BE1015554A3 - BINDING device for a weaving machine AND METHOD FOR THE USE THEREOF. - Google Patents

BINDING device for a weaving machine AND METHOD FOR THE USE THEREOF. Download PDF

Info

Publication number
BE1015554A3
BE1015554A3 BE2003/0343A BE200300343A BE1015554A3 BE 1015554 A3 BE1015554 A3 BE 1015554A3 BE 2003/0343 A BE2003/0343 A BE 2003/0343A BE 200300343 A BE200300343 A BE 200300343A BE 1015554 A3 BE1015554 A3 BE 1015554A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
binding device
elements
guide
aforementioned
binding
Prior art date
Application number
BE2003/0343A
Other languages
Dutch (nl)
Original Assignee
Picanol Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol Nv filed Critical Picanol Nv
Priority to BE2003/0343A priority Critical patent/BE1015554A3/en
Priority to CN 200480015149 priority patent/CN1798886A/en
Priority to PCT/BE2004/000072 priority patent/WO2004108999A1/en
Priority to EP04732888A priority patent/EP1631713A1/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1015554A3 publication Critical patent/BE1015554A3/en

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03CSHEDDING MECHANISMS; PATTERN CARDS OR CHAINS; PUNCHING OF CARDS; DESIGNING PATTERNS
    • D03C11/00Selvedge shedding mechanisms not forming part of main shedding mechanism
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03CSHEDDING MECHANISMS; PATTERN CARDS OR CHAINS; PUNCHING OF CARDS; DESIGNING PATTERNS
    • D03C7/00Leno or similar shedding mechanisms

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)
  • Wire Processing (AREA)

Abstract

Bindingsinrichting voor een weefmachine, waarbij deze bindingsinrichting (1) minstens één of meer op en neer verplaatsbare elementen (14), waaronder minstens één draadgeleidingselement (17, 18, 19, 20, 43, 44, 45), bevat, daardoor gekenmerkt dat de bindingsinrichting minstens een bovenste geleidingsgedeelte (15) en een onderste geleidingsgedeelte (16) voor de voornoemde elementen (14) bevat, waarbij deze geleidingsgedeelten (15-16) onderling verbonden zijn door middel van een verbindingsgedeelte (27); dat de voornoemde op en neer verplaatsbare elementen (14) een bepaald werkingsgebied (28) definiëren; en dat het voornoemde verbindingsgedeelte (27), volgens de kettingrichting (K), zich hoofdzakelijk buiten de afstand (X) bevindt waarover dit werkinsgebied (28) zich uitstrekt, doch, volgens de inslagrichting (I), zich hoofdzakelijk binnen de afstand (y) bevindt waarover het werkingsgebied (28) zich uitstrekt.Binding device for a weaving machine, wherein this binding device (1) comprises at least one or more elements that can be moved up and down, including at least one thread guide element (17, 18, 19, 20, 43, 44, 45), characterized in that the binding device includes at least an upper guide portion (15) and a lower guide portion (16) for the aforementioned elements (14), said guide portions (15-16) being interconnected by means of a connecting portion (27); the aforementioned up and down movable elements (14) define a certain operating range (28); and that said connecting portion (27), according to the warp direction (K), is mainly outside the distance (X) over which this working area (28) extends, but, according to the weft direction (I), mainly within the distance (y ) over which the scope (28) extends.

Description

       

   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Bindingsinrichting voor een weefmachine en werkwijze voor het gebruik ervan. Deze uitvinding heeft betrekking op een bindingsinrichting voor een weefmachine, alsmede op een werkwijze voor het gebruik ervan. 



  Meer speciaal betreft zij een bindingsinrichting voor een weefmachine, van het type dat minstens één of meer op en neer verplaatsbare' elementen, waaronder minstens één draadgeleidingselement, bevat. 



  Bindingsinrichtingen die samenwerken met bindingsdraden, meer speciaal kantendraden of vangdraden, worden ondermeer toegepast bij weefmachines om een zelfkant te vormen aan een weefsel of om een afvallint te vormen. Hierbij worden bindingsdraden, meer speciaal kantendraden of vangdraden, doorheen draadgeleidingselementen geleid die aan deze bindingsdraden een beweging opleggen zodat de inslagdraden volgens een bepaald patroon in deze bindingsdraden worden ingebonden. 



  Uit het EP 0. 519.550 is een bindingsinrichting bekend waarbij de draadgeleidingselementen in zijgeleidingen worden geleid die zich over de volledige hoogte van de draadgeleidingselementen uitstrekken. Dergelijke zijgeleidingen hebben tot gevolg dat de bindingsinrichting volgens de inslagrichting ter hoogte van het weefvak vrij breed is, zodat de montage ervan op een weefmachine dikwijls ten koste gaat van de op de weefmachine beschikbare breedte voor het vormen van de weefsels. Dit is vooral nadelig indien meerdere weefsels op eenzelfde weefmachine naast elkaar worden geweven en de bindingsinrichting tussen beide 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 weefsels staat, vermits in zulk geval een redelijk grote afstand tussen beide weefsels ontstaat waar geen weefsel kan worden gevormd.

   Om deze afstand te verminderen, kunnen de kettingdraden en de bindingsdraden wel min of meer rond de bindingsinrichting worden verbogen. Een te sterke verbuiging kan echter de kwaliteit van het weefsel nadelig beïnvloeden. Bovendien bevinden de draadgeleidingselementen zich door de aanwezigheid van de zijgeleidingen op een zekere afstand van de rand van het weefsel, waardoor de bindingsdraden niet optimaal worden aangevoerd. 



  Uit het BE 1.009.899 is een bindingsinrichting bekend met draadgeleidingselementen die uitsluitend bovenaan in geleidingsgedeelten worden geleid, waarbij deze geleidingsgedeelten boven het weefvak zijn gesitueerd. Doordat de draadgeleidingselementen uitsluitend bovenaan in geleidingsgedeelten worden geleid, is dergelijke uitvoering minder stabiel en bijgevolg niet optimaal wanneer met hoge weefsnelheden moet worden gewerkt. 



  Een bindingsinrichting van het in de aanhef genoemde type is bekend uit het Duits gebruiksmodel DE 8814891, waarbij de draadgeleidingselementen gevormd zijn door zogenaamde broekhevels. De broekhevels zijn via zich zijdelings uitstrekkende eerste verbindingsdelen aan op en neer verplaatsbare elementen bevestigd, terwijl deze elementen op hun beurt in geleidingen verplaatsbaar zijn die via tweede verbindingsdelen, die zich loodrecht op de eerste bevinden, zijn verbonden aan een vaste verticale buisvormige drager. Door het gebruik van dergelijke, zich zijdelings uitstrekkende verbindingen, is de bindingsinrichting volgens het DE 8814891 in zijn geheel vrij volumineus, waardoor zij veel plaats langs een weefselrand 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 inneemt en dergelijke inrichting niet geschikt is om tussen twee weefsels te worden gemonteerd. 



  De huidige uitvinding beoogt dan ook een bindingsinrichting die de voornoemde nadelen niet vertoont en die, althans volgens de inslagrichting, weinig plaats inneemt en daardoor bijzonder geschikt is om tussen twee weefsels op een weefmachine te worden gemonteerd. 



  Hiertoe betreft de uitvinding, volgens een eerste aspect, een bindingsinrichting voor een weefmachine van het in aanhef genoemde type, met als kenmerk dat de bindingsinrichting minstens een bovenste geleidingsgedeelte en een onderste geleidingsgedeelte voor de voornoemde elementen bevat, waarbij deze geleidingsgedeelten onderling verbonden   zijn door middel van een verbindingsgedeelte ; de   voornoemde op en neer verplaatsbare elementen een bepaald   werkingsgebied definiëren ; dat het voornoemde verbin-   dingsgedeelte, volgens de kettingrichting, zich hoofdzakelijk buiten de afstand bevindt waarover dit werkingsgebied zich uitstrekt, doch, volgens de inslagrichting, zich hoofdzakelijk binnen de afstand bevindt waarover het werkingsgebied zich uitstrekt. 



  Doordat het verbindingsgedeelte zich volgens de kettingrichting hoofdzakelijk buiten de afstand bevindt waarover het voornoemde werkingsgebied zich uitstrekt, en dit verbindingsgedeelte zich volgens de inslagrichting tevens hoofdzakelijk binnen de afstand bevindt waarover het werkingsgebied zich uitstrekt, wordt verkregen dat de breedte van het werkingsgebied niet nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het verbindingsgedeelte.

   Hierdoor kan de omvang van het werkingsgebied, en meer in het bijzonder de breedte ervan, volgens de inslagrichting uitsluitend worden 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 beperkt tot de plaats die noodzakelijk is voor de doorgang van de voornoemde op en neer verplaatsbare elementen, zodat een minimale afstand kan worden gehandhaafd tussen twee weefsels op een weefmachine, terwijl toch gebruik kan worden gemaakt van bovenste en onderste geleidingsgedeelten die door middel van het verbindingsgedeelte stabiel met elkaar verbonden zijn. Bovendien ontstaat de mogelijkheid om de draadgeleidingen onmiddellijk naast de weefselrand op en neer te verplaatsen, niettegenstaande de aanwezigheid van het voornoemde verbindingsgedeelte. 



  Niettegenstaande het feit dat de breedte van het gedeelte van de bindingsinrichting dat zich bij het gebruik ervan in het verlengde van het weefvak bevindt minimaal is, blijven het bovenste geleidingsgedeelte en het onderste geleidingsgedeelte door middel van het verbindingsgedeelte stabiel met elkaar verbonden, waardoor deze geleidingsgedeelten bij de montage op een weefmachine steeds automatisch uitgelijnd zijn ten opzichte van elkaar en dus een vlugge montage, demontage en herpositionering van de bindingsinrichting steeds mogelijk is. 



  De voornoemde elementen definiëren bij voorkeur een werkingsgebied dat 'volgens de inslagrichting compact is uitgevoerd. Dergelijk compact werkingsgebied kan bekomen worden doordat de voornoemde op en neer verplaatsbare elementen zich tijdens het gebruik van de bindingsinrichting dicht bij elkaar kunnen bevinden, waarbij bovendien deze elementen bij voorkeur met een minimale dikte zijn uitgevoerd. Hierbij vormt het voornoemde verbindingsgedeelte geen hinder om de voornoemde elementen volgens de inslagrichting dicht bij elkaar op te stellen. 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 



  Als criterium voor een "compact werkingsgebied" wordt bij voorkeur minstens één van volgende kenmerken toegepast: - het werkingsgebied, meer speciaal het kleinste werkingsgebied dat bij het gebruik van de bindings- inrichting kan worden verkregen, strekt zich volgens de inslagrichting uit over een afstand die kleiner is dan 15 mm, en beter nog kleiner is dan 10 mm ; - de op en neer verplaatsbare elementen bevinden zich volgens de inslagrichting nagenoeg onmiddellijk naast elkaar, of kunnen minstens in een positie worden gebracht waarbij zij zich onmiddellijk naast elkaar bevinden, waarbij met "onmiddellijk naast elkaar" wordt bedoeld dat zij tot tegen elkaar kunnen worden gebracht en/of dat de onderlinge afstand tussen naast elkaar aangebrachte elementen zeer beperkt is, bij voorkeur tot minder dan 3 mm. 



  Verder geniet het de voorkeur dat het verbindingsgedeelte volgens de inslagrichting smaller is dan de geleidingsgedeelten. Dit laat toe, dat, enerzijds, dit verbindingsgedeelte zo dun mogelijk kan worden uitgevoerd om te verhinderen dat de kettingdraden en bindingsdraden ver rond het verbindingsgedeelte moeten worden omgebogen en dat, anderzijds, vrij stabiele geleidingsdelen kunnen worden toegepast. 



  Opgemerkt wordt dat de bindingsinrichting bij voorkeur een centraal gedeelte vertoont dat bedoeld is om zich uit te strekken over de hoogte van het weefvak, en dat de voornoemde geleidingen zich buiten, meer speciaal, boven en onder, het centraal gedeelte bevinden. Dit heeft tot gevolg dat de geleidingsgedeelten in geen enkel opzicht een hindernis vormen voor de doorgang van de kettingdraden en bindingsdraden. 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 



  In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm vertoont het verbindingsgedeelte tussenin de voornoemde geleidingsgedeelten een langwerpige ranke doorsnede, waarvan de langsrichting zich hoofdzakelijk dwars op de inslagrichting bevindt, met als voordeel dat, enerzijds, een vrij stevig verbindingsgedeelte wordt behouden, doch, anderzijds, de breedte van dit verbindingsgedeelte volgens de inslagrichting tot een minimum kan worden beperkt. 



  In een praktische uitvoeringsvorm is het voornoemde verbindingsgedeelte als een beugel uitgevoerd, waardoor het verbindingsgedeelte zich automatisch op een afstand van de draadgeleidingselementen bevindt, en deze draadgeleidingselementen vlot toegankelijk blijven tijdens het bedraden. 



  Verder geniet het de voorkeur dat de bindingsinrichting wordt uitgerust met draadgeleidingselementen in de vorm van draad- of lamelvormige hevels, wat bijdraagt tot het realiseren van een werkingsgebied dat minstens volgens de inslagrichting zo compact mogelijk is. 



  De uitvinding komt vooral tot haar recht in uitvoeringen waarbij de voornoemde elementen verplaatsbaar zijn in de geleidingsgedeelten doordat zij bevestigd zijn aan in de geleidingsgedeelten geleide eindstukken. Het gebruik van dergelijke eindstukken biedt het voordeel dat de draadgeleidingselementen en dergelijke gemakkelijk in de bindingsinrichting kunnen worden gemonteerd. Door het feit dat de geleidingsgedeelten zich, zoals voornoemd, bij voorkeur niet meer in het verlengde van het weefvak bevinden, doch erboven en eronder zijn gesitueerd, zijn de geleidingsgedeelten en dus ook de eindstukken niet gebonden aan noodgedwongen geringe afmetingen en kunnen deze vrij stabiel worden uitgevoerd en bestaat ook de mogelijkheid om 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 allerlei bevestigingstechnieken aan te wenden om de draadgeleidingselementen aan de eindstukken te bevestigen. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm omvatten de voornoemde verplaatsbare elementen, naast de draadgeleidingselementen, minstens ook één verstevigingsdeel dat de betreffende eindstukken met elkaar verbindt. Indien de aandrijving van de bindingsinrichting gebeurt door één van de eindstukken, bijvoorbeeld het bovenste, aan een aandrijving te koppelen, biedt   zulk   verstevigingsdeel het voordeel dat de krachten die bij het op en neer verplaatsen worden uitgeoefend op de elementen die zich tussen de eindstukken uitstrekken, hoofdzakelijk, of zelfs volledig, door het verstevigingsdeel kunnen worden opgevangen, in plaats van door de draadgeleidingselementen.

   Hierdoor worden deze draadgeleidingselementen ondermeer ontlast van trek- en drukkrachten, en dus ook van knik, en kunnen deze vrij dun worden uitgevoerd, wat de doelstelling van de uitvinding ten goede komt. Bovendien kunnen de draadgeleidingselementen dan min of meer vrij beweeglijk aan de bindingsinrichting worden aangebracht, waardoor de bindingsdraden tijdens het weven vlot doorheen deze draadgeleidingselementen kunnen bewegen. 



  De uitvinding is vooral nuttig in toepassingen waarbij de bindingsinrichting draadgeleidingselementen bevat voor het vormen van twee weefselkanten, meer speciaal de aanpalende weefselkanten van twee aanpalende weefsels. In het bijzonder zal dan bij voorkeur gebruik worden gemaakt van minstens twee reeksen op en neer verplaatsbare elementen, waarbij iedere reeks minstens een draadgeleidingselement voor een bindingsdraad voor de ene weefselkant, alsook minstens een draadgeleidingselement voor een bindingsdraad voor de andere weefselkant bevat. Bij voorkeur is de 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 bindingsinrichting daarbij voorzien van minstens één gemeenschappelijk verbindingsgedeelte, alhoewel andere uitvoeringsvormen met meerdere verbindingsgedeelten tussen de geleidingsgedeelten niet uitgesloten zijn. 



  Teneinde gelijkaardige doelstellingen te verwezenlijken als hiervoor beschreven, heeft de huidige uitvinding volgens een tweede aspect ook betrekking op een bindingsinrichting van het in aanhef genoemde type, met als kenmerk dat de bindingsinrichting minstens een bovenste geleidingsgedeelte en een onderste geleidingsgedeelte voor de voornoemde elementen bevat, waarbij deze geleidingsgedeelten onderling verbonden zijn door middel van een verbindingsgedeelte en dat, volgens de inslagrichting, het verbindingsgedeelte tussenin de voornoemde geleidingsgedeelten smaller is dan de geleidingsgedeelten zelf. 



  Volgens een derde aspect van de uitvinding kunnen de voornoemde doelstellingen ook worden verwezenlijkt door middel van een bindingsinrichting van het in aanhef genoemde type, die verder daardoor gekenmerkt is dat de bindingsinrichting minstens een bovenste geleidingsgedeelte en een onderste geleidingsgedeelte voor de voornoemde elementen bevat, waarbij deze geleidingsgedeelten onderling verbonden zijn door middel van een verbindingsgedeelte en dat het verbindingsgedeelte tussenin de voornoemde geleidingsgedeelten een langwerpige ranke dwarsdoorsnede vertoont, waarvan de langsrichting zich hoofdzakelijk dwars op de inslagrichting uitstrekt. 



  Uiteraard kunnen alle hiervoor, evenals hierna nog beschreven nevenkenmerken, al dan niet onderling gecombineerd, zowel worden toegepast bij een bindings- 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 inrichting volgens het eerste, als volgens het tweede of derde aspect. 



  Tevens heeft de uitvinding betrekking op een werkwijze voor het gebruik van de voornoemde bindingsinrichting, met als kenmerk dat zij wordt aangewend voor het vormen van weefselkanten, meer speciaal twee aanpalende weefselkanten van twee aanpalende weefsels op een weefmachine. Bij voorkeur wordt hierbij een afstand tussen de weefsels gehandhaafd van minder dan 10mm. 



  Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna als voorbeeld zonder enig beperkend karakter enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: 
Figuur 1 schematisch een in een weefmachine gemonteerde bindingsinrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 op grotere schaal een doorsnede weergeeft volgens lijn II-II in figuur 1; figuren 3 en 4 in perspectief een vooraanzicht en achteraanzicht van de bindingsinrichting uit figuren 1 en 2 weergeven; figuren 5 en 6 op grotere schaal de gedeelten weergeven die in figuren 3 en 4 respectievelijk met F5 en F6 zijn aangeduid; figuur 7 een reeks op en neer verplaatsbare elementen uit de bindingsinrichting van figuren 1 tot 6 weergeeft in een gedemonteerde toestand; figuur 8 een zicht weergeeft analoog aan dat van figuur 7, voor een variante;

   

 <Desc/Clms Page number 10> 

 figuur 9 een zicht weergeeft gelijkaardig aan dat van figuur 6, doch voor een uitvoering waarbij de draadgeleidingselementen als zogenaamde broekhevels zijn uitgevoerd. 



  Zoals weergegeven in de figuren 1 en 2, heeft de uitvinding betrekking op een bindingsinrichting 1 voor het vormen van één of meer weefselkanten, in het- weergegeven voorbeeld twee weefselkanten 2-3, respectievelijk aan aanpalende weefsels 4-5. 



  De bindingsinrichting 1 is, zoals gebruikelijk, gemonteerd ter hoogte van het gaapvormingsmechanisme 6, in het weergegeven voorbeeld ter hoogte van de kaders 7. Door middel van de kaders 7, wordt met de kettingdraden 8, die doorheen de hevels 9 van de kaders 7 worden geleid, zoals bekend een weefvak 10 gevormd, zodat, door het inbrengen van inslagdraden 11, en het aanslaan hiervan tegen de aanslaglijn 12 door middel van het riet 13 de voornoemde weefsels 4-5 tot stand komen. 



  Zoals weergegeven in de figuren 1 tot 7, bevat de bindingsinrichting 1 minstens, enerzijds, één of meer op en neer verplaatsbare elementen 14, alsmede, anderzijds, minstens een bovenste geleidingsgedeelte 15 en een onderste geleidingsgedeelte 16 voor het geleiden van de elementen 14 tijdens hun verplaatsing. De elementen 14 bestaan in het weergegeven voorbeeld uit draadgeleidingselementen 17-18-19-20 voor bindingsdraden 21-22-23-24, alsook uit verstevigingsdelen 25-26, die hierna nog in detail worden beschreven. 



  De geleidingsgedeelten 15 en 16 zijn verbonden door middel van een verbindingsgedeelte 27. 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 



  De op en neer verplaatsbare elementen 14 definiëren een bepaald werkingsgebied 28, waarvan de dwarsdoorsnede, zoals aangeduid in figuur 2, bepaald is als zijnde het minimale oppervlak dat door het geheel van elementen 14 in dwarsdoorsnede wordt ingenomen. Volgens een eerste aspect van de uitvinding bevindt het verbindingsgedeelte 27, volgens de kettingrichting K, zich hoofdzakelijk buiten de afstand X waarover het werkingsgebied 28 zich uitstrekt, doch, bevindt zich volgens de inslagrichting I hoofdzakelijk binnen de afstand Y waarover het werkingsgebied 28 zich uitstrekt, waardoor de in de inleiding genoemde voordelen worden verkregen. 



  Het verbindingsgedeelte 27 is, minstens ter plaatse van het weefvak 10, volgens de inslagrichting I smaller dan de geleidingsgedeelten 15 en 16, met andere woorden, de dikte D van dit verbindingsgedeelte 27 is kleiner dan de breedte B van de draadgeleidingsgedeelten 15 en 16. 



  De elementen 14 bevinden zich dicht naast elkaar, zoals weergegeven in figuur 2, waardoor zij een compact werkingsgebied 28 definiëren, waarvan de afstand Y bij voorkeur kleiner is dan 15 mm en beter nog kleiner is dan 10 mm. 



  De bindingsinrichting 1 vertoont een centraal gedeelte 29 dat bedoeld is om zich uit te strekken over de hoogte H van het weefvak 10. De voornoemde geleidingsgedeelten 15 en 16 bevinden zich buiten, meer speciaal boven en onder dit centraal gedeelte 29 en ook buiten het werkingsgebied 28 van de op en neer verplaatsbare elementen 14. Het werkingsgebied 28 strekt zich hierbij uit in de hoogte over een afstand Z die bepaald wordt door de bewegingskoers van de verplaatsbare elementen 14 en die nagenoeg gelijk is aan de hoogte H van het weefvak 10. 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 



  Het verbindingsgedeelte 27 vertoont, zoals weergegeven in figuur 2, tussenin de voornoemde geleidingsgedeelten 15 en 16, een langwerpige ranke doorsnede, waarvan de langsrichting zich hoofdzakelijk dwars op de inslagrichting I bevindt. Ook is dit verbindingsgedeelte 27, zoals weergegeven, bij voorkeur als een beugel uitgevoerd. Door het verbindingsgedeelte 27 langs de achterzijde te situeren, vormt dit weinig hinder bij de montage ervan op een weefmachine. Zoals zichtbaar in figuur 1, steekt het verbindingsgedeelte 27 dan immers tussen de kaders 7. 



  Het voorgaande sluit echter niet uit dat het verbindingsgedeelte 27 aan de andere zijde van de   bindingsinrichting 1 gesitueerd kan zijn, of dat een in   twee of meer delen opgesplitst verbindingsgedeelte 27 wordt toegepast. Hierbij kan bijvoorbeeld één deel zich aan één zijde bevinden, terwijl het andere deel bijvoorbeeld aan de tegenoverliggende zijde kan gesitueerd zijn. Hierbij kunnen ook twee of meer zeer smalle verbindingsgedeelten 27 parallel naast elkaar opgesteld worden. 



  De elementen 14 zijn verplaatsbaar in de geleidingsgedeelten 15 en 16 doordat zij bevestigd zijn aan, in deze geleidingsgedeelten 15 en 16 geleide, eindstukken 30-31 en 32-33. 



  De aandrijving van de bindingsinrichting 1 gebeurt bijvoorbeeld, zoals verduidelijkt in figuren 3 tot 6, door middel van aandrijfstangen 34-35, die aan de bovenste eindstukken 30 en 32 zijn gekoppeld en die door middel van een elektrische motor 36 en een niet weergegeven overbrenging op en neer kunnen worden verplaatst, bij voorkeur afwisselend ten opzichte van elkaar. Andere aandrijfmiddelen zijn echter niet uitgesloten. 

 <Desc/Clms Page number 13> 

 



  De draadgeleidingselementen 17-18 en 19-20 zijn in het voorbeeld van figuren 1 tot 7 uitgevoerd als lamelvormige hevels, die vrij beweeglijk zijn opgehangen aan hevelroeden 37-38 en 39-40. 



  De eindstukken 30 en 31 zijn onderling verbonden door middel van een verstevigingsdeel 25, terwijl de eindstukken 32 en 33 onderling verbonden zijn door middel van een verstevigingsdeel 26, wat de in de inleiding genoemde voordelen oplevert. In het weergegeven voorbeeld zijn deze verstevigingsdelen 25-26 tussen de hevelroeden 37 en 38, respectievelijk 39 en 40, gemonteerd, doch, het is duidelijk dat dergelijke verstevigingsdelen volgens een variante ook als verbindingen tussen de eigenlijke lichamen van de eindstukken 30-31 en 32-33, of zelfs ééndelig met deze lichamen, zouden kunnen worden uitgevoerd. 



  De verstevigingsdelen 25-26 zijn gevormd uit een plat profiel, wat bijdraagt tot de minimalisering van de voornoemde afstand Y. 



  Ieder verstevigingsdeel 25, respectievelijk 26, is gesitueerd tussen de omringende draadgeleidingselementen 17-18, respectievelijk 19-20, zodat de draadgeleidingselementen 17-18-19-20 zich aan de buitenrand van het werkingsgebied 28 en dus onmiddellijk tegen de weefsels 4-5 bevinden. Bovendien bevindt het verbindingsgedeelte 27 zich volgens de kettingrichting K hoofdzakelijk in het verlengde van deze verstevigingsdelen 25-26. 



  Opgemerkt wordt dat in het weergegeven voorbeeld ieder geleidingsgedeelte 15-16 is voorzien van twee afzonderlijke geleidingen 41-42 voor de eindstukken 30-31 en 32-33, die U-vormig zijn uitgevoerd, doch dat dergelijke geleidingen 

 <Desc/Clms Page number 14> 

 ook in andere vormen kunnen worden verwezenlijkt. Zo bijvoorbeeld kan per geleidingsgedeelte 15 of 16 slechts één U-vormige geleiding worden voorzien waarin beide eindstukken 30-32, enerzijds, en, de eindstukken 31-33, anderzijds, langs elkaar verschuifbaar zijn. Ook is het niet uitgesloten om slechts één set van eindstukken, bijvoorbeeld de set eindstukken 30-31, rechtstreeks in de geleidingsgedeelten 15-16 te geleiden, terwijl de andere set eindstukken 32-33 langs geleidingen verschuifbaar is die in de eerste set eindstukken 30-31 zijn aangebracht. 



  De werking van de inrichting kan eenvoudig uit de figuren 1 tot 7 worden afgeleid en bestaat er hoofdzakelijk in dat door het, volgens een bepaald bewegingspatroon, op en neer verplaatsen van de draadgeleidingselementen 17-18, enerzijds, en, de draadgeleidingselementen 19-20, anderzijds, door middel van de bindingsdraden 21-22 en 23-24 een welbepaalde binding wordt verwezenlijkt ter plaatse van de weefselkanten 2-3. 



  Het is duidelijk dat de uitvinding optimaal tot haar recht komt wanneer de bindingsinrichting 1 met twee reeksen van draadgeleidingen, voor het vormen van twee weefselkanten 2-3, is voorzien en tussen twee aanpalende weefsels 4-5 wordt ingezet. Volgens een variante echter, kan de bindingsinrichting 1 ook met slechts één set van draadgeleidingselementen, bijvoorbeeld 17 en 19, worden uitgerust, om slechts één weefselkant te vormen. Dan nog biedt de uitvinding het voordeel dat het werkingsgebied 28 volgens de inslagrichting I zeer smal is en bijgevolg weinig plaats voor de montage ervan noodzakelijk is.

   Ook is het niet uitgesloten om, in overeenstemming met de huidige uitvinding, twee bindingsinrichtingen 1 tussen twee aanpalende weefsels 2-3 aan te brengen, waarbij iedere bindings- 

 <Desc/Clms Page number 15> 

 inrichting 1 slechts één weefselkant inbindt, doch waarbij de afstand tussen de twee weefselkanten 2-3 alsnog klein blijft. 



  In figuur 8 is een variante weergegeven waarbij geen afzonderlijk verstevigingsdeel 25-26 is aangewend, doch de draadgeleidingselementen, waarvan in dit geval alleen de elementen 17 en 18 zijn weergegeven, stabieler zijn uitgevoerd, doordat zij bestaan uit profielen met een aanzienlijk dikkere doorsnede dan bijvoorbeeld de lamelvormige draadgeleidingselementen 17-18-19-20 uit de uitvoering van figuren 1 tot 7. 



  De uitvinding beperkt zich niet tot uitvoeringen waarbij de draadgeleidingselementen bestaan uit draad-, stang- of lamelvormige hevels. Zo bijvoorbeeld kan dergelijke bindingsinrichting ook worden verwezenlijkt met zogenaamde broekhevels, bijvoorbeeld van het type zoals weergegeven in het DE 8814891. Het is duidelijk dat bij een uitvoeringsvorm met zogenaamde broekhevels deze broekhevels al dan niet in combinatie met verstevigingsdelen 25-26 kunnen aangewend worden. 



  Een voorbeeld van een uitvoering met zogenaamde broekhevels is weergegeven in de in figuur 9 getoonde variante. De elementen 14 bestaan hierbij uit draadgeleidingselementen 43,44 en 45 die samen zogenaamde broekhevels vormen. Elke zogenaamde broekhevel bestaat uit een eerste draadgeleidingselement 43, een tweede draadgeleidingselement 44 dat tegengesteld aan het eerste draadgeleidingselement 43 wordt bevolen en een broekvormig draadgeleidingselement 45 dat aan zijn bovenkant op een gekende wijze voorzien is van een draadoog 46 voor een bindingsdraad en dat op een gekende wijze door het eerste draadgeleidingselement 43 en 

 <Desc/Clms Page number 16> 

 door het tweede draadgeleidingselement 44 wordt bevolen. Een tweede bindingsdraad wordt op een gekende wijze geleid op het draadgeleidingselement 45 en tussen de draadgeleidingselementen 43 en 44.

   De draadgeleidingselementen 43,44 en 45 zijn bijvoorbeeld analoog uitgevoerd als de draadgeleidingselementen beschreven in het Duits gebruiksmodel DE 8814891. In figuur 9 worden twee zogenaamde broekhevels naast elkaar in de bindingsinrichting 1 volgens de uitvinding voorzien, die bedoeld zijn om elk een weefselrand te vormen aan twee aanpalende weefsels. 



  Niettegenstaande de uitvinding meest voordelig kan toegepast worden voor het vormen van twee aanpalende weefselkanten van twee aanpalende weefsels 4 en 5 op een weefmachine, kan de bindingsinrichting volgens de uitvinding ook aangewend worden om een bepaalde binding mindenin een weefsel te vormen. Dergelijke binding kan bijvoorbeeld verschillend gekozen worden van de binding gevormd door de normale gaapvormingsmiddelen. Met normale gaapvormingsmiddelen wordt hierbij bedoeld inrichtingen die kettingdraden bevelen, zoals bijvoorbeeld de kaders 7 met hun aandrijving of een jacquardinrichting. Zoals voornoemd, kan de bindingsinrichting volgens de uitvinding uiteraard eveneens aangewend worden ter hoogte van één enkele weefselkant van een weefsel. 



  De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke bindingsinrichting, en de werkwijze voor het gebruik ervan, kunnen volgens verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.



   <Desc / Clms Page number 1>
 



  Binding device for a weaving machine and method for its use. This invention relates to a binding device for a weaving machine, as well as to a method for its use.



  More specifically, it relates to a binding device for a weaving machine, of the type comprising at least one or more elements which can be moved up and down, including at least one thread guide element.



  Binding devices which cooperate with binding threads, more particularly edging threads or catch threads, are used inter alia in weaving machines to form a self-edging on a fabric or to form a waste ribbon. Binding threads, more particularly edging threads or catch threads, are guided through thread guiding elements which impose a movement on these binding threads so that the weft threads are bound in these binding threads according to a specific pattern.



  From EP 0 519,550 a binding device is known in which the wire guide elements are guided in side guides that extend over the full height of the wire guide elements. Such side guides have the result that the binding device according to the weft direction is fairly wide at the level of the weaving section, so that its mounting on a weaving machine is often at the expense of the width available on the weaving machine for forming the fabrics. This is especially disadvantageous if several fabrics are woven side by side on the same weaving machine and the binding device between them

 <Desc / Clms Page number 2>

 tissues, since in such a case there is a reasonably large distance between the two tissues where no tissue can be formed.

   To reduce this distance, the warp threads and the binding threads can be bent more or less around the binding device. However, excessive bending can adversely affect the quality of the fabric. Moreover, due to the presence of the side guides, the wire guide elements are located at a certain distance from the edge of the fabric, so that the binding threads are not supplied optimally.



  From BE 1,009,899 a binding device is known with wire guide elements that are guided only at the top in guide sections, these guide sections being situated above the weaving section. Because the wire guide elements are guided only at the top in guide sections, such an embodiment is less stable and therefore not optimal when working at high weaving speeds.



  A binding device of the type mentioned in the preamble is known from German utility model DE 8814891, wherein the wire guide elements are formed by so-called trouser hedges. The trouser handles are attached via laterally extending first connecting parts to elements which are movable up and down, while these elements are in turn movable in guides which are connected via a second connecting parts perpendicular to the first to a fixed vertical tubular support. Due to the use of such laterally extending connections, the binding device according to DE 8814891 as a whole is quite bulky, so that it has a lot of space along a fabric edge

 <Desc / Clms Page number 3>

 and such device is not suitable for mounting between two fabrics.



  The present invention therefore has for its object a binding device which does not have the aforementioned drawbacks and which, at least in the weft direction, takes up little space and is therefore particularly suitable for mounting on a weaving machine between two fabrics.



  To this end, according to a first aspect, the invention relates to a binding device for a weaving machine of the type mentioned in the preamble, characterized in that the binding device comprises at least an upper guide portion and a lower guide portion for the aforementioned elements, said guide portions being mutually connected by means of a connecting portion; the aforementioned up and down movable elements define a certain operating range; that the aforementioned connecting part, according to the warp direction, is mainly outside the distance over which this working area extends, but, according to the weft direction, is mainly within the distance over which the working area extends.



  Because, according to the warp direction, the connecting part is mainly outside the distance over which the aforementioned operating area extends, and this connecting part is also, according to the weft direction, mainly within the distance over which the operating area extends, it is obtained that the width of the operating area is not adversely affected due to the presence of the connecting part.

   As a result, the scope of the operating range, and more particularly the width thereof, can become exclusive according to the weft direction

 <Desc / Clms Page number 4>

 limited to the location necessary for the passage of the aforementioned up and down movable elements, so that a minimum distance can be maintained between two fabrics on a weaving machine, while use can nevertheless be made of upper and lower guide parts which are connected by means of the connecting part are stably connected. Moreover, the possibility arises to move the wire guides up and down immediately next to the fabric edge, notwithstanding the presence of the aforementioned connecting portion.



  Notwithstanding the fact that the width of the portion of the binding device located in the extension of the weaving pocket during its use is minimal, the upper guide portion and the lower guide portion remain stably connected to each other by means of the connecting portion, so that these guide portions at the assembly on a weaving machine must always be automatically aligned with respect to each other and thus a rapid assembly, dismantling and repositioning of the binding device is always possible.



  The aforementioned elements preferably define an area of operation which is of compact design according to the weft direction. Such a compact operating range can be achieved in that the aforementioned up and down movable elements can be close to each other during use of the binding device, moreover these elements are preferably designed with a minimum thickness. Here, the aforementioned connecting portion does not form a hindrance for arranging the aforementioned elements close together according to the weft direction.

 <Desc / Clms Page number 5>

 



  As a criterion for a "compact operating range", preferably at least one of the following characteristics is used: - the operating area, more particularly the smallest operating area that can be obtained when using the binding device, extends over the distance in the direction of weft direction is less than 15 mm, and even better is less than 10 mm; - the elements that can be moved up and down are almost immediately next to each other in the direction of weft direction, or can at least be brought into a position where they are immediately next to each other, whereby "immediately next to each other" is meant that they can be brought together and / or that the mutual distance between elements arranged next to each other is very limited, preferably to less than 3 mm.



  Furthermore, it is preferable for the connecting portion to be narrower than the guide portions in the weft direction. This allows that, on the one hand, this connecting part can be made as thin as possible to prevent the warp threads and connecting threads from having to be bent far around the connecting part and, on the other hand, rather stable guiding parts can be used.



  It is noted that the binding device preferably has a central part which is intended to extend over the height of the weaving section, and that the above-mentioned guides are located outside, more specifically, above and below the central part. As a result, the guide portions do not in any way constitute an obstacle to the passage of the warp threads and binding threads.

 <Desc / Clms Page number 6>

 



  In the most preferred embodiment, the connecting part between the aforementioned guiding parts has an elongated slender cross-section, the longitudinal direction of which is substantially transverse to the weft direction, with the advantage that, on the one hand, a fairly sturdy connecting part is retained, but, on the other hand, the width of this connecting part according to the weft direction can be kept to a minimum.



  In a practical embodiment, the aforementioned connecting part is designed as a bracket, as a result of which the connecting part is automatically situated at a distance from the wire guide elements, and these wire guide elements remain readily accessible during wiring.



  Furthermore, it is preferable for the binding device to be equipped with thread guide elements in the form of thread or slat-shaped levers, which contributes to the realization of an operating area which is at least as compact as possible in the weft direction.



  The invention particularly comes into its own in embodiments in which the aforementioned elements are displaceable in the guide sections because they are attached to end pieces guided in the guide sections. The use of such end pieces offers the advantage that the wire guide elements and the like can easily be mounted in the binding device. Due to the fact that the guide sections, as mentioned above, are preferably no longer in line with the weaving section, but are situated above and below, the guide sections and therefore also the end pieces are not bound to necessarily small dimensions and can become quite stable carried out and there is also the option of

 <Desc / Clms Page number 7>

 use all kinds of fixing techniques to attach the wire guide elements to the end pieces.



  According to a preferred embodiment, the aforementioned movable elements comprise, in addition to the wire guide elements, at least one reinforcement part which connects the respective end pieces to each other. If the binding device is driven by coupling one of the end pieces, for example the upper one, to a drive, such reinforcement part offers the advantage that the forces exerted upon moving up and down on the elements extending between the end pieces can be absorbed substantially, or even completely, by the reinforcing member, instead of by the wire guide elements.

   As a result, these wire guide elements are relieved, inter alia, of tensile and compressive forces, and therefore also of buckling, and can be of relatively thin design, which benefits the object of the invention. Moreover, the wire guide elements can then be arranged more or less freely on the binding device, whereby the binding threads can move smoothly through these wire guide elements during weaving.



  The invention is especially useful in applications in which the binding device comprises wire guide elements for forming two fabric edges, more particularly the adjacent fabric edges of two adjacent fabrics. In particular, use will then preferably be made of at least two sets of elements that can be moved up and down, each set comprising at least one wire guide element for a binding wire for one fabric side, as well as at least one wire guide element for a binding wire for the other fabric side. Preferably the

 <Desc / Clms Page number 8>

 binding device thereby provided with at least one common connecting part, although other embodiments with several connecting parts between the guiding parts are not excluded.



  In order to achieve similar objectives as described above, the present invention according to a second aspect also relates to a binding device of the type mentioned in the preamble, characterized in that the binding device comprises at least an upper guide portion and a lower guide portion for the aforementioned elements, wherein these guide portions are mutually connected by means of a connecting portion and which, according to the weft direction, the connecting portion between the aforementioned guiding portions is narrower than the guiding portions themselves.



  According to a third aspect of the invention, the aforementioned objectives can also be achieved by means of a binding device of the type mentioned in the preamble, which is further characterized in that the binding device comprises at least an upper guide portion and a lower guide portion for the aforementioned elements, guide portions are mutually connected by means of a connecting portion and that the connecting portion between the aforementioned guiding portions has an elongated slender cross-section, the longitudinal direction of which extends substantially transversely of the weft direction.



  Of course, all of the secondary characteristics described above, as well as those described below, may or may not be combined with each other, may be used both in a bonding

 <Desc / Clms Page number 9>

 device according to the first as well as according to the second or third aspect.



  The invention also relates to a method for using the aforementioned binding device, characterized in that it is used for forming fabric edges, more particularly two adjacent fabric edges of two adjacent fabrics on a weaving machine. Preferably, a distance between the fabrics of less than 10 mm is maintained.



  With the insight to better demonstrate the features of the invention, a few preferred embodiments are described below as examples without any limiting character, with reference to the accompanying drawings, in which:
Figure 1 schematically represents a binding device according to the invention mounted in a weaving machine; figure 2 represents a cross-section on a larger scale according to line II-II in figure 1; figures 3 and 4 represent a front view and rear view of the binding device of figures 1 and 2 in perspective; figures 5 and 6 show on a larger scale the parts which are indicated with F5 and F6 in figures 3 and 4 respectively; Figure 7 shows a series of up and down movable elements from the binding device of Figures 1 to 6 in a disassembled state; figure 8 represents a view analogous to that of figure 7, for a variant;

   

 <Desc / Clms Page number 10>

 figure 9 represents a view similar to that of figure 6, but for an embodiment in which the wire guide elements are designed as so-called trouser hedges.



  As shown in Figures 1 and 2, the invention relates to a binding device 1 for forming one or more tissue edges, in the example shown two tissue edges 2-3, respectively, to adjacent tissues 4-5.



  The binding device 1 is mounted, as usual, at the level of the shed-forming mechanism 6, in the shown example at the level of the frames 7. By means of the frames 7, the warp threads 8, which are passed through the levers 9 of the frames 7, as is known, a weaving compartment 10 is formed, so that, by introducing weft threads 11, and striking them against the stop line 12 by means of the reed 13, the aforementioned fabrics 4-5 are created.



  As shown in Figs. 1 to 7, the binding device 1 comprises at least, on the one hand, one or more up and down movable elements 14 and, on the other hand, at least an upper guide portion 15 and a lower guide portion 16 for guiding the elements 14 during their displacement. In the example shown, the elements 14 consist of wire guide elements 17-18-19-20 for binding wires 21-22-23-24, as well as reinforcement parts 25-26, which will be described in detail below.



  The guide portions 15 and 16 are connected by means of a connecting portion 27.

 <Desc / Clms Page number 11>

 



  The elements 14 which can be moved up and down define a certain operating area 28, the cross-section of which, as indicated in Fig. 2, is determined to be the minimum area occupied by the whole of elements 14 in cross-section. According to a first aspect of the invention, according to the warp direction K, the connecting part 27 is mainly outside the distance X over which the working area 28 extends, but, according to the weft direction I, is mainly within the distance Y over which the working area 28 extends, whereby the advantages mentioned in the introduction are obtained.



  The connecting section 27 is narrower than the guide sections 15 and 16, at least at the location of the weaving section 10, in other words, the thickness D of this connecting section 27 is smaller than the width B of the thread guide sections 15 and 16.



  The elements 14 are located close to each other, as shown in Figure 2, whereby they define a compact operating range 28, the distance Y of which is preferably smaller than 15 mm and more preferably smaller than 10 mm.



  The binding device 1 has a central part 29 which is intended to extend over the height H of the weaving section 10. The aforementioned guide parts 15 and 16 are located outside, more particularly above and below this central part 29 and also outside the working area 28 of the elements 14 which can be moved up and down 14. The working area 28 here extends in height over a distance Z which is determined by the movement rate of the movable elements 14 and which is substantially equal to the height H of the weaving section 10.

 <Desc / Clms Page number 12>

 



  As shown in Figure 2, the connecting portion 27 has, in between the aforementioned guide portions 15 and 16, an elongated slender cross-section, the longitudinal direction of which is substantially transverse to the weft direction I. This connecting part 27, as shown, is also preferably designed as a bracket. By locating the connecting part 27 along the rear side, this forms little hindrance when mounting it on a weaving machine. As is visible in Figure 1, the connecting part 27 then indeed projects between the frames 7.



  However, the foregoing does not exclude that the connecting portion 27 may be located on the other side of the binding device 1, or that a connecting portion 27 split into two or more parts is used. In this case, for example, one part can be located on one side, while the other part can for instance be situated on the opposite side. Two or more very narrow connecting parts 27 can also be arranged parallel to each other.



  The elements 14 are displaceable in the guide portions 15 and 16 in that they are attached to end pieces 30-31 and 32-33 guided in these guide portions 15 and 16.



  The drive of the binding device 1 takes place, for example, as illustrated in Figures 3 to 6, by means of drive rods 34-35, which are coupled to the upper end pieces 30 and 32 and which are driven by means of an electric motor 36 and a transmission (not shown). can be moved up and down, preferably alternately with respect to each other. However, other drive means are not excluded.

 <Desc / Clms Page number 13>

 



  In the example of Figures 1 to 7, the wire guide elements 17-18 and 19-20 are designed as lamellar siphons, which are suspended freely from siphon bars 37-38 and 39-40.



  The end pieces 30 and 31 are mutually connected by means of a reinforcement part 25, while the end pieces 32 and 33 are mutually connected by means of a reinforcement part 26, which provides the advantages mentioned in the introduction. In the example shown, these reinforcement parts 25-26 are mounted between the siphons 37 and 38, 39 and 40, respectively, but it is clear that such reinforcement parts also according to a variant also form connections between the actual bodies of the end pieces 30-31 and 32. -33, or even one-part with these bodies, could be performed.



  The reinforcement members 25-26 are formed from a flat profile, which contributes to minimizing the aforementioned distance Y.



  Each reinforcement member 25, 26, respectively, is situated between the surrounding wire guide elements 17-18 and 19-20, so that the wire guide elements 17-18-19-20 are located on the outer edge of the working area 28 and thus immediately against the fabrics 4-5. . Moreover, the connecting part 27 is located in the direction of the chain direction K mainly in line with these reinforcing parts 25-26.



  It is noted that in the example shown, each guide portion 15-16 is provided with two separate guides 41-42 for the end pieces 30-31 and 32-33, which are U-shaped, but such guides

 <Desc / Clms Page number 14>

 can also be realized in other forms. For example, only one U-shaped guide can be provided per guide portion 15 or 16 in which both end pieces 30-32, on the one hand, and, the end pieces 31-33, on the other hand, can be slid along each other. Also, it is not excluded to guide only one set of end pieces, for example the set of end pieces 30-31, directly into the guide portions 15-16, while the other set of end pieces 32-33 is slidable along guides that are in the first set of end pieces 30- 31 are arranged.



  The operation of the device can easily be deduced from Figures 1 to 7 and consists essentially in that the wire guide elements 17-18 up and down, on the one hand, and the wire guide elements 19-20, on the other hand, by means of the binding threads 21-22 and 23-24 a specific binding is achieved at the location of the fabric edges 2-3.



  It is clear that the invention is fully realized when the binding device 1 with two series of wire guides is provided for forming two fabric edges 2-3 and is used between two adjacent fabrics 4-5. According to a variant, however, the binding device 1 can also be equipped with only one set of wire guide elements, for example 17 and 19, to form only one fabric side. Even then, the invention offers the advantage that the operating range 28 according to the weft direction I is very narrow and, therefore, little space is required for its assembly.

   Also, in accordance with the present invention, it is not excluded to provide two binding devices 1 between two adjacent tissues 2-3, each binding

 <Desc / Clms Page number 15>

 device 1 binds only one fabric side, but the distance between the two fabric sides 2-3 still remains small.



  Figure 8 shows a variant in which no separate reinforcement part 25-26 is used, but the wire guide elements, of which in this case only the elements 17 and 18 are shown, are made more stable, because they consist of profiles with a considerably thicker cross-section than, for example, the slat-shaped wire guide elements 17-18-19-20 from the embodiment of figures 1 to 7.



  The invention is not limited to embodiments in which the wire guide elements consist of wire, rod or slat-shaped levers. For example, such a binding device can also be realized with so-called trouser hoops, for example of the type as shown in DE 8814891. It is clear that in an embodiment with so-called trouser hoops these trouser hoops can be used or not in combination with reinforcement parts 25-26.



  An example of an embodiment with so-called trouser hedges is shown in the variant shown in Figure 9. The elements 14 here consist of wire guide elements 43, 44 and 45 which together form so-called trouser hedges. Each so-called trouser lifter consists of a first wire-guiding element 43, a second wire-guiding element 44 which is ordered opposite to the first wire-guiding element 43 and a trouser-shaped wire-guiding element 45 which is provided in a known manner with a wire eye 46 for a binding wire and which in a known manner through the first wire guide element 43 and

 <Desc / Clms Page number 16>

 is ordered by the second wire guide element 44. A second binding wire is guided in a known manner on the wire guide element 45 and between the wire guide elements 43 and 44.

   The wire guide elements 43, 44 and 45 are, for example, designed analogously to the wire guide elements described in the German utility model DE 8814891. In figure 9 two so-called trouser levers are provided side by side in the binding device 1 according to the invention, which are intended to each form a fabric edge on two adjacent fabrics.



  Despite the fact that the invention can be used most advantageously to form two adjacent fabric edges of two adjacent fabrics 4 and 5 on a weaving machine, the binding device according to the invention can also be used to form a certain binding mindenin a fabric. Such binding can be selected, for example, differently from the binding formed by the normal shed-forming agents. By normal shed forming means is hereby meant devices which command warp threads, such as, for example, the frames 7 with their drive or a jacquard device. As aforementioned, the binding device according to the invention can of course also be used at the level of a single fabric side of a fabric.



  The present invention is by no means limited to the exemplary embodiments and shown in the figures, but such binding device, and the method for its use, can be realized according to different variants without departing from the scope of the invention.


    

Claims (15)

Conclusies.Conclusions. 1.- Bindingsinrichting voor een weefmachine, waarbij deze bindingsinrichting (1) minstens één of meer op en neer verplaatsbare elementen (14), waaronder minstens één draadgeleidingselement (17,18, 19,20, 43,44, 45), bevat, daardoor gekenmerkt dat de bindingsinrichting minstens een bovenste geleidingsgedeelte (15) en een onderste geleidingsgedeelte (16) voor de voornoemde elementen (14) bevat, waarbij deze geleidingsgedeelten (15-16) onderling verbonden zijn door middel van een verbindingsgedeelte (27) ; dat de voornoemde op en neer verplaatsbare elementen (14) een bepaald werkingsgebied (28) definiëren ; A binding device for a weaving machine, wherein this binding device (1) comprises at least one or more elements which can be moved up and down, including at least one thread guide element (17,18, 19,20, 43,44, 45), thereby characterized in that the binding device comprises at least an upper guide portion (15) and a lower guide portion (16) for the aforementioned elements (14), said guide portions (15-16) being interconnected by means of a connecting portion (27); the aforementioned up and down movable elements (14) define a certain operating range (28); dat het voornoemde verbindingsgedeelte (27), volgens de kettingrichting (K), zich hoofdzakelijk buiten de afstand (X) bevindt waarover dit werkingsgebied (28) zich uitstrekt, doch, volgens de inslagrichting (I), zich hoofdzakelijk binnen de afstand (Y) bevindt waarover het werkingsgebied (28) zich uitstrekt.  that the aforementioned connecting part (27), according to the warp direction (K), is mainly outside the distance (X) over which this working area (28) extends, but, according to the weft direction (I), mainly within the distance (Y) over which the scope (28) extends. 2.- Bindingsinrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat het verbindingsgedeelte (27) volgens de inslagrichting (I) smaller is dan de geleidingsgedeelten (15-16) . Binding device according to claim 1, characterized in that the connecting part (27) is narrower than the guide parts (15-16) according to the weft direction (I). 3.- Bindingsinrichting volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde elementen (14) een compact werkingsgebied (28) definiëren. Binding device according to claim 1 or 2, characterized in that the aforementioned elements (14) define a compact operating range (28). 4.- Bindingsinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat zij een centraal gedeelte (29) vertoont dat bedoeld is om zich uit te strekken over de hoogte van het weefvak (10), en dat de <Desc/Clms Page number 18> voornoemde geleidingsgedeelten (15-16) zich buiten, meer speciaal boven en onder, het centraal gedeelte (29) bevinden. Binding device according to one of the preceding claims, characterized in that it has a central part (29) which is intended to extend over the height of the weaving section (10), and in that the  <Desc / Clms Page number 18>  said guide portions (15-16) are located outside, more particularly above and below, the central portion (29). 5. - Bindingsinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de afstand (Y) waarover het voornoemde werkingsgebied (28) zich volgens de inslagrichting (I) uitstrekt, kleiner is dan 15 mm, en meer in het bijzonder kleiner is dan 10 mm. Binding device according to one of the preceding claims, characterized in that the distance (Y) over which the said operating area (28) extends in the weft direction (I) is less than 15 mm, and more particularly less than 10 mm. 6. - Bindingsinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het verbindingsgedeelte (27) tussenin de voornoemde geleidingsgedeelten (15-16) een langwerpige ranke doorsnede vertoont, waarvan de langsrichting zich hoofdzakelijk dwars op de inslagrichting (I) bevindt. The binding device according to one of the preceding claims, characterized in that the connecting part (27) between the aforementioned guide parts (15-16) has an elongated slender cross-section, the longitudinal direction of which is substantially transverse to the weft direction (I). 7. - Bindingsinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het verbindingsgedeelte (27) als een beugel is uitgevoerd. Binding device according to one of the preceding claims, characterized in that the connecting part (27) is designed as a bracket. 8. - Bindingsinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de bindingsinrichting (1) draadgeleidingselementen (17,18, 19,20) bevat in de vorm van draad- of lamelvormige hevels. Binding device according to one of the preceding claims, characterized in that the binding device (1) comprises wire guide elements (17, 18, 19, 20) in the form of wire or slat-shaped levers. 9. - Bindingsinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de verplaatsbare elementen (14) verplaatsbaar zijn in de geleidingsgedeelten (15-16) doordat zij bevestigd zijn aan in de geleidingsgedeelten (15-16) geleide eindstukken (30-31-32-33) ; en dat de verplaatsbare elementen (14), naast de draadgeleidingselementen (17,18, 19,20, 43,44, 45), minstens ook één <Desc/Clms Page number 19> verstevigingsdeel (25-26) omvatten dat de betreffende eindstukken (30-31-32-33) met elkaar verbindt. Binding device according to one of the preceding claims, characterized in that the movable elements (14) are movable in the guide sections (15-16) in that they are attached to end pieces (30-31-) guided in the guide sections (15-16) 32-33); and that the movable elements (14), in addition to the wire guide elements (17,18, 19,20, 43,44, 45), also at least one  <Desc / Clms Page number 19>  reinforcing member (25-26) comprising connecting the respective end pieces (30-31-32-33). 10. - Bindingsinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het draadgeleidingselementen (17,18, 19,20, 43,44, 45) bevat voor het vormen van twee weefselkanten (2-3), meer speciaal de aanpalende weefselkanten (2-3) van twee aanpalende weefsels (4-5) . The binding device according to any one of the preceding claims, characterized in that it comprises thread guide elements (17, 18, 19, 20, 43, 44, 45) for forming two fabric edges (2-3), more particularly the adjacent fabric edges ( 2-3) of two adjacent tissues (4-5). 11. - Bindingsinrichting volgens conclusies 10 en 11, daardoor gekenmerkt dat ieder verstevigingsdeel (25-26) zich respectievelijk tussen de draadgeleidingselementen (17,18, 19,20, 43,44, 45) bevindt voor het vormen van de ene en de andere weefselkant en dat het verbindingsgedeelte (27) zich volgens de kettingrichting (K) hoofdzakelijk in het verlengde van het verstevigingsdeel, respectievelijk van de verstevigingsdelen (25-26), bevindt. The binding device according to claims 10 and 11, characterized in that each reinforcement member (25-26) is located between the wire guide elements (17, 18, 19, 20, 43, 44, 45, respectively) to form one and the other fabric side and that the connecting part (27) is situated in line with the warp direction (K) mainly in line with the reinforcement part or the reinforcement parts (25-26), respectively. 12. - Bindingsinrichting voor een weefmachine, waarbij deze bindingsinrichting (1) minstens één of meer op en neer verplaatsbare elementen (14), waaronder minstens één draadgeleidingselement (17,18, 19,20, 43,44, 45), bevat, daardoor gekenmerkt dat de bindingsinrichting (1) minstens een bovenste geleidingsgedeelte (15) en een onderste geleidingsgedeelte (16) voor de voornoemde elementen (14) bevat, waarbij deze geleidingsgedeelten (15-16) onderling verbonden zijn door middel van een verbindingsgedeelte (27), en dat, volgens de inslagrichting (I), het verbindingsgedeelte (27) tussenin de voornoemde geleidingsgedeelten (15-16) smaller is dan de geleidingsgedeelten (15-16) zelf. <Desc/Clms Page number 20> 12. - Binding device for a weaving machine, wherein this binding device (1) comprises at least one or more elements which can be moved up and down, including at least one thread guide element (17,18, 19,20, 43,44, 45), characterized in that the binding device (1) comprises at least an upper guide portion (15) and a lower guide portion (16) for the aforementioned elements (14), said guide portions (15-16) being interconnected by means of a connecting portion (27), and that, according to the weft direction (I), the connecting portion (27) between said guide portions (15-16) is narrower than the guide portions (15-16) itself.  <Desc / Clms Page number 20>   13. - Bindingsinrichting voor een weefmachine, waarbij deze bindingsinrichting (1) minstens één of meer op en neer verplaatsbare elementen (14), waaronder minstens één draadgeleidingselemént (17,18, 19,20, 43,44, 45), bevat, daardoor gekenmerkt dat de bindingsinrichting (1) minstens een bovenste geleidingsgedeelte (15) en een onderste geleidingsgedeelte (16) voor de voornoemde elementen (14) bevat, waarbij deze geleidingsgedeelten (15-16) onderling verbonden zijn door middel van een verbindingsgedeelte (27), en dat het verbindingsgedeelte (27) tussenin de voornoemde geleidingsgedeelten (15-16) een langwerpige ranke dwarsdoorsnede vertoont, waarvan de langsrichting zich hoofdzakelijk dwars op de inslagrichting (I) uitstrekt. 13. - A weaving machine binding device, wherein said binding device (1) comprises at least one or more elements (14) that can be moved up and down, including at least one wire guide element (17, 18, 19, 20, 43, 44, 45), characterized in that the binding device (1) comprises at least an upper guide portion (15) and a lower guide portion (16) for the aforementioned elements (14), said guide portions (15-16) being interconnected by means of a connecting portion (27), and that the connecting portion (27) between said guide portions (15-16) has an elongated slender cross-section, the longitudinal direction of which extends substantially transversely to the weft direction (I). 14. - Werkwijze voor het gebruik van een bindingsinrichting volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de bindingsinrichting wordt aangewend voor het vormen van weefselkanten (2-3), meer speciaal twee aanpalende weefselkánten van twee aanpalende weefsels (4-5) op een weefmachine. Method for using a binding device according to one of the preceding claims, characterized in that the binding device is used to form tissue edges (2-3), more particularly two adjacent tissue channels of two adjacent tissues (4-5) on a weaving machine. 15.- Werkwijze volgens conclusie 14, daardoor gekenmerkt dat tussen de weefselkanten (2-3) een afstand wordt gehandhaafd van minder dan 10 mm. Method according to claim 14, characterized in that a distance of less than 10 mm is maintained between the fabric edges (2-3).
BE2003/0343A 2003-06-06 2003-06-06 BINDING device for a weaving machine AND METHOD FOR THE USE THEREOF. BE1015554A3 (en)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2003/0343A BE1015554A3 (en) 2003-06-06 2003-06-06 BINDING device for a weaving machine AND METHOD FOR THE USE THEREOF.
CN 200480015149 CN1798886A (en) 2003-06-06 2004-05-14 Binding device for a weaving machine and method for the use thereof
PCT/BE2004/000072 WO2004108999A1 (en) 2003-06-06 2004-05-14 Binding device for a weaving machine and method for the use thereof
EP04732888A EP1631713A1 (en) 2003-06-06 2004-05-14 Binding device for a weaving machine and method for the use thereof

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2003/0343A BE1015554A3 (en) 2003-06-06 2003-06-06 BINDING device for a weaving machine AND METHOD FOR THE USE THEREOF.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1015554A3 true BE1015554A3 (en) 2005-06-07

Family

ID=33494551

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2003/0343A BE1015554A3 (en) 2003-06-06 2003-06-06 BINDING device for a weaving machine AND METHOD FOR THE USE THEREOF.

Country Status (4)

Country Link
EP (1) EP1631713A1 (en)
CN (1) CN1798886A (en)
BE (1) BE1015554A3 (en)
WO (1) WO2004108999A1 (en)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE1017768A3 (en) * 2007-09-26 2009-06-02 Toyota Jidoshokki Kk Training device using the crowd edge son in a loom.

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE8814891U1 (en) * 1988-11-30 1989-03-09 Klöcker-Entwicklungs-GmbH, 4280 Borken Device for forming a leno edge, in particular for use on a Jacquard machine
EP0519550A1 (en) * 1991-06-18 1992-12-23 Picanol N.V. Device for the drive of an edge thread mechanism in weaving machines
BE1009899A6 (en) * 1995-12-27 1997-10-07 Picanol Nv Controlled edging device for looms

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE8814891U1 (en) * 1988-11-30 1989-03-09 Klöcker-Entwicklungs-GmbH, 4280 Borken Device for forming a leno edge, in particular for use on a Jacquard machine
EP0519550A1 (en) * 1991-06-18 1992-12-23 Picanol N.V. Device for the drive of an edge thread mechanism in weaving machines
BE1009899A6 (en) * 1995-12-27 1997-10-07 Picanol Nv Controlled edging device for looms

Also Published As

Publication number Publication date
CN1798886A (en) 2006-07-05
EP1631713A1 (en) 2006-03-08
WO2004108999A1 (en) 2004-12-16

Similar Documents

Publication Publication Date Title
JP2003096651A (en) Knitting machine having one or more pattern guide bars
CN101476191B (en) Apparatus for the production of leno fabric
BE1010007A3 (en) Weefkader for looms.
DE69821456T2 (en) GUIDANCE DRIVE UNIT IN A CHAIN MACHINE
BE1015554A3 (en) BINDING device for a weaving machine AND METHOD FOR THE USE THEREOF.
EP1783254B1 (en) Warp yarn weaving device for selvedge formation in weaving looms
BE1010014A3 (en) EDGE device for a weaving machine.
EP1595010B1 (en) Method for producing a textile in plain weave and gauze weave and weaving machine for carrying out said method
US4706716A (en) Heald frame for a weaving loom
US6328076B1 (en) Thread controlling device with control element supported independently from the lifting device
BE1016228A3 (en) Dobby for weaving loom, includes hollow connecting rod made by hydroforming
EP2236655B1 (en) Jacquard loom and Jacquard machine
BE1007905A3 (en) APPARATUS FOR INSLAGSELEKTIE on a weaving machine.
BE1012033A3 (en) Mounting for a cane.
JPH02104737A (en) Twisting apparatus for a loom
EP0534629A1 (en) A leno heald assembly
US5483995A (en) Device for coupling and uncoupling loom heald shafts
US6386241B1 (en) Leno weaving
BE1015098A5 (en) Shed-forming device for a weaving machine.
CN217556411U (en) Selvage yarn shedding device of loom
DE102007014869A1 (en) Shedding device i.e. weaving machine, for textile industry, has individual thread controllers, and direct and permanent connection enabled between healds and lower and upper selecting- and/or lifting elements
US5826625A (en) Heald frame linear drive arrangement
BE1015419A6 (en) Selvedge forming device for fabric, comprises thread guiding element provided by drive mechanism such that its position can be laterally changed on one hand, and can be changed in height on the other hand.
US20030226609A1 (en) Apparatus for the manufacture of leno cloths
DE60012087T2 (en) Arrangement for molding Pohlslingen

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Effective date: 20090630