centerlijn van het lager 26. 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 



  De stuurinrichting 34 bevat een tweede behuizing 35 waarin een lager 36 kan geklemd worden, een stuurhouder 37 die in het lager 36 kan geklemd of vastgelijmd worden en een tweede   aandrijftandwiel   38 dat op de stuurhouder 37 is bevestigd. Dit tweede   aandrijftandwiel   38 kan op de stuurhouder 37 geklemd of vastgelijmd worden en wordt bij de weergegeven uitvoeringsvorm tevens door bouten 39 en moeren 40 draaivast op de stuurhouder 37 bevestigd. Niets belet ook het eerste aandrijftandwiel 27 op een dergelijke manier op de houder 8 te bevestigen. De met het tweede aandrijftandwiel 38 verbonden stuurhouder 37 kan eveneens door het hoofdaandrijftandwiel 24 aangedreven worden. In de stuurhouder 37 worden lagers 41,42 aangebracht waarin de holle bussen 43,44 draaibaar ten opzichte van de stuurhouder 37 zijn gelagerd.

   De onderdelen die op de stuurhouder 37 zijn aangebracht kunnen samen met de stuurhouder 37 omheen een stuurdraaias 45 draaien die bepaald wordt door de centerlijn van het lager 36. De stuurdraaias 45 is zoals zichtbaar in figuur 8 evenwijdig en excentrisch ten opzichte van de hoofddraaias 7 opgesteld. De door lagers 41 en 42 gelagerde holle bussen 43 en 44 zijn symmetrisch aan weerszijden van de stuurdraaias 45 tegenover elkaar opgesteld en zijn draaibaar in de stuurhouder 37 gelagerd volgens een draaias die evenwijdig met de stuurdraaias 45 verloopt. 



  Tussen elke holle bus 43,44 van de stuurhouder 37 en elke overeenkomstige holle bus 15,16 van de houder 8 worden koppelelementen 46,47 voorzien om de draadgeleidingselementen 2,3 met de stuurhouder 37 te koppelen. De koppelelementen 46,47 bevatten voor elk draadgeleidingselement 2,3 een hefboom 48,49 die vast 

 <Desc/Clms Page number 13> 

 bevestigd is aan een holle bus 15,16 van een draadgeleidingselement 2,3. Hiertoe wordt elke hefboom 48,49 met een bout 50 draaivast verbonden met een holle bus 15,16 van een draadgeleidingselement 2,3. 



  Hiertoe kan de bout 50 bijvoorbeeld samenwerken met schroefdraad die aangebracht is in de hefboom 48,49. 



  Volgens een variante kan elke hefboom 48,49 eveneens geklemd of gelijmd worden op de bijhorende holle bus 15,16. De hefboom 48,49 dient draaivast aan de draadgeleidingselementen 2,3 bevestigd te worden om toe te laten de hoekpositie van de draadgeleidingselementen 2,3 en in het bijzonder de onderlinge hoekpositie van de draadgeleidingselementen 2,3 bij elke hoekpositie van de houder 8 te sturen. 



  Verder bevatten de koppelelementen 46,47 voor elk draadgeleidingselement 2,3 een drijfstang 51,52 die op een holle bus 43,44 van de stuurhouder 37 is aangebracht, bijvoorbeeld door klemmen of lijmen. Het is echter niet noodzakelijk voor de werking dat de drijfstang 51,52 draaivast met een holle bus 43,44 verbonden is. Verder bevat elke hefboom 48,49 en elke drijfstang 51,52 een boring die excentrisch ten opzichte van de draaias van de hefboom 48,49 of de drijfstang 51,52 is opgesteld. In elke boring kan een astap 53 of 54 aangebracht worden om de respectievelijke hefbomen 48 en 51 en de   drijfstangen   49 en 52 met elkaar te koppelen zodat die onderling rond de astappen 53,54 kunnen verdraaien.

   Volgens een uitvoeringsvorm kan elke astap 53 of 54 met een aseinde vastgeklemd of vastgelijmd worden in   n van de hefbomen 48,49 of   n van de drijfstangen 51,52, terwijl het andere aseinde vrij kan draaien in   n van de hefbomen 48,49 of drijfstangen 51,52. Hiertoe kan 

 <Desc/Clms Page number 14> 

 bijvoorbeeld een glijlager of wentellager aangebracht worden. Indien volgens een variante beide aseinden vrij kunnen draaien in de hefbomen en   drijfstangen   dienen voorzieningen getroffen te worden om te bekomen dat de astappen 53,54 in de voornoemde boringen gehouden worden.

   Verder bevat de inrichting 1 zoals schematisch weergegeven in figuur 1 nog meerdere bouten 30 die bijvoorbeeld kunnen samenwerken met schroefdraad 31 die voorzien is in de behuizing van de aandrijfmotor 12 om de behuizingen 21 en 35 samen met de aandrijfmotor 12 aan elkaar te bevestigen, teneinde een module te vormen. 



  Volgens een variante kunnen de houder 8 en het tandwiel 27 eendelig uitgevoerd worden, kunnen de houder 37 en het tandwiel 38 eendelig uitgevoerd worden, kunnen de   drijfstang   51,52 en de   bijhorende   holle bus 43,44 eendelig uitgevoerd worden, kunnen de hefboom 48,49 en de   bijhorende   holle bus 15,16 eendelig uitgevoerd worden of kunnen de lagers 26,29, 36,41 achterwege gelaten worden door de elementen rechtstreeks als glijlager in elkaar te laten draaien. 



  Elke kettingdraad 4,5 wordt vanaf een draadtoevoer, bijvoorbeeld een bobijn 56 zoals weergegeven in figuur 8, dwars doorheen de inrichting 1 volgens de uitvinding naar het weefsel 6 toe geleid. Hiertoe wordt elke kettingdraad 4,5 eerst doorheen een bus 43,44 van de stuurinrichting 34, vervolgens doorheen een bus 15,16 en een draadgeleider 19, 20 van de draadgeleidingselementen 2,3 geleid. De onderlinge afstand tussen de bussen 15,16 en de bussen 43,44 volgens de richting van de hoofddraaias 7 is zodanig gekozen dat de kettingdraden 4,5 steeds vrij doorheen 

 <Desc/Clms Page number 15> 

 de inrichting 1 volgens de uitvinding kunnen geleid worden, met andere woorden nooit geklemd worden ter hoogte van de inrichting 1 volgens de uitvinding.

   Het is duidelijk dat de kettingdraden 4,5 ook doorheen de hefbomen 48,49 en de drijfstangen 51,52 passeren die respectievelijk op de bussen 15,16, 43,44 zijn aangebracht. 



  De werkwijze voor het vormen van een leno-binding wordt hierna nader uitgelegd. In de stand van figuren 1, 2 en 4 wordt een weefvak 57 gevormd tussen de kettingdraden 4 en 5 die geleid worden door de draadgeleiders 19,20. 



  Vervolgens wordt de inrichting 1 volgens de pijl B aangedreven om via de stand van figuur 5 de stand van figuren 6,7 en 8 te bereiken en de draadgeleidingselementen 2,3 met hun schuin opgestelde verbindingsgedeelten 17,18 voorbij elkaar passeren en de kettingdraden 4,5 elkaar kruisen om een ingebrachte inslagdraad in te binden. Vervolgens wordt de inrichting 1 verder aangedreven volgens pijl B om via de stand van figuur 9 de stand van figuur 10 te bereiken en een volgend weefvak 57 te vormen. Tussen de stand van figuur 9 en de stand van figuur 10 bereikt de inrichting 1 een stand analoog aan figuur 6 waarbij de draadgeleidingselementen 2 en 3 eveneens voorbij elkaar passeren. 



  Ter hoogte van de stand van figuren 6 tot 8 passeren de draadgeleidingselementen 2,3 voorbij elkaar, dit betekent ook dat die elkaar kruisen of elkaar overlappen gezien volgens de richting van de hoofddraaias 7. Dit betekent ook dat minstens de verbindingsgedeelten 17 en 18 die voorbij elkaar passeren een onderlinge afstand volgens de richting van 

 <Desc/Clms Page number 16> 

 de hoofddraaias 7 behouden ter hoogte van de plaats waar die voorbij elkaar passeren. Dit betekent ook dat de draadgeleidingselementen 2 en 3 ruimtelijk ten opzichte van elkaar bewegen. In het bijzonder kan de draadgeleider 19 voorbij het naaldvormig   verbindingsgedeelte   18 passeren en kan ook het   naaldvormig   verbindingsgedeelte 17 verder voorbij het naaldvormig verbindingsgedeelte 18 passeren.

   Analoog kan de draadgeleider 20 voorbij het   naaldvormig     verbindingsgedeelte   17 passeren en kan ook het naaldvormig verbindingsgedeelte 18 verder voorbij het   naaldvormig   verbindingsgedeelte 17 passeren. Zoals zichtbaar in figuur 8 raken de voorbij elkaar passerende draadgeleiders 19 en 20 elkaar niet, niettegenstaande die in eenzelfde vlak bewegen. Dit is mogelijk daar de verbindingsgedeelten 17,18 schuin onder een hoek A met de richting van de hoofddraaias 7 worden opgesteld en de draaiassen 9 en 10 op een afstand van elkaar zijn gelegen. Dit betekent ook dat de zich hoofdzakelijk radiaal gericht uitstrekkende verbindingsgedeelten 17 en 18 voorbij elkaar kunnen passeren zonder elkaar te raken. 



  Vervolgens kan de inrichting verder volgens pijl B bewogen worden tot terug de stand van figuur 1 wordt bekomen. Tijdens die beweging worden standen bekomen die analoog zijn als weergegeven in figuren 5 tot 9, met dit verschil dat hierbij het draadgeleidingselement 2 en alle bijhorende onderdelen de standen van het in figuren 5 tot 9 weergegeven draadgeleidingselement 3 en alle   bijhorende   onderdelen innemen, terwijl het draadgeleidingselement 3 en alle   bijhorende   onderdelen de standen van het in figuren 5 tot 9 weergegeven 

 <Desc/Clms Page number 17> 

 draadgeleidingselement 2 en alle   bijhorende   onderdelen   innemen.   



  Om de inrichting 1 te bedraden, in het bijzonder   kettingdraden   4,5 doorheen de inrichting 1 aan te brengen, is het voordelig de inrichting 1 in een zogenaamde bedradingsstand te brengen. Om een kettingdraad 5 te bedraden kan de inrichting 1 bijvoorbeeld in een stand zoals weergegeven in figuur 7 gebracht worden waarbij de bussen 16 en 44 nagenoeg in elkaars verlengde staan opgesteld en zodoende toelaten eenvoudig een kettingdraad 5 doorheen de bussen 16 en 44 aan te brengen. Om een kettingdraad 4 te bedraden kan een stand gekozen worden waarbij de bussen 15 en 43 in elkaars verlengde staan, zodat eenvoudig een kettingdraad 4 doorheen die bussen 15 en 43 kan gebracht worden.

   Hiertoe kan een bedradingsknop 64 voorzien worden die samenwerkt met de stuureenheid 14 om te bekomen dat na het indrukken van die bedradingsknop de stuureenheid 14 de inrichting 1 via de aandrijfmotor 12 naar de gewenste bedradingsstand brengt, of door opeenvolgend drukken de inrichting 1 in opeenvolgende bedradingsstanden brengt. 



  Door de stuurinrichting 14, en in het bijzonder door de excentrische opstelling van de hoofddraaias 7 en de stuurdraaias 45, bewegen de draadgeleiders 2,3 hoofdzakelijk op en neer om een weefvak 57 te vormen. 



  Hierbij beschrijven de draadgeleiders 19,20 zoals aangeduid in figuur 10 een baan 58 die relatief smal is in een radiale richting ten opzichte van de hoofddraaias 7. Dit is vooral voordelig om het wrijven van de kettingdraden 4,5 in de draadgeleiders 19,20 te beperken, waardoor de sleet aan de kettingdraden 4, 

 <Desc/Clms Page number 18> 

 5 en de stofvorming door de doorheen de draadgeleiders 19,20 geleide kettingdraden 4,5 bij gebruik van de inrichting 1 volgens de uitvinding relatief beperkt blijft. 



  Zoals duidelijk blijkt uit figuren 8 en 10 is de voornoemde baan 58 voor elke draadgeleider 19,20 gelegen in eenzelfde vlak 59 dat loodrecht op de richting van de hoofddraaias 7 is gelegen. Hierbij bewegen de kettingdraden 4 en 5 eveneens in dit vlak 59 naar het weefsel 6 toe om toe te laten een   leno-binding   55 te vormen. De weergegeven opstelling van de door stuurmiddelen 14 gestuurde draadgeleidingselementen 2, 3 volgens de uitvinding laat toe dat de draadgeleidingselementen 2,3 bij bepaalde hoekposities voorbij elkaar kunnen passeren, niettegenstaande de draadgeleiders 19, 20 van de draadgeleidingselementen 2,3 steeds in eenzelfde vlak 59 bewegen dat zich loodrecht op de hoofddraaias 7 uitstrekt.

   De stuurmiddelen 14 sturen hierbij de draadgeleidingselementen 2,3 zodanig dat die bewegen tussen bepaalde hoekposities die nodig zijn voor het vormen van een weefvak 57. 



  Uiteraard kan de voornoemde beweging meerdere malen herhaald worden of kan de voornoemde beweging in de omgekeerde zin doorgevoerd worden. Indien de aandrijfmotor 12 steeds in eenzelfde richting aangedreven wordt, dienen de bobijnen 56 voor het toevoeren van de kettingdraden draaibaar op een bobijnstand opgesteld te worden, bijvoorbeeld analoog als gekend uit DE -A 2423454. Indien de aandrijfmotor 12 heen en weer aangedreven wordt, kunnen de bobijnen 56 voor het toevoeren van kettingdraden zoals 

 <Desc/Clms Page number 19> 

 schematisch weergegeven in figuur 8 vast opgesteld worden, bijvoorbeeld analoog als gekend uit US 2602470. 



  Door het gepast aandrijven van de aandrijfmotor 12 kan per inslagdraad of per aantal inslagdraden een leno- binding gevormd worden. Door het heen en weer aan te draaien en/of door na elke inslaginbreng al dan niet aan te drijven kunnen verschillende   leno-bindingen   bekomen worden. 



  In geval als aandrijfmotor 12 een stuurbare stappenmotor wordt toegepast, kan die stappenmotor door het opeenvolgend toevoeren van positieve en negatieve spanningen aan de polen van de stappenmotor door de stuureenheid 14 van de weefmachine in stappen gestuurd worden. Hierbij is het gewenst de stappenmotor te ijken, dit is het vastleggen van een referentie-positie van de stappenmotor. Na dit ijken kan de positie van de aandrijfmotor 12 gekend blijven rekening houdend met het aantal stappen dat de aandrijfmotor verdraaid wordt ten opzichte van de referentiepositie.

   Om de stappenmotor te ijken bevat de inrichting 1 volgens de uitvinding, zoals schematisch aangeduid in figuur 10, bijvoorbeeld een referentiepunt 60 dat aangebracht is op de houder 8 en dat samenwerkt met een sensor 61 zoals een nabijheidsschakelaar, die bijvoorbeeld op de eerste behuizing 21 is aangebracht en die telkens een signaal levert aan de stuureenheid 14 als het referentiepunt 60 voorbij de sensor 61 komt, welk signaal aangewend wordt als terugkoppeling voor de sturing van de aandrijfmotor 12. 



  Het is duidelijk dat de stuurbare aandrijfmotor 12 niet beperkt is tot een stappenmotor. De stuurbare aandrijfmotor 12 kan ook bestaan uit een servomotor. 

 <Desc/Clms Page number 20> 

 



  Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm bestaat de aandrijfmotor 12 uit een stuurbare enkelfazige motor met veranderlijke reluctantie, ook SR motor genaamd. 



  Het is duidelijk dat het niet noodzakelijk is dat de inrichting volgens de uitvinding door middel van een stuurbare aandrijfmotor 12 wordt aangedreven. Volgens een niet weergegeven variante kan de aandrijving eveneens bekomen worden door middel van een aandrijfas die door de   hoofdaandrijfas   van de weefmachine wordt bevolen. 



  Zoals weergegeven in figuur 8 wordt de inrichting 1 zodanig ten opzichte van een weefmachine opgesteld dat de draadgeleiders 19,20 aan het einde van de draadgeleidingselementen 2,3 in een vlak 59 loodrecht op de inslagrichting C bewegen. Hierbij kan de aandrijfmotor 12 zowel onder of boven de kettingdraden 4,5 of het weefsel 6 opgesteld worden. Die opstelling maakt het mogelijk een leno-binding 55 juist naast het weefsel 6 of ergens middenin het weefsel 6 te vormen. 



  Bij zogenaamd meerbanig weven waarbij twee of meer weefsels naast elkaar op eenzelfde weefmachine worden gevormd, kan ter hoogte van elke kant van een dergelijk weefsel een inrichting 1 volgens de uitvinding voorzien worden. 



  Volgens de opstelling van figuur 11 wordt de inrichting 1 zodanig ten opzichte van een weefmachine opgesteld dat de draadgeleiders 19,20 aan het einde van de draadgeleidingselementen 2,3 in een vlak 59 bewegen dat gericht is volgens de inslagrichting C of evenwijdig met de inslagrichting C verloopt. Dergelijke opstelling neemt weinig plaats in volgens de kettingrichting en laat toe een dergelijke inrichting 

 <Desc/Clms Page number 21> 

 bijvoorbeeld op een profiel 1 te bevestigen dat volgens de inslagrichting aan de weefmachine is voorzien. Bij deze opstelling worden de kettingdraden 4,5 iets meer omgebogen ter hoogte van de draadgeleiders 19,20 dan bij de uitvoeringsvorm van figuur 2.

   Daar de draadgeleiders 19,20 slechts een beperkte beweging volgens de inslagrichting C uitvoeren kan met een dergelijke inrichting 1 eveneens probleemloos een leno-binding naast het weefsel 6 of zelfs tussen twee naast elkaar gelegen weefsels bekomen worden. 



  Uiteraard is het ook mogelijk zoals weergegeven in figuur 12 de inrichting volgens de uitvinding zodanig ten opzichte van een weefmachine op te stellen dat de draadgeleiders 19, 20 aan het einde van de draadgeleidingselementen 2,3 in een vlak 59 bewegen dat een hoek maakt met de inslagrichting C. Die opstelling kan toelaten bij eender welke bestaande weefmachine toch een inrichting volgens de uitvinding te voorzien. Uiteraard is het ook mogelijk om de inrichting 1 nog in andere standen op te stellen. De inrichting 1 kan bijvoorbeeld in verschillende standen worden opgesteld waarbij de inrichting 1 bijvoorbeeld om de hoofddraaias 7 tot een andere stand is verdraaid. 



  De inrichting 1 volgens de uitvinding is bij de weergegeven uitvoeringsvorm zodanig uitgevoerd dat de behuizingen 21 en 35 identiek aan elkaar zijn. Dit biedt als voordeel dat volgens een andere montagemogelijkheid de draadgeleidingselementen 2 en 3 eveneens ter hoogte van de behuizing 35 kunnen voorzien worden en de stuurinrichting 14 ter hoogte van de behuizing 21 kan voorzien worden. De aandrijfmotor 12 kan zowel aan de kant van de behuizing 21 als aan de 

 <Desc/Clms Page number 22> 

 kant van de behuizing 35 aangebracht worden. Het opstellen van de aandrijfmotor 12 aan een gepaste kant maakt het mogelijk de inrichting 1 volgens de uitvinding zowel dicht nabij de rechter kant van het weefsel als dicht nabij de linker kant van het weefsel te plaatsen, zonder dat de aandrijfmotor hinder vormt voor de kettingdraden of voor het weefsel. 



  In figuren 13 tot 16 is een variante weergegeven waarbij twee draadgeleidingselementen niet symmetrisch tegenover elkaar aan weerszijden tegenover de hoofddraaias 7 zijn opgesteld. Hierbij kan een draadgeleidingselement 2 analoog zoals weergegeven in figuren 1 tot 12 op een afstand van de hoofddraaias 7 rond een eerste draaias 9 draaibaar in een houder 62 gelagerd zijn. Het tweede draadgeleidingselement 63 is draaibaar gelagerd om een draaias 10 die op een afstand van de draaias 9 is gelegen en die samenvalt met de hoofdaandrijfas 7. De hoofddraaias 7 is centraal ten opzichte van de houder 62 opgesteld. De houder 62 kan hierbij analoog aan de houder 8 opgesteld worden. 



  Hierbij kan de stuurinrichting voor wat betreft het draadgeleidingselement 2 analoog uitgevoerd worden als de stuurinrichting 14 weergegeven in figuren 1 tot 12, terwijl de stuurinrichting voor het draadgeleidingselement 63 bijvoorbeeld kan bestaan uit een stuurbare aandrijfmotor die in het verlengde van de hoofddraaias 7 is opgesteld en die het draadgeleidingselement 63 gepast omheen de hoofddraaias 7 of de draaias 10 kan verdraaien om een gewenste leno- binding te bekomen. Een voorbeeld voor de werking van deze inrichting wordt nader uitgelegd aan de hand van figuren 13 tot 16.

   Vertrekkende vanuit de stand van figuur 13 wordt de houder 62 en de stuurinrichting voor 

 <Desc/Clms Page number 23> 

 de draadgeleider 2 door de aandrijfmotor 12 aangedreven terwijl de draadgeleider 63 door een aparte aandrijfmotor wordt aangedreven om opeenvolgend de standen van figuren 14,15 en 16 en terug de stand van figuur 13 in te nemen. Hierbij kunnen de draadgeleidingselementen 2 en 63 in de stand van figuren 14 en 16 voorbij elkaar passeren. 



  Volgens een niet weergegeven variante kunnen de beide draadgeleidingselementen 2,3 of 2,63 eveneens op een verschillende afstand van de hoofddraaias 7 in een houder 8,62 gelagerd worden. Uiteraard kan een inrichting volgens de uitvinding ook bestaan uit bijvoorbeeld drie draadgeleidingselementen die bijvoorbeeld opgesteld en door stuurinrichtingen gestuurd worden analoog aan de weergegeven draadgeleidingselementen 2,3 en 63. Volgens een niet weergegeven variante kunnen de   aandrijf tandwielen   27 en 38 elk door een eigen aparte aandrijfmotor aangedreven worden, die bijvoorbeeld synchroon met elkaar aangedreven worden. 



  De uitvoeringsvorm van figuren 17 tot 19 verschilt van de uitvoeringsvorm van figuren 1 tot 12 door het feit dat de stuurhouder 37 in een andere positie ten opzichte van de houder 8 is opgesteld. Dit betekent dat de onderlinge positie van de houder 8 en de stuurhouder 37 bij de uitvoeringsvorm van figuren 1 tot 12 zodanig is dat het vlak gevormd door de hoofddraaias 7 en de stuurdraaias 45 ongeveer evenwijdig met het weefsel 6 verloopt, terwijl bij de uitvoeringsvorm van figuren 17 tot 19 het vlak gevormd door de hoofddraaias 7 en de stuurdraaias 45 bijvoorbeeld ongeveer loodrecht op het weefsel 6 verloopt of ongeveer 90 graden verdraaid is 

 <Desc/Clms Page number 24> 

 ten opzichte van het voornoemde vlak van de uitvoeringsvorm van figuren 1 tot 12.

   De verbindingsgedeelten 17,18 zijn bij de uitvoeringsvorm van figuren 17 tot 19 analoog als bij de uitvoeringsvorm van figuren 1 tot 15 schuin onder een hoek ten opzichte van de hoofddraaias 7 opgesteld. 



  Zoals zichtbaar in figuren 17 tot 19 biedt deze onderlinge opstelling van houder 8 en stuurhouder 37 het voordeel dat de baan 58 van de draadgeleiders 19, 20 in radiale richting ten opzichte van de hoofddraaias 7 smaller is dan de baan 58 weergegeven in figuur 10, waardoor de onderlinge beweging van de kettingdraden 4, 5 ten opzichte van de draadgeleiders 19,20 ook beperkter is. Bij het aandrijven van de inrichting 1 van de stand van figuur 17 naar de stand van figuur 19 kruisen de voorbij elkaar passerende draadgeleidingselementen 2,3 elkaar terwijl de stuurhouder 8 over een bepaalde hoekpositie verdraaid wordt en bereiken ondermeer de stand van figuur 18. 



  Door de opstelling schuin onder een hoek van de verbindingsgedeelten 17,18 kunnen deze verbindingsgedeelten 17,18 voorbij elkaar passeren zonder elkaar te raken. Dit betekent dat er volgens de richting van de hoofddraaias 7 steeds een afstand tussen beide elkaar kruisende verbindingsgedeelten 17, 18 bewaard blijft, in het bijzonder nabij de plaats waar deze verbindingsgedeelten 17,18 elkaar ruimtelijk kruisen. Bij het verder aandrijven van deze inrichting 1 vanaf de stand van figuur 19 worden vervolgens standen bekomen analoog aan figuur 17,18, 19 en 17. 



  Zoals zichtbaar in figuur 19 kan de inrichting 1 volgens de uitvinding relatief dicht bij de achterste stand van het riet 65 gemonteerd worden en kan met de 

 <Desc/Clms Page number 25> 

 inrichting 1 volgens de uitvinding een weefvak 57 gevormd worden dat in het verlengde van een door schematisch weergegeven gaapvormingsmiddelen 66 met scharen kettingdraden 67,68 gevormd weefvak. Het riet 65 beweegt heen en weer volgens pijl D tussen de achterste stand en de voorste stand of aanslagstand waarbij het riet contact maakt met het weefsel 6 en een ingebrachte inslagdraad tegen het weefsel 6 aanslaat. 



  In figuur 17 worden de scharen kettingdraden 67,68 in hun uiterste stand getekend waarbij die een weefvak vormen. Echter bij de in figuur 17 weergegeven stand van de inrichting 1 staan de scharen kettingdraden 67, 68 net als de kettingdraden 4,5 in werkelijkheid ook ongeveer op kruisingspositie. Hierbij is ook weergegeven dat de behuizingen 21,35 van de inrichting 1 buiten de uiterste standen van de scharen kettingdraden 67,68 staan opgesteld. De draadgeleidingselementen 2,3 staan hierbij naast die scharen kettingdraden 67,68 opgesteld. Bij deze uitvoeringsvorm kan de inrichting 1 volgens de uitvinding uiteraard nog dichter van de achterste positie van het riet 65 opgesteld worden, waarbij de draadgeleiders 19,20 zich voor of nabij de schematisch weergegeven nabij het riet 65 gelegen eerste gaapvormingsmiddelen 66 uitstrekken.

   De gaapvormingsmiddelen 66 kunnen bestaan uit weefkaders, uit arcadedraden van een jacquardinrichting of uit enig andere inrichting om een weefvak te vormen. 



  Niettegenstaande het voordelig is om een inrichting volgens de uitvinding met evenwijdige draaiassen te vervaardigen, kunnen volgens een niet weergegeven variante de draaiassen 7,9 en 10 een kleine hoek met elkaar en met de hoofddraaias 7 maken. Een kleine hoek 

 <Desc/Clms Page number 26> 

 in de orde van grootte tussen nul en een tiental graden kan het voorbij elkaar passeren van de draadgeleidingselementen 2,3 of 2,63 bevorderen. 



  Dergelijke opstelling biedt echter als nadeel dat de stuurinrichting niet eenvoudig en met cilindrische lagers kan uitgevoerd worden. Het evenwijdig opstellen van de draaiassen 9,10 en de hoofddraaias 7 biedt als voordeel dat de onderdelen van de inrichting volgens de uitvinding hoofdzakelijk cilindrische stukken bevatten, die niet alleen nauwkeurig maar eveneens goedkoop kunnen gefabriceerd worden en die bovendien weinig aan sleet onderhevig zijn. 



  De inrichting 1 volgens de uitvinding biedt tevens als voordeel dat de kettingdraden 4,5 ter hoogte van de draadgeleiders 19,20 niet noodzakelijk omgebogen hoeven te worden, in het bijzonder bij een opstelling zoals weergegeven in figuur 8. Dit laatste kan ook de spanning in de   naaldvormige   verbindingsgedeelten 17,18 beperken. 



  Het is duidelijk dat de draadgeleidingselementen niet noodzakelijk een nagenoeg cilindervormig naaldvormig verbindingsgedeelte hoeven te bevatten. Volgens een variante uitvoeringsvorm kan dit verbindingsgedeelte ook gevormd worden door een staafvormig verbindingsgedeelte of een verbindingsgedeelte met een afnemende doorsnede naar de draadgeleiders 19,20 toe. 



  Om het voorbij elkaar passeren van de draadgeleidingselementen te bevorderen kunnen volgens een variante uitvoeringsvorm volgens de uitvinding middelen zoals noksystemen voorzien worden om bij het voorbij elkaar passeren van de draadgeleidingselementen 

 <Desc/Clms Page number 27> 

 deze draadgeleidingselementen tevens axiaal ten opzichte van hun draaiassen 9,10 te verschuiven zodanig dat die op een volgens de richting van de hoofddraaias 7 grotere afstand van elkaar voorbij elkaar kunnen passeren. Bij deze uitvoeringsvorm kan de hoek A dat de verbindingselementen 17,18 met de hoofddraaias 7 vormt nagenoeg de negentig graden benaderen of kunnen de verbindingselementen 17,18 zich nagenoeg volledig radiaal ten opzichte van de hoofddraaias 7 uitstrekken zonder gevaar voor het botsen van beide draadgeleidingselementen. 



  Het is duidelijk dat de uitvinding niet beperkt is tot een bepaald type weefmachine en kan aangewend worden zowel bij   luchtweefmachines,   grijperweefmachines, grijperschietspoelweefmachines, waterjetweefmachines, projectielweefmachines en andere weefmachines. De inrichting volgens de uitvinding biedt tevens als voordeel, dat die op praktisch eender welke bestaande weefmachine eenvoudig kan aangebouwd worden. 



  De inrichting volgens de uitvinding beperkt zich uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, maar kan binnen het kader van de uitvinding volgens verschillende varianten uitgevoerd worden.



    <Desc / Clms Page number 1>
 



  Device for forming a leno bond in a weaving machine.



  The invention relates to a device for forming a leno bond in a weaving machine, the device comprising thread guide elements for guiding warp threads.



  The device according to the invention is particularly intended to twist warp threads around each other and around weft threads to form so-called leno bonds. Leno bonds are described, inter alia, in documents EP-A 306078, US 2602470, DE-A 2423454 EP-A 674032 and US 3320978. In weaving machines, leno-bonds are usually used to form a so-called self-lace on a fabric, in addition to the fabric to form a waste ribbon or to form a leno bond at a certain location according to the width of the weaving machine.



  The device according to EP-A 306078 which is driven by a separate controllable drive motor makes it possible to form different leno bonds. That device is rather complicated, cumbersome and contains parts that are subject to wear, friction and play, so that this device is less suitable for use with weaving machines that weave at high weaving speeds. The device according to US 3320978 also has such drawbacks.



  The device according to US 2602470, DE-A 2423454 or EP-A 674032 wherein the warp threads are guided through threaded eyes of a rotating disc offers

  <Desc / Clms Page number 2>

 the disadvantage that during each revolution of the disc the warp threads rub a great length along those threaded eyes. As a result, the warp threads are subjected to wear and damage, so that not only the risk of warp thread breaks is increased but also a less qualitative fabric is obtained. Moreover, such a device produces a great deal of fabric that is detrimental to the weaving process.



  The object of the invention is a device which does not have the aforementioned drawbacks and which makes it possible to form leno bonds in a simple manner.



  For this purpose, the device according to the invention comprises a holder which is rotatably mounted about a main axis of rotation, a first wire guide element which is rotatably mounted in the holder at a distance from the main axis of rotation, a second wire guide element which is disposed at a distance from the first axis of rotation. a second pivot axis is rotatably mounted, a drive to rotate the holder about the main pivot axis and a control device for controlling the angular position of the wire guide elements at each angular position of the holder,

   wherein each wire guide element between one end of the wire guide element which is journalled and the other end of the wire guide element which comprises a wire guide for guiding a warp thread running to the fabric contains a connecting part which allows the controlled wire guide elements to pass beyond certain angular positions of the holder can pass each other.

  <Desc / Clms Page number 3>

 



  The device according to the invention offers the advantage that it comprises parts that are not subject to wear, that can be of relatively robust design and that are not subject to much vibration. The device according to the invention also allows a suitable movement to be imposed on the wire guide elements to damage the warp threads guided by the device little, in particular since the warp threads are only needed over a small distance and therefore only for a limited number of times during the time. rub inserts with the thread guides.



  This is advantageous to allow a flawless bond to be formed at high weaving speeds. Passing the thread guide elements past each other at certain angular positions of the holder makes it possible to form different weaving sections for a leno-bond, in particular weaving sections formed with the aid of thread guiding elements which move substantially opposite to each other between extreme positions and which move spatially during such movement pass one another or in particular cross each other spatially.



  According to a preferred embodiment, the wire guide elements are rotatably mounted in the holder at a distance from the main axis of rotation on either side of the main axis of rotation about an axis of rotation. The pivots of both wire guide elements are preferably arranged symmetrically opposite each other on either side of the main pivot axis. The pivots of both wire guide elements preferably run parallel to the main pivot axis. Those embodiments are advantageous around the wire guide elements by a simple one

  <Desc / Clms Page number 4>

 control device and also allow the wire guide elements to be mounted in the same plane.



  According to a preferred embodiment, each wire guide element comprises a connecting portion that forms an angle with the main axis of rotation to allow the controlled wire guide elements to pass past each other at certain angular positions of the holder. Such connecting parts arranged obliquely with respect to the main axis of rotation and thus also connecting parts extending radially with respect to the main axis of rotation are advantageous for passing the wire guide elements past each other. Preferably, each wire guide element includes a substantially needle-shaped connecting portion that extends between one end of the wire guide element that is journalled and the other end of the wire guide element that includes a wire guide for guiding a warp thread running to the fabric.

   Such a compact shape of the wire guide elements is advantageous for allowing the wire guide elements to pass past one another. Such a device according to the invention can make it possible to arrange only the needle-shaped connecting parts at the level of the shears of warp threads and to fit the other parts of the device completely outside the shears of warp threads or the fabric, so that the device according to the invention has little space at the height of takes the scissors warp threads and can easily be placed between or next to the scissors warp threads.



  According to an embodiment, the control device comprises for the angular position of the wire guide elements

  <Desc / Clms Page number 5>

 Steer a handlebar holder which is rotatably mounted around a handlebar axis that is arranged eccentrically with respect to the main axis of rotation and coupling elements for coupling the wire guide elements to the handlebar holder. Preferably, the coupling elements for each wire-guiding element comprise a lever which is fixedly attached to a wire-guiding element, a bushing which is provided on the steering holder at a distance from the steering pivot axis and a connecting rod which connects the bushing to the lever. The bush is preferably rotatably mounted in the handlebar holder and the connecting rod is mounted on the bush.

   By appropriately rotating the control holder, it is possible to control or change the angular position of the wire guide elements and in particular the relative angular position of both wire guide elements, in other words it is possible to impose a desired movement on the wire guide elements.



  According to a preferred embodiment, the holder is fixedly connected to a first drive gear, the control holder is fixedly connected to a second drive gear and the first and the second drive gear are driven together by the same main drive gear. This allows both the holder and the control holder to be driven synchronously with each other.



  According to a preferred embodiment, the device comprises drive means which comprise a separate controllable drive motor which can be ordered by a control unit of the weaving machine. Such a drive motor can be electrically connected to a control unit. The drive motor preferably drives

  <Desc / Clms Page number 6>

 herewith the aforementioned main drive gear.



  Such drive means not only allow the device according to the invention to be driven synchronously with the weaving machine, but also allows the formation of the desired leno bond to be achieved by controlling the speed and direction of rotation of such a drive motor. This means that it is possible to form desired leno bonds according to a certain binding pattern.



  According to an embodiment, the device according to the invention is designed as a module. The construction of the device according to the invention makes it possible to form a compact module which can simply be placed on a weaving machine or removed from a weaving machine. In addition, such a device according to the invention can simply be moved or positioned along the width of the weaving machine or of the fabric to allow a leno bond to be formed at any desired position according to the width of the weaving machine or of the fabric.

   Such a device according to the invention can also be simply positioned according to the height of the weaving machine to allow the weaving threads guided by the device according to the invention to form a weaving section arranged in line with the weaving section formed by the normal shears of warp threads . Moreover, such a device can be mounted on a weaving machine in a highly visible and easily accessible manner, which is particularly advantageous for wiring the device. Such a module can be mounted above, next to or below the fabric or both above, next to or below a pair of warp threads.

  <Desc / Clms Page number 7>

 



  The device according to the invention can be arranged with respect to a weaving machine in such a way that the thread guides at the end of the thread guide elements for guiding warp threads running towards the fabric either move in a plane perpendicular to the weft direction, or in a plane parallel to the weft direction moving, or moving in a plane that makes an angle with the weft direction. These possibilities make it possible to arrange the device according to the invention in several positions with respect to the weaving machine, so that such a device can be arranged on virtually any weaving machine.



  In order to more clearly present the features and further advantages of the invention, the invention is further elucidated for this purpose on the basis of drawings with exemplary embodiments, in which:
Figure 1 represents a device according to the invention in a first position in perspective;
Figure 2 schematically represents a side view of the device according to Figure 1;
Figure 3 shows different parts of the device according to Figure 1 in the state of each other;
Figure 4 schematically represents a side view from the other side than shown in Figure 2 of the device of Figure 1, with certain components not being shown;
Figure 5 shows in a side view analogous to Figure 4 the device according to the invention in a following position;

   

  <Desc / Clms Page number 8>

 Figure 6 shows in a side view analogous to Figure 2 the device according to the invention in yet another position; Figure 7 shows a side view analogous to Figure 4 of the device according to the invention in the position of Figure 6; Figure 8 schematically represents a top view of the device according to the invention in the position of Figure 7, for an arrangement with respect to a weaving machine; Figure 9 shows in a side view analogous to Figure 4 the device according to the invention in yet another position; Figure 10 shows a side view analogous to Figure 2 of the device according to the invention in the position of Figure 9;

   Figure 11 shows a top view analogous to Figure 8 for a variant arrangement of the device according to the invention; Figure 12 shows a top view analogous to Figure 8 for another variant arrangement of the device according to the invention; Figure 13 represents a variant embodiment in a side view analogous to Figure 2; Figure 14 shows the embodiment of Figure 13 in a following position analogous to Figure 6; Figure 15 shows the embodiment of Figure 13 in a following position analogous to Figure 10; Figure 16 shows the embodiment of Figure 13 in yet another position; Figure 17 represents a variant embodiment in a side view analogous to Figure 2;

   Figure 18 shows the embodiment of Figure 17 in a following position;

  <Desc / Clms Page number 9>

 
Figure 19 shows the embodiment of Figure 17 in a still further position.



  The device 1 according to the invention shown in Figs. 1 to 12 comprises two wire guide elements 2,3 for guiding a warp thread 4,5 which is guided through the device 1 to the fabric 6. Said warp threads 4,5 are intended to form a weaving pocket 57 into which a weft thread can be introduced which, together with said warp threads 4,5, can form a leno-binding 55 on the edge of the weave 6. The device 1 comprises a holder 8 which is rotatably mounted around a main axis of rotation 7 and in which a first wire guide element 2 is rotatably mounted in the holder 8 at a distance from the main axis of rotation 8 around a first axis of rotation and in which also a second wire guide element 3 is spaced apart from the main axis of rotation. 7 is rotatably mounted in holder 8 about a second axis of rotation 10.

   In the embodiment shown, the pivot axes 9 and 10 are mounted on either side of the main pivot axis 7, are arranged symmetrically on either side of the main pivot axis 7 and run parallel to the main pivot axis 7. As shown in Figure 1, the device 1 is designed as a module. The device 1 further comprises a drive 11 for rotating the holder 8 around the main axis of rotation 7. The drive 11 comprises a separate controllable drive motor 12 which can be ordered via an electrical connection 13 by a control unit 14 of the weaving machine schematically shown in Figure 2. This symmetrical arrangement is, inter alia, advantageous to allow high weaving speeds.

   Such an arrangement is, as it were, balanced and can be used, for example, with a low and

  <Desc / Clms Page number 10>

 almost constant energy supply with a substantially constant angular velocity.



  Each thread guiding element 2,3 is respectively formed by a hollow sleeve 15, 16 in which a needle-shaped connecting part 17, 18 is respectively attached. Here, the needle-shaped connecting parts 17,18 extend between one end of the thread guide elements 2,3 which is formed by a hollow sleeve 15,16 which is mounted in the holder 8 and the other end of the thread guide elements 2,3 which is formed by guiding a warp thread 4,5 to a fabric guide 19,20. In the embodiment shown, the wire guides 19,20 consist of a round wire eye. According to a variant (not shown), these wire guides can also consist of a rather slot-shaped or oval wire eye or of any other form of wire opening.

   According to the invention, the needle-shaped connecting portion 17, 18 as indicated in Fig. 8 makes an angle A with the direction of the main pivot axis 7 to allow, as further explained further, that both needle-shaped connecting parts 17, 18 at certain angular positions of the holder 8 or being able to pass spatially past each other at certain mutual angular positions in order to be able to form a leno-bond with the warp threads 4,5. In the embodiment shown, the angle A for both connecting parts 17 and 18 is equal to each other, but nothing prevents both connecting parts 17 and 18 from forming a slightly different angle A with the main pivot axis 7.

  <Desc / Clms Page number 11>

 



  In figure 3 the device 1 is shown in the unmounted state to allow a brief explanation of the various components. The device 1 comprises a first housing 21 to which the drive motor 12 can be attached, an intermediate piece 22 which can be clamped on the drive shaft 23 of the drive motor 12 and on which a main drive gear 24 with screws 25 can be screwed. According to a variant, the main drive gear 24, instead of being mounted directly on the drive shaft 23, can also be driven by the drive motor via an intermediate gear. The device 1 further comprises a bearing 26 which can be clamped in the first housing 21, a holder 8 which can be clamped or glued into the bearing 26 and a first drive gear 27 which can be clamped or glued onto the holder 8.



  The holder 8 connected to the first drive gear 27 can be driven by the main drive gear 24. Bearings 28, 29 are provided in the holder 8, in which hollow bushes 15, 16 of the wire guide elements 2,3 are rotatably mounted with respect to the holder 8. A bore 32,33 is provided in each hollow sleeve 15,16 on a first side of the bearings 28,29, into which the needle-shaped connecting parts 17,18 are attached, in particular clamped or glued. On the other side of the bearings 28, 29, the hollow bushes 15, 16 are each connected to the control device 34 to control the angular position of the wire guide elements 2,3.

   The parts mounted on the holder 8 can, together with the holder 8, rotate around the main axis of rotation 7, the main axis of rotation 7 being determined by the center line of the bearing 26.

  <Desc / Clms Page number 12>

 



  The control device 34 comprises a second housing 35 in which a bearing 36 can be clamped, a control holder 37 that can be clamped or glued into the bearing 36 and a second drive gear 38 which is mounted on the control holder 37. This second drive gear 38 can be clamped or glued to the handlebar holder 37 and, in the embodiment shown, it is also fixedly fastened to the handlebar holder 37 by bolts 39 and nuts 40. There is also nothing to prevent the first drive gear 27 from mounting on the holder 8 in such a way. The control holder 37 connected to the second drive gear 38 can also be driven by the main drive gear 24. Bearings 41,42 are provided in the control holder 37 in which the hollow bushes 43,44 are rotatably mounted with respect to the control holder 37.

   The parts mounted on the control holder 37 can, together with the control holder 37, rotate around a control pivot axis 45 which is determined by the center line of the bearing 36. The control pivot axis 45 is, as shown in Figure 8, arranged parallel and eccentrically with respect to the main pivot axis 7. . The hollow bushes 43 and 44 supported by bearings 41 and 42 are arranged symmetrically on either side of the steering rotary shaft 45 and are rotatably mounted in the steering holder 37 according to a rotary axis running parallel to the steering rotary axis 45.



  Coupling elements 46, 47 are provided between each hollow bush 43,44 of the control holder 37 and each corresponding hollow bush 15,16 of the holder 8 to connect the wire guide elements 2,3 to the control holder 37. The coupling elements 46.47 comprise a lever 48.49 for each wire guide element 2.3

  <Desc / Clms Page number 13>

 is attached to a hollow sleeve 15,16 of a wire guide element 2,3. To this end, each lever 48.49 is connected with a bolt 50 to a rigid connection to a hollow bushing 15, 16 of a wire guide element 2.3.



  To this end, the bolt 50 can, for example, cooperate with a thread which is arranged in the lever 48,49.



  According to a variant, each lever 48,49 can also be clamped or glued onto the associated hollow sleeve 15,16. The lever 48,49 must be fixedly rotatably attached to the wire guide elements 2,3 to allow the angular position of the wire guide elements 2,3 and in particular the relative angular position of the wire guide elements 2,3 at each angular position of the holder 8 .



  Furthermore, the coupling elements 46.47 for each wire guide element 2.3 comprise a connecting rod 51.52 which is mounted on a hollow bush 43.44 of the control holder 37, for example by clamping or gluing. However, it is not necessary for the operation that the connecting rod 51,52 is connected in a non-rotating manner to a hollow bush 43,44. Furthermore, each lever 48.49 and each connecting rod 51.52 has a bore which is arranged eccentrically with respect to the axis of rotation of the lever 48.49 or the connecting rod 51.52. A spindle 53 or 54 can be provided in each bore to couple the respective levers 48 and 51 and the connecting rods 49 and 52 to each other so that they can rotate with one another around the spindles 53,54.

   According to an embodiment, each spindle 53 or 54 can be clamped or glued with one shaft end in one of the levers 48,49 or n of the connecting rods 51,52, while the other shaft end can rotate freely in one of the levers 48,49 or connecting rods 51.52. For this purpose

  <Desc / Clms Page number 14>

 for example, a slide bearing or roller bearing can be fitted. If, according to a variant, both shaft ends can rotate freely in the levers and connecting rods, provisions must be made to ensure that the journal stubs 53,54 are held in the aforementioned bores.

   Furthermore, as shown schematically in Figure 1, the device 1 further comprises a plurality of bolts 30 which can, for example, co-act with thread 31 provided in the housing of the drive motor 12 to fasten the housings 21 and 35 together with the drive motor 12 in order to module.



  According to a variant, the holder 8 and the gearwheel 27 can be made in one piece, the holder 37 and the gearwheel 38 can be made in one piece, the connecting rod 51,52 and the associated hollow sleeve 43,44 can be made in one piece, the lever 48, 49 and the associated hollow sleeve 15,16 can be made in one piece or the bearings 26,29, 36,41 can be omitted by having the elements rotate directly into each other as a sliding bearing.



  Each warp thread 4,5 is guided from the wire feed, for example a bobbin 56 as shown in figure 8, through the device 1 according to the invention to the fabric 6. To this end, each warp thread 4,5 is first passed through a bush 43,44 of the control device 34, then through a bush 15,16 and a thread guide 19, 20 of the thread guide elements 2,3. The mutual distance between the bushes 15, 16 and the bushes 43, 44 in the direction of the main pivot axis 7 is chosen such that the warp threads 4,5 always pass freely through

  <Desc / Clms Page number 15>

 the device 1 according to the invention can be guided, in other words never be clamped at the height of the device 1 according to the invention.

   It is clear that the warp threads 4,5 also pass through the levers 48,49 and the connecting rods 51,52 which are respectively arranged on the sleeves 15,16, 43,44.



  The method for forming a leno bond is explained in more detail below. In the position of figures 1, 2 and 4, a weaving pocket 57 is formed between the warp threads 4 and 5 which are guided by the thread guides 19,20.



  The device 1 is then driven in the direction of the arrow B to reach the position of figures 6, 7 and 8 via the position of figure 5 and the wire guide elements 2,3 with their obliquely arranged connecting portions 17,18 pass one another and the warp threads 4, 5 cross each other to bind an inserted weft thread. The device 1 is then further driven in the direction of arrow B to reach the position of figure 10 via the position of figure 9 and to form a next weaving section 57. Between the position of figure 9 and the position of figure 10, the device 1 reaches a position analogous to figure 6, wherein the wire guide elements 2 and 3 also pass one another.



  At the position of figures 6 to 8, the wire guide elements 2,3 pass past each other, this also means that they cross each other or overlap one another in the direction of the main axis of rotation 7. This also means that at least the connecting parts 17 and 18 which pass each other pass a mutual distance in the direction of

  <Desc / Clms Page number 16>

 retain the main axis of rotation 7 at the location where they pass one another. This also means that the wire guide elements 2 and 3 move spatially with respect to each other. In particular, the thread guide 19 can pass beyond the needle-shaped connecting portion 18 and the needle-shaped connecting portion 17 can also pass beyond the needle-shaped connecting portion 18.

   Analogously, the thread guide 20 can pass beyond the needle-shaped connecting portion 17 and also the needle-shaped connecting portion 18 can further pass beyond the needle-shaped connecting portion 17. As can be seen in Figure 8, the thread guides 19 and 20 passing one another do not touch each other, notwithstanding that they move in the same plane. This is possible since the connecting parts 17,18 are arranged obliquely at an angle A with the direction of the main axis of rotation 7 and the axis of rotation 9 and 10 are spaced apart. This also means that the connecting sections 17 and 18, which extend substantially radially, can pass one another without touching each other.



  The device can then be moved further in the direction of arrow B until the position of figure 1 is reached again. During that movement, positions are obtained which are analogous to those shown in Figures 5 to 9, with the difference that the wire guide element 2 and all associated parts herein assume the positions of the wire guide element 3 and all associated parts shown in Figures 5 to 9, while the wire guide element 3 and all associated parts the positions of the parts shown in figures 5 to 9

  <Desc / Clms Page number 17>

 thread guide element 2 and all associated parts.



  In order to wire the device 1, in particular to thread warp threads 4,5 through the device 1, it is advantageous to bring the device 1 into a so-called wiring position. In order to wire a warp thread 5, the device 1 can for instance be brought into a position as shown in figure 7, wherein the sleeves 16 and 44 are arranged substantially in line with each other and thus allow a simple thread of a warp thread 5 to be arranged through the sleeves 16 and 44. To wire a warp thread 4, a position can be selected in which the sleeves 15 and 43 are in line with each other, so that a warp thread 4 can simply be passed through those sleeves 15 and 43.

   To this end, a wiring button 64 can be provided which cooperates with the control unit 14 to ensure that after pressing this wiring button the control unit 14 brings the device 1 to the desired wiring position via the drive motor 12, or by successively pressing the device 1 into successive wiring positions .



  Through the control device 14, and in particular through the eccentric arrangement of the main pivot axis 7 and the control pivot axis 45, the thread guides 2,3 move substantially up and down to form a weaving pocket 57.



  Here, the wire guides 19,20 as indicated in Figure 10 describe a path 58 that is relatively narrow in a radial direction relative to the main pivot axis 7. This is especially advantageous in order to rub the warp threads 4,5 in the wire guides 19,20. limit the wear on the warp threads 4,

  <Desc / Clms Page number 18>

 5 and the dust formation by the warp threads 4,5 guided through the wire guides 19,20 when the device 1 according to the invention is used remains relatively limited.



  As can be seen clearly from figures 8 and 10, the aforementioned path 58 for each wire guide 19,20 is located in the same plane 59 that is perpendicular to the direction of the main axis of rotation 7. The warp threads 4 and 5 also move in this plane 59 towards the fabric 6 to allow a leno-bond 55 to be formed. The illustrated arrangement of the wire guide elements 2, 3 according to the invention controlled by control means 14 allows the wire guide elements 2,3 to pass past each other at certain angular positions, notwithstanding the wire guides 19, 20 of the wire guide elements 2,3 always move in the same plane 59 extending perpendicular to the main axis of rotation 7.

   The control means 14 herein control the thread guide elements 2,3 in such a way that they move between certain angular positions that are necessary for forming a weaving section 57.



  Of course, the aforementioned movement can be repeated several times or the aforementioned movement can be carried out in the reverse sense. If the drive motor 12 is always driven in the same direction, the bobins 56 for supplying the warp threads must be rotatably arranged at a bobbin position, for example analogously as known from DE-A 2423454. If the drive motor 12 is driven back and forth, the bobins 56 for feeding warp threads such as

  <Desc / Clms Page number 19>

 shown schematically in Figure 8, for example analogously as known from US 2602470.



  By appropriately driving the drive motor 12, a winding bond can be formed per weft thread or per number of weft threads. Different leno bonds can be obtained by turning it back and forth and / or by driving after each impact insertion.



  If a driving stepper motor is used if the drive motor 12 is used, the stepping motor can be controlled by successively applying positive and negative voltages to the poles of the stepping motor by the control unit 14 of the weaving machine. Hereby it is desirable to calibrate the stepper motor, this is to record a reference position of the stepper motor. After this calibration, the position of the drive motor 12 can remain known taking into account the number of steps that the drive motor is rotated relative to the reference position.

   To calibrate the stepper motor, the device 1 according to the invention, as schematically indicated in Figure 10, comprises, for example, a reference point 60 which is arranged on the holder 8 and which cooperates with a sensor 61 such as a proximity switch, which is for example on the first housing 21 and which in each case supplies a signal to the control unit 14 when the reference point 60 passes the sensor 61, which signal is used as feedback for controlling the drive motor 12.



  It is clear that the steerable drive motor 12 is not limited to a stepper motor. The steerable drive motor 12 can also consist of a servo motor.

  <Desc / Clms Page number 20>

 



  According to a special embodiment, the drive motor 12 consists of a controllable single-phase motor with variable reluctance, also called SR motor.



  It is clear that it is not necessary for the device according to the invention to be driven by means of a controllable drive motor 12. According to a variant (not shown), the drive can also be obtained by means of a drive shaft ordered by the main drive shaft of the weaving machine.



  As shown in Figure 8, the device 1 is arranged with respect to a weaving machine such that the thread guides 19, 20 move at the end of the thread guide elements 2,3 in a plane 59 perpendicular to the weft direction C. The drive motor 12 can be arranged below or above the warp threads 4,5 or the fabric 6. This arrangement makes it possible to form a leno bond 55 just next to the fabric 6 or somewhere in the middle of the fabric 6.



  In so-called multi-lane weaving in which two or more fabrics are formed side by side on the same weaving machine, a device 1 according to the invention can be provided at the level of each side of such a fabric.



  According to the arrangement of Figure 11, the device 1 is arranged with respect to a weaving machine such that the thread guides 19,20 move at the end of the thread guide elements 2,3 in a plane 59 directed in the weft direction C or parallel to the weft direction C expires. Such an arrangement takes up little space according to the warp direction and allows such a device

  <Desc / Clms Page number 21>

 for example, to be fastened to a profile 1 which is provided on the weaving machine according to the weft direction. In this arrangement the warp threads 4,5 are bent slightly more at the level of the thread guides 19,20 than in the embodiment of figure 2.

   Since the thread guides 19, 20 perform only a limited movement in the weft direction C, such a device 1 can also easily achieve a leno bond next to the fabric 6 or even between two adjacent fabrics.



  Of course, it is also possible, as shown in Figure 12, to arrange the device according to the invention relative to a weaving machine such that the wire guides 19, 20 move at the end of the wire guide elements 2,3 in a plane 59 which forms an angle with the direction of winding C. This arrangement can nevertheless provide a device according to the invention in any existing weaving machine. It is of course also possible to arrange the device 1 in other positions. The device 1 can, for example, be arranged in different positions, wherein the device 1, for example, is rotated about the main axis of rotation 7 to another position.



  In the embodiment shown, the device 1 according to the invention is embodied such that the housings 21 and 35 are identical to each other. This offers the advantage that, according to another mounting possibility, the wire guide elements 2 and 3 can also be provided at the height of the housing 35 and the control device 14 can be provided at the height of the housing 21. The drive motor 12 can be mounted on the side of the housing 21 as well as on the side

  <Desc / Clms Page number 22>

 side of the housing 35. The arrangement of the drive motor 12 on an appropriate side makes it possible to place the device 1 according to the invention both close to the right-hand side of the fabric and close to the left-hand side of the fabric, without the drive motor hindering the warp threads or for the fabric.



  Figures 13 to 16 show a variant in which two wire guide elements are not arranged symmetrically opposite each other on either side opposite the main axis of rotation 7. In this case, a wire guide element 2 analogously as shown in Figures 1 to 12 can be rotatably mounted in a holder 62 at a distance from the main axis of rotation 7 about a first axis of rotation 9. The second wire guide element 63 is rotatably mounted about a pivot axis 10 which is spaced apart from the pivot axis 9 and which coincides with the main drive shaft 7. The main pivot axis 7 is disposed centrally with respect to the holder 62. The holder 62 can be arranged analogously to the holder 8.



  The control device with regard to the wire guide element 2 can here be designed analogously to the control device 14 shown in figures 1 to 12, while the control device for the wire guide element 63 can for instance consist of a controllable drive motor which is arranged in line with the main rotary shaft 7 and which the thread guide element 63 being adapted to rotate about the main axis of rotation 7 or the axis of rotation 10 to obtain a desired leno bond. An example for the operation of this device is further explained with reference to Figures 13 to 16.

   Starting from the position of figure 13, the holder 62 and the control device are in front

  <Desc / Clms Page number 23>

 the wire guide 2 is driven by the drive motor 12 while the wire guide 63 is driven by a separate drive motor to successively assume the positions of figures 14, 15 and 16 and again the position of figure 13. The wire guide elements 2 and 63 can pass past one another in the position of figures 14 and 16.



  According to a variant (not shown), the two wire guide elements 2,3 or 2,63 can also be mounted in a holder 8,62 at a different distance from the main axis of rotation 7. Of course, a device according to the invention can also consist of, for example, three wire guide elements which are, for example, arranged and controlled by control devices analogously to the wire guide elements 2, 3 and 63 shown. According to a variant (not shown), the drive gears 27 and 38 can each be provided by their own separate drive motor driven, for example, synchronously with each other.



  The embodiment of figures 17 to 19 differs from the embodiment of figures 1 to 12 in that the control holder 37 is arranged in a different position relative to the holder 8. This means that the mutual position of the holder 8 and the control holder 37 in the embodiment of figures 1 to 12 is such that the surface formed by the main pivot axis 7 and the control pivot axis 45 runs approximately parallel to the fabric 6, while in the embodiment of figures 17 to 19 the plane formed by the main rotation axis 7 and the steering rotation axis 45, for example, extends approximately perpendicular to the fabric 6 or is rotated approximately 90 degrees

  <Desc / Clms Page number 24>

 with respect to the aforementioned plane of the embodiment of figures 1 to 12.

   In the embodiment of figures 17 to 19, the connecting parts 17, 18 are arranged analogously to the embodiment of figures 1 to 15 at an angle to the main axis of rotation 7.



  As can be seen in figures 17 to 19, this mutual arrangement of holder 8 and control holder 37 offers the advantage that the path 58 of the wire guides 19, 20 is narrower in radial direction with respect to the main axis of rotation 7 than the path 58 shown in figure 10, so that the mutual movement of the warp threads 4, 5 with respect to the thread guides 19,20 is also more limited. When driving the device 1 from the position of Fig. 17 to the position of Fig. 19, the wire guide elements 2,3 passing past one another intersect while the control holder 8 is rotated through a certain angular position and, inter alia, reach the position of Fig. 18.



  Due to the arrangement obliquely at an angle of the connecting parts 17,18, these connecting parts 17,18 can pass past each other without touching each other. This means that, according to the direction of the main axis of rotation 7, a distance is always maintained between the two intersecting connecting parts 17, 18, in particular near the place where these connecting parts 17, 18 spatially intersect. When this device 1 is further driven from the position of Figure 19, positions are then obtained analogously to Figures 17, 18, 19 and 17.



  As can be seen in Figure 19, the device 1 according to the invention can be mounted relatively close to the rear position of the reed 65 and can be

  <Desc / Clms Page number 25>

 device 1 according to the invention, a weaving compartment 57 can be formed which is in line with a weaving compartment formed by schematically illustrated shed forming means 66 with scissors warp threads 67,68. The reed 65 moves back and forth according to arrow D between the rear position and the front position or stop position, wherein the reed makes contact with the fabric 6 and an inserted weft thread hits the fabric 6.



  In Figure 17, the scissors warp threads 67,68 are drawn in their extreme position, forming a weaving pocket. However, in the position of the device 1 shown in Fig. 17, the scissors of warp threads 67, 68, just like the warp threads 4,5, are in reality also approximately at the crossing position. It is also shown here that the housings 21, 35 of the device 1 are arranged outside the extreme positions of the scissors warp threads 67, 68. The wire guide elements 2,3 are arranged next to these scissors of warp threads 67,68. In this embodiment, the device 1 according to the invention can of course be arranged even closer from the rear position of the reed 65, wherein the wire guides 19,20 extend before or near the first shed forming means 66 located near the reed 65.

   The shed forming means 66 may consist of weaving frames, arcade threads of a jacquard device or of any other device for forming a weaving pocket.



  Notwithstanding the fact that it is advantageous to manufacture a device according to the invention with parallel axis of rotation, according to a variant (not shown), the axis of rotation 7, 9 and 10 can make a small angle with each other and with the main axis of rotation 7. A little corner

  <Desc / Clms Page number 26>

 in the order of magnitude between zero and ten degrees, the passing of the wire guide elements 2,3 or 2,63 past one another can promote.



  However, such an arrangement offers the drawback that the control device cannot be designed simply and with cylindrical bearings. The parallel arrangement of the rotary shafts 9, 10 and the main rotary shaft 7 offers the advantage that the parts of the device according to the invention mainly comprise cylindrical pieces which can not only be manufactured accurately but also inexpensively and which moreover are subject to little wear.



  The device 1 according to the invention also offers the advantage that the warp threads 4,5 do not necessarily have to be bent at the level of the thread guides 19,20, in particular with an arrangement as shown in figure 8. The latter can also limit the needle-shaped connecting portions 17,18.



  It is clear that the wire guide elements need not necessarily contain a substantially cylindrical needle-shaped connecting portion. According to a variant embodiment, this connecting part can also be formed by a rod-shaped connecting part or a connecting part with a decreasing cross-section towards the wire guides 19,20.



  In order to promote passing of the wire guide elements past each other, according to a variant embodiment of the invention, means such as cam systems can be provided for passing the wire guide elements past each other

  <Desc / Clms Page number 27>

 these wire guide elements can also be moved axially with respect to their pivot axes 9, 10 such that they can pass each other at a greater distance from one another in the direction of the main pivot axis 7. In this embodiment, the angle A forming the connecting elements 17, 18 with the main axis of rotation 7 can approach substantially ninety degrees, or the connecting elements 17, 18 can extend almost completely radially with respect to the main axis of rotation 7 without the risk of colliding both wire guide elements.



  It is clear that the invention is not limited to a specific type of weaving machine and can be used both with air-weaving machines, gripper weaving machines, rapier-shot reel weaving machines, water jet weaving machines, projectile weaving machines and other weaving machines. The device according to the invention also offers the advantage that it can be easily mounted on practically any existing weaving machine.



  The device according to the invention is of course not limited to the embodiments described by way of example and shown in the figures, but can be designed according to different variants within the scope of the invention.


    

Claims (17)

Conclusies.Conclusions. 1. Inrichting voor het vormen van een leno-binding bij een weefmachine, waarbij de inrichting (1) draadgeleidingselementen (2,3;2,63) voor het geleiden van kettingdraden (4,5) bevat, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) een rond een hoofddraaias (7) draaibaar gelagerde houder (8;62), een eerste draadgeleidingselement (2) dat op een afstand van de hoofddraaias (7) rond een eerste draaias (9) draaibaar in de houder (8;62) is gelagerd, een tweede draadgeleidingselement (3;63) dat op een afstand van de eerste draaias (9) rond een tweede draaias (10) draaibaar is gelagerd, een aandrijving (11) om de houder (8;62) rond de hoofddraaias (7) te verdraaien en een stuurinrichting (14) om bij elke hoekpositie van de houder (8;62) de hoekpositie van de draadgeleidingselementen (2,3;2,63) te sturen, bevat, waarbij elk draadgeleidingselement (2,3; Device for forming a leno-bond in a weaving machine, the device (1) comprising thread guide elements (2,3; 2,63) for guiding warp threads (4,5), characterized in that the device (1) ) a holder (8; 62) rotatably mounted about a main axis of rotation (7), a first thread guide element (2) which is rotatable in the holder (8; 62) at a distance from the main axis of rotation (7) about a first axis of rotation (7) mounted, a second wire guide element (3; 63) which is rotatably mounted at a distance from the first axis of rotation (9) about a second axis of rotation (10), a drive (11) about the holder (8; 62) about the main axis of rotation (7 ) and includes a control device (14) for controlling the angular position of the wire guide elements (2,3; 2,63) at each angular position of the holder (8; 62), each wire guide element (2,3; 2. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de draadgeleidingselementen (2,3) op een afstand van de hoofddraaias (7) aan weerszijden van de <Desc/Clms Page number 29> hoofddraaias (7) rond een draaias (9,10) draaibaar in de houder (8) zijn gelagerd. Device according to claim 1, characterized in that the wire guide elements (2,3) are spaced apart from the main axis of rotation (7) on either side of the  <Desc / Clms Page number 29>  main pivot axis (7) are rotatably mounted in the holder (8) about an axis of rotation (9, 10). 2,63) tussen het ene einde van het draadgeleidingselement (2,3;2,63) dat gelagerd is en het andere einde van het draadgeleidingselement (2,3;2,63) dat een draadgeleider (19,20) voor het geleiden van een naar het weefsel (6) lopende kettingdraad (4,5) bevat een verbindingsgedeelte (17,18) bevat dat toelaat dat de gestuurde draadgeleidingselementen (2,3;2,63) bij bepaalde hoekposities van de houder (8,62) voorbij elkaar kunnen passeren. 2.63) between one end of the wire guide element (2.3; 2.63) which is journalled and the other end of the wire guide element (2.3; 2.63) which has a wire guide (19.20) for guiding of a warp thread (4, 5) running to the fabric (6) includes a connecting portion (17, 18) which allows the controlled wire guide elements (2,3; 2,63) to be defined at certain angular positions of the holder (8,62) pass each other. 3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de draaiassen (9,10) van beide draadgeleidingselementen (2,3) symmetrisch aan weerszijden van de hoofddraaias (7) tegenover elkaar zijn opgesteld. Device according to claim 1 or 2, characterized in that the rotary shafts (9, 10) of both wire guide elements (2, 3) are arranged symmetrically opposite each other on either side of the main rotary shaft (7). 4. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 3, daardoor gekenmerkt dat de draaiassen (9,10) van beide draadgeleidingselementen (2,3) evenwijdig met de hoofddraaias (7) verlopen. Device according to one of Claims 1 to 3, characterized in that the rotary shafts (9, 10) of both wire guide elements (2, 3) run parallel to the main rotary shaft (7). 5. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 4, daardoor gekenmerkt dat elk draadgeleidingselement (2,3;2,63) een verbindingsgedeelte (17,18) bevat dat een hoek vormt met de hoofddraaias (7) om toe te laten dat de gestuurde draadgeleidingselementen (2,3;2,63) bij bepaalde hoekposities van de houder (8;62) voorbij elkaar kunnen passeren. Device according to any of claims 1 to 4, characterized in that each wire guide element (2,3; 2,63) comprises a connecting portion (17,18) that forms an angle with the main axis of rotation (7) to allow the controlled wire guide elements (2,3; 2,63) can pass past each other at certain angular positions of the holder (8; 62). 6. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 5, daardoor gekenmerkt dat elk draadgeleidingselement (2,3;2,63) een naaldvormig verbindingsgedeelte (17,18) bevat dat zich uitstrekt tussen het ene einde van het draadgeleidingselement (2,3;2,63) dat gelagerd is en het andere einde van het draadgeleidingselement (2,3;2,63) dat een draadgeleider (19,20) voor het geleiden van een naar het weefsel lopende kettingdraad (4,5) bevat. Device according to one of claims 1 to 5, characterized in that each thread guide element (2,3; 2,63) comprises a needle-shaped connecting portion (17,18) that extends between the one end of the thread guide element (2,3; 2.63) which is journalled and the other end of the wire guide element (2.3; 2.63) which includes a wire guide (19.20) for guiding a warp thread (4.5) leading to the fabric. 7. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 6, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) <Desc/Clms Page number 30> aandrijfmiddelen (11) bevat die een aparte stuurbare aandrijfmotor (12) bevatten die door een stuureenheid (14) van de weefmachine kan bevolen worden. Device according to one of claims 1 to 6, characterized in that the device (1)  <Desc / Clms Page number 30>    includes drive means (11) containing a separate steerable drive motor (12) that can be ordered by a control unit (14) of the weaving machine. 8. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 7, daardoor gekenmerkt dat de stuurinrichting (14) om de hoekpositie van de draadgeleidingselementen (2,3) te sturen een stuurhouder (37) bevat die draaibaar is gelagerd rond een stuurdraaias (45) die excentrisch ten opzichte van de hoofddraaias (7) is opgesteld en koppelelementen (46,47) om de draadgeleidingselementen (2,3) met de stuurhouder (38) te koppelen. Device according to one of claims 1 to 7, characterized in that the control device (14) for controlling the angular position of the wire guide elements (2,3) comprises a control holder (37) rotatably mounted about a control pivot (45) which is arranged eccentrically with respect to the main axis of rotation (7) and coupling elements (46.47) for coupling the wire guide elements (2,3) to the control holder (38). 9. Inrichting volgens conclusie 8, daardoor gekenmerkt dat de koppelelementen (46,47) voor elk draadgeleidingselement (2,3) een hefboom (48,49) bevatten die vast bevestigd is aan een draadgeleidingselement (2,3), een bus (43,44) die op een afstand van de stuurdraaias (45) aan de stuurhouder (37) is voorzien en een drijfstang (51,52) die de bus (43,44) met de hefboom (48,49) verbindt. Device according to claim 8, characterized in that the coupling elements (46.47) for each wire guide element (2,3) comprise a lever (48,49) which is fixedly attached to a wire guide element (2,3), a bushing (43) 44) which is provided at a distance from the steering pivot (45) on the steering holder (37) and a connecting rod (51,52) which connects the bushing (43,44) to the lever (48,49). 10. Inrichting volgens conclusie 9, daardoor gekenmerkt dat de bus (43,44) draaibaar is gelagerd in de stuurhouder (37) en de drijfstang (51,52) op de bus (43,44) is aangebracht. Device according to claim 9, characterized in that the bushing (43,44) is rotatably mounted in the control holder (37) and the connecting rod (51,52) is arranged on the bushing (43,44). 11. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 10, daardoor gekenmerkt dat de houder (8) vast wordt verbonden met een eerste aandrijftandwiel (27), de stuurhouder (37) vast wordt verbonden met een tweede aandrijftandwiel (38) en het eerste aandrijftandwiel (37) en het tweede aandrijftandwiel (38) samen door <Desc/Clms Page number 31> eenzelfde hoofdaandrijftandwiel (24) worden aangedreven. Device according to one of claims 1 to 10, characterized in that the holder (8) is fixedly connected to a first drive gear (27), the control holder (37) is fixedly connected to a second drive gear (38) and the first drive gear (37) and the second drive gear (38) together  <Desc / Clms Page number 31>  the same main drive gear (24). 12. Inrichting volgens conclusie 11, daardoor gekenmerkt dat de aandrijfmotor (12) het voornoemde hoofdaandrijftandwiel (24) aandrijft. Device according to claim 11, characterized in that the drive motor (12) drives the above-mentioned main drive gear (24). 13. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 12, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) als module wordt uitgevoerd. Device according to one of claims 1 to 12, characterized in that the device (1) is designed as a module. 14. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 13, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) een bedradingsknop (64) bevat die samenwerkt met de stuureenheid (14) om de inrichting (1) naar een bedradingsstand te brengen. Device according to one of claims 1 to 13, characterized in that the device (1) comprises a wiring button (64) which cooperates with the control unit (14) to bring the device (1) to a wiring position. 15. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 14, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) zodanig ten opzichte van een weefmachine is opgesteld dat de draadgeleiders (19,20) aan het einde van de draadgeleidingselementen (2,3) voor het geleiden van naar het weefsel lopende kettingdraden (4,5) in een vlak (59) loodrecht op de inslagrichting (C) bewegen. Device according to one of claims 1 to 14, characterized in that the device (1) is arranged with respect to a weaving machine such that the wire guides (19, 20) at the end of the wire guide elements (2,3) for guiding moving warp threads (4,5) to the fabric in a plane (59) perpendicular to the weft direction (C). 16. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 14, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) zodanig ten opzichte van een weefmachine is opgesteld dat de draadgeleiders (19,20) aan het einde van de draadgeleidingselementen (2,3) voor het geleiden van naar het weefsel lopende kettingdraden (4,5) in een vlak (59) evenwijdig aan de inslagrichting (C) bewegen. <Desc/Clms Page number 32> Device according to one of claims 1 to 14, characterized in that the device (1) is arranged relative to a weaving machine in such a way that the wire guides (19,20) at the end of the wire guide elements (2,3) for guiding moving warp threads (4,5) to the fabric in a plane (59) parallel to the weft direction (C).  <Desc / Clms Page number 32>   17. Inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 14, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) zodanig ten opzichte van een weefmachine is opgesteld dat de draadgeleiders (19,20) aan het einde van de draadgeleidingselementen (2,3) voor het geleiden van naar het weefsel lopende kettingdraden (4,5) in een vlak (59) dat een hoek maakt met de inslagrichting (C) bewegen. Device according to one of claims 1 to 14, characterized in that the device (1) is arranged relative to a weaving machine in such a way that the wire guides (19,20) at the end of the wire guide elements (2,3) for guiding of warp threads (4, 5) running towards the fabric in a plane (59) that is angled with the weft direction (C).
BE2003/0111A 2003-02-19 2003-02-19 Device for forming a leno OF BINDING in a weaving machine. BE1015369A3 (en)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2003/0111A BE1015369A3 (en) 2003-02-19 2003-02-19 Device for forming a leno OF BINDING in a weaving machine.
PCT/EP2004/001246 WO2004074563A1 (en) 2003-02-19 2004-02-11 Device for forming a leno weave for a weaving machine

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2003/0111A BE1015369A3 (en) 2003-02-19 2003-02-19 Device for forming a leno OF BINDING in a weaving machine.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1015369A3 true BE1015369A3 (en) 2005-02-01

Family

ID=32873321

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2003/0111A BE1015369A3 (en) 2003-02-19 2003-02-19 Device for forming a leno OF BINDING in a weaving machine.

Country Status (2)

Country Link
BE (1) BE1015369A3 (en)
WO (1) WO2004074563A1 (en)

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3320978A (en) * 1965-04-27 1967-05-23 Kobayashi Yasushi Selvage braiding means for a shuttleless loom
GB1491927A (en) * 1974-08-12 1977-11-16 Elitex Zavody Textilniho Leno weaving device
US4166480A (en) * 1977-05-13 1979-09-04 Ruti Machinery Works Limited Apparatus for forming leno selvedges in weaving machines
EP0306078A1 (en) * 1987-09-02 1989-03-08 Picanol N.V. Device for forming a selvedge on a fabric during its manufacture on a loom

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3320978A (en) * 1965-04-27 1967-05-23 Kobayashi Yasushi Selvage braiding means for a shuttleless loom
GB1491927A (en) * 1974-08-12 1977-11-16 Elitex Zavody Textilniho Leno weaving device
US4166480A (en) * 1977-05-13 1979-09-04 Ruti Machinery Works Limited Apparatus for forming leno selvedges in weaving machines
EP0306078A1 (en) * 1987-09-02 1989-03-08 Picanol N.V. Device for forming a selvedge on a fabric during its manufacture on a loom

Also Published As

Publication number Publication date
WO2004074563A1 (en) 2004-09-02

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1006347A3 (en) DEVICE FOR PRESENTING weft threads in weaving machines.
BE1009375A6 (en) Edge device for looms.
EP1710330B1 (en) Jacquard machine
DE19548955C1 (en) Appts. to form a leno selvedge at shuttleless loom
BE1015369A3 (en) Device for forming a leno OF BINDING in a weaving machine.
EP0674032B1 (en) Rotary leno selvedge mechanism for looms
BE1016753A3 (en) METHOD AND DEVICE FOR FORMING A LENO TISSUE WITH A WEAVING MACHINE.
CZ300588B6 (en) Method of yarn traversing upon yarn winding on a bobbin and apparatus for making the same
JP2680975B2 (en) Warp knitting machine with guide bar
BE1000902A4 (en) DEVICE FOR FORMING A selvedge TO A TISSUE FOR LOOMS
US4546801A (en) Warp let-off control device for weaving machines
KR100597518B1 (en) Warp weaving machine
BE1010014A3 (en) EDGE device for a weaving machine.
JP2001240310A (en) Device for controlling string tension of string traveling on automatic winder
DE4405777C1 (en) Rotation edge turner for loom
BE1006861A6 (en) Weaving machine provided with a selvage DEVICE.
US5309615A (en) Dropper random-separating mechanism
BE1004954A3 (en) Device for driving a mechanism in WIRES RAND weaving machines.
BE1007896A3 (en) Loom with selvedge mechanism
BE1010658A3 (en) Device and method for at least two threads to move around each other.
US2606614A (en) Cloth splitting machine
BE1009899A6 (en) Controlled edging device for looms
CN101368321B (en) Vibration absorbing structure of sewing needle vibration driving shaft of curved sewing machine
SU1149658A1 (en) Device for stopping spinning frame spindle feed with one of twisted yarn components when the other component gets broken
BE1012242A3 (en) Gripper loom

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Effective date: 20090228