NL9301661A - Meervoudig gasgordijn. - Google Patents

Description

MEERVOUDIG GASGORDIJN

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het gescheiden houden van gas-atmosferen. Een dergelijke werkwijze is bijvoorbeeld bekend voor het gescheiden houden van de binnen- en buiten-atmosfeer van een gebouw ter plaatse van de ingang door middel van een luchtgordijn. Een luchtgordijninrichting waarbij de bovengenoemde werkwijze wordt toegepast is bekend uit EP-A-0 362 958 van aanvraagster.

Bij een dergelijk luchtgordijn moet de luchtstroom zo goed mogelijk zich over de gehele doorgangsopening uitstrekken, tot aan de onderkant teneinde een goede werking te bereiken. Bij de stand van de techniek wordt dit bereikt door een goede gelijkrichting van de luchtstroom waardoor een minimale turbulentie optreedt ter plaatse van het grensvlak tussen de luchtstroom en de omgevingslucht, zodat de luchtstroom zo lang mogelijk zijn energie en samenstelling behoudt.

Met de üitvinding zoals gekenmerkt in conclusie 1 wordt een verdere verbetering bereikt. Evenwijdige gasstromen mengen zeer moeilijk, waardoor ter plaatse van het grensvlak weinig vermenging optreedt en de gasstroom dus relatief langdurig zijn energie en samenstelling behoudt.

Bij voorkeur wordt de maatregel van conclusie 2 toegepast. De binnenste gasstroom of -stromen wordt of worden aan weerszijden begrensd door evenwijdige gasstromen, zodat deze binnenste gasstroom of gasstromen zich vrijwel onverstoord tot aan het tegenoverliggende einde van bijvoorbeeld een doorgangsopening kan of kunnen uitstrekken. Hierdoor wordt een zeer goede scheiding van de gasatmosferen aan weerszijden bereikt.

Een verdere ontwikkeling wordt gekenmerkt in conclusie 3. Bij een temperatuurverschil van de gas-atmosfe- ren aan weerszijden kunnen de evenwijdige gasstromen zodanig geconditioneerd zijn dat een geleidelijke temperatuur-overgang optreedt.

Bij voorkeur wordt daarbij de maatregel van conclusie 4 toegepast. De buitenste gasstromen vormen nbeschermings"gasstromen van de binnenste gasstroom of -stromen. Aan de grensvlakken tussen de buitenste gasstromen en de aangrenzende gas-atmosferen treedt turbulentie en vermenging op, doch dit heeft geen nadelige invloed op de energie-inhoud en samenstelling van de binnenste gasstroom of -stromen. Deze blijft of blijven nagenoeg onverstoord.

Conclusie 6 geeft een bijzonder geschikte toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding. Hierdoor is het mogelijk om een diepvriesruimte met een temperatuur in de grootte- orde van -20°C doeltreffend gescheiden te houden van de buiten-atmosfeer met bijvoorbeeld een temperatuur van +20"C. Door de lage temperatuur bevat de lucht in de diepvriesruimte in absolute zin slechts zeer weinig vocht. Door de tenminste ene tussenliggende gasstroom te vormen van verwarmde, aan de diepvriesruimte onttrokken lucht, verkrijgt deze tussenliggende gasstroom dus een zeer lage relatieve vochtigheid. Hierdoor wordt voorkomen dat vocht in het grensvlak tussen de aan de buiten-atmosfeer grenzende buitenste gasstroom en de daaraan grenzende binnenste gasstroom condenseert, zodat op doeltreffende wijze de vorming van mist wordt voorkomen.

Bij voorkeur wordt de maatregel van conclusie 7 toegepast. Hierdoor wordt een optimale werking van de werkwijze volgens de uitvinding bereikt.

De uitvinding betreft en verschaft eveneens een gasgordijninrichting zoals gekenmerkt in conclusie 8. Gunstige uitvoeringsvormen van de gasgordijninrichting volgens de uitvinding worden gekenmerkt in de verdere onderconclu-sies.

De uitvinding zal verder worden toegelicht in de volgende beschrijving aan de hand van de bijgevoegde schematische figuur van een uitvoeringsvoorbeeld.

De figuur geeft de toepassing van de werkwijze door middel van een inrichting 4 volgens de werkwijze weer ter plaatse van een doorgangsopening 3 tussen een diepvriesruimte 1 en een buitenatmosfeer 2.

De gas-atmosfeer in de diepvriesruimte 1 is op representatieve wijze een luchtatmosfeer van -20eC. Het watergehalte van de lucht is, gezien de lage temperatuur, uiterst laag.

De gas-atmosfeer in de buitenruimte 2 is de gebruikelijke buitenlucht-atmosfeer. De lucht bevat, gezien de hogere temperatuur, een aanzienlijk grotere hoeveelheid water per volume-eenheid.

Het spreekt voor zichzelf dat het ongewenst is dat lucht uit de buitenruimte 2 terecht komt in de diepvriesruimte 1 en omgekeerd, dat lucht uit de diepvriesruimte 1 ontwijkt naar de buitenruimte 2. In de eerste plaats zou het verlies van lucht uit de diepvriesruimte 1 een warmteverlies betekenen, doordat de vervangende lucht weer afgekoeld moet worden tot de gewenste lage temperatuur en bovendien zou het binnendringen van lucht uit de buitenruimte in de diepvriesruimte 1 tot mist- en rijpvorming in deze diepvriesruimte 1 leiden.

Om nu de gas-atmosferen in de diepvriesruimte 1 en de buitenruimte 2 van elkaar te scheiden, wordt de werkwijze volgens de uitvinding toegepast. Ter plaatse van de doorgangsopening 3 wordt een gasgordijn gevormd, in dit geval een luchtgordijn, dat samengesteld is uit een aantal zich naast elkaar uitstrekkende evenwijdige gasstromen 5, 6 en 7.

Deze drie evenwijdige gasstromen 5-7, worden gevormd door middel van een gasgordijninrichting 4, welke gastransportmiddelen 12-14 omvat die aan de onderzijde uitmonden in niet nader weergegeven langwerpige gasuitblaas-organen.

Bij de weergegeven voorkeursuitvoeringsvorm zijn de gastransportmiddelen 12, 13 en 14 gedimensioneerd en ingesteld dat de gasstromen 5, 6 en 7 een in hoofdzaak gelijke snelheid en richting hebben. De gasstroom 5, die grenst aan de diepvriesruimte 1 wordt gevormd van direct aan de diepvriesruimte 1 onttrokken lucht. Evenzo wordt de gasstroom 7 die grenst aan de atmosfeer van de buitenruimte 2 gevormd door direct aan de buitenruimte 2 onttrokken lucht. De binnenste gasstroom 6 wordt bij dit uitvoerings-voorbeeld gevormd van lucht die via de aanzuigopening 16 eveneens aangezogen wordt uit de diepvriesruimte 1. In de gastransportmiddelen 13 zijn gasconditioneringsmiddelen opgenomen die hier gevormd worden door verwarmingsmiddelen. De koude droge lucht uit de diepvriesruimte wordt door deze verwarmingsmiddelen opgewarmd tot een temperatuur liggend tussen die van de diepvriesruimte 1 en de buitenruimte 2 in. De opgewarmde lucht in de gasstroom 6 heeft een zeer lage relatieve vochtigheid.

De evenwijdige gasstromen 5, 6 en 7 hebben in hoofdzaak gelijke snelheid en richting. Hierdoor treedt ter plaatse van de grensvlakken 9 en 10 tussen respectievelijk de gasstromen 5 en 6 en de gasstromen 6 en 7 slechts een geringe turbulentie en menging op. De middelste gasstroom 6 behoudt zijn energie en samenstelling nagenoeg tot aan de onderzijde van de opening 3 waardoor een effectieve scheiding wordt verkregen.

Ter plaatse van de grensvlakken 8 en 11 tussen respectievelijk de gasstroom 5 met de diepvriesruimte 1 en de gasstroom 7 met de buitenruimte 2 treedt een snelheids-verschil op waardoor een sterkere turbulentie en vermenging optreedt. Dit is echter niet bezwaarlijk, aangezien de gasstroom 5 qua samenstelling en conditionering gelijk is aan de gas-atmosfeer van de diepvriesruimte 1 en de gasstroom 7 qua conditionering en samenstelling gelijk is aan de gas-atmosfeer van de buitenruimte 2. De lucht voor de gasstroom 7 wordt via de aanzuigopening 15 aangezogen uit de ruimte 2 en door de gasstransportmiddelen 14 uit de uit-blaasopening aan de onderzijde uitgestoten.

Doordat de middelste gasstroom 6 op de beschreven wijze uit geconditioneerde droge lucht bestaat wordt mistvorming voorkomen. Bij verplaatsing door de doorgangsopening 3, bijvoorbeeld van een vorkheftruck, treedt een sterkere menging van de onderscheidenlijke gasstromen op ter plaatse van de grensvlakken 9 en 10 doch het transport van lucht uit de buitenruimte 2 naar de diepvriesruimte 1 is minimaal, zodat de genoemde mistvorming achterwege blijft.

Hoewel hierboven een uitvoeringsvoorbeeld is besproken voor het gescheiden houden van de atmosfeer in een diepvriesruimte en een buiten-atmosfeer, zijn de werkwijze en inrichting volgens de uitvinding ook voor andere toepassingen geschikt. Bij de gebruikelijke toepassing van luchtgordijnen voor het gescheiden houden van de binnen- en buiten-atmosfeer van een gebouw, zoals op gebruikelijke wijze toegepast voor winkelgebouwen en dergelijke, is de uitvinding eveneens goed toepasbaar. Het warmteverlies door het naar buiten ontwijken van warme lucht is met de uitvinding zeer gering.

De werkwijze en inrichting zijn niet beperkt tot gebruik met lucht als gas in de gasstromen. Ook andere gasatmosferen kunnen op geschikte wijze gescheiden gehouden worden. Een toepassingsvoorbeeld kan zijn in een produktie-proces waarin bepaalde bewerkingen in bepaalde gas-atmosfe-ren moeten plaatsvinden. De verschillende gas-atmosferen voor de verschillende bewerkingsstappen kunnen met de werkwijze en inrichting volgens de uitvinding goed gescheiden gehouden worden.

Eventueel kan aan de zijde van de opening waar de gasstromen naar toe gericht zijn gas worden afgezogen. In het bijzonder kunnen dan de middelste gasstroom of -stromen worden afgezogen zodat geen of slechts weinig anders geconditioneerd gas in de aangrenzende gas-atmosferen terecht komt.

Claims (12)

1. Werkwijze voor het gescheiden houden van de gas-atmosferen aan weerszijden van de opening, omvattende het vormen van een gasgordijn, zoals een luchtgordijn, waarbij het gasgordijn samengesteld wordt uit een aantal zich naast elkaar uitstrekkende evenwijdige gasstromen.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij het gasgordijn samengesteld wordt uit ten minste drie evenwijdige gasstromen.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, waarbij de gasstromen verschillend geconditioneerd zijn.

4. Werkwijze volgens conclusie 3, waarbij de buitenste gasstromen elk hetzelfde geconditioneerd zijn als de direct aangrenzende gas-atmosfeer.

5. Werkwijze volgens conclusie 4, waarbij de buitenste gasstromen gevormd worden van direct aan de aangrenzende gas-atmosferen onttrokken gas.

6. Werkwijze volgens conclusie 5 voor het gescheiden houden van de atmosfeer in een diepvriesruimte en een buiten-atmosfeer, waarbij de tenminste éne tussenliggende gasstroom gevormd wordt van verwarmde, aan de diepvriesruimte onttrokken lucht.

7. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de evenwijdige gasstromen gelijke snelheid en richting hebben.

8. Gasgordijninrichting omvattende gastransportmiddelen met een aantal zich evenwijdig naast elkaar uitstrekkende langwerpige gasuitblaasorganen voor het opwekken van een aantal zich naast elkaar uitstrekkende evenwijdige gasstromen.

9. Gasgordijninrichting volgens conclusie 8, omvattende tenminste drie evenwijdige gasuitblaasorganen.

10. Gasgordijninrichting volgens conclusie 8 of 9, omvattende gasconditioneringsmiddelen voor het conditioneren van tenminste één van de gasstromen.

11. Gasgordijninrichting volgens één van de conclusies 9 of 10, voor het gescheiden houden van de atmosfeer in een diepvriesruimte en een buiten-atmosfeer, waarbij de gasconditioneringsmiddelen verwarmingsmiddelen in een naar het tenminste éne tussenliggende gasuitblaasorgaan leidende gaskanaal omvatten.

12. Gasgordijninrichting volgens één van de conclusies 8-11, waarbij de gastransportmiddelen zodanig gedimensioneerd en ingesteld zijn dat de opgewekte evenwijdige gasstromen een gelijke snelheid en richting hebben.