<Desc/Clms Page number 1>
Inrichting voor het aandrijven van een randdradenmechanisme bij weefmachines. Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het aandrijven van een randdradenmechanisme bij weefmachines.
Het is bekend dat voor het vormen van een zelfkant aan een weefsel of voor het inbinden van vangdraden bij weefmachines gebruik wordt gemaakt van een randdradenmechanisme, meer speciaal een toestel dat toelaat dat speciale bindingen worden gemaakt, verschillend van de binding van het weefsel.
Het is eveneens bekend dat de aandrijving van dergelijke randdradenmechanismen op twee wijzen kan gebeuren, enerzijds, in afhankelijkheid van de beweging van de weefkaders, en anderz1jds, door middel van een onafhankelijke aandrijving. De huidige uitvinding heeft betrekking op een inrichting van het type waarbij de aandrijving onafhankelijk van de weefkaders gebeurt.
<Desc/Clms Page number 2>
Onafhankelijk aangedreven randdradenmechanismen bieden het voordeel dat zij een eigen koers beschrijven en dat zij in een eigen kruisingslijn voorzien. De kruisingslijn is hierbij de plaats waarbij de onderste en bovenste kettingdraden elkaar passeren en van positie verwisselen.
Dergelijke onafhankelijk aangedreven randdradenmechanismen bieden het voordeel dat een optimale binding kan worden gerealiseerd, op ieder gewenst ogenblik.
Zoals bekend bestaan randdradenmechanismen hoofdzakelijk uit twee delen, meer speciaal draadgeleidingselementen, die afwisselend op en neer worden verplaatst. Bij de tot op heden bekende onafhankelijk aangedreven randdradenmechanismen wordt voor de aandrijving gebruik gemaakt van nokken, tandlatten, veren en dergelijke. Deze klassieke middelen laten niet toe om eenvoudig de grootte van de koers en de kruisingslijn te wijzigen.
Bovendien bevatten deze aandrijvingen veel onderdelen, waardoor zij volumineus zijn, terwijl op een groot aantal plaatsen slijtage kan optreden.
Indien gebruik wordt gemaakt van terugstelveren om de draadgeleidingselementen terug te bewegen, ontstaat het nadeel dat deze veren sterk aan slijtage onderworpen
<Desc/Clms Page number 3>
zijn daar zij voortdurend over de volledige koers van de draadgeleidingselementen worden uitgerokken.
Doordat de bekende aandrijvingen voor randdradenmechanismen volumineus zijn, dienen deze laatste ver van de aanslaglijn te worden gemonteerd, waardoor dan weer het nadeel ontstaat dat de draadgeleidingselementen een bijzonder grote koers moeten uitvoeren.
De huidige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het aandrijven van een randdradenmechanisme bij weefmachines, waarbij de voornoemde nadelen zijn uitgesloten.
Bovendien heeft de uitvinding een inrichting tot doel die konstruktief eenvoudig is ; waarbij geen terugstelveren voor de draadgeleidingselementen noodzakelijk zijn ; die toelaat dat de grootte van de koers en de kruisingslijn eenvoudig kunnen worden gewijzigd ; die een gemakkelijke montage toelaat ;
en die toelaat dat het randdradenmechanisme zodanig dicht bij de aanslaglijn kan worden gemonteerd dat slechts een kleine koers van de draadgeleidingselementen vereist wordt.
<Desc/Clms Page number 4>
Hiertoe betreft de uitvinding een inrichting voor het aandrijven van een randdradenmechanisme bij weefmachines, waarbij het randdradenmechanisme uit minstens twee delen bestaat die tegengestelde bewegingen uitvoeren, daardoor gekenmerkt dat zij hoofdzakelijk bestaat uit een aandrijfelement ; een verbindingselement dat door het aandrijfelement heen en weer wordt verplaatst;
en een koppelmechanisme tussen het voornoemde verbindingselement en de voornoemde delen van het randdradenmechanisme dat toelaat om deze delen met een tegengestelde beweging aan te drijven, waarbij dit koppelmechanisme minstens bestaat uit twee hefbomen die elk bij hun eerste uiteinde gekoppeld zijn aan het verbindingselement en bij hun tweede uiteinde gekoppeld zijn aan een deel van het randdradenmechanisme.
Bij voorkeur bestaat het verbindingselement uit een kabel die zieh volgens de weefbreedte langs de weefmachine uitstrekt.
Bij voorkeur is de inrichting eveneens voorzien van instelmiddelen om de kruisingslijn te wijzigen. Deze instelmiddelen bestaan bij voorkeur uit verplaatsbare klemstukken die toelaten dat de eerste uiteinden van de hefbomen op verschillende plaatsen aan het
<Desc/Clms Page number 5>
verbindingselement kunnen worden gekoppeld. Hierdoor kan de kruisingslijn eenvoudig worden gewijzigd.
Bij voorkeur vertonen de hefbomen twee hefboomsarmen die onderling een hoek vormen van 45 ä 135 graden. De hefboomsarmen die gekoppeld zijn aan de delen van het randdradenmechanisme zijn bij voorkeur groter dan de hefboomsarmen die gekoppeld zijn aan het voornoemde verbindingselement. Door deze konstruktie wordt het voordeel geboden dat een kleine verplaatsing van het verbindingselement resulteert in een grote verplaatsing van de voornoemde delen van het randdradenmechanisme.
Bij voorkeur zijn het koppelmechanisme en het randdradenmechanisme gemonteerd op eenzelfde freem dat verplaatsbaar is langs een profiel dat zich volgens de weefbreedte van de weefmachine uitstrekt. Doordat het koppelmechanisme door middel van losmaakbare klemstukken aan het verbindingselement is gekoppeld, kan het koppelmechanisme, samen met het randdradenmechanisme eenvoudig worden verplaatst nadat de voornoemde klemstukken zijn losgemaakt.
Op deze wijze kan het randdradenmechanisme eenvoudig volgens de weefbreedte worden ingesteld afhankelijk van de plaats waar een zelfkant of waar een binding met vangdraden moet worden gerealiseerd.
<Desc/Clms Page number 6>
Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna als voorbeelden zonder enig beperkend karakter enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen waarin : figuur 1 een weefmachine weergeeft die gebruik maakt van een inrichting volgens de uitvinding ; figuur 2 op grotere schaal een zieht weergeeft van het gedeelte dat in figuur 1 met pijl F2 is aangeduid ; figuur 3 een variante weergeeft van de uitvoering volgens figuur 2.
In figuur 1 is een weefmachine 1 weergegeven, die zoals bekend voor het vormen van zelfkanten aan het weefsel 2 en/of voor het inbinden van de vangdraden kan worden uitgerust met één of meer randdradenmechanismen 3.
Zoals weergegeven in figuur 2 bestaat zulk randdradenmechanisme 3 hoofdzakelijk uit twee delen 4 en 5 die tegengestelde op en neer gaande bewegingen A en B uitvoeren. Deze delen 4 en 5 vertonen een aantal draadgeleidingen, zodanig dat de hiermee samenwerkende draden 6 door middel van een speciale binding worden verweven tot een zelfkant 7. De opbouw van deze
<Desc/Clms Page number 7>
draadgeleidingen wordt in deze beschrijving niet uiteengezet daar deze tot de stand van de techniek behoort. Een voorbeeld van dergelijke draadgeleidingen is beschreven in het Belgisch oktrooi nr. 898. 353 van aanvraagster.
De uitvinding bestaat erin dat voor het aandrijven van de randdradenmechanismen 3 zoals weergegeven in figuur 1 gebruik gemaakt wordt van een inrichting 8 die het kenmerk vertoont dat zij hoofdzakelijk bestaat in de kombinatie van een aandrijfelement 9 ; een verbindingselement 10 dat door het aandrijfelement 9 heen en weer kan worden verplaatst ; en per randdradenmechanisme 3 een koppelmechanisme 11 tussen het, verbinà1ngselement 10 en de voornoemde delen 4 en 5.
Het aandrijfelement 9 kan van willekeurige aard zijn. De essentie bestaat erin dat dit aandrijfelement 9 in een heen en weer gaande beweging kan voorzien. Volgens figuur 1 vertoont het aandrijfelement 9 een hefboom 12 die bevestigd is op een draaias 13 die bijvoorbeeld door middel van een nok of dergelijke heen en weer wordt aangedreven. Het verbindingselement 10 is via een bevestigingspunt 14 aan de hefboom 12 verbonden. Door de beweging van de hefboom 12 kan het verbindingselement 10 in een richting worden verplaatst, terwijl het kan
<Desc/Clms Page number 8>
worden terug bewogen door middel van een veer 15. Voor het aandrijfelement 9 kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van een dobby.
Het verbindingselement 10 bestaat bij voorkeur uit een kabel die zieh volgens de weefbreedte langs de weefmachine 1 uitstrekt.
Zoals weergegeven in figuur 2 bestaat het koppelmechanisme 11 minstens uit twee hefbomen 16 en 17, die bij hun eerste uiteinden 18 en 19 gekoppeld zijn aan het verbindingselement 10 en bij hun tweede uiteinden 20 en 21 gekoppeld zijn aan de voornoemde delen 4 en 5.
De hefbomen 16 en 17 zijn verdraaibaar rond spillen 22 en 23 die bevestigd zijn in een freem 24. De hefbomen 16 en 17 vertonen bij voorkeur elk twee hefboomsarmen, respektievelijk 25-26 en 27-28 die onderling een hoek X maken van 45 ä 135 graden. In het weergegeven voorbeeld bedraagt deze hoek 90 graden.
De hefboomsarmen 26 en 28 die gekoppeld zijn aan de delen 4 en 5 zijn groter dan de hefboomsarmen 25 en 27 die gekoppeld zijn aan het verbindingselement 10, zodanig dat een kleine verplaatsing C van het
<Desc/Clms Page number 9>
verbindingselement 10 resulteert in grote verplaatsingen A en B van de delen 4 en 5.
De hefbomen 16 en 17 zijn aan het verbindingselement 10 gekoppeld door middel van stangen 29 en 30, die, enerzijds, door middel van spillen 31 en 32 verbonden zijn met de uiteinden 18 en 19 van de hefbomen 16 en 17, en anderzijds, door middel van spillen 33 en 34 verbonden zijn met het verbindingselement 10.
De hefbomen 16 en 17 zijn aan de delen 4 en 5 gekoppeld door middel van stangen 35 en 36, die, enerzijds, door middel van spillen 37 en 38 verbonden zijn met de uiteinden 20 en 21 van de hefbomen 16 en 17, en anderzijds, door middel van spillen 39 en 40 verbonden zijn met de bovenste uiteinden van de delen 4 en 5.
Volgens de uitvinding is de inrichting voorzien van instelmiddelen om de kruisingslijn van de delen 4 en 5, met andere woorden de plaats van de delen 4 en 5 waarop de draden op eenzelfde lijn of hoogte gelegen zijn, ten opzichte van de positie van het verbindingselement 10, te wijzigen.
In de uitvoeringsvorm van figuur 2 bestaan deze instelmiddelen uit losmaakbare klemmiddelen 41 die
<Desc/Clms Page number 10>
toelaten dat de hefbomen 16 en 17 naar keuze op verschillende plaatsen aan het verbindingselement 10 kunnen worden gekoppeld. Deze klemmiddelen 41 bestaan uit twee klemstukken 42 en 43 en een lat 44 die aan het verbindingselement 10 is bevestigd.
De lat 44 is verschuifbaar in zittingen 45 en 46 die vast gemonteerd zijn op het freem 24 en is aan het verbindingselement 10 vastgeklemd door middel van een klemstuk 47.
De klemstukken 42 en 43 zijn via de voornoemde spillen 33 en 34 verbonden met de stangen 29 en 30, en kunnen door middel van schroeven 48 en 49, of dergelijke, op de gewenste plaats op de lat 44 worden vastgezet.
Het is duidelijk dat door de klemstukken 42 en 43 op verschillende plaatsen op de lat 44 te monteren, verschillende kruisingslijnen kunnen worden bekomen.
Volgens een variante kunnen de klemstukken 42 en 43 ook rechtstreeks met het verbindingselement 10 verbonden worden, met andere woorden zonder tussenkomst van de lat 44 en het bijhorend klemstuk 47. Bij het verplaatsen van het koppelmechanisme 11 volgens de weefbreedte van de weefmachine, om bijvoorbeeld op een andere plaats een
<Desc/Clms Page number 11>
speciale binding te realiseren, vereist deze methode dat twee klemstukken op een gewenste plaats ten opzichte van het verbindingselement 10 en ook ten opzichte van elkaar dienen ingesteld te worden. De uitvoering met een lat 44 vereist daarentegen alleen dat de lat 44 ten opzichte van het verbindingselement 10 wordt ingesteld.
Om de koers, met andere woorden de amplitude van de beweging van de delen 4 en 5 van het randdradenmechanisme 3, te wijzigen kunnen de spillen 31,32, 37 en 38 worden verplaatst op de hefboomsarmen 16 en 17.
Hiertoe zijn supplementaire openingen 50-53 in de hefboomsarmen 16 en 17 aangebracht. Alle spillen kunnen bijvoorbeeld voorzien zijn van lagers.
De inrichting 8 kan ook voorzien worden van instelmiddelen om de koers te wijzigen die voorzien zijn ter hoogte van het aandrijfelement 9. Deze instelmiddelen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit een mechanisme dat toelaat dat de afstand Y tussen de draaias 13 en het bevestigingspunt 14 wordt gewijzigd.
Hierdoor kan de koers van het verbindingselement 10 worden vergroot of verkleind bij eenzelfde hoever- draaiing van de draaias 13.
<Desc/Clms Page number 12>
De inrichting 8 kan ook voorzien worden van middelen om het kruisingsmoment, met andere woorden het ogenblik in de weefcyclus waarbij ter hoogte van de delen 4 en 5 de draden elkaar passeren en van positie verwisselen, te wijzigen. De middelen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit een mechanisme dat toelaat de hefboom 12 in een andere hoekpositie te bevestigen op de draaias 13.
Het randdradenmechanisme 3 is bij voorkeur bevestigd aan het freem 24. Het freem 24 kan verplaatst worden langs een profiel 54 dat tussen de weefkaders 55 en het riet 56 is gemonteerd en dat zieh volgens de breedte van de weefmachine uitstrekt. Het freem 24 kan op dit profiel 54 worden vastgezet door middel van klemmiddelen 57. Deze konstruktie laat toe dat het koppelmechanisme 11 en het randdradenmechanisme 3 op eenvoudige wijze op elke gewenste plaats kunnen worden gemonteerd.
Daar het koppelmechanisme 11 zeer smal is, waarmee bedoeld wordt dat de totale breedte D zoals aangeduid in figuur 2 zeer klein is, kunnen dit mechanisme 11 en het hieraan bevestigde randdradenmechanisme 3 dicht bij het riet 56 worden ingebouwd, met andere woorden dicht bij de aanslaglijn 58, wat als voordeel heeft dat het randdradenmechanisme 3 slechts een kleine koers dient te beschrijven.
<Desc/Clms Page number 13>
De montage gebeurt zoals weergegeven in de figuren bij voorkeur boven het weefselvlak, waardoor het koppelmechanisme 11 goed bereikbaar is en waardoor alle voornoemde regelingen gemakkelijk kunnen worden uitgevoerd. Het is echter niet uitgesloten om het koppelmechanisme 11 onder het weefselvlak te monteren, waarbij het apparaat uit figuur 2 dan omgekeerd wordt.
In figuur 3 is een variante weergegeven waarbij de eerste uiteinden 18 en 19 van de hefbomen 16 en 17 verbonden zijn door middel van een star element, bijvoorbeeld een lat 44 zoals voornoemd. Analoog als in figuur 2 wordt hierbij gebruik gemaakt van klemstukken 42,43 en 47. De voornoemde verplaatsing C van het verbindingselement 10 gaat hierbij gepaard met een kleine op en neer gaande beweging van de lat 44.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeelden beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke inrichting voor het aandrijven van een randdradenmechanisme bij weefmachines kan in verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
<Desc / Clms Page number 1>
Device for driving a rim threading mechanism in weaving machines. This invention relates to a device for driving a rim threading mechanism in weaving machines.
It is known that for forming a selvedge on a fabric or for binding trapping threads in weaving machines use is made of an edging thread mechanism, more specifically an apparatus that allows special bonds to be made, different from the weave bond.
It is also known that the drive of such rim threading mechanisms can be done in two ways, on the one hand, depending on the movement of the weaving frames, and on the other hand, by means of an independent drive. The present invention relates to a device of the type in which the drive is independent of the weaving frames.
<Desc / Clms Page number 2>
Independently driven rim threading mechanisms have the advantage of describing their own course and providing their own crossing line. The intersection line is the place where the lower and upper warp threads pass each other and change positions.
Such independently driven rim threading mechanisms offer the advantage that an optimal bond can be realized at any time.
As is known, edge wire mechanisms mainly consist of two parts, more particularly wire guide elements, which are alternately moved up and down. The independently driven rim wire mechanisms known to date use cams, toothed strips, springs and the like for the drive. These classic means do not allow to easily change the size of the course and the intersection line.
In addition, these drives contain many parts, which makes them bulky, while wear can occur in many places.
If use is made of return springs to move the thread guide elements back, the disadvantage arises that these springs are heavily subject to wear.
<Desc / Clms Page number 3>
since they are continuously stretched along the full course of the wire guide elements.
Because the known drives for rim wire mechanisms are bulky, the latter have to be mounted far from the stop line, which in turn creates the disadvantage that the wire guide elements have to perform a particularly large course.
The present invention relates to a device for driving a marginal thread mechanism in weaving machines, wherein the above-mentioned drawbacks are excluded.
In addition, the invention aims at a device which is structurally simple; in which no return springs for the thread guide elements are necessary; which allows the course and intersection size to be easily changed; which allows easy mounting;
and which allows the rim threading mechanism to be mounted so close to the stop line that only a small course of the thread guide elements is required.
<Desc / Clms Page number 4>
To this end, the invention relates to a device for driving an edging thread mechanism in weaving machines, wherein the edging thread mechanism consists of at least two parts which perform opposite movements, characterized in that it mainly consists of a driving element; a connecting element which is moved back and forth by the drive element;
and a coupling mechanism between said connecting element and said parts of the edging wire mechanism allowing to drive these parts in an opposite movement, said coupling mechanism consisting of at least two levers each coupled to the connecting element at their first end and at their second end to a portion of the rim threading mechanism.
The connecting element preferably consists of a cable which extends along the weaving machine according to the weaving width.
The device is preferably also provided with adjusting means for changing the crossing line. These adjusting means preferably consist of movable clamping pieces which allow the first ends of the levers to be attached to the
<Desc / Clms Page number 5>
connecting element can be linked. This makes it easy to change the crossing line.
The levers preferably have two lever arms which mutually form an angle of 45 to 135 degrees. The lever arms coupled to the parts of the rim threading mechanism are preferably larger than the lever arms coupled to the aforementioned connecting member. This construction offers the advantage that a small displacement of the connecting element results in a large displacement of the aforementioned parts of the rim threading mechanism.
Preferably, the coupling mechanism and the rim threading mechanism are mounted on the same frame which is movable along a profile extending according to the weaving width of the weaving machine. Because the coupling mechanism is coupled to the connecting element by means of detachable clamping pieces, the coupling mechanism, together with the rim threading mechanism, can be easily moved after the aforementioned clamping pieces have been released.
In this way, the edging threads mechanism can easily be adjusted according to the weaving width depending on the location where a selvedge or where a bond with catching threads is to be realized.
<Desc / Clms Page number 6>
With the insight to better demonstrate the features of the invention, some preferred embodiments are described below as examples without any limitation, with reference to the accompanying drawings, in which: Figure 1 shows a weaving machine using a device according to the invention; figure 2 shows on a larger scale a view of the part indicated by arrow F2 in figure 1; figure 3 represents a variant of the embodiment according to figure 2.
Figure 1 shows a weaving machine 1, which, as known for forming selvedges on the fabric 2 and / or for binding the catching threads, can be equipped with one or more edge threading mechanisms 3.
As shown in Figure 2, such rim wire mechanism 3 mainly consists of two parts 4 and 5 which perform opposite up and down movements A and B. These parts 4 and 5 have a number of thread guides, such that the threads 6 co-operating therewith are interwoven into a selvedge 7 by means of a special bond.
<Desc / Clms Page number 7>
wire guides are not set forth in this specification as it is prior art. An example of such wire guides is described in applicant's Belgian patent No. 898,353.
The invention consists in using a device 8 for driving the edging wire mechanisms 3 as shown in figure 1, which is characterized in that it mainly consists in the combination of a drive element 9; a connecting element 10 which can be moved back and forth by the driving element 9; and for each edge wire mechanism 3 a coupling mechanism 11 between the connecting element 10 and the aforementioned parts 4 and 5.
The drive element 9 can be of any nature. The essence consists in that this drive element 9 can provide a reciprocating movement. According to figure 1, the drive element 9 has a lever 12 which is mounted on a rotary shaft 13 which is driven back and forth for instance by means of a cam or the like. The connecting element 10 is connected to the lever 12 via a fixing point 14. Due to the movement of the lever 12, the connecting element 10 can be moved in one direction while it is possible
<Desc / Clms Page number 8>
can be moved back by means of a spring 15. For the drive element 9, for example, a dobby can be used.
The connecting element 10 preferably consists of a cable which extends along the weaving machine 1 according to the weaving width.
As shown in figure 2, the coupling mechanism 11 consists of at least two levers 16 and 17, which are coupled at their first ends 18 and 19 to the connecting element 10 and at their second ends 20 and 21 are coupled to the aforementioned parts 4 and 5.
The levers 16 and 17 are rotatable about spindles 22 and 23 which are mounted in a frame 24. The levers 16 and 17 preferably each have two lever arms, respectively 25-26 and 27-28, which make an angle X of 45 135 135 degrees. In the example shown, this angle is 90 degrees.
The lever arms 26 and 28 which are coupled to the parts 4 and 5 are larger than the lever arms 25 and 27 which are coupled to the connecting element 10, such that a small displacement C of the
<Desc / Clms Page number 9>
connecting element 10 results in large displacements A and B of parts 4 and 5.
The levers 16 and 17 are coupled to the connecting element 10 by means of rods 29 and 30, which, on the one hand, are connected by means of spindles 31 and 32 to the ends 18 and 19 of the levers 16 and 17, and on the other hand, by of spindles 33 and 34 are connected to the connecting element 10.
The levers 16 and 17 are coupled to the parts 4 and 5 by means of rods 35 and 36, which, on the one hand, are connected by means of spindles 37 and 38 to the ends 20 and 21 of the levers 16 and 17, and on the other hand, are connected to the upper ends of parts 4 and 5 by means of spindles 39 and 40.
According to the invention, the device is provided with adjusting means around the crossing line of the parts 4 and 5, in other words the location of the parts 4 and 5 on which the wires are located on the same line or height, relative to the position of the connecting element 10. , to change.
In the embodiment of figure 2, these adjusting means consist of releasable clamping means 41 which
<Desc / Clms Page number 10>
allow the levers 16 and 17 to optionally be coupled to the connecting element 10 at different locations. These clamping means 41 consist of two clamping pieces 42 and 43 and a slat 44 which is attached to the connecting element 10.
The slat 44 is slidable in seats 45 and 46 which are fixedly mounted on the frame 24 and is clamped to the connecting element 10 by means of a clamping piece 47.
The clamping pieces 42 and 43 are connected via the aforementioned spindles 33 and 34 to the rods 29 and 30, and can be fixed on the slat 44 at the desired location by means of screws 48 and 49 or the like.
It is clear that by mounting the clamping pieces 42 and 43 in different places on the slat 44, different crossing lines can be obtained.
According to a variant, the clamping pieces 42 and 43 can also be connected directly to the connecting element 10, in other words without the intervention of the slat 44 and the associated clamping piece 47. When moving the coupling mechanism 11 according to the weaving width of the weaving machine, for example to another place one
<Desc / Clms Page number 11>
to realize special bonding, this method requires that two clamping pieces must be set at a desired location relative to the connecting element 10 and also relative to each other. The version with a slat 44, on the other hand, only requires that the slat 44 be adjusted relative to the connecting element 10.
In order to change the course, in other words the amplitude of the movement of the parts 4 and 5 of the rim wire mechanism 3, the spindles 31,32, 37 and 38 can be moved on the lever arms 16 and 17.
For this purpose, additional openings 50-53 are provided in the lever arms 16 and 17. For example, all spindles can be equipped with bearings.
The device 8 can also be provided with adjusting means for changing the course, which are provided at the height of the driving element 9. These adjusting means can for instance consist of a mechanism which allows the distance Y between the rotating shaft 13 and the attachment point 14 to be changed.
The course of the connecting element 10 can hereby be increased or decreased with the same amount of rotation of the rotary shaft 13.
<Desc / Clms Page number 12>
The device 8 can also be provided with means for changing the crossing moment, in other words the moment in the weaving cycle in which the threads pass and exchange positions at parts 4 and 5. The means may, for example, consist of a mechanism which allows the lever 12 to be mounted in a different angular position on the rotary shaft 13.
The edging thread mechanism 3 is preferably attached to the frame 24. The frame 24 can be moved along a profile 54 mounted between the weaving frames 55 and the reed 56 and extending according to the width of the weaving machine. The frame 24 can be fixed to this profile 54 by means of clamping means 57. This construction allows the coupling mechanism 11 and the rim wire mechanism 3 to be easily mounted at any desired location.
Since the coupling mechanism 11 is very narrow, which means that the total width D as indicated in figure 2 is very small, this mechanism 11 and the boundary wire mechanism 3 attached thereto can be installed close to the reed 56, in other words close to the stop line 58, which has the advantage that the rim threading mechanism 3 only has to describe a small course.
<Desc / Clms Page number 13>
As shown in the figures, the mounting is preferably above the fabric surface, so that the coupling mechanism 11 is easily accessible and all of the aforementioned adjustments can be easily carried out. However, it is not excluded to mount the coupling mechanism 11 under the tissue plane, whereby the device of figure 2 is then inverted.
Figure 3 shows a variant in which the first ends 18 and 19 of the levers 16 and 17 are connected by means of a rigid element, for instance a slat 44 as mentioned above. Analogously as in Figure 2, use is made here of clamping pieces 42, 43 and 47. The aforementioned displacement C of the connecting element 10 is thereby accompanied by a small up and down movement of the slat 44.
The present invention is by no means limited to the embodiments described as examples and shown in the figures, but such device for driving an edging thread mechanism in weaving machines can be realized in different variants without departing from the scope of the invention.