NL9401309A - Inrichting voor het afschermen van een opening. - Google Patents

Description

Inrichting voor het afschermen van een opening.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het afschermen van een opening omvattende een eerste deel en een tweede deel, waarbij het eerste deel omvat een aantal op afstand liggende langsstaven verbonden door een aantal dwarsstaven teneinde een traliewerk te vormen, waarbij de ene vrije einden van de langsstaven van bevestigingsmiddelen ter bevestiging aan de begrenzing van de opening voorzien zijn, welk tweede deel omvat een met het aantal langsstaven van het eerste deel overeenkomend aantal langsstaven, waarbij de vrije einden van de langsstaven van het tweede deel voorzien zijn van bevestigingsmiddelen ter bevestiging aan de begrenzing van de opening, waarbij de andere vrije einden van de langsstaven van het eerste deel en de andere vrije einden van de langsstaven van het tweede deel ingericht zijn om elkaar verschuifbaar te ontvangen.

Een dergelijke inrichting is in de stand der techniek algemeen bekend en wordt bijvoorbeeld beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 5.283.976. Uit deze publikatie is een traliewerk bekend aan te brengen in een opening zoals een venster, lichtkoepel en dergelijke. Daarbij zijn de langsstaven in elkaar verschuifbaar aangebracht om in aanpassing voor openingen met verschillende afmetingen te voorzien.

Bovendien zijn grendelmiddelen aanwezig om eenmaal in een bepaalde positie verschoven de langsstaven ten opzichte van elkaar te fixeren om zo een stijve constructie te verkrijgen.

Hoewel een dergelijke inrichting voldoet heeft deze als nadeel verhoudingsgewijs zwaar uitgevoerd te zijn en gecompliceerd te zijn vanwege de aanwezigheid van de grendelmiddelen.

Beoogd wordt in een inrichting voor het afschermen van een opening te voorzien waarbij dergelijke grendelmiddelen niet noodzakelijk zijn en die verhoudingsgewijs licht uitgevoerd kan worden met name waar het de bevestiging met de omgevende omtreksrand betreft.

Dit doel wordt bij een hierboven beschreven inrichting verwezenlijkt doordat de langsstaven van het eerste en het tweede deel zodanig gekromd uitgevoerd zijn, dat in samengevoegde positie van het eerste en tweede deel gebolde langsstaven ontstaan.

Aan de uitvinding ligt het inzicht ten grondslag dat door de gebolde vorm bij het vanaf de "bolle" zijde opbrengen van een belasting eerst de ten opzichte van elkaar verplaatsbare langsstaven in elkaar "vastknikken". Bij verdere belasting wordt een deel.daarvan door de gekromde gedaante van de langsstaven omgezet in een naar buiten werkende kracht, d.w.z. dat de vrije einden van de langsstaven tegen de omtreksbegrenzing van de opening gedrukt worden waardoor het traliewerk volgens de uitvinding zich vastzet in de opening. Daardoor kan de bevestiging met de begrenzingsrand van de opening verhoudingsgewijs licht uitgevoerd worden. Zoals uit het bovenstaande blijkt zijn bovendien geen grendelmiddelen noodzakelijk om de langsstaven die in elkaar verschuifbaar zijn ten opzichte van elkaar te fixeren.

Begrepen zal worden dat hiermee een aanzienlijke vereenvoudiging bereikt wordt terwijl het zo verkregen traliewerk een meer esthetisch aanzien heeft.

De hierboven beschreven inrichting wordt bij voorkeur toegepast bij lichtkoepels en dergelijke waarbij de boiling naar buiten gericht zal zijn. Vooral bij lichtkoepels zal de belasting door bijvoorbeeld inbrekers of andere ongewenste personen naar beneden gericht zijn waardoor het vastklemeffect optimaal is.

Begrepen moet echter worden dat de inrichting volgens de uitvinding eveneens in niet-horizontale of zelfs vertikale positie toegepast kan worden.

De bevestiging van de ene vrije einden van de langsstaven, d.w.z. die einden van de langsstaven die niet bedoeld zijn om in elkaar te schuiven, kunnen alle in de stand der techniek bekende constructies omvatten.

Volgens een van voordeel zijnde constructie zijn ten minste aan een zijde de langsstaven scharnierend bevestigd aan de omtreksrand. Daarmee is het mogelijk het traliewerk volgens de uitvinding bij eerste montage eenvoudig te sluiten en anderzijds is het mogelijk voor onderhoudswerkzaamheden of in het geval van brand en dergelijke het traliewerk op eenvoudige wijze weg te klappen.

De aan de omtreksrand van de opening bevestigde delen van het scharnier kunnen door schroeven of door elke andere in de stand der techniek bekende verbinding aangebracht zijn. Volgens een van voordeel zijnde uitvoering zijn afschermmiddelen aanwezig die dergelijke schroeven vrijgeven in de niet-functionele stand van de inrichting volgens de uitvinding en afsluiten in de functionele stand. Dit wordt verwezenlijkt doordat de afscherming met het traliewerk volgens de uitvinding meebeweegt.

De tegenoverliggende vrije einden van de inrichting volgens de uitvinding zijn bij voorkeur voorzien van grendelmiddelen die samenwerken met de grendelmiddelen aangebracht aan de omtreksrand van de opening. Eventueel kunnen sloten of dergelijke aanwezig zijn om ontgrendeling uitsluitend door bevoegde personen plaats te kunnen laten vinden.

De uitvinding zal hieronder nader aan de hand van een in de tekening afgebeeld uitvoeringsvoorbeeld verduidelijkt worden. Daarbij tonen:

Fig. 1 in perspectivisch aanzicht de inrichting volgens de uitvinding toegepast in combinatie met een lichtkoepel;

Fig. 2 de inrichting volgens fig. 1 volgens de lijn II-1I in dwarsdoorsnede in verschillende posities;

Fig. 3 twee details van de inrichting volgens fig. 2;

Fig. 4 een bovenaanzicht van de in fig. 3 getoonde details en

Fig. 5 een detail van een gewijzigde uitvoering van de slotconstructie en fig. 6 een doorsnede volgens de lijn VI-VI in fig. 5 is.

De inrichting volgens de uitvinding is in de figuren in het geheel met 1 aangegeven. Deze is ingericht om aangebracht te worden onder een lichtkoepel 14 aangebracht in bijvoorbeeld een plat dak. Inrichting 1 bestaat uit een eerste deel 2 en een tweede deel 3. Het eerste deel 2 bestaat uit een aantal op afstand liggende langsstaven 6 verbonden door dwarsstaven 7. Het tweede deel 3 bestaat uit een aantal op afstand liggende langsstaven 5 verbonden door dwarsstaven 15. Uit de figuren blijkt dat de langsstaven 5 in langsstaven 6 kunnen schuiven (zie in het bijzonder fig. 2). Door deze verschuifbaarheid kan in optimale aanpassing aan openingen met verschillende breedten voorzien worden.

Hoewel in het bovenstaande voorbeeld een traliewerk met drie langsstaven afgebeeld is, moet begrepen worden dat elk ander aantal toegepast kan worden. Bij bredere openingen is het bovendien mogelijk een aantal inrichtingen volgens de uitvinding naast elkaar op te nemen.

De opening waarin de inrichting volgens de uitvinding aangebracht wordt is met 4 aangegeven. De begrenzingsrand daarvan is enerzijds met 16 en anderzijds met 17 aangegeven. Bevestiging van rand 16 en deel 2 vindt plaats door middel van een scharnierconstructie die nader aan de hand van fig. 3 verduidelijkt zal worden.

Daaruit blijkt dat de langsstaven 6 verbonden zijn door een doorgaande dwarsstaaf 9. Deze dwarsstaaf 9 is van openingen of uitsparingen 18 voorzien. Dwarsstaaf 9 is scharnierend aangebracht om een kleinere binnenstaaf 8. Deze is eveneens voorzien van openingen 10 voor het bijvoorbeeld daardoor aanbrengen van een schroef 11 die vast bevestigd kan worden in begrenzingsrand 16.

Zoals blijkt uit fig. 3 bevindt uitsparing 18 zich niet voor opening 10. Dat wil zeggen schroef 11 is in de in fig. 3 getoonde positie niet bereikbaar.

Indien deel 2 echter in de in fig. 2 met stippellijnen getoonde positie gezwenkt wordt, zal opening 18 voor opening 8 komen en wordt schroef 11 bereikbaar.

Dit is een bijzonder effectieve waarborg tegen misbruik omdat schroeven 11 en andere bevestigingsmiddelen slechts toegankelijk zijn in de open stand van het traliewerk volgens de uitvinding.

Het andere vrije einde van het traliewerk is voorzien van een dwarsstaaf 13. Omtreksrand 17 is voorzien van een aantal uitstekende lippen 19 die aangebracht zijn op een gemeenschappelijke drager 20 die op alle in de stand der^ techniek bekende wijzen bevestigd kan zijn aan rand 17. Lippen 19 zijn voorzien van openingen voor het daarin opnemen van sloten 12 die samen kunnen werken met in dwarsstaaf 13 aangebrachte platen.

Op deze wijze kan deel 3 vergrendeld worden aan begrenzingsrand 17.

Begrepen moet worden dat de hier getoonde constructie omgekeerd kan worden, d.w.z. dat deel 2 met enigerlei vergrendelmiddel bevestigd is aan rand 7 en deel 3 scharnierend aan rand 16 aangebracht is.

Bij montage kan de gebruiker bijzonder eenvoudig door het in elkaar schuiven van langsstaven 5 en 6 automatisch in optimale maatvoering voor de betreffende opening 4 voorzien. Na het in elkaar schuiven van de langsstaven ontstaat de in fig. 2 getoonde gebolde gedaante van de inrichting volgens de uitvinding. Bij het opbrengen van belasting zal eerst de eventueel aanwezige speling tussen langsstaven 5 en 6 weggenomen worden door het in elkaar grijpen van de einden daarvan. Bij het verder opbrengen van belasting zal een deel van de krachtcomponent het traliewerk volgens de uitvinding tegen de begrenzingsranden 16 en 17 drukken. Daardoor worden de bevestigingen aan weerszijden zoveel mogelijk ontzien en wordt bijvoorbeeld schroef 11 en slot 12 nauwelijks belast.

In fig. 5 is een verdere uitvoering van de slotconstructie volgens de uitvinding getoond. Daarbij is de drager thans met 21 aangegeven, welke bestaat uit een in hoofdzaak platte draad enerzijds voorzien van openingen 22 voor opname van schroeven 23 en anderzijds voorzien van paddestoelvormige delen 24. Deze paddestoelvormige delen 24 bestaat uit een pen 25 en een vergrote kop 26.

Bij deze uitvoering is dwarstaaf 13 van openingen 27 voorzien op de plaats van paddestoelvormige delen 24. Overigens dient begrepen te worden dat in praktijk meer van dergelijke paddestoelvormige delen 24 aangebracht zijn op drager 21 in de lengte van dwarsstaaf 13 en dat ook een overeenkomstig aantal openingen 27 in dwarsstaaf 13 aanwezig is. Deze openingen 27 zijn rond of enigszins langwerpig in hoogterichting, zoals in fig. 6 is afgebeeld. Binnen dwarsstaaf 13 bevindt zich een buis 28. Deze buis 28 is met enige speling binnen dwarsstaaf 13 heen en weer verschuifbaar en draaibaar.

Buis 28 is ter plaatse van de paddestoelvormige delen 24 voorzien van slobgaten 29. Deze bestaan uit een verhoudingsgewijs nauw deel 30 en een groter deel 32. Daarbij kan kop 26 door de opening van het grotere deel 32 treden, maar niet door de opening van nauwer deel 30. Anderzijds kan pen 25 zowel door het grote als door het nauwere deel 30 bewegen. Aan het einde van buis 28 is een slot aangebracht, dat schematisch is afgebeeld en aangegeven is met 33. Het slot is voorzien van een met de sleutel naar binnen beweegbare nok 34, die grijpt achter de aansluiting van dwarsstaaf 13 met langsstaaf 5.

De hierboven constructie werkt als volgt. Met naar binnen gebrachte nok, d.w.z. bij het vrij verplaatsbaar zijn van buis 28, wordt deze buis 28 zo ten opzichte van dwarsstaaf 13 gepositioneerd, dat het groter deel 32 van slobgat 29 zich bevindt voor opening 27. (Naar buiten gebrachte positie van het slot). Daarbij bevinden de eerste en tweede delen van de inrichting 1 zich in een enigszins ten opzichte van elkaar naar binnen geschoven positie. Vervolgens wordt dwarsstaaf 13 met opening 27 voor kop 26 gebracht. Daarna worden het eerste en het tweede deel ten opzichte van elkaar naar buiten bewogen, zodat kop 24 achtereenvolgens door opening 27 en 32 beweegt.

Dit is een stabiele positie voor de inrichting. Pas hierna behoeft de gebruiker voor vergrendeling te zorgen, hetgeen plaatsvindt door buis 28 met het slot in de tekening naar rechts te bewegen waardoor het nauwe deel 30 van buis 28 onder kop 26 komt. Door bediening van het slot valt nok 34 achter de aansluiting van langsstaaf 5 op dwarsstaaf 13 en vindt vergrendeling plaats.

Ontgrendeling vindt in omgekeerde richting plaats.

Met deze constructie is het op bijzonder eenvoudige wijze mogelijk met één slot verscheidene vergrendelingen met behulp van verscheidene paddestoelvormige delen en slobgaten en openingen te verwezenlijken.

Uit het bovenstaande blijkt dat vele verschillende varianten van slotconstructies mogelijk zijn.

Bovendien zal begrepen worden, dat naarmate de opening een grotere langsafmeting is de kromtestraal van het traliewerk groter kan zijn omdat het effect van het naar buiten drukken groter wordt.

Hoewel hierboven de uitvinding weergegeven is met langsstaven die een langwerpige dwarsdoorsnede hebben, zal begrepen worden dat elke andere gedaante toepasbaar is. Eveneens is het mogelijk dat staven 5 over staven 6 schuiven.

Bovendien kunnen de vergrendelmiddelen die in de onderhavige uitvinding als slotmiddelen getoond zijn op alle andere in de stand der techniek bekende wijzen uitgevoerd worden.

Deze en andere constructies worden geacht binnen het bereik van de onderhavige aanvrage zoals weergegeven in de conclusies te liggen.

Claims (5)

1. Inrichting voor het afschermen van een opening omvattende een eerste deel (2) en een tweede deel (3), waarbij het eerste deel omvat een aantal op afstand liggende langsstaven (6) verbonden door een aantal dwarsstaven (7) teneinde een traliewerk te vormen, waarbij de ene vrije einden van de langsstaven van bevestigingsmiddelen ter bevestiging aan de begrenzing van de opening voorzien zijn, welk tweede deel (3) omvat een met het aantal langsstaven (6) van het eerste deel (2) overeenkomend aantal langsstaven (5), waarbij de vrije einden van de langsstaven (5) van het tweede deel voorzien zijn van bevestigingsmiddelen ter bevestiging aan de begrenzing van de opening, waarbij de andere vrije einden van de langsstaven (6) van het eerste deel en de andere vrije einden van de langsstaven (5) van het tweede deel ingericht zijn om elkaar verschuifbaar te ontvangen, met het kenmerk, dat de langsstaven van het eerste en het tweede deel zodanig gekromd uitgevoerd zijn, dat in samengevoegde positie van het eerste en tweede deel gebolde langsstaven ontstaan.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de bevestigingsmiddelen van de ene vrije einden scharniermiddelen omvatten, welke scharniermiddelen enerzijds verbonden zijn met die vrije einden en anderzijds voorzien zijn van schroeven of dergelijke ter bevestiging aan de begrenzing van de opening.

3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij de ene vrije einden van afschermmiddelen (9) voorzien zijn die toegang tot de opname (10) in gebruiksstand van de inrichting beletten.

4. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de bevestigingsmiddelen van de ene vrije einden omvatten grendelmiddelen, omvattende een vast aan de begrenzing van de opening te bevestigen grendeldeel (13) en een daarmee samenwerkend op de ene vrije einden aangebracht grendeldeel.

5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij de grendelmiddelen van een slot (12) voorzien zijn.