NL9401397A - Inrichting voor het bevestigen van een voorwerp, meer in het bijzonder een leiding, aan een wand. - Google Patents

Description

Korte aanduiding; Inrichting voor het bevestigen van een voorwerp, meer in het bijzonder een leiding, aan een wand.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het bevestigen van voorwerp aan een «and, bestaande uit een van een langssleuf voorzien koharvormig draagprofiel en een van een kop en van schroefdraad voorziene draadstang, waarbij de door da sleuf naar buiten reikende draagstang net zijn hamerkcp achter da randen van da langssleuf grijpt en door middel van een van buiten tegen da da sleufWand bevattende «and aanliggende moer vastzetbaar ie.

Een dergelijke bevestigingainrichting is wlgnmnnn bekend en wordt onder andere toegepast voor hst bevestigen c.q. cphangen van leidingen (pijpen) langs horizontale of vertikale wanden.

Het draagprofiel wordt daarbij eerst tegen de dragende wand bevestigd, waarna de draagstang wordt geplaatst door deze met zijn veelal als hamerkop uitgevoerde kop gericht door de langssleuf te steken, daarna een kwartslag te draaien en vervolgens met de moer vast te zetten. Veelal wordt daarbij tussen de de sleuf bevattende profielwand en de moer nog een cnderlegring aangebracht. Het vrij uitstekende draagstangeinde vormt daarbij het eigenlijke ophang- of bevestigingspunt voor de leiding en is veelal uitgevoerd als draadeinde, waarop later een de te bevestigen leiding omgewende beugel kan worden geschroefd.

In de regel gaat het hierbij om betrekkalijk grote aantallen bevestigingspunten, waarvan de plaats veelal - door verschuiven in hst betreffende draagprofiel - moet worden bijgesteld vóór de definitieve bevestiging van de leiding (en) kan plaatsvinden. De daarbij noodzakelijke handelingen, waaronder het eerst los-vast aandraaien van de moer, het weer losdraaien van de moer en het vervolgens opnieuw aandraaien van de moer, maken hst montagewerk lastig en tijdrovend, en wel in het bijzonder bij vertikaal georiënteerde draagprofielen, daar de draagstangen dan op hun voorlopige plaats reeds betrakkelijk strak moeten warden vastge-schzoefd om spontane verschuivingen te vermijden.

De uitvinding m beoogt aan het zojuist genoemde bezwaar te komen.

Volgens de uitvinding wordt dit doel daardoor bereikt, dat tussen de de sleuf bevattende profielwand en de moer een in de richting van de kop voorgespannen veerelement is aangebracht.

Door de volgens de uitvinding toegepaste maatregel is het mogelijk, de draagstang - in een uitgangstoestand, waarin het veerelement de voor het inbrengen van de kop benodigde afstand tussen kop en moer onder voorsparming overbrugt - onder (vertier) samendrukten van het veerelement, eenvoudig op zijn plaats te "klikken". Nadat de (hamer)kop daarbij gericht door de sleuf heen is gestoken en de stang een kwartslag is gedraaid, houdt het terugverende veerelement de draagstang aldus op zijn voorlopige plaats vast, terwijl het zijwaarts verstellen van de draagt stang in de sleuf mogelijk blijft. In principe woedt de moer daarbij pas "beroerd", nadat deze definitief dient te warden aangedraaid.

Ben voarkeursuitvoerlng van de inrichting volgens de uitvinding woedt daardoor geksnaarkt, dat het veerelement een rond de schacht van de draagstang zittende echroefveer is, die uitsteekt vanuit een ringvormige verwijding van het gat van de verhoogd uitgevoerde moer, waarbij de axiale lengte van de verwijding tenminste gelijk is aan de hoogte van de schroefveer in geheel samengedrukte toestand.

De uitvinding wordt hieronder aan de hand van de tekening met een uitvoeringsvoorbeeld nader toegelicht.

Fig. 1 toont een doorsnede van het draagprofiel en de daaraan bevestigde draagstang van de bevestigings inrichting volgens de uitvinding; fig. 2 is een doorsnede volgens de lijnen II-II in fig. 1 en fig. 3 toont een doorsnede als in fig. 1, doch waarbij het draagprofiel en de draagstang nog los van elkaar staan en een voorbereidende montagepositie ten opzichte van elkaar innemen.

De in de tekening weergegeven bevestigingsinrichting bestaat uit een draagrail 1 en een draagstang 2.

De draagrail 1 wordt gevormd door een kokerprofiel, dat met de wand la tegen een bijvoorbeeld vertikale draagwand wordt bevestigd (geschroefd).

In de tegenoverliggende wand Ib bevindt zich een langssleuf 3.

De draagstang 2 heeft in dit voorbeeld een hamerkopvormig uitgevoerde kop 4 van een op zichzelf bekend type.

Op de van schroefdraad voorziene schacht van de draagstang 2 zitten een platte onderlegring 5 en een moer 6. De verhoogd uitgevoerde moer 6 is bij 7 verwijd onder vorming van een ringvormige ruimte voor het opnemen van een de stangschacht cmgevende echroefveer 8, die met zijn bovenste einde tegen de onderlegring 5 drukt.

Fig. 1 toont de bevestigingsinrichting in de toestand, waarin de draagrail 1 en de draagstang 2 "voorlopig" aan elkaar zijn bevestigd. De draagstang 2 grijpt daarbij met de beide in dwarsrichting uitstekende "vleugeldelen" van de hamrrlmp 4 achter de de sleuf 3 begrenzende wand- delen lb.

Fig. 2 toont de draagstang met de hamerkop in een positie, waarin deze tegen een (verdere) draaibcwoging naar links geborgd ligt.

In de toestand volgens fig. l zit de draagrail met zijn wanddelen 3b verend geklemd tussen de hamerkop 4 enerzijds en de verend aangedrukte cnderlegring 5 anderzijds. In deze toestand houdt de voorgespannen veer 8 de draagstang 2 enerzijds voldoende stevig in een voorlopige positie ten opzichte van de draagrail 1 vast, terwijl de stang anderzijds toch ganakkelijk met de hand is te verstellen naar een definitieve positie.

In de toestand volgens fig. 1 wordt tenslotte - nadat da stang 2 in zijn definitieve positie is geschoven - de moer 6 aangedraaid, waardoor deze rechtstreeks tegen de cnderlegring aangeklemd koot te liggen en de daarbij verder ingedrukte veer 8 geheel in de ringvormige ruimte 7 van de moer 6 wordt epgenemen.

In fig. 3 is aangegeven, hoe de nog los van elkaar staande draagrail 1 en draagstang 2 met elkaar kunnen warden verbanden.

Vanuit de in fig. 3 weergegeven onderlinge positie, waarbij de hamerkop met zijn grootste afmeting volgens de langsrichting van de sleuf 3 gericht ligt, de moer 6 dezelfde positie op de stang inneemt als in fig. 1 en de voorgespannen veer 8 de onderlegring 5 tegen de onderzijde van de kop 4 aandrukt, wordt de draagstang 2 eenvoudig in de richting van pijl P tegen de (vastzittende) draagrail gedrukt. De gericht liggende kop 4 beweegt daarbij door de sleuf 3 heen naar binnen, terwijl de cnderlegring tegen de buitenzijde van de rail stuit en de veer 8 verder wordt ingedrukt. Zodra de hamerkop in de sleuf treedt oefent men op de stang 2 een draaimement uit, waardoor de zich door de sleuf heen bewegende hamer-kop een kwartslag maakt, welke de hamerkop in de in fig. 2 weergegeven borgpositie brengt.

Het zal duidelijk zijn, dat de kleinste dwarsaflneting van de hamerkop 4 ook een weinig groter mag zijn dan de breedte van de sleuf 3. In dat geval zal de draagstang 4 in een met fig. 3 vergelijkbare uibgangs-toestand een weinig schuin moeten worden ingestoken, zodat de hamerkop dan eerst met de mie langsrand en vervolgens met de andere langsrand achter de betreffende wanddelen 1b kan grijpen.

De term "kop" dient ruim te worden opgevat en strekt zich met name ook uit tot een op het betreffende uiteinde van de draagstang geschroefd, als kop dienend moerelement. Dit moerelement kan eventueel hamerkopvormig zijn uitgevoerd dan wel anderszins zijn voorzien van met de binnenwand van het draagprofiel samenwerkende, tegen draaien borgende vlakken.

Daarbij is ook het inbrengen van de kop via een einde van het draag-profiel mogelijk.

Claims (2)

1. Inrichting voor het bevestigen van voorwerp aan een wand, bestaande uit een van een langssleuf voorzien kotervcorig draagprofiel en een van een kop en van schroefdraad voorziene draadstang, waarbij de door de sleuf naar buiten reikende draagstang eet zijn haeazkop achter da randen van de langeeleuf grijpt en door middel van een van buiten tegen de de sleuftoand bevattende wand aanliggende moer vastzetbaar is, eet bet kanarie, dat tussen de de sleuf bevattende profielwand en de moer een in de richting van de kop voorgespannen veereleennt is aangefaracht.

2. Inrichting volgens conclusie l, nat het kanarie, dat het veer-element een rond de schacht van de draagstang zittende schtoefveer is, die uitsteekt vanuit een ringvormige verwijding van het gat van de verhoogd uitgevoerde moer, waarbij de axiale lengte van de verwijding tenminste gelijk is aan de hoogte van de schroefveer in geheel samengedrukte toestand.