BE1003247A7 - Face-to-face loom with shuttle that can be set at different heights, andgripper driving device driven by the shuttle movement - Google Patents

Face-to-face loom with shuttle that can be set at different heights, andgripper driving device driven by the shuttle movement Download PDF

Info

Publication number
BE1003247A7
BE1003247A7 BE9000002A BE9000002A BE1003247A7 BE 1003247 A7 BE1003247 A7 BE 1003247A7 BE 9000002 A BE9000002 A BE 9000002A BE 9000002 A BE9000002 A BE 9000002A BE 1003247 A7 BE1003247 A7 BE 1003247A7
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
drawer
grippers
loom
cam
movement
Prior art date
Application number
BE9000002A
Other languages
Dutch (nl)
Original Assignee
Kerkhove Antoon
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Kerkhove Antoon filed Critical Kerkhove Antoon
Priority to BE9000002A priority Critical patent/BE1003247A7/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1003247A7 publication Critical patent/BE1003247A7/en

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D39/00Pile-fabric looms
    • D03D39/16Double-plush looms, i.e. for weaving two pile fabrics face-to-face

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)

Abstract

Device for setting the shuttle of a face-to-face loom at different heights,whereby the grippers (20) on that shuttle are set alternately during thesuccessive picks at the height of the top piece and bottom piece, where thoseshuttle-settings are made as a result of the shuttle being mountedeccentrically on a spindle (3), that is turned by means of a beam (15). Adriving device for the grippers (20) of a loom, supported by a combination ofthe movement of the shuttle and of a turning component (28) not standing onthe shuttle, to obtain the driving and halts of the grippers at the rightmoment.

Description

       

   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  "Dubbelstukweefgetouw met zich op verschillende hoogtes instellende lade, en door de ladebeweging aangedreven grijperaandrijfinrichting" 
 EMI1.1 
 ------------------------- 
De huidige uitvinding heeft betrekking tot een dubbelstukweefgetouw, waarbij de aandrijf-en geleidingsinrichting voor de grijpers door de vooruit- en achteruitroterende lade, wordt gedragen, terwijl de gaap door middel van op-en neerbewegende schachten wordt verwezenlijkt. Meer specifiek spitst de uitvinding zich toe op de bewegingen van die lade, met de bedoeling tot een optimale positionering van de erop staande grijpers te komen. 



   Verder heeft de huidige uitvinding eveneens betrekking tot de aandrijving van de grijperstangen op de vooruit- en achteruitroterende lade, van een weefgetouw, waarbij die aandrijving langs elke zijde van het weefsel in inslagrichting gebeurt, door middel van een aandrijftandwiel, en ervoor zorgt dat beide grijpers (gever en nemer) die elk op een grijperstang bevestigd zijn, zijdelings vanaf de twee weefselzijkanten in breedterichting van het weefsel, in de gaap bewegen tot ze elkaar ontmoeten en de inslagdraad van de ene grijper aan de andere wordt doorgegeven, waarna beide grijpers zich terug naar hun uitgangspositie begeven en de inslagdraad bijgevolg volledig door de gaap wordt getrokken ter vervollediging van het schot. Dit gebeurt als de lade zich min of meer in zijn achterste positie bevindt.

   De grijpers staan stil als de lade zieh dan verder voorwaarts beweegt, om de juist ingebrachte inslagdraad tegen de vorige   ilslagdraad   te verschuiven, aansluitend aan de weefselrand. 



   Bij een dubbelstukweefgetouw strekken zich een groot aantal kettingdraden uit, op twee verschillende hoogtes, van achter-vanop een rol-naar voor, doorheen het riet dat op de lade staat, over de breedte van het 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 weefgetouw verdeeld. Deze kettingdraden zijn nu in beide niveaus zodanig met vertikaal op-en neerbewegende schachten verbonden, dat beurtelings in beide niveaus de kettingdraden in vertikale richting van elkaar worden weggetrokken tot het vormen van een gaap. Uiteraard om door het inbrengen van inslagdraden een weefsel te bekomen is van elke twee naast elkaar gelegen kettingdraden er telkens   een   die naar boven getrokken wordt en   een   die zich beneden in die gaap bevindt.

   Door de grijpers wordt nu beurtelings, in elke laag kettingdraden een inslagdraad door de gaap getrokken, waardoor het grondweefsel van bovenstuk en onderstuk wordt geweven. De aandrijving van de schachten gebeurt door middel van gleufnokken, waarmee opstaande trommelgeterten samenwerken. Deze zijn nu elk via een stang verbonden met een schacht om deze een op-en neergaande beweging te laten beschrijven. 



   De aandrijvingen van schachten, lade en grijperstangen zijn nu zodanig op elkaar afgestemd dat, wanneer de lade naar de achterste positie beweegt, op het einde van die beweging, er op   een   van de niveaus van de kettingdraden een maximum gaap is getrokken, en de grijpers zich vanaf dat moment snel in en uit die gaap bewegen, en dat verder de grijpers blijven stilstaan als de lade verder terug naar voor beweegt en de gaap geuloten   wu1. dL.   Als de lade nu terug naar achter beweegt, is nu op het einde van die beweging in het andere niveau van de kettingdraden reeds een maximum gaap getrokken, waarin de grijpers in en uit bewogen worden om de inslagdraad doorheen de gaap te brengen. Bij de volgende ladebewegings-cyclus komt terug het eerste niveau aan de beurt, enz... 



   Terzelfdertijd als dit weven van het grondweefsel van bovenstuk en onderstuk worden in vertikale richting de poolvormende pooldraden tussen de kettingdraden getrokken en worden gebonden in bovenstuk en onderstuk. Dit gebeurt dan bijvoorbeeld met behulp van een jacquardmachine. De 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 pooldraden die niet tussen de kettingdraden getrokken worden, de zogenaamde dode pooldraden blijven vlotten boven het bovenstuk of onder het onderstuk. Uiteindelijk bekomt men twee afzonderlijke tapijten door de, van het bovenstuk naar het onderstuk lopende poolvormende pooldraden middendoor te snijden. Het vormen van de pool is verder, op zichzelf, niet van belang bij de beschrijving van de huidige uitvinding. 



     Dergelijte   hoger in hot   kort     bnnchreven   weefgetouwen zijn reeds lang algemeen gekend
Het nadeel van deze dubbelstukweefgetouwen ligt in het feit dat de gaapopening in het bovenstuk en het onderstuk groot moet zijn om de grijpers door te laten (figuur la), aangezien we kettingdraden hebben die op twee niveaus liggen, terwijl de grijpers op de lade steeds op dezelfde hoogte komen, zowel bij inslag in het bovenste niveau als bij inslag in het onderste niveau. Bijgevolg moeten de kettingdraden die de bovenkant van de gaap vormen in het onderstuk tot boven het horizontaal trajekt van de grijpers worden getrokken, terwijl de kettingdraden die de onderkant van de gaap vormen in het bovenstuk tot onder het horizontaal trajekt van de grijpers moeten worden getrokken.

   Daardoor is een relatief grote gaap nodig in beide niveaus van de kettingdraden. Dit resulteert in belangrijke nadelen voor het weefgetouw. 



   Een van de nadelen die daardoor ontstaat is dat de schachten die deze gaap moeten vormen over een relatief grote afstand op en neer moeten bewegen. Deze beweging wordt teweeggebracht door de schachten elk in verbinding te brengen met het bovenste uiteinde van een vertikale arm die door middel van gleufnokken in een trommel tot een heen-en weerbewegende rotatie wordt gebracht ten opzichte van die trommel, die zich onderaan bevindt. Het gevolg van deze relatief grote op-en neergaande beweging van de schachten ligt in de lengte die de trommelarmen (trommelgeterten) 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 moeten hebben daarvoor, en in de grote belasting van de trommel, die bijgevolg over een erg zware lagering moet beschikken. 



   Een ander nadeel die uit de grote gaapvorming voortkomt, bestaat uit het feit dat relatief veel draadbreuk optreedt, zowel bij de kettingdraden als bij de pooldraden. Inderdaad, doordat de kettingdraden bij elke inslag over een grote afstand bewogen worden, wordt de kans op draadbreuk aanzienlijk verhoogd voor deze draden, en ook de pooldraden moeten over een relatief grote afstand bewogen worden, met hetzelfde gevolg. Het is namelijk gekend dat de kans op draadbreuk evenredig is met de grootte van de bewegingen waaraan de draden onderhevig zijn. 



   Nog een ander nadeel van de relatief grote gaapvorming ligt in het feit dat de gewichten die de kettingdraden gespannen houden erg onrustig bewegen. Deze gewichten hangen aan een arm die de rol, waarop de kettingdraden zitten, tegen de afroldraaiinrichting in belast, en zodoende de kettingdraden, die zich vanop deze rol, naar de voorkant van de machine uitstrekken, in verbinding met de schachten, goed aanspannen. Bij het vormen van de gaap moeten de kettingdraden in een ruk over een relatief grote afstand afgerold worden, waardoor die gewichten op een erg onrustige manier bewegen, hetgeen ook aanleiding kan geven tot een verhoogde kans op draadbreuk. 



   Een bijkomend nadeel bestaat erin dat, omwille van de grote gaapwijdte deze gaap precies groot genoeg wordt voorzien om hem zo klein mogelijk te houden, waardoor 
 EMI4.1 
 de met hun bovenkant tegen de bovenste kettingdraden van de gaap schuren-bij gaapvorming in het onderste niveau-en met hun onderkant tegen de onderste kettingdraden schuren-bij gaapvorming in het bovenste niveau-, hetgeen bljkomende slijtage du d (j'l-ters met zieh 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 
Een ander nadeel bij de gekende weefgetouwen ligt in het feit dat hun grijperaandrijfinrichtingen ingewikkeld zijn van uitvoering (bvb. met nokken) voor het bekomen van de inslag op het gepaste moment, als de lade zieh naar zijn achterste positie beweegt, dicht bij het keerpunt van die ladebeweging. 



   Het doel van de uitvinding is enerzijds te voorzien in een inrichting voor beweging van de lade van een dubbesltukweefgetouw die bovengenoemde nadelen verhelpt, door toe te laten dat de inslag gebeurt bij een veel kleinere gaap, en dit door de lade en bijgevolg de grijpers bij elke inslag op de hoogte te brengen van het niveau van de kettingdraden waarin de inslag dient te gebeuren, en anderzijds te voorzien in een eenvoudige, in kombinatie met de ladebeweging aangedreven grijperaandrijfinrichting, die enkel uit een kombinatie van tandwielen en hefboomarmen bestaat, in tegenstelling tot de gekende ingewikkelder systemen. 



   Een voorwerp van de uitvinding is een inrichting voor beweging van de lade van een dubbelstukweefgetouw, waardoor de lade bij twee opeenvolgende bewegingen naar de achterste positie, op verschillende hoogte gebracht is, om de op de lade opgestelde grijpers de inslag te laten volbrengen ter hoogte van het onderstuk, respectievelijk het bovenstuk. Daardoor wordt het mogelijk om de gaapopening veel kleiner te voorzien aangezien ze nu slechts wijd genoeg moet zijn om de grijpers door te laten, en de kettingdraden niet meer moeten tegemoet komen aan het hoogteverschil tussen de grijpers en de hoogte waarop de kettingdraden zieh uitstrekken (zie figuur Ib). 



   Een ander voorwerp van de uitvinding is een aandrijfinrichting voor de grijpers van een weefgetouw met vooruit en achteruit roterende lade, bestaande uit een door de krukas tot een rotatiebeweging aangedreven tandwiel of enig ander symmetrisch lichaam dat via een stang verbonden 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 is met een arm die vaststaat op een tandwiel of enig ander middel dat een draaibeweging kan overbrengen, en op de lade opgesteld is, en dat door heen en weer te verdraaien de grijpers eventueel via andere overbrengingsmiddelen in en uit de gaap kan bewegen, waarbij die heen-en weerdraaiende beweging bekomen 1wordt juist v66r on   lilint arhtpr   dat de lade zijn achterste keerpunt bereikt heeft,

   doordat het tandwiel of ander lichaam op de krukas het bevestigingspunt van de stang daarop tegengesteld aan de ladebewegingsrichting doet bewegen tijdens die fase van de ladebeweging, zodat de stang het tandwiel of ander overbrengingsmiddel op de lade via de aan de stang verbonden arm in de ene draaizin doet verdraaien, bij het achterwaarts bewegen van de lade juist   v6Îr   het achterste keerpunt van de lade en in de andere draaizin doet verdraaien bij het voorwaarts bewegen van de lade, juist na het keerpunt, en waarbij de stilstand van de grijpers wordt bekomen doordat het tandwiel of ander lichaam op de krukas, in de andere posities van de lade, het bevestigingspunt van de stang erop in dezelfde richting doet bewegen als de ladebewegingsrichting, en over eenzelfde afstand, zodat het tandwiel of ander overbrengingsmiddel op de lade niet wordt verdraaid,

   doordat de arm die erop staat niet door de stang wordt bewogen. Bijgevolg blijven de grijpers stil staan. 



   De inrichting voor het aandrijven van de lade, opdat de grijpers zieh tijdens twee opeenvolgende bewegingen naar achter toe, de ene keer ter hoogte van het onderstuk, en de andere keer ter hoogte van het bovenstuk zouden bevinden, is gekenmerkt, doordat de lade, met zijn onderste horizontale rand verdraaibaar verbonden is op een excentriek horizontale as, via minstens   een   op die excentriek verdraaibaar opgesteld blok. Bij het verdraaien van de as, duwt het blok door de werking van de excentriek, tegen een erboven opgestelde stootrand op de lade, waardoor de lade naar boven wordt gebracht. Verder kan de lade 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 terug in zijn oorspronkelijke neerwaartste stand worden gebracht door de as terug te draaien. 



   Deze op-en neerwaartse bewegingen van de lade moeten gebeuren gedurende de normale rotatiebewegingen (vooruit en achteruit) van de lade, rond de hogergenoemde as. Deze bewegingen gebeuren met een gekende inrichting, die de lade met een aan een krukas verbonden drijfstang verbindt. 



   De op-en neergaande ladebeweging moet zodanig zijn dat de lade naar zijn achterste positie beweegt, ofwel op zijn. laagste stand, ofwel op zijn hoogste stand opgesteld, waarbij deze standen bij twee opeenvolgende bewegingen verschillend zijn. 



   Voor het aandrijven van de verdraaiing van de as onder de lade op de gepaste ogenblikken wordt deze van een aandrijfinrichting voorzien, hoofdzakelijk bestaande uit een stang die voorwaarts en achterwaarts beweegt volgens de uitvoering van een gleufnok waarmee deze stang, via een nokvolgarm, mee samenwerkt. Anderzijds zorgt deze stang, eventueel via overbrengingsmiddelen voor het verdraaien van de lade-as, waardoor de lade via het excentrisch opgestelde blok naar boven en naar beneden kan worden gebracht. 



   De gleufnok staat op de onderas van het weefgetouw en is zodanig van vorm, en de draaisnelheid van die onderas ten opzichte van de krukas is zodanig dat de lade tijdens een bepaalde cyclus van de lade bij het naar voor bewegen, naar boven wordt gebracht, en boven blijft gedurende zijn achterwaartse beweging en dat de lade tijdens z'n daaropvolgende cyclus, bij het naar voor bewegen, terug naar beneden wordt gebracht, en beneden 
 EMI7.1 
 blijft gedurende p"tjn uln. de lade opnieuw naar boven gebracht wordt, enz..., en zodoende een voortdurend alternerende opstelhoogte verkrijgt bij de opeenvolgende cycli. 



   De aandrijfinrichting van de grijpers, bij een 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 weefgetouw met vooruit en achteruit roterende lade volgens de uitvinding is gekenmerkt doordat ze uitgerust is met een konisch tandwiel dat onrechtstreeks het aandrijftandwiel van de grijperinrichting aandrijft, en dat met een loodrecht op de inslagrichting opgesteld ander konisch tandwiel samenwerkt. Op dit laatste konisch tandwiel is een vaste arm bevestigd die via een stang met een ander gewoon tandwiel verbonden is, waarbij dit laatste door de krukas wordt aangedreven. 



   Tijdens het begin van de achterwaartse beweging van de lade is de draairichting van het tandwiel dat door de krukas wordt aangedreven zodanig dat het bevestigingspunt van de stang erop, even ver in dezelfde richting verplaatst wordt als het bevestigingspunt van het andere stanguiteinde op de arm van het konisch tandwiel, in verbinding met de lade, en door de ladebeweging verplaatst 
 EMI8.1 
 naar achter toe. bijgevolg wordt het 1'-ulllul niet ! 11 I'"lllwlelverdraaid. en de grijpers worden niet aangedreven. 



   Tijdens het einde van de achterwaartse ladebeweging is het verbindingspunt van de stang op het gewone tandwiel, aangedreven door de krukas, vÌorbij zijn achterste punt verdraaid en beweegt nu voorwaarts, tegen de ladebeweging in. De stang drukt bijgevolg op de arm en het konisch tandwiel verdraait over een bepaalde hoek, voldoende om de grijper die erdoor aangedreven wordt over de gewenste afstand in de gaap te bewegen. 



   Als de lade nu terug naar voor begint te bewegen, is het bevestigingspunt van de stang op het tandwiel, aangedreven door de krukas, al voorbij zijn voorste punt verdraaid en beweegt terug, naar achter, zodat de beweging terug tegengesteld is aan die van de lade. De arm op het konisch tandwiel wordt naar achter getrokken-naar zijn oorspronkelijke positie-tijdens het begin van die voorwaartse beweging, en de grijper beweegt terug uit de   gaap. In   een meer voorwaartse stand van de lade is het 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 bevestigingspunt van de stang op het tandwiel, in verbinding met de krukas, terug   vouLl. J h achterste   stand en beweegt terug in dezelfde richting als de voorwaarts bewegende lade. Bijgevolg wordt op de arm op het konische tandwiel geen druk uitgeoefend en blijft dit konisch tandwiel onbeweeglijk.

   De grijper bevindt zieh terug in stilstand. Een   dergelijke aandrijfinrichting   bevindt zieh in samenwerking met elk van de twee grijpers. 



   Op die manier worden stilstand en beweging van de grijpers op de geschikte ogenblikken bekomen, en dit met een eenvoudig aandrijfsysteem, enkel gebruik makend van een aantal tandwielen en een stang. De aandrijving gebeurt rechtstreeks of onrechtstreeks door de krukas, - die ook de ladebeweging vooruit en achteruit beveelt-, zodat ze met dezelfde frequentie gebeurt als de ladebeweging. 



   Verdere kenmerken en voordelen van de inrichting voor het op-en neerwaarts bewegen van de lade bij een dubbelstukweefgetouw, en van de aandrijfinrichting in kombinatie met de ladebeweging bij een weefgetouw volgens de uitvinding, zullen verduidelijkt worden aan de hand van   de hierbijgevoegde   gedetailleerde beschrijving van een mogelijke uitvoeringsvorm ervan, volgens de uitvinding, zonder dat de uitvinding daardoor beperkt wordt tot deze mogelijke uitvoeringsvorm. 



  Deze beschrijving wordt verduidelijkt aan de hand van de hierbijgevoegde figuren, waarbij :
Figuur la een schematische voorstelling is van een grijper en da kettingdraden met hun gaapvorming voor het weven van het grondweefsel van bovenstuk en onderstuk, zoals op de tot nu toe gekende dubbelstukweefgetouwen het geval was. 



   Figuur   Ib   een schematische voorstelling is van een grijper en de kettingdraden met hun gaapvorming voor het weven van het grondweefsel van bovenstuk en onderstuk, als de grijper zieh achtereenvolgens ter hoogte van 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 bovenstuk en onderstuk kan opstellen voor de inslag, volgens de uitvinding. 



   Figuur 2 een schematisch zijaanzicht is van de inrichting voor het aandrijven en het op verschillende hoogte brengen van de lade van een dubbelstukweefgetouw, volgens de uitvinding. 



   Figuren 3a t/m 3d een schematisch zijaanzicht voorstellen van de grijperaandrijfinrichting, volgens de uitvinding, in vier verschillende standen van de lade, ter aanduiding van de werking van de inrichting. 



   De inrichting voor het instellen van de lade op twee verschillende hoogtes, respectievelijk ter hoogte van het te weven bovenstuk, en ter hoogte van het te weven onderstuk, wordt gekenmerkt (figuur 2) doordat zich ter hoogte van elk opstaand ladebeen (1) van de lade (2) (de beide zijdelingse randen ervan) een excentrisch op een horizontale vioolas (3) vaststaande cylinder (4) opgesteld staat, waarop de lade (2) verdraaibaar bevestigd is op een rond deze excentriek (4) verdraaibare bus (4') of gelijkaardige inrichting. Vanop deze bussen (4') strekken zich naar boven toe langs de voorste zijde van de ladebenen (1) blokken (5) uit. Elk blok (5) is balkvormig en staat niet-radiaal, op het manteloppervlak van de bussen (4') vast opgesteld. Boven deze blokken (5) staat op elk ladebeen (21) een uitspringende stootrand (6).

   De bevestiging van de ladebenen (1) aan de bussen (4) gebeurt door vertikaal   op-en neerschuifbare joevestigiugsmiddelen   (7) en (7') (bouten of gelijkaardige middelen) te voorzien vanuit de blokken (5) loodrecht in de voorzijde van de lade (2) enerzijds, en evenwijdig met die voorzijde doorheen de stootrand (6) anderzijds, waarbij de in de voorzijde van de lade (2) zittende bevestigingsmiddelen (7') in een gleuf in de blokken (5) of in de lade (2) op en neer kunnen verschuiven, en de door de stootrand (6) zittende bevestigingsmiddelen (7) op en neer verschuifbaar zijn in 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 hun opening, voor de instelling van de lade op de juiste hoogte, en na het vastdraaien van die bevestigingsmiddelen (7) en (7') niet meer noodzakelijk moeten kunnen verschuiven. 



   Verder is de inrichting volgens de uitvinding ook nog gekenmerkt doordat op de vioolas (3), naast   n van de excentrisch opgestelde cylinders (4) een tandwiel (8) vaststaat, dat samenwerkt met een ander, in hetzelfde vertikaal vlak gelegen tandwiel (9). 



   Verder staat op dezelfde as van het tandwiel (9) en vast met dat tandwiel (9) verbonden een arm (10) bevestigd, die   zie   naar boven toe   UitsLiki tjn in   zijn uiteinde met een stang (11) bevestigd is, met zodanige middelen dat deze stang (11) rond zijn bevestigingspunt kan roteren. 



   Het ander uiteinde van deze stang (11) is, eveneens verdraaibaar, bevestigd op het bovenste uiteinde van een nokvolgarm (12). Deze nokvolgarm (12) is met zijn onderste uiteinde roteerbaar bevestigd, en is ongeveer op halve hoogte voorzien van een verdraaibaar wieltje (13), of gelijkaardig gekend middel, dat in de gleuf (14) van een gleufnok (15) zit. Deze gleufnok (15) zit symmetrisch op de onderas (16) van het weefgetouw en wordt tot een draaibeweging aangedreven, waarbij het op de nokvolgarm (12) bevestigde wieltje (13) gedwongen wordt het verloop van de gleuf (14) te volgen, waardoor de nokvolgarm (12) volgens een bepaalde cyclus gaat heen en weer verdraaien rond zijn onderste bevestigingspunt. 



   De vorm van de gleuf (14) in de gleufnok (15) is zodanig dat, als men de nok (15) vanuit het centrum in vier gelijke sektoren verdeelt, twee recht tegenover elkaar gelegen sektoren gedeelten van de gleuf (14) bevatten die op cirkelbogen liggen met het centrum van de nok (15) als middelpunt, maar met een merkbaar verschillende straal. De gedeelten van de gleuf, die in de twee andere recht 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 tegenover elkaar gelegen sektoren liggen zijn identiek en vormen een geleidelijke overgang tussen het gleufgedeelte met grote kromtestraal en het gleufgedeelte met kleine kromtestraal. 



   De werking van de inrichting voor het achtereenvolgens op twee verschillende hoogtes instellen van de lade, volgens de uitvinding, gebeurt gedurende de aandrijving van de lade, volgens gekende middelen, om deze een heen-en weerbewegende draaibeweging te geven, om de onderste vioolas (3), waarop deze bevestigd is. Dit gebeurt door middel van een krukas (16) die op de kruk (17) een uiteinde van een verdraaibaar bevestigde aandrijfstang (18) draagt, die met zijn ander uiteinde, verdraaibaar, dicht bij de bovenzijde van het ladebeen (1) bevestigd is. 



   Als de krukas aangedreven wordt, beschrijft het bevestigingspunt van de aandrijfstang (18) op het ladebeen (1) een heen-en weergaande beweging volgens het krukdrijfstangprincipe. Daardoor verdraait de lade (2) vooruit en achteruit om de vioolas (3), ongeveer over een gelijke hoek vooruit en achteruit ten opzichte van de vertikale stand van de lade. 



   De inrichting, volgens de uitvinding, werkt nu zodanig dat gedurende een vierde van een toer van de gleufnok (15), de nokvolgarm (12) in dezelfde stand blijft staan (de gleuf volgens een cirkelboog uitgevoerd volgend) waardoor de stang (11) niet tegen de arm (10) drukt en tandwielen (9) en (8) niet verdraaien. Als we veronderstellen dat het wieltje (13) zieh in de gleuf (14) bevindt, in het vierde deel ervan dat een cirkelboog beschrijft met kleine straal, dan bevindt de lade (2) zieh in zijn laagste stand, omdat het blok (5) de lade (2) niet omhoog duwt.

   Tijdens het daaropvolgende vierde van de toer gaat de gleuf   geleidelijk   over in de cirkelboog met grootste straal, waardoor de nokvolgarm (12) voorwaarts bewogen wordt en het tandwiel (9) via de arm (10) over een 

 <Desc/Clms Page number 13> 

 bepaalde hoek in   tegenwij zerzin   verdraaid wordt. Het tandwiel (9) grijpt aan op het tandwiel (8) dat bijgevolg verdraait in wijzerzin en de vioolas (3) met de excentrische cylinders (4) erop verdraait in wijzerzin, en het erop staande blok (5) op de bussen (4') opwaarts doet bewegen. De blokken (5) drukken tegen de stootranden (6) en de lade (2) beweegt omhoog gedurende dit vierde deel van de toer van de gleufnok (15). 



   Tijden het volgende vierde van de toer, bevindt het wieltje (13) zich in het gedeelte van de gleuf dat een cirkelboog beschrijft met grote straal. En de lade blijft in zijn hoogste stand staan, aangezien nokvolgarm (12), en bijgevolg stang (11) en arm (10) niet van stand veranderen. 



   Gedurende het daarop volgende vierde van de toer bevindt het wieltje (13) zich in het gedeelte van de gleuf (14) dat de geleidelijke overgang vormt tussen de cirkelboog met grote straal en de cirkelboog met kleine straal. De nokvolgarm (12) roteert rond zijn onderste bevestigingspunt naar achter toe, waardoor de arm (10), die via de stang (11) verbonden is ermee, deze beweging volgt. 



   Het tandwiel (9) verdraait in wijzerzin, het tandwiel (8) in tegpnwijzerzin, en   dagrrlnor nnk rlp vioolas   (3) en excentrische cylinders (4) die op de as (3) staan. 



  De blokken (5) bewegen neerwaarts en laten de lade (2) in zijn laagste stand terugkomen, waarna de volledige cyclus kan herbeginnen. 



   Deze cyclus van op-en neergaande beweging van de lade (2) wordt nu aan de hand van de instelling van de gleufnok (15) en de draaisnelheid ervan, in een welbepaalde blijvende afhankelijkheid gebracht van de heen-en weergaande beweging van de lade (2) aangedreven door de krukas (16). Deze afhankelijkheid van beide cycli moet nu zodanig zijn dat wanneer de lade (2) voorwaarts beweegt, de lade vanuit zijn laagste stand omhoog wordt gebracht tot zijn bovenste stand, of van de bovenste stand tot de 

 <Desc/Clms Page number 14> 

 laagste, en dat, wanneer de lade achterwaarts beweegt, de lade ofwel in zijn laagste, ofwel in zijn hoogste stand blijft staan.

   Verder komt een halve toer van de gleufnok, en dus van de onderas, overeen met een volledige toer van de krukas, zodat gedurende   n achterwaartse en voorwaartse beweging van de lade,   (een   cyclus), de lade neerwaarts beweegt-gedurende het naar voor toe bewegen-en beneden blijft-gedurende het naar achter toe bewegen-en gedurende de daaropvolgende cyclus, de lade opwaarts beweegt - gedurende het naar voor toe bewegen-en boven blijft-gedurende het naar achter bewegen. 



   Zodoende komt de lade, en de erdoor gedragen grijperaandrijfinrichting bij twee achtereenvolgende inslagen-in de achterste stand van de   lade-een   keer in een laagste stand en de volgende keer in de hoogste stand van de lade, waardoor de grijpers zich achtereenvolgens ter hoogte van het bovenstuk en ter hoogte van het onderstuk, langs de kettingdraden bevinden en zich in de gaap kunnen bewegen, bij een kleinere gaapopening, dan volgens de gekende inrichtingen het geval was.. 



   Verder is ook nog een inrichting (figuur 3a t/m 3d) voorzien volgens de uitvinding, voor het aandrijven van de grijpers (20), waarbij de werking in samenwerking met de voorwaarts en achterwaarts bewegende lade (2) gebeurt. 



   De grijperstangen met daarop de grijpers bevinden zich op buigzame banden die voorzien zijn van dicht tegen elkaar gelegen rechthoekige openingen, die passen op de tanden van het aandrijftandwiel (21), dat op de lade (2) staat op een as, loodrecht op de inslagrichting. 



   Dit   a-andl Ljftandwiel   (21)   ntt,   nu   11'1 fldlLùrijving   van de grijpers (20) op de grijperstangen, heen en weer verdraaien om die grijpers (20) in en uit de gaap te bewegen. De inrichting voor aandrijving van de grijpers (20) volgens de uitvinding wordt daarvoor gekenmerkt doordat op dezelfde as waar het aandrijftandwiel (21) op 

 <Desc/Clms Page number 15> 

 staat langs de voorkant ervan een ander tandwiel (22) geplaatst is dat samenwerkt met een erboven in hetzelfde vlak gelegen tandwiel (23), dat eveneens op de lade opgesteld is. Op dezelfde as, - die zich uitstrekt in kettingrichting-en waarop het tandwiel (23) draait, erachter geplaatst, zit een konisch tandwiel (24) dat samenwerkt met een ander konisch tandwiel (25) dat verdraait op een as die evenwijdig aan de inslaginrichting ligt.

   Op dit laatstgenoemde konisch tandwiel (25) staat een zieh naar boven uitstrekkende arm (26) bevestigd. Deze arm (26) is bovenaan verdraaibaar verbonden aan een stang (27) die met zijn andere uiteinde verdraaibaar verbonden is op een gewoon tandwiel (28) dat aangedreven wordt, via een ander tandwiel (29), dat op de krukas (16) staat. Dit tandwiel (29) bevindt zich onder   lint,     tgnrlwlpl   (28), in eenzelfde vertikaal vlak. De aandrijving van beide grijpers (20) wordt elk door middel van een identieke, als hoger beschreven, inrichting, bekomen. 



   De werking van dit aandrijfsysteem voor de grijpers, volgens de uitvinding, wordt verduidelijkt aan de hand van de figuren 3a t/m 3d die vier achtereenvolgende standen tonen van de lade (2). Het bevestigingspunt van de stang (27) aan de arm (26) van het konisch tandwiel (25) wordt door de letter A aangeduid, terwijl het andere bevestigingspunt van de stang (27), aan het tandwiel (28), met de letter B wordt aangeduid. 



   In een eerste stand (fig. 3a) bevindt de lade (2) zich in haar voorste stand. Op dat ogenblik bevindt het punt B zieh in de voorste stand. De arm (26) is naar achter getrokken. Da lade (2) is klaar om zich naar achter toe te beginnen bewegen. 



   In de tweede stand (fig. 3b) bevindt de lade zich halverwege haar beweging naar achter, in een vertikale stand. Ondertussen heeft de aandrijving van het tandwiel (29) door de krukas ervoor gezorgd dat het tandwiel (28) 

 <Desc/Clms Page number 16> 

 een halve toer heeft gemaakt, in   w11rzin. Hot   punt B bevindt zich nu in de achterste positie. De verplaatsing van het punt B als gevolg van de rotatie over een halve toer van het tandwiel (28) is zo bepaald (door de keuze van de afstand van het punt B ten opzichte van het middelpunt) dat die gelijk is aan de verplaatsing van het punt A, tengevolge van de ladebeweging. Bijgevolg wijzigt de positie van de arm (26), ten opzichte van de lade (2) niet en er gebeurt nog geen aandrijving van de grijpers (20). 



   In een derde stand (fig. 3c) bevindt de lade zich in haar achterste positie. Ondertussen heeft de krukas ervoor gezorgd dat het tandwiel (28) terug over een halve toer in wijzerzin verdraaid is, zodat het punt B zieh nu in zijn voorste stand bevindt. Het punt B heeft zich in de voorbije fase naar voor toe bewogen, terwijl het punt A door de ladebeweging naar achter toe werd geduwd. Het kan bijgevolg niet anders of   één   van de twee eindpunten moet zijn relatieve stand ten opzichte van de lade gewijzigd hebben, en de enige mogelijkheid daarvoor is het verdraaien van de arm (26) waarop de stang (27) bevestigd is, waardoor het punt A voorwaarts bewogen wordt ten opzichte van de lade (2).

   Door het verdraaien van de arm (26) verdraait het konisch tandwiel (25) en bijgevolg het ermee samenwerkende konisch tandwiel (24) en de op diens as staande tandwiel   (23).   Dit tandwiel (23) drijft het aandrijftandwiel (21) aan via het tandwiel (22) dat op de as ervan staat. Als gevolg van de verdraaiing van het aandrijftandwiel (21) wordt de grijper in de gaap bewogen doordat de buigzame band waarop de grijperstangen bevestigd zijn, op dit aandrijftandwiel (21) vastgrijpt. 



   In de laatste voorgestelde stand (fig. 3d) van de aandrijfinrichting voor de grijpers (20), volgens de uitvinding bevindt de lade zich halverwege, tijdens haar voorwaartse beweging in de vertikale stand. Het tandwiel (28) is terug een halve toer verder gedraaid in wijzerzin 

 <Desc/Clms Page number 17> 

 en het punt B bevindt zich terug in zijn achterste stand. 



   Het punt A werd gedurende de voorbije fase naar   voor   toe bewogen, als gevolg van de ladebeweging, terwijl het punt B naar achter toe werd bewogen. Het kan opnieuw niet anders of de relatieve stand van   een   der eindpunten van de stang (27) moet gewijzigd zijn. Het punt A is ten opzichte van . de lade naar achter toe bewogen, door het verdraaien van de arm (26), waardoor het konisch tandwiel (25) terug in zijn stand van figuur 3a gekomen is. Bijgevolg werd de grijper (20) gedurende de voorbije fase uit de gaap bewogen. 



   In een volgende fase komt de inrichting terug in de stand die in figuur 3a werd voorgesteld, om de cyclus kompleet te maken. Tijdens die fase wordt de lade (2) dus verder naar v66r bewogen, en het tandwiel (28) is terug een halve toer verder gedraaid, waardoor het punt B nu terug in zijn voorste stand staat. Zowel punt A als punt B zijn over een gelijke afstand naar voor bewogen zodat de relatieve stand van het punt A ten opzichte van de lade (2) ongewijzigd gebleven is. Bijgevolg blijft de grijper (20) stilstaan, aangezien er geen aandrijving gebeurd is. 



   Vanzelfsprekend gebeurt nu de grijperaandrijving en de op-en neerwaartse ladebeweging, volgens de uitvinding, gelijktijdig, zodat het niet volledig juist is als we zeggen dat na de stand van figuur 3d, terug de situatie van figuur 3a wordt bekomen. Dit is enkel waar voor wat betreft   d     grijperaandrijfrJ'hLiinJ'i"'de   lade wordt gedurende de voorwaartse beweging van hoogte veranderd. 



   Een dergelijke inrichting voor de aandrijving van een grijper bevindt zich langs weerszijden van de weefmachine, elk ter aandrijving van   een   der grijpers. 



   In hiervan afwijkende uitvoeringsvormen kunnen   een of meerdere   van de overbrengingen door middel van tandwielen vervangen zijn door andere overbrengingsinrichtingen, zoals : kettingwielen met een 

 <Desc/Clms Page number 18> 

 ketting verbonden, riemoverbrengingen, en alle gelijkaardige middelen. 



   Verder kunnen ook nog op de vioolas (3) uitstekende blokken voorzien worden die bij de verdraaiing van die as (3) voor het neerwaarts en/of opwaarts brengen van de lade ervoor zorgen dat het einde van die draaibeweging met een gedempte schok gebeurt, door die blokken te laten stoten tegen elastische stootblokken, als de lade zieh in haar laagste en/of hoogste stand bevindt. 



   Een voordeel van de uitvinding ligt in het feit dat de gaapopening merkelijk kleiner mag zijn opdat de grijpers zouden in de gaap kunnen,   rlor) rrlnt din   grijpers zieh telkens ter hoogte van de in te brengen inslag bevinden. Dit wordt duidelijk gemaakt aan de hand van de figuren la en lb. Daar wordt de gaapopening vergeleken bij een inrichting met de grijpers op een vaste hoogte met die bij een inrichting met de grijpers op een verschillende hoogte instelbaar, volgens de uitvinding. Er wordt een schematisch zijaanzicht voorgesteld van beide situaties. 



  In de figuur la bevindt de grijper (20) zich bij elke inslag op een vaste hoogte tussen de horizontaal lopende kettingdraden (30) van het bovenstuk en kettingdraden (30') van het onderstuk. Voor de gaapvorming in het bovenstuk (volle lijnen) moet   één   op twee van de kettingdraden (30) tot onder het grijpertrajekt worden getrokken, terwijl voor de gaapvorming in het onderstuk (streeplijnen)   een   op twee van de kettingdraden (30') tot boven het grijpertrajekt moet getrokken worden, om de grijper (20) erin te laten bewegen. De gaapwijdte wordt door de pijlen aangeduid. 



   Ter vergelijking wordt nu in fig. lb de inlag in het bovenstuk (volle lijnen) en in het onderstuk (streeplijnen) voorgesteld, als de grijper (20) zich ter hoogte van bovenstuk en onderstuk kan opstellen, volgens de uitvinding. De gaapwijdte is opnieuw door pijlen aangeduid. 

 <Desc/Clms Page number 19> 

 



   Door het gevoelig beperken van de gaapopening ontstaan een ganse reeks voordelen voor de bouw van het weefgetouw zoals : kortere trommelgeterten, lichter uitgevoerde lagering van de trommel, rustiger bewegende gewichten op de kettingdradenrol, en een aantal voordelen van funktionele aard zoals, minder draadbreuk bij de kettingdraden, en bij de pooldraden, een betere poolvorming doordat bovenstuk en onderstuk als het ware boven elkaar worden geweven en de pooldraden niet meer moeten meegetrokken worden tot op het niveau van bovenstuk of onderstuk. Verder kan er nu ook voor gezorgd worden dat de grijpers niet meer tegen de kettingdraden schuren en er dus ook minder slijtage optreedt. 



   Nog een ander voordeel van de uitvinding ligt in de eenvoudige constructie van de grijperaandrijinrichting, waarbij door middel van tandwielen en stangen de gewenste aandrijving op de gewenste momenten bekomen wordt.



    <Desc / Clms Page number 1>
 



  "Double-piece loom with drawer that adjusts to different heights, and gripper drive device driven by the drawer movement"
 EMI1.1
 -------------------------
The present invention relates to a double-piece loom, in which the gripper drive and guiding device is carried by the forward and backward rotating drawer, while the shed is realized by up and down shafts. More specifically, the invention focuses on the movements of that drawer, with the aim of achieving an optimal positioning of the grippers on it.



   Furthermore, the present invention also relates to the driving of the gripper rods on the forward and backward rotating drawer of a loom, said drive being effected in each direction of weft in the weft direction, by means of a drive gear, and ensuring that both grippers (giver and taker) each attached to a hook rod, laterally from the two fabric sides widthwise of the fabric, moving in the shed until they meet and the weft thread is passed from one hook to the other, after which both hooks retract go to their starting position and the weft thread is consequently pulled completely through the shed to complete the shot. This happens when the drawer is more or less in its rear position.

   The grippers stand still as the drawer then moves further forward to slide the correctly inserted weft thread against the previous weft thread, adjoining the fabric edge.



   In a double loom, a large number of warp threads, at two different heights, extend from the back-from a roll-forward, through the reed that is on the drawer, across the width of the

  <Desc / Clms Page number 2>

 loom divided. These warp threads are now connected in both levels to shafts moving vertically up and down in such a way that the warp threads are alternately pulled away from each other in vertical direction to form a shed. Obviously, in order to obtain a fabric from the insertion of weft threads, each of two adjacent warp threads always has one that is pulled upwards and one that is located below in that shed.

   The grippers now alternately pull a weft thread through the shed in each layer of warp threads, weaving the base fabric from top and bottom. The shafts are driven by slotted cams, with which upright drum gates work together. These are now each connected to a shaft via a rod to allow it to describe an up and down movement.



   The drives of shafts, drawer and gripper rods are now aligned so that when the drawer moves to the rearmost position, at the end of that movement, one of the warp level levels is pulled, and the grippers from that moment on, quickly move in and out of that shed, and that the grippers remain stationary as the drawer moves further back and the yawn is wulled. dL. If the drawer now moves backwards, a maximum shed has already been drawn in the other level of the warp threads at the end of that movement, in which the grippers are moved in and out to bring the weft thread through the shed. The next drawer movement cycle returns to the first level, etc.



   At the same time as this weaving of the base fabric of top and bottom, the pile-forming pile threads are drawn vertically between the warp threads and are bound in top and bottom. This is done, for example, with the help of a jacquard machine. The

  <Desc / Clms Page number 3>

 pile threads that are not pulled between the warp threads, the so-called dead pile threads continue to float above the top or under the bottom. In the end, two separate carpets are obtained by cutting the pile-forming pile threads running from the top to the bottom in half. The formation of the pool is, in itself, of no importance in the description of the present invention.



     Such looms higher in the briefly described looms have long been known
The disadvantage of these double looms lies in the fact that the shed opening in the top and bottom must be large to allow the grippers to pass (figure 1a), since we have two level warp threads, while the grippers on the drawer are always on the same height, both at the top-level impact and the bottom-level impact. Accordingly, the warp threads forming the top of the shed in the bottom must be pulled above the horizontal path of the grippers, while the warp threads forming the bottom of the shed in the top must be pulled below the horizontal path of the grippers.

   This requires a relatively large shed in both levels of the warp threads. This results in important disadvantages for the loom.



   One of the drawbacks that arises from this is that the shafts that form this shed have to move up and down over a relatively large distance. This movement is accomplished by each connecting the shafts to the upper end of a vertical arm which is slotted in a drum reciprocating relative to that drum located at the bottom. The consequence of this relatively large up and down movement of the shafts lies in the length that the drum arms (drum gits)

  <Desc / Clms Page number 4>

 for this, and in the heavy load on the drum, which must therefore have a very heavy bearing.



   Another drawback that arises from the large shed formation consists in the fact that relatively much wire breakage occurs, both with the warp threads and with the pile threads. Indeed, since the warp threads are moved a great distance with each weft, the chance of thread breakage is considerably increased for these threads, and also the pile threads have to be moved a relatively great distance, with the same result. It is known that the chance of wire breakage is proportional to the magnitude of the movements to which the wires are subject.



   Yet another drawback of the relatively large shed formation lies in the fact that the weights keeping the warp threads tensioned move very restlessly. These weights hang from an arm which loads the roller, on which the warp threads, against the unwinder, and thus tightens the warp threads, which extend from this roller, towards the front of the machine, in connection with the shafts. When forming the shed, the warp threads have to be unwound in a jerk over a relatively large distance, as a result of which these weights move in a very restless way, which can also lead to an increased risk of thread breakage.



   An additional drawback is that, due to the large gap size, this gap is provided just enough to keep it as small as possible, so that
 EMI4.1
 sand with their top against the top warp threads of the shed-when shed in the bottom level-and with their bottom against the bottom warp threads-when shed in the top level- which will show wear and tear see

  <Desc / Clms Page number 5>

 
Another drawback with the known looms lies in the fact that their gripper drive devices are of a complicated design (e.g. with cams) for obtaining the weft at the appropriate time, when the drawer moves to its rear position, close to the turning point of that drawer movement.



   The object of the invention is, on the one hand, to provide a device for moving the drawer of a double-loom that overcomes the above drawbacks, by allowing the weft to occur at a much smaller shed, and this through the drawer and, consequently, the grippers at each weft to inform the level of the warp threads at which the weft is to be made, and on the other hand to provide a simple gripper drive device driven in combination with the drawer movement, consisting only of a combination of gears and lever arms, as opposed to the known more complicated systems.



   An object of the invention is a device for moving the drawer of a double loom, whereby the drawer is brought to different heights by two successive movements to the rear position, in order for the grippers arranged on the drawer to complete the weft at the height of the bottom part and the top part, respectively. This makes it possible to provide the shed opening much smaller as it now only needs to be wide enough to allow the grippers to pass, and the warp threads no longer have to accommodate the difference in height between the grippers and the height at which the warp threads extend (see figure Ib).



   Another object of the invention is a loom gripper drive mechanism with a forward and reverse rotary drawer, consisting of a gear wheel driven by the crankshaft or any other symmetrical body connected by a rod

  <Desc / Clms Page number 6>

 with an arm fixed to a gear or any other means capable of transmitting a rotational movement, mounted on the tray, and that by rotating back and forth, the grippers may move in and out of the shed through other transmission means, which back and forth movement is achieved 1 just before on lilint arhtpr that the drawer has reached its rear turning point,

   in that the gear or other body on the crankshaft causes the rod attachment point to move thereon opposite to the drawer movement direction during that phase of the drawer movement, so that the rod transmits the gear or other transmission means to the drawer through the arm connected to the rod in one sense of rotation twists, when moving the drawer backwards just before the rear turning point of the drawer and in the other direction of rotation, twists when moving the drawer forward, just after the turning point, and the grippers come to a standstill by the gear or other body on the crankshaft, in the other positions of the drawer, causes the mounting point of the rod on it to move in the same direction as the drawer movement direction, and by the same distance so that the gear or other transmission means on the drawer is not twisted,

   because the arm on it is not moved by the rod. Consequently, the grippers remain stationary.



   The device for driving the drawer, so that the grippers, during two successive backwards movements, would one time be at the level of the bottom part and the other time at the height of the top part, is characterized in that the drawer, with its lower horizontal edge is rotatably connected on an eccentric horizontal axis, via at least one block arranged on that eccentric rotatable. As the shaft rotates, the eccentric action pushes the block against an abutting bump on the drawer, raising the drawer. Furthermore, the drawer

  <Desc / Clms Page number 7>

 be returned to its original down position by turning the shaft back.



   These up and down movements of the drawer must occur during the normal rotational movements (forwards and backwards) of the drawer, about the above mentioned axis. These movements take place with a known device, which connects the drawer to a connecting rod connected to a crankshaft.



   The up and down drawer movement should be such that the drawer moves to its rear position, or up. lowest position, or positioned at its highest position, these positions being different for two successive movements.



   To drive the rotation of the shaft under the drawer at appropriate times, it is provided with a driving device, mainly consisting of a rod that moves forwards and backwards according to the design of a slot cam with which this rod cooperates, via a cam follower arm. On the other hand, this rod, possibly via transmission means, rotates the drawer shaft, so that the drawer can be brought up and down via the eccentrically arranged block.



   The slot cam is positioned on the bottom axis of the loom and is of such shape, and the rotational speed of that bottom axis relative to the crankshaft is such that the tray is raised during a particular cycle of the tray as it moves forward, and remains up during its backward movement and that the drawer is lowered back down during its subsequent cycle when moving forward, and down
 EMI7.1
 remains during the period the tray is brought up again, etc ..., thus obtaining a continuously alternating mounting height during the successive cycles.



   The driving device of the grippers, at a

  <Desc / Clms Page number 8>

 The loom with a forward and reverse rotating drawer according to the invention is characterized in that it is provided with a bevel gear which drives the driving gear of the gripper device indirectly, and which cooperates with another bevel gear arranged perpendicular to the weft direction. A fixed arm is mounted on the latter bevel gear, which is connected via a rod to another ordinary gear, the latter being driven by the crankshaft.



   During the beginning of the backward movement of the drawer, the direction of rotation of the gear driven by the crankshaft is such that the point of attachment of the rod on it is moved in the same direction as the point of attachment of the other rod end on the arm of the rod. bevel gear, in connection with the drawer, and moved by the drawer movement
 EMI8.1
 backwards. consequently the 1'-ulll cock does not! 11 I '' lllwlel twisted. And the grippers are not driven.



   During the end of the rear drawer movement, the linkage point of the rod on the ordinary gear driven by the crankshaft has rotated past its rear point and is now moving forward against the drawer movement. The rod therefore presses on the arm and the bevel gear rotates by a certain angle, sufficient to move the gripper driven by it through the shed in the desired distance.



   If the drawer now starts to move backwards, the mounting point of the rod on the gear, driven by the crankshaft, has already rotated past its front point and moves backwards, so that the movement is opposite to that of the drawer . The arm on the bevel gear is pulled back - to its original position - during the start of that forward movement, and the gripper moves back out of the yawn. In a more forward position of the drawer it is

  <Desc / Clms Page number 9>

 fixing point of the rod on the gear wheel, in connection with the crankshaft, backfold. J h back position and moves back in the same direction as the forward moving tray. Consequently, no pressure is exerted on the arm on the bevel gear and this bevel gear remains immobile.

   The gripper is stationary again. Such a drive device is in conjunction with each of the two grippers.



   In this way standstill and movement of the grippers are achieved at the appropriate moments, and this with a simple drive system, using only a number of gears and a rod. The drive is done directly or indirectly by the crankshaft, which also commands the forward and reverse drawer movement, so that it is done at the same frequency as the drawer movement.



   Further features and advantages of the device for moving the drawer up and down on a double loom, and of the driving device in combination with the drawer movement on a loom according to the invention will be elucidated on the basis of the attached detailed description of a possible embodiment thereof, according to the invention, without the invention thereby being limited to this possible embodiment.



  This description is explained with the help of the attached figures, where:
Figure 1a is a schematic representation of a rapier and the warp threads with their shed for weaving the base fabric of the top and bottom, as was the case on the hitherto known double looms.



   Figure Ib is a schematic representation of a gripper and warp threads with their shed for weaving the base fabric of the top and bottom, as the gripper successively at the

  <Desc / Clms Page number 10>

 top and bottom can be arranged for the weft according to the invention.



   Figure 2 is a schematic side view of the device for driving and positioning the drawer of a double loom according to the invention at different heights.



   Figures 3a to 3d show a schematic side view of the gripper drive device, according to the invention, in four different positions of the drawer, to indicate the operation of the device.



   The device for adjusting the drawer to two different heights, respectively at the height of the top to be woven and at the height of the bottom to be woven, is characterized (Figure 2) in that at each upright drawer leg (1) of the drawer (2) (its two lateral edges) has an eccentrically fixed cylinder (4) fixed on a horizontal violin axis (3), on which the drawer (2) is rotatably mounted on a sleeve (4 'rotatable around this eccentric (4) ) or similar device. From these bushes (4 '), blocks (5) extend upwards along the front side of the drawer legs (1). Each block (5) is beam-shaped and is mounted non-radially, on the jacket surface of the bushes (4 '). Above these blocks (5) there is a protruding bumper (6) on each drawer leg (21).

   The fastening of the drawer legs (1) to the bushes (4) is done by providing vertically retractable and retractable spring means (7) and (7 ') (bolts or similar means) from the blocks (5) perpendicular to the front of the drawer (2) on the one hand, and parallel to that front through the bumper (6) on the other, the fasteners (7 ') located in the front of the drawer (2) in a slot in the blocks (5) or in the drawer ( 2) can slide up and down, and the fasteners (7) sitting through the bumper (6) can be moved up and down in

  <Desc / Clms Page number 11>

 their opening, for adjusting the drawer to the correct height, and after tightening the fasteners (7) and (7 ') should no longer be necessary to move.



   The device according to the invention is furthermore also characterized in that a gear (8), which interacts with another gear located in the same vertical plane, is fixed on the violin axis (3), next to one of the eccentrically arranged cylinders (4). .



   Furthermore, on the same shaft of the gear (9) and fixedly connected to that gear (9), an arm (10) is mounted, which is fixed in its end with a rod (11), by means such that this rod (11) can rotate around its attachment point.



   The other end of this rod (11) is also rotatably mounted on the top end of a cam follower arm (12). This cam follower arm (12) is rotatably mounted with its lower end and is provided at approximately half height with a rotatable wheel (13), or similarly known means, which is located in the slot (14) of a slot cam (15). This slot cam (15) sits symmetrically on the bottom axis (16) of the loom and is driven in a rotary motion, forcing the wheel (13) mounted on the cam follower arm (12) to follow the course of the slot (14), thereby the cam follower arm (12) rotates back and forth around its lower attachment point in a given cycle.



   The shape of the slot (14) in the slot cam (15) is such that, if the cam (15) is divided into four equal sectors from the center, two sectors opposite each other contain portions of the slot (14) which circular arcs are centered on the center of the ridge (15), but with a noticeably different radius. The sections of the slit, which are in the other two right

  <Desc / Clms Page number 12>

 opposing sectors are identical and form a gradual transition between the slot with a large radius of curvature and the slot with a small radius of curvature.



   The operation of the device for successively adjusting the drawer according to the invention to two different heights takes place during the drive of the drawer, according to known means, to give it a reciprocating rotational movement, about the lower violin axis (3 ), to which it is attached. This is done by means of a crankshaft (16) which carries one end of a rotatably mounted drive rod (18) on the crank (17), which is mounted with its other end, rotatably, close to the top of the drawer leg (1).



   When the crankshaft is driven, the point of attachment of the drive rod (18) to the drawer leg (1) describes reciprocating motion according to the crankshaft connecting rod principle. As a result, the drawer (2) rotates forward and backward about the violin axis (3), approximately an equal angle forward and backward from the vertical position of the drawer.



   The device, according to the invention, now operates in such a way that during a fourth of a row of the groove cam (15), the cam follower arm (12) remains in the same position (following the groove according to a circular arc) so that the rod (11) does not against the arm (10) and do not turn gears (9) and (8). If we assume that the wheel (13) is in the slot (14), in the fourth part of which describes a circular arc with a small radius, the drawer (2) is in its lowest position, because the block (5) the drawer (2) does not push up.

   During the next fourth of the turn, the slot gradually merges into the arc of maximum radius, moving the cam follower arm (12) forward and the gear (9) through the arm (10) over a

  <Desc / Clms Page number 13>

 a certain angle is turned counterclockwise. The gear (9) engages the gear (8), which consequently rotates clockwise and the violin shaft (3) with the eccentric cylinders (4) on it rotates clockwise, and the block (5) on it on the bushes (4 ' ) moves upward. The blocks (5) press against the bumpers (6) and the drawer (2) moves up during this fourth part of the slot cam (15) row.



   On the next fourth of the round, the wheel (13) is located in the part of the slot that describes a large radius arc. And the drawer remains in its highest position, since cam follower arm (12), and consequently rod (11) and arm (10), do not change position.



   During the next fourth of the round, the wheel (13) is in the portion of the slot (14) that forms the gradual transition between the large radius arc and the small radius arc. The cam follower arm (12) rotates rearward about its lower mounting point, so that the arm (10) connected to it by the rod (11) follows this movement.



   The gear (9) rotates clockwise, the gear (8) counterclockwise, and dagrrlnor nnk rlp violin shaft (3) and eccentric cylinders (4) located on the shaft (3).



  The blocks (5) move downwards and allow the drawer (2) to return to its lowest position, after which the full cycle can start again.



   This cycle of up-and-down movement of the drawer (2) is now brought to a specific permanent dependence on the reciprocating movement of the drawer (2) by means of the adjustment of the groove cam (15) and its rotation speed ( 2) driven by the crankshaft (16). This dependence on both cycles should now be such that when the drawer (2) moves forward, the drawer is raised from its lowest position to its uppermost position, or from its uppermost position to the

  <Desc / Clms Page number 14>

 lowest, and that when the drawer moves backward, the drawer remains either in its lowest or highest position.

   Furthermore, a half turn of the slot cam, and thus of the bottom shaft, corresponds to a full turn of the crankshaft, so that during one backward and forward movement of the drawer, (one cycle), the drawer moves downward - while moving forward moving - and staying down - during moving backward - and during the subsequent cycle, the drawer moving upward - during moving forward - and up remaining - during moving backward.



   Thus, on two successive impacts, the drawer, and the gripper drive device carried by it, in the rear position of the drawer, one time in a lowest position and the next time in the highest position of the drawer, whereby the grippers are successively positioned at the height of the drawer. upper part and at the level of the lower part, along the warp threads and being able to move in the shed, with a smaller shed opening, than was the case according to known devices.



   Furthermore, a device (figures 3a to 3d) according to the invention is also provided, for driving the grippers (20), the operation of which takes place in cooperation with the forward and reverse moving drawer (2).



   The gripper rods with the grippers thereon are located on flexible belts which are provided with closely spaced rectangular openings, which fit on the teeth of the drive gear (21), which is on the drawer (2) on an axis, perpendicular to the direction of impact .



   Now turning the left gear (21), now 11 '1 friction drive of the grippers (20) onto the gripper rods, to rotate those grippers (20) in and out of the shed. The device for driving the grippers (20) according to the invention is therefore characterized in that on the same shaft where the driving gear (21) is

  <Desc / Clms Page number 15>

 another gear (22) is positioned along its front that cooperates with a gear (23) located in the same plane above it, which is also arranged on the tray. On the same shaft, which extends in chain direction and on which the sprocket (23) rotates, is placed behind it, there is a bevel gear (24) co-operating with another bevel gear (25) rotating on an axis parallel to the impact device lies.

   An upwardly extending arm (26) is mounted on the latter bevel gear (25). This arm (26) is pivotally connected at the top to a rod (27) pivotally connected at its other end to a plain gear (28) driven through another gear (29) mounted on the crankshaft (16) . This gear (29) is located under ribbon, tgnrlwlpl (28), in the same vertical plane. The drive of both grippers (20) is each achieved by means of an identical device, as described above.



   The operation of this drive system for the grippers according to the invention is elucidated with reference to Figures 3a to 3d, which show four successive positions of the drawer (2). The point of attachment of the rod (27) to the arm (26) of the bevel gear (25) is indicated by the letter A, while the other point of attachment of the rod (27), to the gear (28), by the letter B is designated.



   In a first position (fig. 3a) the drawer (2) is in its front position. At that point, point B is in the forward position. The arm (26) is pulled back. The drawer (2) is ready to start moving backwards.



   In the second position (fig. 3b), the drawer is half way through its movement backwards, in a vertical position. Meanwhile, the drive of the gear (29) through the crankshaft has ensured that the gear (28)

  <Desc / Clms Page number 16>

 has made half a turn, in w11rzin. Hot point B is now in the rearmost position. The displacement of the point B as a result of the rotation of the gear wheel (28) by half a rotation is determined (by the choice of the distance of the point B from the center) that it is equal to the displacement of the point A, due to the drawer movement. Consequently, the position of the arm (26) relative to the drawer (2) does not change and the grippers (20) are not yet driven.



   In a third position (fig. 3c), the drawer is in its rearmost position. Meanwhile, the crankshaft has caused the gear (28) to rotate back clockwise by half a turn, so that point B is now in its forward position. Point B moved forward in the previous phase, while point A was pushed backward by the drawer movement. Consequently, it cannot be otherwise that one of the two end points must have changed its relative position relative to the drawer, and the only possibility for this is to rotate the arm (26) on which the rod (27) is fixed, whereby point A is moved forward relative to the drawer (2).

   By rotating the arm (26), the bevel gear (25) and consequently the co-acting bevel gear (24) and the gear wheel (23) standing on its shaft rotate. This gear (23) drives the drive gear (21) via the gear (22) located on its shaft. As a result of the rotation of the drive gear (21), the gripper is moved in the shed by the flexible strap on which the gripper rods are attached engaging this drive gear (21).



   In the last proposed position (Fig. 3d) of the gripper driving device (20), according to the invention, the drawer is halfway during its forward movement in the vertical position. The gear (28) has been turned half a turn further clockwise

  <Desc / Clms Page number 17>

 and point B is back in its rearmost position.



   Point A was moved forward during the previous phase due to the drawer movement, while point B was moved backward. Again, it is no different whether the relative position of one of the end points of the rod (27) must be changed. Point A is relative to. moved the drawer backwards, by rotating the arm (26), returning the bevel gear (25) to its position in figure 3a. Consequently, the gripper (20) was moved out of the shed during the previous phase.



   In a next phase, the device returns to the position shown in Figure 3a to complete the cycle. During that phase, the drawer (2) is thus moved further to the front, and the gear (28) is turned half a turn further, so that point B is now back in its forward position. Both point A and point B have been moved forward an equal distance so that the relative position of point A with respect to the drawer (2) has not changed. Consequently, the gripper (20) remains stationary since no drive has happened.



   Obviously, the gripper drive and the up and down drawer movement, according to the invention, now take place simultaneously, so that it is not entirely correct when we say that after the position of figure 3d, the situation of figure 3a is obtained again. This is only true with regard to the gripper drive mechanism, the drawer is changed in height during the forward movement.



   Such a device for driving a gripper is situated on either side of the weaving machine, each for driving one of the grippers.



   In deviating embodiments, one or more of the gears can be replaced by other gears, such as: sprockets with a

  <Desc / Clms Page number 18>

 chain links, belt transmissions, and all similar means.



   In addition, protruding blocks can also be provided on the violin shaft (3), which, when rotating the shaft (3) for lowering and / or raising the drawer, ensure that the end of that rotary movement occurs with a damped shock, by to cause these blocks to bump against elastic blocks, when the drawer is in its lowest and / or highest position.



   An advantage of the invention lies in the fact that the shed opening may be considerably smaller so that the grippers can be in the shed, so that each gripper is at the level of the weft to be inserted. This is made clear with reference to Figures 1a and 1b. There, the shed opening is compared in a device with the grippers at a fixed height with that in a device with the grippers adjustable at a different height, according to the invention. A schematic side view of both situations is presented.



  In Figure 1a, the gripper (20) is located at a fixed height between the horizontal warp threads (30) of the top and warp threads (30 ') of the bottom with each weft. For yawning in the top (solid lines), one in two of the warp threads (30) must be pulled below the looper trajectory, while for yawning in the bottom (dashed lines) one in two of the warp threads (30 ') must be pulled above the gripper trajectory must be pulled in order for the gripper (20) to move. The gap is indicated by the arrows.



   For comparison, the impact in the top part (solid lines) and in the bottom part (dashed lines) is now shown in Fig. 1b, if the gripper (20) can be positioned at the level of the top part and the bottom part, according to the invention. The gap is again indicated by arrows.

  <Desc / Clms Page number 19>

 



   By sensitively limiting the shed opening, a whole series of advantages arise for the construction of the loom, such as: shorter drum gasses, lighter bearing of the drum, calmer moving weights on the warp thread roller, and a number of advantages of a functional nature such as, less wire breakage at the warp threads, and with the pile threads, a better pile formation because the top and bottom part are, as it were, woven one above the other and the pile threads no longer have to be pulled along to the level of top or bottom part. Furthermore, it can now also be ensured that the grippers no longer rub against the warp threads and therefore less wear occurs.



   Yet another advantage of the invention lies in the simple construction of the gripper drive device, whereby the desired drive is obtained at the desired moments by means of gears and rods.


    

Claims (1)

CONCLUSIES.   CONCLUSIONS. 1. Inrichting voor het op verschillende hoogtes instellen van de lade bij een dubbelstukweefgetouw, waarvan de aandrijf- en geleidingsinrichitng voor de grijpers, of enige andere inrichting voor het tot stand brengen van de inslag, door de vooruit en achteruit bewegende lade wordt gedragen, en waarbij de inslag gebeurt door, in de nabijheid van het achterste keerpunt van de lade, afwisselend in twee boven elkaar gelegen lagen naast elkaar liggende kettingdraden, een inslagdraad doorheen de, beurtelings in elke laag gevormde gaap te brengen, gekenmerkt doordat de onderdelen (4), waarop de lade (2), vooruit en achteruit roteerbaar bevestigd is, zelf zodanig opgesteld zijn dat ze kunnen verdraaid worden of vastzitten op een verdraaibaar onderdeel (3), waarbij de rotatieas van die verdraaiing niet samenvalt met de rotatieas van de lade (2),   A device for adjusting the drawer to different heights in a double-piece loom, the driving and guiding device for the grippers, or any other device for creating the weft, being carried by the forward and reverse moving drawer, and the weft being done by passing, in the vicinity of the rear turning point of the drawer, alternately in two superimposed layers of warp threads one on top of the other, a weft thread through the shed formed alternately in each layer, characterized in that the parts (4) , on which the drawer (2) is mounted rotatably forwards and backwards, are themselves arranged so that they can be rotated or fixed on a rotatable part (3), the rotation axis of that rotation not coinciding with the rotational axis of the drawer (2 ), waardoor de hoogte van de rotatieas van de lade (2), en bijgevolg van de lade (2) zelf en van de erop staande grijpers of andere inrichting voor het bekomen van de inslag, kan gewijzigd worden, terwijl de verdraaiing van de onderdelen (4), en bijgevolg de hoogteverandering van de lade (2), bekomen wordt door middel van een nok (15), waarvan de nolvolgarm (12), via een stang (11) een koppel kan overbrengen op de onderdelen (4) of op de vast ermee verbonden onderdelen (3), waarbij de door de nok (15) opgelegde volgweg voor de nokvolgarm ervoor zorgt dat de hoogte van de lade (2) alterneert tussen een hoogste en een laagste stand, zodanig dat de grijpers, of andere inslaginrichting, zieh afwisselend op de hoogte van de bovenste laag en van de onderste laag kettingdraden bevindt voor de inslag in de beurtelings in die lagen gevormde gapen. <Desc/Clms Page number 21> 252.  allowing the height of the axis of rotation of the drawer (2), and thus of the drawer (2) itself, and of the grippers or other means of obtaining the weft, to be changed while the parts (4) are rotated ), and consequently the height change of the drawer (2), is obtained by means of a cam (15), of which the follower arm (12) can transmit a torque to the parts (4) or to the parts via a rod (11). rigidly connected parts (3), the cam follower path imposed by the cam (15) causing the height of the drawer (2) to alternate between a highest and a lowest position, such that the grippers, or other impact device, alternately at the height of the top layer and of the bottom layer, warp threads for the weft are alternately formed in those layers.  <Desc / Clms Page number 21>   252. Inrichting voor het op verschillende hoogtes instellen van de lade bij een dubbelstukweefgetouw, volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de lade (2) op minstens één plaats van de onderzijde met een bus (4') of gelijkaardige inrichting die een verdraaibare bevestiging toelaat, verbonden is, waarbij die bus (4') of gelijkaardige inrichting verdraaibaar bevestigd is rond een cylindrisch gedeelte (4), dat vast op een verdraaibare as (3) staat, en dat excentrisch ten opzichte van de rotatieas van die as (3) opgesteld is, terwijl gedurende het vooruit en achteruit roteren van de lade (2)-waarbij de bus (4') of gelijkaardige inrichting verdraait om het gedeelte (4), dat excentrisch op de as (3) staat - de lade (2), op en neer kan bewogen worden, door het heen en weer verdraaien van de as (3), en bijgevolg ook van het excentrisch gedeelte (4), waarop de lade (2)  Device for adjusting the drawer to different heights with a double loom, according to claim 1, characterized in that the drawer (2) at least at one location from the bottom with a sleeve (4 ') or similar device permitting a rotatable fastening, connected, said sleeve (4 ') or similar device rotatably mounted about a cylindrical portion (4) which is fixed on a rotatable shaft (3) and arranged eccentrically with respect to the axis of rotation of that shaft (3) while during forward and reverse rotation of the drawer (2) - whereby the sleeve (4 ') or similar device rotates about the portion (4) that is eccentric on the shaft (3) - the drawer (2), can be moved up and down by turning the shaft (3) back and forth, and consequently also of the eccentric part (4) on which the drawer (2) verdraait, waarbij een gleufnok (15), een nokvolgarm (12) vooruit en achteruit doet roteren, waarbij die nokvolgarm (12) via een stang (11) verbonden is met een vaste arm (10) op een tandwiel (9) of ander overbrengingsmiddel, die bijgevolg heen en weer wordt verdraaid, en deze beweging overbrengt op een samenwerkend tandwiel (8) of ander overbrengingsmiddel, dat vaststaat op de as (3), zodat uiteindelijk de lade (2) op en neer wordt bewogen.  rotates, wherein a slot cam (15) rotates a cam follower arm (12) forward and backward, said cam follower arm (12) being connected via a rod (11) to a fixed arm (10) on a gear (9) or other transmission means , which is thus rotated back and forth, transmitting this movement to a co-operating gear (8) or other transmission means fixed on the shaft (3), so that in the end the drawer (2) is moved up and down. 3. Inrichting voor het op verschillende hoogtes instellen van de lade bij een dubbelstukweefgetouw volgens conclusies 1 en 2, met het kenmerk dat de gleuf (14) van de gleufnok (15) of de door de nokvolgarm (12) te volgen weg van een anders uitgevoerde nok, een verloop heeft dat, wanneer men de nok vanuit het rotatiecentrum in vier identieke cirkelsektoren van elk 900 verdeelt, in twee diametraal tegenover elkaar gelegen sektoren een cirkelboog beschrijft met het rotatiecentrum als middelpunt, waarbij de straal van die cirkelbogen in de <Desc/Clms Page number 22> ene sektor merkelijk groter is dan in de andere sektor, en in de twee andere diametraal tegenover elkaar gelegen sektoren een identieke vorm beschrijft die aansluit op de genoemde gedeelten in de aanliggende sektoren, Device for adjusting the drawer to different heights with a double loom according to claims 1 and 2, characterized in that the slot (14) of the slot cam (15) or the path to be followed by the cam follower arm (12) is different cam, which has a gradient that, when the cam is divided from the center of rotation into four identical circular sectors of 900 each, in two diametrically opposite sectors describes a circular arc with the center of rotation, the radius of those circular arcs in the  <Desc / Clms Page number 22>  one sector is considerably larger than in the other sector, and in the two other diametrically opposite sectors describes an identical shape which connects to the above-mentioned parts in the adjacent sectors, er een geleidelijke overgang tussen vormend door een gelijkmatige wijziging van de afstand tot het rotatiecentrum, terwijl met de nok (15) een nokvolgarm (12) samenwerkt die in zijn onderste uiteinde roteerbaar opgesteld is, en hoger gedwongen wordt de gleuf (14), of door een andere nok voorziene volgweg te volgen, en bovenaan verbonden is met de stang (11) die de verbinding maakt met arm (10) op tandwiel (9).  there is a gradual transition between forming by evenly changing the distance to the center of rotation, while the cam (15) interacts with a cam follower arm (12) rotatably disposed in its lower end and forces the slit (14) higher, or follow the path provided by another cam, and at the top is connected to the rod (11) which connects to arm (10) on gear (9). 4. Inrichting voor het op verschillende hoogstes instellen van de lade bij een dubbelstukweefgetouw, volgens conclusies 2 en 3, met het kenmerk dat elk ladebeen (1) van de lade (2) op een bus (4') bevestigd is, aan een balkvormig blok (5) dat niet radiaal vaststaat op het manteloppervlak van die bus (4'), en zieh uitstrekt, vanaf de onderzijde van elk ladebeen (1), langs de voorzijde ervan naar boven toe, waarbij boven elk blok (5) zieh een stootrand (6) uitstrekt die deel uitmaakt van het ladebeen (1), en waarbij de verbinding van elk . ladebeen (1) aan een blok (5) gebeurt door middel van bouten (7) en (7') of gelijkaardige bevestigingsmiddelen, die enerzijds een verbinding maken tussen het blok (5) en de erboven gelegen stootrand (6), en anderzijds tussen het blok (5) en de voorzijde van het ladebeen (1). Device for adjusting the drawer to different heights with a double loom according to claims 2 and 3, characterized in that each drawer leg (1) of the drawer (2) is mounted on a bush (4 '), on a beam-like block (5) which is not radially fixed to the jacket surface of said sleeve (4 ') and extends from the bottom of each drawer leg (1) upwardly along its front, above each block (5) bumper (6) that forms part of the drawer leg (1), and the connection of each. drawer leg (1) to a block (5) is done by means of bolts (7) and (7 ') or similar fasteners, which on the one hand make a connection between the block (5) and the abutting bumper (6), and on the other hand between the block (5) and the front of the drawer leg (1). 5. Inrichting voor het op verschillende hoogtes instellen van de lade van een dubbelstukweefgetouw, volgens een of meerdere van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de gleufnok (15) vast opgesteld is op de onderas van het weefgetouw, of op een andere as waarbij die as (en bijgevolg de gleufnok (15)) één volledige omwenteling maakt gedurende twee toeren van de krukas <Desc/Clms Page number 23> (16) die de voorwaartse en achterwaartse ladebeweging veroorzaakt, terwijl de opstelling van de gleufnok (15) op zijn aandrijvingsas zodanig is dat d e hoogteveranderingen van de lade (2) gebeuren tussen twee inslagen in, vanaf dat een inslagdraad doorheen de gaap gebracht is, en de lade (2) op een vaste hoogte blijft gedurende de fase waarin de inslag gedaan wordt. Device for adjusting the drawer of a double loom to different heights, according to one or more of the preceding claims, characterized in that the groove cam (15) is fixedly mounted on the bottom axis of the loom, or on another axis, wherein that shaft (and consequently the slot cam (15)) makes one full revolution for two revolutions of the crankshaft  <Desc / Clms Page number 23>  (16) causing the forward and backward drawer movement, while the arrangement of the slot cam (15) on its drive shaft is such that the height changes of the drawer (2) occur between two wefts, since a weft thread has been passed through the shed, and the drawer (2) remains at a fixed height during the weft stage. 6. Dubbelstukweefgetouw waarvan de aandrijf-en geleidingsinrichitng voor de grijpers, of enige andere inrichting voor het tot stand brengen van de inslag, door de vooruit en achteruit bewegende lade wordt gedragen, en waarbij de inslag gebeurt door, in de nabijheid van het achterste keerpunt van de lade, afwisselend in twee boven elkaar gelegen lagen naast elkaar liggende kettingdraden, een inslagdraad doorheen de, beurtelings in elke laag gevormde gaap te brengen, met het kenmerk dat er een inrichting voorzien is voor het op verschillende hoogtes instellen van de lade, volgens een of meerdere van de voorgaande conclusies. 6. Double-loom, the gripper drive and guiding device, or any other weft-making device, being carried by the drawer moving forward and backward, the weft being by, in the vicinity of the rearmost turning point of the drawer, alternately in two superimposed layers adjacent warp threads, to insert a weft thread through the shed formed alternately in each layer, characterized in that a device is provided for adjusting the drawer to different heights, according to one or more of the preceding claims. 7. Aandrijfinrichting voor de grijpers of gelijkaardige middelen van een weefgetouw, waarbij deze door de vooruit en achteruit bewegende lade worden gedragen, en de aandrijving van die grijpers of gelijkaardige middelen gebeurt door middel van een op de lade opgesteld aandrijftandwiel (21) of gelijkaardig middel, dat door heen en weer te verdraaien de grijpers, of gelijkaardige middelen, in en uit de gaap kan bewegen, met het kenmerk dat het aandrijftandwiel (21) van elke grijper (20) of gelijkaardig middel, aangedreven wordt door een tandwieloverbrenging, of enig andere overbrengingsinrichting die op de lade opgesteld is, waarbij een draaibaar overbrengingsmiddel (25) van deze overbrengingsinrichting verbonen is, via een stang (27), met een ronddraaiend onderdeel (28) dat op een niet- bewegend gedeelte van het weefgetouw vaststaat, 7. Driving device for loom grippers or similar means, which are carried by the drawer moving forwards and backwards, and the driving of said grippers or similar means is effected by means of a driving gear (21) or similar means arranged on the drawer , that by rotating back and forth the grippers, or similar means, can move in and out of the shed, characterized in that the driving gear (21) of each gripper (20) or similar means is driven by a gear transmission, or some other transfer device arranged on the tray, wherein a rotatable transfer means (25) of this transfer device is connected, via a rod (27), with a rotating part (28) fixed on a non-moving part of the loom, zodat <Desc/Clms Page number 24> een verplaatsing in de ene of andere zin in langsrichting van de stang (27) ten opzichte van de lade (2)-veroorzaakt door het ronddraaien van het bevestigingspunt op het onderdeel (28) in kombinatie met de voorwaartse en achterwaartse ladebeweging-een aandrijving van een aandrijftandwiel (21) of gelijkaardig middel in de ene of de andere draaizin veroorzaakt, doordat de stang (27) d e overbrengingsinrichitng op de lade (2) aandrijft, waarbij de heen-en weerdraaiende aandrijftandwielen of gelijkaardige middelen de grijpers over een voldoende afstand in de gaap bewegen en terugtrekken.  so that  <Desc / Clms Page number 24>  longitudinal displacement of the rod (27) relative to the drawer (2) in one sense or another - caused by the rotation of the attachment point on the part (28) in conjunction with the forward and reverse drawer movement - a drive of a drive gear (21) or similar means in one sense of rotation, because the rod (27) drives the transmission device on the tray (2), the reciprocating drive gears or similar means moving the grippers a sufficient distance move the yawn and withdraw. 8. Aandrijfinrichting voor de grijpers of gelijkaardige middelen van een weefgetouw, volgens conclusie 7, met het kenmerk dat het uiteinde van de stang (27) dat bevestigd is aan het ronddraaiend onderdeel (28) zieh het verst naar achter bevindt, gezien vanaf het andere uiteinde van de stang (27), volgens zijn langsrichting, als de lade (2) halverwege een voorwaartse of een achterwaartse beweging is, en zich het verst naar voor bevindt, gezien vanaf het andere uiteinde van de stang (27), volgens zijn langsrichting, als de lade (2) zieh in haar voorste of achterste keerpunt bevindt, waarbij het ronddraaiend onderdeel (28), twee volledige toeren uitvoert gedurende één volledige cyclus van de ladebeweging (een toer van de krukas (16)) 9.   A loom gripper or similar drive device according to claim 7, characterized in that the end of the rod (27) attached to the revolving member (28) is furthest backward when viewed from the other end of the bar (27), along its longitudinal direction, if the drawer (2) is in the mid-forward or backward movement, and is furthest forward, viewed from the other end of the bar (27), along its longitudinal direction , when the drawer (2) is in its front or rear turning point, with the rotating part (28) performing two full revolutions during one full cycle of the drawer movement (one crankshaft rotation (16)) 9. Aandrijfinrichting voor de grijpers of gelijkaardige middelen van een weefgetouw volgens conclusie 7 en 8, met het kenmerk dat de grijpers of gelijkaardige middelen zich in de gaap bewegen als de arm (26) naar voor geduwd wordt, en uit de gaap bewegen als de arm (26) naar achter wordt getrokken, terwijl die aandrijvingen gebeuren als de ladebewegingsrichting tegengesteld is aan de bewegingsrichting van het bevestigingspunt van de stang (27) op het ronddraaiend <Desc/Clms Page number 25> onderdeel (28), zodat de grijpers of gelijkaardige midelen in de gaap bewegen gedurende de tweede helft van de achterwaartse ladebeweging en uit de gaap bewegen gedurende de eerste helft van de voorwaartse beweging van de lade (2).  Loom grippers or similar means according to claims 7 and 8, characterized in that the grippers or similar means move in the shed when the arm (26) is pushed forward and move out of the shed as the arm (26) 26) is pulled back, while those drives are done when the drawer movement direction is opposite to the direction of movement of the rod attachment point (27) on the rotary  <Desc / Clms Page number 25>  part (28) so that the grippers or similar means move in the shed during the second half of the backward drawer movement and move out of the shed during the first half of the forward movement of the drawer (2). 10. Weefgetouw met vooruit en achteruit bewegende lade met het kenmerk dat de lade (2) een aandrijfinrichting voor de grijpers of gelijkaardige middelen draagt volgens de conclusies 7 t/m 9. Loom with drawer moving forwards and backwards, characterized in that the drawer (2) carries a driving device for the grippers or similar means according to claims 7 to 9. 11. Dubbelstukweefgetouw, volgens conclusie 6, met het kenmerk dat de lade (2) een aandrijfinrichting voor de grijpers of gelijkaardige middelen draagt volgens conclusies 7 t/m 9.   Double-piece loom according to claim 6, characterized in that the drawer (2) carries a gripper drive device or similar means according to claims 7 to 9.
BE9000002A 1990-01-02 1990-01-02 Face-to-face loom with shuttle that can be set at different heights, andgripper driving device driven by the shuttle movement BE1003247A7 (en)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9000002A BE1003247A7 (en) 1990-01-02 1990-01-02 Face-to-face loom with shuttle that can be set at different heights, andgripper driving device driven by the shuttle movement

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9000002A BE1003247A7 (en) 1990-01-02 1990-01-02 Face-to-face loom with shuttle that can be set at different heights, andgripper driving device driven by the shuttle movement

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1003247A7 true BE1003247A7 (en) 1992-02-04

Family

ID=3884614

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE9000002A BE1003247A7 (en) 1990-01-02 1990-01-02 Face-to-face loom with shuttle that can be set at different heights, andgripper driving device driven by the shuttle movement

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE1003247A7 (en)

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1003247A7 (en) Face-to-face loom with shuttle that can be set at different heights, andgripper driving device driven by the shuttle movement
BE1008130A4 (en) GRONDKETTINGGARENSCHEIDINGS- AND TENSION DEVICE FOR weaving, ESPECIALLY for carpet and VELVET LOOMS.
BE1016753A3 (en) METHOD AND DEVICE FOR FORMING A LENO TISSUE WITH A WEAVING MACHINE.
BE1008975A5 (en) Jacquard WITH rigging.
NL8006157A (en) Device for changing the stop position of a reed.
US3752195A (en) Loom
BE1004954A3 (en) Device for driving a mechanism in WIRES RAND weaving machines.
BE1000885A5 (en) Method and apparatus for weaving fabrics by rod looms.
US413440A (en) Algernon f
BE1013285A3 (en) METHOD AND APPARATUS FOR SUPPORTING A SCISSORS CHAIN ​​WIRES in a weaving machine.
US4235083A (en) Method and apparatus for producing patterned effect on knitted fabric
BE868946A (en) DEVICE FOR DRIVING AT LEAST ONE GRIPPER OF A WEAVING MACHINE
BE1016428A6 (en) Heddle frame drive system for weaving loom, allows path of lever and frame to be altered without changing end position of lever or frame
US5505231A (en) Projectile guiding elements synchronously movable with a full width power loom sley
BE1024030B1 (en) JACQUARD WITH RENEWED DRIVE SYSTEM
NO169528B (en) DEVICE FOR DIVISION OF SQUARE BLOCKS OF DEFROZEN FOOD AND FOR LITTLE SQUARE UNITS (PLATES).
BE1013676A6 (en) Method and equipment for weaving in an effect thread
EP0131495A1 (en) Device for making a lenoshed selvedge in looms
BE1002081A3 (en) DEVICE FOR PRESENTING weft threads in weaving machines.
JP3377166B2 (en) Pile forming equipment
BE1012206A3 (en) Loom AND METHOD FOR MANUFACTURING OF CELLS WITH FIGURE forming weft threads, SUCH kelim or GOBELIN-TISSUE.
BE1010343A4 (en) Double gripper loom
US402354A (en) schmiek
FR2467897A1 (en) DRAWING DEVICE BETWEEN A RATIERE AND THE FRAMES OF A WEAVING
US441303A (en) Terry-loom

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Owner name: KERKHOVE ANTOON

Effective date: 19940131