NL9400667A

NL9400667A - Grondbewerkingsmachine.

Info

Publication number: NL9400667A
Application number: NL9400667A
Authority: NL
Original assignee: Lely Nv C Van Der
Priority date: 1983-12-20
Filing date: 1994-04-26
Publication date: 1994-09-01
Also published as: FR2641934A1; FR2641934B1; GB8431180D0; GB2151443B; DE3446312C2; DE3446312A1; GB2151443A; NL193848B; NL193848C; NL8304356A; FR2556553A1; FR2556553B1

Description

GRONDBEWERKINGSMACHINE

De uitvinding heeft betrekking op een grondbewer-kingsraachine met een gestel, waarin om opwaarts gerichte assen roterend aandrijfbare bewerkingsorganen zijn gelegerd, welke bewerkingsorganen een nabij de onderzijde van een as aangebrachte drager voor op afstand van elkaar aangebrachte, in hoofdzaak neerwaarts gerichte bewerkingselementen omvatten.

Een dergelijke grondbewerkingsmachine is bekend. De bewerkingselementen hiervan zijn relatief eenvoudig en economisch voordelig te vervaardigen, maar kunnen, met name bij zwaardere of bij stenige gronden, onderhevig zijn aan verbuigingen als gevolg van de enorme krachten die tijdens het bedrijf op een bewerkingselement inwerken. Een oplossing hiervoor wordt gevormd door het dikker uitvoeren van het bewerkingselement. Door het extra gewicht aan de machine en de daarmee gepaard gaande kosten van het bewerkingselement, is een dergelijke oplossing slechts matig aantrekkelijk.

De onderhavige uitvinding heeft tot doel te komen tot een machine, waarvan de bewerkingselementen een gunstige vorm hebben en tijdens bedrijf niet licht verbuigen.

Overeenkomstig de uitvinding wordt dit bereikt, wanneer een bewérkingselement, althans in het werkzame deel hiervan, is voorzien van een zich in de lengterichting van het bewerkingselement uitstrekkend verstevigingsprofiel.

In een gunstige uitvoering omvat het profiel aan de van de rotatieas van een bewerkingsorgaan afgekeerde zijde van een bewerkingselement een richel of bolling. Op deze wijze wordt, tezamen met de genoemde versterking, een gunstig bewerkingsresultaat, dat wil zeggen een goede verkruimeling en een energetisch gunstige doorklieving van de grond, bereikt. Volgens een ander aspect van de uitvinding is het profiel, gevormd door een uitstulping die aan één, in hoofdzaak in de rotatierichting van een bewerkingsorgaan gelegen zijvlak van een bewerkingselement hol, en aan de daartegenover gelegen zijde overeenstemmend bol is. Op deze wijze wordt, behalve de genoemde versteviging, tevens een gewichts- en kostenbesparing gerealiseerd. Volgens weer een andere gunstige uitvoering van de uitvinding neemt een uitstulping van nabij zijn aanvang aan de bovenzijde van een bewerkings-element in neerwaartse richting geleidelijk in breedte af. Op deze wijze wordt, met behoud van de genoemde versteviging, bewerkstelligd dat een bewerkingselement ook na slijtage in hoofdzaak zijn vorm behoudt.

Ook is volgens de uitvinding het werkzame deel van een bewerkingselement in neerwaartse richting taps verlopend. Hierdoor beschikt een bewerkingslement nabij het bevesti-gingsdeel over voldoende lichaam om tegen de rotatierichting van een bewerkingsorgaan in optredende krachten te kunnen opvangen en is het nabij zijn onderzijde smal genoeg om onnodige, bij de roterende doorklieving van de grond optredende wrijving te voorkomen.

Volgens weer een ander gunstig aspect van de uitvinding gaat het bevestigingsdeel van een bewerkingselement via een overgangsdeel, waarin de profilering een aanvang neemt, over in het werkzame deel. Via dit overgangsdeel kan, met behoud van de stevigheid van het bewerkingsdeel, enige elasticiteit aan een bewerkingselement worden gegeven, hetgeen bijvoorbeeld op stenige gronden van belang kan zijn voor de eerste opvang door het contact met in de grond aanwezige stenen ontstane impulsen.

Aan de hand van enkele in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeelden zal de uitvinding hieronder nader uiteen worden gezet.

Figuur 1 geeft in bovenaanzicht een grondbewer-kingsmachine weer, die is voorzien van bewerkingselementen en hun bevestiging volgens de uitvinding;

Figuur 2 geeft een bewerkingsorgaan van de grond-bewerkingsmachine volgens Figuur 1 weer;

Figuur 3 geeft een eerste uitvoeringsvoorbeeld weer van een bewerkingselement volgens de uitvinding;

Figuur 4 is een aanzicht volgens de pijl I in

Figuur 3;

Figuur 5 geeft een tweede uitvoeringsvoorbeeld weer van een bewerkingselement volgens de uitvinding, terwijl

Figuur 6 een aanzicht weergeeft volgens de pijl II in Figuur 5.

De in de figuren weergegeven inrichting betreft een grondbewerkingsmachine, in het bijzonder voor de zogenaamde secundaire grondbewerking, dat wil zeggen de bereiding van een zaaibed.

De machine omvat een zich dwars op de voortbewe-gingsrichting A uitstrekkend gesteldeel 1, dat kokervormig is uitgevoerd en waarin op onderling gelijke afstand van bij voorkeur 25 cm zich in opwaartse, bij voorkeur verticale richting uitstrekkende assen 2 van roteerbare bewerkings-organen zijn ondersteund. De respectieve assen 2 steken aan de onderzijde van het kokervormig gesteldeel 1 over een bepaalde afstand uit. Op het uitstekende deel van elke as 2 is een langwerpige drager 4 aangebracht, die zich in hoofdzaak in horizontale richting uitstrekt. De drager 4 is door middel van een naaf 5, die is voorzien van niet nader weergegeven spiebanen, op het overeenkomstig uitgevoerde einde van een as 2 aangebracht. De fixatie van de drager 4 vindt plaats door middel van een aan de onderzijde van de naaf gelegen opsluitring 6, die door middel van een moer 7, die met schroefdraad op het ondereinde van de as 2 kan samenwerken, tegen de onderzijde van de naaf 5 is geklemd. Vanaf de naaf 5 verloopt de drager 4 aan de onderzijde onder een hoek van ±25° met een vlak loodrecht op de draaiingsas a van een bewerkingsorgaan tot aan zijn einden schuin naar beneden (Figuur 2).

Aan de bovenzijde is de drager 4 aan weerszijden van de naaf 5 voorzien van een bevestigingsvlak voor het bevestigingsdeel van een hierna nader te bespreken bewer-kingselement. Elk bevestigingsvlak reikt tot een einde van de drager 4 en verloopt aan de ten opzichte van de draairichting B van een bewerkingsorgaan 3 achterste zijde althans nagenoeg evenwijdig aan de schuin naar beneden verlopende onderzijde van de drager 4.

In de Figuren 2 en 3 is een uit stripvormig materiaal gevormd mesvormig bewerkingselement 20 afgebeeld, dat op de hiervoor beschreven wijze aan een drager 4 van een bewerkingsorgaan 3 kan worden aangebracht. Het in deze figuren afgebeelde bewerkingselement 20 is door persen verkregen, waarbij het midden van het werkzame deel 21 is voorzien van een voor verstijving aanwezige, naar buiten gerichte langwerpige uitstulping 22, die van boven naar beneden taps toeloopt. Dit werkzame deel is bij een bevestigd bewerkingselement slepend opgesteld. De voorzijde verloopt van boven naar beneden recht onder een geringe hoek met de langs-hartlijn. De onderzijde staat haaks op de langshartlijn, terwijl de achterzijde althans nagenoeg evenwijdig aan de langshartlijn verloopt.

In de Figuren 4 en 5 is een tandvormig bewerkingselement 23 weergegeven, dat door smeden is gevormd. Hierbij gaat het werkzame deel 24, dat naar zijn vrije einde taps verloopt, aan de bovenzijde over in een afgeplat deel 25 dat op zijn beurt overgaat in het bevestigingsdeel 11. De uitloop van het werkzame deel 24 reikt hierbij tot de over-gang van het deel 25 in het bevestigingsdeel 11. Het werkzame deel 24 verloopt vanaf het deel 25 aanvankelijk cilindrisch en gaat vervolgens over in een in hoofdzaak vierhoekige dwarsdoorsnede, waarbij de afstand tussen tegenover elkaar gelegen hoeken, die bij een bevestigd bewerkingslement althans nagenoeg radiaal verloopt, sterker afneemt dan de afstand tussen de hoeken, die bij een bevestigd bewerkingselement althans nagenoeg tangentiaal is gelegen. Aan het vrije einde is deze laatste afstand althans nagenoeg tweemaal de eerstgenoemde afstand.

Bij een bevestigd bewerkingselement 23 verloopt het werkzame deel 24 slepend onder een hoek van ± 8° met de draaiingsas a. Het einde is hierbij praktisch horizontaal gelegen.

Tussen de hoeken van de dwarsdoorsnede is het werkzame deel 24 tot aan zijn ronde dwarsdoorsnede voorzien van symmetrisch verlopende uithollingen. Het tandvormig bewerkingselement 23 heeft een zeer goede verkruimelende werking, waarbij het einde in de grond een effectief breukvlak vormt.

Claims

1. Grondbewerkingsmachine met een gestel, waarin om opwaarts gerichte assen roterend aandrijfbare bewerkings,-organen zijn gelegerd, welke bewerkingsorganen een nabij de onderzijde van een as aangebrachte drager voor op afstand van elkaar aangebrachte, in hoofdzaak neerwaarts gerichte bewer-kingselementen omvatten, met het kenmerk, dat het bewerkings-element, althans in het werkzame deel (24) hiervan, is voorzien van een zich in de lengterichting van het bewerkings-element (20, 23) uitstrekkend verstevigingsprofiel.

2. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het profiel (22) centraal is aangebracht.

3. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het profiel zich over de lengte van het werkzame deel uitstrekt.

4. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat een bewerkingselement met de drager (4) is verbonden via een plat en in hoofdzaak haaks op het werkzame deel (24) gericht bevestigingsdeel (11).

5. Grondbewerkingsmachine volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat althans het werkzame deel (21, 24) van een bevestigingselement in hoofdzaak symmetrisch is ten opzichte van een in de langsrichting van het werkzame deel (21, 24) verlopende denkbeeldige spiegel- lijn.

6. Grondbewerkingsmachine volgens een of meer der voorgaande conclusie, met het kenmerk, dat het profiel aan de van de rotatieas van een bewerkingsorgaan (3) afgekeerde zijde van een bewerkingselement (20, 23) een richel of bol- ling (22) omvat.

7. Grondbewerkingsmachine volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het profiel is gevormd door een uitstulping (22) die aan één zijde van het bewerkingselement hol en aan de daartegenover gelegen zijde overeenstemmend bol van vorm is.

8. Grondbewerkingsmachine volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat althans het werk- zarae deel (21, 24) van een bewerkingselement (20, 23) in neerwaartse richting taps verloopt.

9. Grondbewerkingsmachine volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de uitstulping (22) van nabij zijn aanvang in neerwaartse richting geleidelijk in breedte afneemt.

10. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het bevestigingsdeel (11), via een overgangsdeel (25) waarin de profilering een aanvang neemt, overgaat in het werkzame deel (24) van het bewerkingselement (23).

11. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een uitstulping een in hoofdzaak ronde vorm heeft.

12. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een uitstulping een in hoofdzaak vierhoekige vorm heeft.

13. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat althans de ten opzichte van de rotatierichting voorste zijde van het bewerkingselement ten opzichte van de draaiingsas slepend onder een hoek van ongeveer 8° verloopt.