NL9300496A - Inrichting voor het bewerken van zich op het land bevindende gewasresten. - Google Patents

Inrichting voor het bewerken van zich op het land bevindende gewasresten. Download PDF

Info

Publication number
NL9300496A
NL9300496A NL9300496A NL9300496A NL9300496A NL 9300496 A NL9300496 A NL 9300496A NL 9300496 A NL9300496 A NL 9300496A NL 9300496 A NL9300496 A NL 9300496A NL 9300496 A NL9300496 A NL 9300496A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
arm
support element
fastening
spring
processing member
Prior art date
Application number
NL9300496A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL9300496A priority Critical patent/NL9300496A/nl
Priority to EP19940200646 priority patent/EP0616761B1/en
Priority to DE1994624707 priority patent/DE69424707T2/de
Publication of NL9300496A publication Critical patent/NL9300496A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D80/00Parts or details of, or accessories for, haymakers
    • A01D80/02Tines; Attachment of tines

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Soil Working Implements (AREA)
  • Apparatuses For Bulk Treatment Of Fruits And Vegetables And Apparatuses For Preparing Feeds (AREA)
  • Agricultural Machines (AREA)

Description

INRICHTING VOOR HET BEWERKEN VAN ZICH OP HET LAND BEVINDENDE GEWASRESTEN
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het bewerken van zich op het land bevindende gewasresten, zoals hooi, voorzien van ten minste één om een althans overwegend opwaarts gerichte as draaibaar en aandrijf baar draagelement, waaraan via armen bewerkingsorganen zijn aangebracht, waarbij een bewerkingsorgaan is voorzien van een bevestigingsdeel dat met behulp van een klemelement tegen een armdeel is vastgezet.
Een dergelijke inrichting is bijvoorbeeld bekend uit de Europese octrooiaanvrage 0 097 801. Bij de hieruit bekende constructie is de stand van een bewerkingsorgaan verstelbaar gemaakt door een op een U-vormig deel van het bewerkingsorgaan werkende aanslag verstelbaar uit te voeren. Ofschoon effectief, is een dergelijke constructie voor het doel dat het dient betrekkelijk gecompliceerd. De onderhavige uitvinding heeft tot doel te komen tot een andere en eenvoudige constructie die hetzelfde doel dient. Overeenkomstig de uitvinding kan dit worden bereikt, wanneer de inrichting verdere bevestigingsmiddelen omvat, met behulp waarvan een bewerkingsorgaan ten opzichte van een armdeel in een eindig aantal standen kan worden versteld. Met een dergelijke constructie is een effectieve naverstelling van een bewerkingsorgaan mogelijk, zonder dat hierbij een verstelbare, en daarmee kwetsbare, aanslag nodig is.
In een verdere uitvoeringsvorm is het, overeenkomstig de uitvinding, gunstig wanneer een klemdeel is voorzien van een nok die in samenwerking met het bevestigingsdeel van een bewerkingsorgaan een eventuele verplaatsing van het bewerkingsorgaan dwars op de richting van de klemkracht in één richting tegengaat. Evenzo kunnen volgens de uitvinding de verdere bevestigingsmiddelen een van meerdere openingen voorzien bevestigingselement omvatten, dat ten opzichte van de arm is gefixeerd tegen verschuiving in of tegengesteld aan de draaiingsrichting van het draagelement. Hierbij kan het bevestigingselement zijn gefixeerd met behulp van omgezette delen die tegen de voorste en de achterste rand van een armdeel aanliggen. Conform de uitvinding kunnen de openingen in het bevestigingselement zo zijn aangebracht dat een omzetting hiervan, om een opwaarts gerichte as en over 180°, het aantal mogelijke posities van een bewerkingsorgaan, dat door het aantal openingen is bepaald, verdubbelt.
Overeenkomstig een bijzondere uitvoering van de uitvinding zijn tussen het draagelement en een arm middelen aangebracht, met behulp waarvan een arm ten opzichte van het draagelement tegen veerwerking in in hoogterichting beweegbaar is. De uitvinding omvat dan ook tevens een inrichting voor het bewerken van zich op het land bevindende gewas-resten, zoals hooi, voorzien van ten minste één om een althans overwegend opwaarts gerichte as draaibaar en aan-drijfbaar draagelement, waaraan via armen bewerkingsorganen zijn aangebracht, waarbij tussen het draagelement en een arm veermiddelen zijn aangebracht, met behulp waarvan een arm ten opzichte van het draagelement tegen veerwerking in in hoogterichting beweegbaar is. Overeenkomstig de uitvinding kunnen de veermiddelen een verenstalen strip omvatten, die aan het ene uiteinde met een draagelement is verbonden en aan het andere uiteinde met een arm. In een gunstige uitvoering omvat de drager, volgens de uitvinding, een kap met de vorm van een omgekeerde schotel, tegen de onderzijde waarvan een houder voor de bladveer is bevestigd, alsmede een blokkeringselement voor het tegengaan van een neerwaartse beweging van de arm ten opzichte van het draagelement. Hierbij strekt de houder zich vanaf de nabijheid van de omtrek van het draagelement, onder aanligging daartegen, radiaal in de richting van de opwaarts gerichte draaiingsas uit, en is deze voorzien van neerwaarts gerichte ribben, waartussen het veerelement is gelegen. In een verdere gunstige uitvoering vormen de ribben tevens de dragers voor het blokkeringselement en omvat de houder een buigrand voor de bladveer. Volgens een ander gunstig uitvoeringsdetail strekt een arm zich in de richting van de draaiingsas voor de drager voorbij het blokkeerelement uit. Voorts is volgens de uitvinding de arm nabij zijn centraal gelegen uiteinde voorzien van een boring, waarmee de arm met ruime speling een bevestigingselement voor de houder en het veerelement omgeeft.
De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekeningen.
Figuur 1 toont in een vooraanzicht een bewer-kingsorgaan dat, volgens de uitvinding, aan de arm van een hooibouwwerktuig is bevestigd;
Figuur 2 is een aanzicht volgens de pijl II in
Figuur 1;
Figuur 3 is een bovenaanzicht volgens de pijl III in Figuur 1;
Figuur 4 toont een dwarsdoorsnede volgens de lijn IV - IV in Figuur 1;
Figuur 5 is een vooraanzicht van de bevestiging conform een tweede uitvoeringsvorm van een bewerkingsorgaan aan de arm van een hooibouwmachine;
Figuur 6 is een doorsnede volgens de lijn VI - VI in Figuur 5;
Figuur 7 is een doorsnede volgens de lijn VII -VII in Figuur 6;
Figuur 8 toont een bevestiging volgens een derde uitvoeringsvorm van de uitvinding van een bewerkingsorgaan aan de arm van een hooibouwwerktuig;
Figuur 9 is een gedeeltelijk opengewerkte verticale doorsnede van de drager van een hooibouwwerktuig en toont, volgens een verdere uitvinding, de bevestiging van een arm voor een bewerkingsorgaan.
Overeenkomende delen zijn met gelijke verwij-zingscijfers aangegeven. Verder is de uitvinding geenszins beperkt tot de hier afgebeelde en beschreven uitvoeringsvormen; deze dienen slechts ter illustratie van de uitvin-dingsgedachte.
Figuur 1 toont een bewerkingsorgaan 1 dat is bevestigd aan een arm 2 van een op zichzelf bekende hooi-bewerkingsmachine, bijvoorbeeld zoals bekend is uit de Europese octrooiaanvrage 0 273 531. Het bewerkingsorgaan omvat twee tanden 3 en is gevormd uit een reep of een draadeind verenstaal. Nabij het midden is dit draadeind voorzien van twee groepen ronde wikkelingen, waartussen zich, aan de bovenzijde van de wikkelingen, een U-vormig middendeel van het bewerkingsorgaan bevindt. De basis of punt van dit U-vormig middendeel 4 bevindt zich, ten opzichte van de bewegingsrichting A, aan de achterzijde van het bewerkingsorgaan 1. Het bewerkingsorgaan 1 is tegen een armdeel ofwel bevestigingsdeel 5 van de arm 2 geklemd met behulp van een klemstuk 6 dat aangrijpt op de onderzijde van het U-vormig deel 4. Het klemstuk 6 is voorzien van een boring met schroefdraad, waarin een bout 7 aangrijpt, die vanaf de bovenzijde door een sleufvormige opening 8 in het bevestigingsdeel 5 van de arm 2 is gevoerd. Bij het aantrekken van de bout 7, ter bevestiging van het bewerkingsorgaan 1 aan de arm 2, drukt het klemelement 6 de benen van het U-vormig deel in uitsparingen 9 in het bevestigingsdeel 5 van de arm.
Zoals in Figuur 2 is te zien, is het bevestigingsdeel 5 van de arm, althans aan de onderzijde, concaaf gevormd en wel zodanig dat de kromming althans ongeveer overeenstemt met die van de windingen van het bewerkingsorgaan 1. Tussen de kop van de bout 7 en het bevestigingsdeel 5 van de arm 2 is een positioneerelement 11 aangebracht. Het pos it ioneerelement 11 is, zoals in Figuur 3 is weergegeven, voorzien van meerdere openingen 12, door één waarvan de bout 7 is gevoerd. Het positioneerelement 11 is verschuifbaar in de lengterichting van het armdeel 5, doch is tegen verschuiving in de richting dwars daarop, ofwel in de bewegingsrichting A, ten opzichte van het armdeel 5 gefixeerd. Hiertoe is het positioneerelement 11 voorzien van om de voorste en de achterste rand van het bevestigingsdeel 5 gebogen delen 13. De openingen 12 zijn alle op een onderscheidenlijke afstand van een middenlijn van het positioneerelement 11 aangebracht, welke middenlijn haaks op de raaklijn met de bewegingsbaan A van het betreffende bewerkingsorgaan 1 is gericht.
Figuur 4 toont dat het klemelement 6 is voorzien van een nok 14 die zich tegengesteld aan de richting A uitstrekt en een aanslag vormt voor de basis van het U-vormig deel 4 van het bewerkingsorgaan.
Figuur 5 toont in een tweede uitvoering eveneens een bevestigingsconstructie voor een bewerkingsorgaan 1 aan een arm 16 van een hooibewerkingswerktuig. Bij deze uitvoering is het bevestigingsdeel 17 van de arm 16 hoofdzakelijk opwaarts gericht en aangebracht tussen twee groepen windingen van een bewerkingsorgaan 1. Het U-vormig deel van het bewerkingsorgaan 1 wordt met behulp van een klemstuk 19, een moer 20 en een spanstift 21 klemmend aangedrukt tegen een tussen het U-vormig deel 4 en de voorste rand van het bevestigingsdeel 17 van de arm 16 aangebracht drukkussen 23. Hierbij is de spanstift 21 aangebracht op een lus 24 die passend om het bevestigingsdeel 17 is geschoven en daardoor tegen de achterste rand van het bevestigingsdeel 17 kan worden aangetrokken. Het drukkussen 23 is voorzien van een passende opening, waarmee het om de lus 24 is aangebracht. De lus 24 is vierhoekig, uit metaaldelen samengesteld, en strekt zich verder tussen de benen 26 van het U-vormig deel 4 van het bewerkingsorgaan 1 uit. Door het aandraaien van de moer 20 om het op de lus 24 bevestigde boutdeel 21, bewegen de lus 24 en het klemstuk 19 zich naar elkaar toe en wordt het U-vormig deel 4 tegen het bevestigingsdeel 17 van de arm 16 gespannen. De Figuren 6 en 7 geven hierbij de constructie in een krachtig aangespannen toestand weer.
In een gunstige uitvoering steunt het drukkussen 23 met een convex gevormd drukvlak tegen een, in zijaanzicht gezien, concave uitsparing van het bevestigingsdeel 17. Hierbij is de achterste rand van het bevestigingsdeel 17 voorzien van een kartelrand 28, waarop het eveneens gekartelde achterste deel van de lus 24 aangrijpt. De kartelrand 28 is aangebracht langs een deel van een denkbeeldige cirkel, waarvan het middelpunt zich vóór het bevestigingsdeel van de arm bevindt en vanuit welk middelpunt tevens een cirkel is te trekken, die de uitsparing aan de voorzijde van het bevestigingsdeel 17 bepaalt. Het is, volgens de uitvinding, gunstig wanneer de kartelrand 28 als onderdeel van een apart gevormd hulpstuk 29 in een uitsparing van de arm is aangebracht. Het hulpstuk 29 wordt dan mede op zijn plaats gehouden met behulp van de lus 24.
Figuur 8 toont een derde uitvoeringsvorm, waarbij een bewerkingsorgaan 1 op een arm 31 is bevestigd met behulp van een bevestigingselement 32 dat door de windingen van het bewerkingsorgaan 1 is gevoerd. Hierbij is het bevesti-gingsdeel 33 van de arm 31 hoofdzakelijk verticaal gericht en voorzien van een cirkelvormige kartelrand 34, waartegen het bevestigingselement 32 met behulp van een bout 35 wordt aangetrokken. Hiertoe is het kopse einde van het bevestigingselement 32 eveneens voorzien van een cirke1vormige kartelrand die op de kartelrand 34 van de arm past. Het bevestigingselement 32 is ten behoeve van de bevestiging aan het betreffende kopse uiteinde voorzien van een boring met schroefdraad, waarin de bout 35 aangrijpt. Het bewerkingsorgaan is op het bevestigingselement 32 gefixeerd met behulp van een in dit element geschroefde bout 37, waarmee een zich over het U-vormig gedeelte van het bewerkingsorgaan 1 uitstrekkend klemstuk 38 wordt vastgeklemd.
Figuur 9 toont een bevestigingsconstructie van een arm 40 aan een drager 41 die, roteerbaar om een opwaarts gerichte as, onderdeel van een op zichzelf bekend hooi-bewerkingswerktuig is. De weergegeven constructie verleent een arm 40 een flexibele uitwijkmogelijkheid in opwaartse richting. De constructie volgens Figuur 9 toont verder een flens 42 die is bevestigd aan de eerder genoemde aandrijf bare, opwaarts gerichte as, aan welke flens 42 de drager 41 is vastgeschroefd. De drager 41 omvat een bij voorkeur uit metaalplaat, doch mogelijk ook uit kunststof gevormde kap 44, met de vorm van een omgekeerde schotel, welke kap 44 nabij zijn midden tegen de onderzijde van de flens 42 is vastgeschroefd. Nabij zijn omtrek is de kap 44 voorzien van een opwaarts gericht U-vormig verstevigingsprofiel 45. Voor de bevestiging van elke arm 40 is aan de onderzijde van de kap 44 een houder 46 aangebracht, die eveneens met behulp van de bout 43 tegen de flens 42 is bevestigd. In een tweede bevestigingspunt is de houder 46 met behulp van een bout/moer-verbinding 47 nabij het profiel 45 aan de kap 44 gefixeerd. De houder is voorzien van zich neerwaarts uitstrekkende flanken of ribben, zodanig dat de houder in een dwarsdoor snede een U-profiel toont. De bout/moer-verbinding 47 bevestigt aan de onderzijde van de houder 46 tevens een plaatvormig veerelement 50 dat is vervaardigd uit verenstaal. De arm 40 is tegen de onderzijde van dit veerelement 50, dat bijvoorbeeld een bladveer kan zijn, bevestigd met behulp van een bout/moer-verbinding 48 die nabij het buitenste radiale uiteinde van het veerelement 50 is aangebracht. De arm 40 strekt zich in de richting van de draaiingsas van de drager 41 uit tot voorbij de bout/moer-verbinding 47. Nabij deze verbinding is de arm 40 voorzien van een ruime boring, zodat er geen contact mogelijk is tussen de bout of moer van de verbinding 47. Nabij het buitenste radiale uiteinde van een houder 46 is deze voorzien van wangen 52, waarmee de houder 46, gezien in de radiale richting, voorbij de kap 44 uitsteekt. De wangen 47 zijn voorzien van een boring, waardoorheen, onderlangs een arm 40, een pen 49 is gevoerd.
In het navolgende wordt de werking van de bovenomschreven constructies toegelicht.
Een bewerkingsorgaan volgens de Figuren 1-8 wordt tijdens bedrijf van een hooibouwwerktuig om de as van een drager ofwel draagelement bewogen in een draaiings-richting A. Hierbij ondervinden de tanden 3 van een bewerkingsorgaan 1, onder meer als gevolg van de massatraagheid van de te verplaatsen gewasresten, een weerstand, als gevolg waarvan, tegengesteld aan de richting A, een kracht op de bewerkingsorganen 1 wordt uitgeoefend. Via de wikkelingen die door deze kracht de neiging hebben zich op te winden, wordt de kracht door een arm 2, 16, 31 opgevangen via de inklemming van de benen van het U-vormig gedeelte 4 van het bewerkingsorgaan. Een mogelijke ontzetting van het bewerkingsorgaan 1 uit zijn positie, kan het gevolg zijn van de genoemde kracht en van de hieraan tegengesteld gerichte schokkrachten die zich in reactie op een opwinding van de veerwikkelingen voordoen. Verdraaiing van de benen van het U-vormig gedeelte 4 tussen het klemelement 6 en de uitsparingen 9 in een armdeel 5, als gevolg van deze krachten, wordt in de onderhavige uitvoering effectief tegengegaan door het grote oppervlak waarmee de benen van het U-vormig deel 4 worden inge klemd. Het hierbedoelde klemmingsvlak wordt bereikt door de volledige breedte van het bevestigingsdeel 5 van de arm 2, althans aan de onderzijde, te voorzien van een kromming, die de kromming van de benen van het U-vormig gedeelte 4 volgt. Hetzelfde geldt voor het klemmingsvlak aan de onderzijde van de benen, dat wil zeggen voor het drukvlak van het klemstuk 6.
Een verder aspect van de uitvinding is gelegen in het positioneringselement 11 dat bij de montage van de hooi-bouwmachine voor de afstelling van de stand van de bewer-kingsorganen 1 van belang is. Bij de onderhavige hooi-bewerkingsmachine geldt voor het werkzame deel van een tot het bewerkingsorgaan 1 behorende tand 3 een afgestelde streefhoek van 8° met een verticaal, waarbij het vrije uiteinde van een tand 3 zich ten opzichte van de draairichting A achter deze denkbeeldige verticaal bevindt. Indien een bewerkingsorgaan 1 zich na bevestiging buiten de voorgeschreven marges van deze streefhoek bevindt, kan de bout 7, na te zijn losgedraaid, door een andere opening 12 in het positioneringselement 11 worden doorgevoerd, hetgeen een terugverstel-ling van het bewerkingsorgaan 1 met twee graden tot gevolg heeft. Voor het bereiken van de juiste stand van de bewer-kingsorganen tijdens de montage en voor het realiseren van de genoemde terugverstelling van twee graden, is het van belang dat tijdens het aandraaien van de klembout 7 het bewerkingsorgaan 1 zodanig wordt vastgehouden dat de basis van het U-vormig deel 4 tegen de hiertoe voorziene aanslag 14 van het drukelement 6 komt te liggen. Indien de stand van een bewerkingsorgaan 1 niet binnen de nagestreefde marges komt te verkeren, kan, volgens de onderhavige uitvoering, het posi-tioneerelement 11 in radiale richting van de arm 2 worden afgeschoven en in omgekeerde richting worden teruggeplaatst, waardoor, als gevolg van de a-symmetrische plaatsing van de openingen 12, uit een tweede bereik van standen voor het bewerkingsorgaan 1 kan worden gekozen. Als gevolg hiervan is het aantal mogelijke posities van een bewerkingsorgaan bij de onderhavige bevestigingsconstructie het dubbele van het aantal openingen 12 in het positioneerelement 11.
Bij de uitvoering volgens de Figuren 5-7 wordt een verstelling van de stand van een bewerkingsorgaan 1 gerealiseerd door een zodanig losdraaien van de moer 20 dat de kartelranden van de arm 16 en de lus 24 zo ver van elkaar af gehaald kunnen worden dat zij ten opzichte van elkaar langs de rand 28 beweegbaar zijn. Met de constructie volgens de onderhavige uitvoering is op een eenvoudige wijze een tamelijk fijne afstelling van de uitgangspositie van een bewerkingsorgaan mogelijk. Als gevolg van de gekozen grofheid van de karteling is in de onderhavige uitvoering een verstelling van telkens één graad mogelijk. Deze fijnheid van afstelling is ook gerealiseerd in de uitvoering volgens Figuur 8, waarbij het bewerkingsorgaan, na voldoende losdraaien van de bout 35, versteld kan worden.
De bevestigingsconstructie voor een arm 40 volgens de uitvoering van Figuur 9 realiseert een flexibele en tegen veerwerking in gaande uitwijkbaarheid in opwaartse richting van een arm 40 voor een bewerkingsorgaan 1. Dit in verband met het tegengaan van blijvende vervormingen, die zich kunnen voordoen bij ongelijkmatigheden, zoals molshopen en keien in het veld. Het veren van een arm 40 is moge lijk gemaakt door de arm onder tussenkomst van een bladveer aan de roteerbare drager 41 te bevestigen. Hiertoe is de bladveer nabij het ene uiteinde met de drager verbonden en nabij het andere uiteinde met de arm. Hierbij is het radiaal buiten de drager 41 uitstekende deel van de bladveer 50 bij voorkeur ongeveer even lang als het zich binnen het bereik van de drager bevindende deel. De mogelijke buiging van de bladveer vindt plaats om de rand 51 van de drager 41, in het bijzonder om de buitenste rand van de houder 4 6. Het is van enig belang dat de verbinding 47 van de bladveer 50 met de drager 41 op voldoende afstand van de rand 51 is aangebracht, teneinde bij een opwaartse beweging van de arm 40, en daarmee het buitenste uiteinde van de bladveer, een zeer geringe neerwaartse boiling van het bladveerdeel tussen de rand 51 en de bevestiging 47 op soepele wijze mogelijk te maken. De zich neerwaarts uitstrekkende benen ofwel ribben van de houder 46 dienen onder meer ter versteviging van de houder zelf en van de drager 41 tegen plastische vervormingen in op- of neerwaartse richting. Een tweede functie van de ribben bestaat uit het tegengaan van verdraaiing van de bladveer 50 om de bevestiging 47 en van de arm 40 om de bevestiging 48. Een derde functie bestaat uit het ophouden van de pen 49, die een neerwaartse beweging van de bladveer 50 en van de arm 40 vanuit het bevestigingspunt met de bout 47 tegengaat. De houders 46 die met behulp van de bout 43 aan de flens 42 zijn bevestigd, zijn tegen verdraaiing om deze bout 43 gefixeerd door hun verbinding met de gesloten kap 44 in het bevestigingspunt 47. De opwaarts gerichte U-vormige profilering 45 nabij de omtrek van de kap 44 draagt bij tot de stevigheid van de drager 41 en gaat mede een uitwijking van de drager 41 in opwaartse richting tegen.
De uitvinding is niet beperkt tot hetgeen hiervoor is beschreven, maar heeft ook betrekking op alle details in de tekeningen. De uitvinding heeft verder betrekking op allerlei alternatieven in de constructie, uiteraard vallende binnen de bewoordingen van de hierna volgende conclusies.

Claims (21)

1. Inrichting voor het bewerken van zich op het land bevindende gewasresten, zoals hooi, voorzien van ten minste één om een althans overwegend opwaarts gerichte as draaibaar en aandrijfbaar draagelement, waaraan via armen (2, 16) bewerkingsorganen (1) zijn aangebracht, waarbij een bewer-kingsorgaan (1) is voorzien van een bevestigingsdeel (4) dat met behulp van een klemelement (6, 23) tegen een armdeel (5, 17) is vastgezet, met het kenmerk, dat de inrichting verdere bevestigingsmiddelen (7, 11, 19 - 28) omvat, met behulp waarvan een bewerkingsorgaan (1) ten opzichte van een armdeel (5, 17) in een eindig aantal standen kan worden versteld.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een klemdeel is voorzien van een nok (14) die in samenwerking met het bevestigingsdeel (4) van een bewerkingsorgaan (1) een eventuele verplaatsing van het bewerkingsorgaan (1) dwars op de richting van de klemkracht in één richting tegengaat .
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de verdere bevestigingsmiddelen een van meerdere openingen (12) voorzien bevestigingselement (11) omvatten, dat ten opzichte van een armdeel (5) is gefixeerd tegen verschuiving in of tegengesteld aan de draairichting van het draagelement.
4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het bevestigingselement (11) is gefixeerd met behulp van omgezette delen (13) die tegen de voorste en de achterste rand van een armdeel (5) aanliggen.
5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat openingen (12) in het bevestigingselement (11) zo zijn aangebracht, dat een omzetting hiervan om een opwaarts gerichte as over 180°, het aantal mogelijke posities van een bewerkingsorgaan, dat door het aantal openingen (12) is bepaald, verdubbelt.
6. Inrichting volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de onderscheidenlijke standen van een bewerkingsorgaan (1) steeds ongeveer een vast aantal graden ten opzichte van elkaar verschillen, welk aantal in het bereik van één tot drie graden ligt en bij voorkeur twee graden bedraagt.
7. Inrichting volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de contour van het bevesti-gingsdeel (5) van een arm althans ongeveer overeenkomt met de contour van de windingen van een bewerkingsorgaan (1).
8. Inrichting volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het bevestigingsdeel (5) van het overige deel van de arm (2) in een overwegend horizontale richting is afgebogen.
9. Inrichting volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het bevestigingsdeel (17) van een arm in een overwegend neerwaartse richting is afgebogen, zodanig dat een breedste zijde naar de draaiingsas van de drager is toegekeerd.
10. Inrichting volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bevestigingsmiddelen, althans gedeeltelijk, zijn voorzien van een kartelrand (28, 34) die bij de bevestiging van een bewerkingsorgaan (1) samenwerkt met een kartelrand van het armdeel (17, 33).
11. Inrichting volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bevestigingsmiddelen een in de bewegingsrichting van een bewerkingsorgaan gericht boutdeel (21) omvatten.
12. Inrichting volgens een der conclusies 9 - 11, met het kenmerk, dat de bevestigingsmiddelen afsteunbaar zijn ten opzichte van een bevestigingsdeel (17) van een arm.
13. Inrichting volgens een of meer der voorgaande conclusies met het kenmerk, dat tussen het draagelement (41) en een arm (2, 16, 31, 40) veermiddelen (50) zijn aangebracht, met behulp waarvan een arm (2, 16, 31, 40) ten opzichte van het draagelement (41) tegen veerwerking in in hoogterichting beweegbaar is.
14. Inrichting voor het bewerken van zich op het land bevindende gewasresten, zoals hooi, voorzien van ten minste één om een althans overwegend opwaarts gerichte as draaibaar en aandrijfbaar draagelement (41), waaraan via armen (40) bewerkingsorganen (1) zijn aangebracht, met het kenmerk, dat tussen het draagelement (41) en een arm (2, 16, 31, 40) veermiddelen (50) zijn aangebracht, met behulp waarvan een arm (2, 16, 31, 40) ten opzichte van het draagelement (41) tegen veerwerking in in hoogterichting beweegbaar is.
15. Inrichting volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de veermiddelen een verenstalen strip (50) omvatten, die aan het ene uiteinde met het draagelement (41) is verbonden en aan het andere uiteinde met een arm (40).
16. Inrichting volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de drager (41) een kap (44) omvat met de vorm van een omgekeerde schotel, tegen de onderzijde waarvan een houder (46) voor de bladveer (50) is bevestigd en een blokkeringselement (49) voor het tegengaan van een neerwaartse beweging van de arm (40) ten opzichte van het draagelement (41).
17. Inrichting volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de houder zich vanaf de nabijheid van de omtrek van het draagelement (41), onder aanligging daartegen, radiaal in de richting van de opwaarts gerichte draaiingsas daarvan uitstrekt en is voorzien van neerwaarts gerichte ribben, waartussen het veerelement (50) is gelegen.
18. Inrichting volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat de ribben tevens de dragers voor het blokkeerelement (49) vormen.
19. Inrichting volgens een of meer der conclusies 13 - 18, met het kenmerk, dat de houder (46) een buigrand (51) voor de bladveer (50) omvat.
20. Inrichting volgens een of meer der conclusies 13 - 19, met het kenmerk, dat een arm (40) zich in de richting van de draaiingsas voor de drager (41) voorbij het blokkeerelement (49) uitstrekt.
21. Inrichting volgens een of meer der conclusies 13 - 20, met het kenmerk, dat de arm nabij zijn centraal gelegen uiteinde is voorzien van een boring, waarmee de arm met ruime speling een bevestigingselement (47) voor de houder en het veerelement (50) omgeeft.
NL9300496A 1993-03-22 1993-03-22 Inrichting voor het bewerken van zich op het land bevindende gewasresten. NL9300496A (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9300496A NL9300496A (nl) 1993-03-22 1993-03-22 Inrichting voor het bewerken van zich op het land bevindende gewasresten.
EP19940200646 EP0616761B1 (en) 1993-03-22 1994-03-14 A construction for processing crop residues lying on the field
DE1994624707 DE69424707T2 (de) 1993-03-22 1994-03-14 Vorrichtung zur Bearbeitung am Boden liegenden Erntegutes

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9300496A NL9300496A (nl) 1993-03-22 1993-03-22 Inrichting voor het bewerken van zich op het land bevindende gewasresten.
NL9300496 1993-03-22

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL9300496A true NL9300496A (nl) 1994-10-17

Family

ID=19862193

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9300496A NL9300496A (nl) 1993-03-22 1993-03-22 Inrichting voor het bewerken van zich op het land bevindende gewasresten.

Country Status (3)

Country Link
EP (1) EP0616761B1 (nl)
DE (1) DE69424707T2 (nl)
NL (1) NL9300496A (nl)

Families Citing this family (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL1001056C2 (nl) * 1995-08-25 1997-02-27 Maasland Nv Landbouwmachine voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
DE29519638U1 (de) * 1995-12-15 1996-03-07 H. Niemeyer Söhne GmbH & Co KG, 48477 Hörstel Zinkenbefestigung für Heuwerbungsmaschinen
DE19620251B4 (de) * 1996-05-21 2012-06-28 Claas Saulgau Gmbh Anordnung zur Befestigung von Doppelfederzinken an den Tragarmen von Heuerntemaschinen
NL1016376C2 (nl) * 2000-10-10 2002-04-11 Lely Entpr Ag Inrichting voor het harken van gewas.

Citations (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB191219166A (en) * 1912-08-21 1913-06-26 Charles Henry Hayes Improvement connected with Harrows, Cultivators, Hay Rakes, and like Agricultural Implements.
DE1219719B (de) * 1964-11-09 1966-06-23 Hans Strunk Landwirtschaftliches Mehrzweckgeraet zum Anhaengen an Ackerschlepper
GB1185506A (en) * 1966-09-14 1970-03-25 Lely Nv C Van Der A Raking Head for Hay Making Machines.
FR1592533A (nl) * 1968-05-20 1970-05-19
GB1217392A (en) * 1967-04-03 1970-12-31 Fahr Ag Maschf Rake construction for haymaking machine
FR2340682A1 (fr) * 1976-02-11 1977-09-09 Fahr Ag Maschf Machine servant a repandre et a retourner le foin
EP0097801A1 (de) * 1982-06-29 1984-01-11 Klöckner-Humboldt-Deutz Aktiengesellschaft Anordnung zur Befestigung eines U-förmigen Doppelfederzinkens an den Tragarmen von Heuerntemaschinen
DE3914482A1 (de) * 1988-05-09 1989-11-23 Poettinger Alois Landmasch Zinkenbefestigung fuer heuwerbungsmaschinen

Patent Citations (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB191219166A (en) * 1912-08-21 1913-06-26 Charles Henry Hayes Improvement connected with Harrows, Cultivators, Hay Rakes, and like Agricultural Implements.
DE1219719B (de) * 1964-11-09 1966-06-23 Hans Strunk Landwirtschaftliches Mehrzweckgeraet zum Anhaengen an Ackerschlepper
GB1185506A (en) * 1966-09-14 1970-03-25 Lely Nv C Van Der A Raking Head for Hay Making Machines.
GB1217392A (en) * 1967-04-03 1970-12-31 Fahr Ag Maschf Rake construction for haymaking machine
FR1592533A (nl) * 1968-05-20 1970-05-19
FR2340682A1 (fr) * 1976-02-11 1977-09-09 Fahr Ag Maschf Machine servant a repandre et a retourner le foin
EP0097801A1 (de) * 1982-06-29 1984-01-11 Klöckner-Humboldt-Deutz Aktiengesellschaft Anordnung zur Befestigung eines U-förmigen Doppelfederzinkens an den Tragarmen von Heuerntemaschinen
DE3914482A1 (de) * 1988-05-09 1989-11-23 Poettinger Alois Landmasch Zinkenbefestigung fuer heuwerbungsmaschinen

Also Published As

Publication number Publication date
EP0616761A1 (en) 1994-09-28
DE69424707T2 (de) 2000-12-28
EP0616761B1 (en) 2000-05-31
DE69424707D1 (de) 2000-07-06

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP0244041B1 (en) Mowing device with improved disc configuration and blade attachment
US5842329A (en) Adjustable lawn mower handle mount
US4031834A (en) Grain drill with disk biasing means
NL9300496A (nl) Inrichting voor het bewerken van zich op het land bevindende gewasresten.
EP1539533B1 (en) Device for tightening a seat belt
NL8105770A (nl) Landbouwwerktuig.
NL1008615C1 (nl) Bevestigingsinrichting voor een langsdraagarm van een geveerd asstel van een voertuig.
NL1029351C2 (nl) Hooibouwmachine en machine.
CA2374061C (en) Crop lifter for reaping systems of harvesting machines
CA2079956C (en) Reel mower cutting unit frame
NL1001056C2 (nl) Landbouwmachine voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
CA1109386A (en) Resilient mounting for a reclining seat
GB2023383A (en) Soil cultivator
CA1304976C (en) Compact shank assembly with leaf spring
EP2991470A1 (en) Crop lifter with angle and finger adjustment
NL8702019A (nl) Inrichting voor het bewerken van gemaaid gewas.
NL8602289A (nl) Maaimachine.
NL8401042A (nl) Machine met tenminste een aandrijfbaar harkorgaan.
NL9400667A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL8203358A (nl) Maaimachine.
EP0042195B1 (en) Crop treating device
US6038774A (en) Sprinkler head trimmer
NL8800844A (nl) Landbouwmachine met beveiliging tegen tandverlies.
EP0880924B1 (en) Hanging element
EP0926944B1 (en) An implement for displacing crop lying on the soil, in particular a hay tedder, and a mounting unit therefor

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed