NL1001056C2 - Landbouwmachine voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas. - Google Patents

Landbouwmachine voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas. Download PDF

Info

Publication number
NL1001056C2
NL1001056C2 NL1001056A NL1001056A NL1001056C2 NL 1001056 C2 NL1001056 C2 NL 1001056C2 NL 1001056 A NL1001056 A NL 1001056A NL 1001056 A NL1001056 A NL 1001056A NL 1001056 C2 NL1001056 C2 NL 1001056C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
tooth
agricultural machine
machine according
turn
clamping
Prior art date
Application number
NL1001056A
Other languages
English (en)
Inventor
Alfonsus Jacobus Van Den Engel
Original Assignee
Maasland Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Maasland Nv filed Critical Maasland Nv
Priority to NL1001056A priority Critical patent/NL1001056C2/nl
Priority to EP19960202331 priority patent/EP0760201B1/en
Priority to DE1996618299 priority patent/DE69618299T2/de
Application granted granted Critical
Publication of NL1001056C2 publication Critical patent/NL1001056C2/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D80/00Parts or details of, or accessories for, haymakers
    • A01D80/02Tines; Attachment of tines

Description

LANDBOUWMACHINE VOOR HET VERPLAATSEN VAN OP DE GROND LIGGEND GEWAS
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een landbouwmachine voor het verplaatsen van op de grond liggend 5 gewas volgens de aanhef van de navolgende hoofdconclusie.
Een dergelijke constructie is algemeen gangbaar en bijvoorbeeld bekend uit het Europese octrooiaanvrage 0616761. In de bekende constructie ligt het klemorgaan aan tegen het tanddeel dat aansluit op een aanligvlak van de rotor. Deze 10 constructie voldoet goed, maar vertoont in de praktijk een neiging tot breuk, in het bijzonder op de plaatsen in de nabijheid van het klemorgaan en meer in het bijzonder op de plaats waar de inklemming van de tand tussen aanligvlak en klemorgaan begint.
15 De onderhavige uitvinding heeft tot doel dit nadeel te ondervangen of althans te beperken.
Overeenkomstig de uitvinding wordt dit bereikt door een constructie volgens het kenmerkend deel van conclusie 1.
Een eerste voordeel van de constructie is dat ook 20 de benen van het U-vormig tanddeel kunnen worden gebogen en zodoende kunnen bijdragen aan het opnemen van op de tand inwerkende impulsen. Het voor het opnemen van de door een tand ondervonden impulsen beschikbare tanddeel wordt hierdoor vergroot. Dit heeft weer een gunstig effect op de levensduur 25 van de tand. Doordat het tegen het klemorgaan aangelegen tanddeel zich op afstand van het aanligvlak bevindt, blijft de kromming van de tand op dit deel van de tand mogelijk. Een tweede voordeel van de huidige constructie is dat de tand ook na langdurig gebruik op de gewenste wijze blijft vastzit-30 ten. De tand volgens de stand van de techniek heeft eveneens als nadeel dat deze na langere tijd los kan komen te zitten. Dit is volgens één van de aan de uitvinding ten grondslag liggende inzichten het gevolg van het plaatselijk verpulveren van de deklaag, doorgaans verf, van de tand en/of van het 35 aanligvlak. Door de verpulvering en het verwijderd raken van het verpulverde materiaal, ontstaat speling tussen de oorspronkelijk stijf tegen elkaar aanliggende delen. Het loskomen is zowel voor de levensduur van de tand, als die van 1001056 2 het betreffende klemelement nadelig en kan bovendien de bewerkingskwaliteit nadelig beïnvloeden. Met de uitgevonden bevestiging van de tand met een inklemming onder veerspanning wordt voorkomen dat als gevolg van verpulvering speling 5 ontstaat, omdat de vrijkomende ruimte in de bevestiging door de veerwerking daarin wordt opgevangen. De nieuwe constructie komt zowel de levensduur van de tand als die van de klemelementen ten goede. Een relatief dure fabricagebewerking waarbij ten plaatse van de ingeklemde delen de reeds aan-10 gebrachte verf wordt verwijderd, wordt met de onderhavige constructie overbodig gemaakt.
De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van de volgende figuren, waarvan:
Figuur 1 een gedeeltelijk aanzicht is vanuit een 15 lijn dwars op de radiaal langs een arm van een hooibouw-machine volgens de uitvinding;
Figuur 2 een zijaanzicht is volgens de pijl II in figuur 1;
Figuur 3 een dwarsdoorsnede is volgens de lijn III 20 - III in figuur 2;
Figuur 4 een gedeeltelijke weergave is van een aanzicht overeenkomstig figuur 2 van een tandbevestiging volgens een alternatieve uitvoering;
Figuur 5 een dwarsdoorsnede is volgens de lijn V -25 V in figuur 4;
Figuur 6 een tandbevestiging toont volgens een tweede alternatieve uitvoering in een gedeeltelijke weergave van een aanzicht overeenkomstig figuur 2;
Figuur 7 een dwarsdoorsnede is volgens de lijn VII 30 - VII in figuur 6;
Figuur 8 in detail een onderdeel toont van de tandbevestiging volgens de figuren 6 en 7;
Figuur 9 een tandbevestiging toont volgens een derde alternatieve uitvoering in een weergave overeenkomstig 35 figuur 2;
Figuur 10 een aanzicht is volgens de pijl X in figuur 9, en
Figuur 11 is een dwarsdoorsnede is volgens de lijn '1 0 0 1 0 5 6 3 XI - XI in figuur 10.
Overeenkomstige delen in de figuren zijn met gelijke verwijzingscijfers aangegeven. Verder is de uitvinding geenszins beperkt tot de hier afgebeelde en beschreven 5 uitvoeringsvormen; deze dienen slechts ter illustratie van de uitvindingsgedachte.
De figuren 1-3 tonen een tand 1 die met behulp van onder meer een klemelement 2 is bevestigd aan een arm 3 van een in de figuren weggelaten rotor van een eveneens uit 10 de figuren gelaten, doch eveneens op zichzelf bekende hooi-bouwmachine voor het los schudden en verspreiden van hooi. De in het navolgende te bespreken tandbevestigingsconstructies zijn echter evenzeer toepasbaar op de rotoren van bijvoorbeeld harkmachines, hetzij met een verticaal, hetzij met een 15 horizontaal gerichte draaiingsas, op de opraaporganen van landbouwmachines zoals opraapwagens en balenpersen, of op enige andersoortige landbouwmachine voor het bewerken van hooi of stro.
De tand 1 omvat twee uiteinden van werkzame delen 20 15 die zich vanaf nabij een bevestigingsdeel van de tand in gemonteerde toestand neerwaarts uitstrekken. De tand 1 is gevormd uit één stuk draadvormig en stijf, doch veerkrachtig materiaal. Het bevestigingsdeel van de tand 1 omvat ten minste een in bovenaanzicht U-vormig gebogen deel 4 dat zich 25 uitstrekt tussen twee groepen van een aantal in hoofdzaak uniforme windingen 5. In een voorkeursuitvoering bedraagt het aantal vier per groep, geteld langs de, in gemonteerde toestand, bovenzijde van de tand 1. Het U-vormige tanddeel 4 volgt met een iets groter diametraal verloop de contouren van 30 de windingen 5 en gaat over in de beide binnenste windingen die juist voorbij hun onderste omtreksdeel in de richting van het U-vormig tanddeel 4 een verloop met een, ten opzichte van de overige windingen 5, geleidelijk aan groter wordende diameter hebben.
35 De bevestiging van de tand 1 omvat een klemstuk 6 dat zich hoofdzakelijk in de door de windingen 5 bepaalde cilindervormige holte uitstrekt en via welk de tand 1 door het klemelement 2 tegen een convex gevormd aanligvlak van een 100 t 056 4 bevestigingsdeel 9 van de rotor van de landbouwmachine, in het bijzonder van een arm 3 daarvan, wordt gehouden. Het klemstuk 6 is in hoofdzaak T-vormig. Het niet doorlopend deel van het T-stuk, kort gezegd het doodlopende deel, strekt zich 5 tussen de benen van het U-vormig tanddeel 4 in de richting van het aanligvlak van het bevestigingsdeel 9 uit en steunt daartegen af. Hiermede verloopt het doodlopend deel van het klemstuk 6 tevens radiaal ten opzichte van het convex gevormde bvestigingsdeel 9. Tussen het aanligvlak van het 10 bevestigingsdeel 9 en het doodlopend deel van het klemstuk 6 is een deel van een steunelement 8 gevoerd. Het steunelement 8 staat hierbij in zodanige verbinding met het klemelement 2 dat een verandering in de stand hiervan tevens een verandering in de stand van het steunelement 8 inhoudt. Het 15 andere uiteinde van het steunelement 8, in de onderhavige uitvoering een gevormd plaatdeel, bevindt zich nabij de basis, of wel het lijf, van het U-vormig tanddeel 4. Dit uiteinde omvat ten minste twee omgezette delen die, gezien in het aanzicht volgens figuur 2, in een richting dwars op de 20 raaklijn langs het uiteinde van het U-vormig tanddeel 4 zijn gelegen. Ten minste één deel strekt zich daarbij uit langs de bovenkant van het U-vormig tanddeel 4 en ten minste één deel langs de onderzijde daarvan. Het uiteinde van het U-vormig tanddeel 4 ligt daarmee passend tussen de twee omgezette 25 delen van het steunelement 8 in. Het bovenste omgezette deel van het steunelement 8 is in de onderhavige uitvoering uit het plaatmateriaal van het steunelement gestanst.
De bevestiging van een tand 1 omvat voorts een positioneringselement 7. In de onderhavige uitvoering betreft 30 dit een plaatdeel dat ten opzichte van het bevestigingsdeel 9 is geborgd tegen verschuiving in de bewegingsrichting A van de tand 1. In de onderhavige uitvoering is dit gerealiseerd door omzetting van het plaatdeel langs de randen van het bevestigingsdeel 9.
35 In de specifieke uitvoering volgens de figuren 1 - 3 is het klemelement 2 gevormd door een bout met moer. Deze bout is gevoerd door een passende opening in het positioneringselement 7 door een in de draairichting A verlopend 1 0 0 1 0 5 6 5 passend sleufgat in het bevestigingsdeel 9, door een passende opening in het steunelement 8 en door een passende boring door het klemstuk 6. Het positioneringselement 7 is voorzien van een tweetal passende boringen die onderling verschillende 5 posities ten opzichte van een coaxiaal aan de door de windingen 5 bepaalde cilinder gelegen middellijn innemen. Door verdraaiing van het positioneringselement 7 om een verticale as en/of verschuiving langs het bevestigingsdeel 9, ontstaan vier onderscheiden posities die het klemelement 2 en daarmee 10 de tand 1 ten opzichte van het bevestigingsdeel 9 en daarmee ten opzichte van het bodemoppervlak kunnen innemen.
Het bevestigingsdeel 9 van een rotor van de hooibouwmachine volgens de uitvinding, omvat in het aan-ligvlak een tweetal passende inkepingen, waarin de benen van 15 het U-vormig tanddeel 4 zijn opgenomen. De diepte van de plaatselijke inkeping is minder dan de helft van de tanddiameter, terwijl plaatselijk de radiale afstand waarmee de benen van het U-vormig tanddeel 4 buiten de windingen 5 verlopen, ten minste een halve tanddiameter bedraagt. Het 20 klemstuk 6 verloopt in axiale richting van de denkbeeldig door de windingen bepaalde cilinder voorbij de benen van het U-vormig tanddeel 4 en is tegen één of meer der windingen 5 aangeklemd, bij voorkeur ten minste tegen een binnenste winding en in de weergegeven uitvoering met drie windingen 5, 25 bij voorkeur uitsluitend tegen de binnenste, dat wil zeggen de onmiddellijk naast een been van het U-vormig tanddeel 4 gelegen winding. Het doodlopend deel van het T-vormig klemstuk 6 heeft een zodanige lengte dat de hiertegen gelegen binnenste windingen vanuit hun uitgangstoestand tegen de mede 30 door de windingen in de tand 1 aanwezige veerkracht in, in de richting van het aanligvlak kunnen worden geklemd, maar daarvan vrij blijven. Het doodlopend deel van het klemstuk 6 fungeert hierbij als afstandselement. De dikte van het tussengelegen steunelement 8 is in bovenbeschreven construc-35 tie meegerekend.
Het uiteinde van het U-vormig tanddeel 4 bevindt zich ten opzichte van de bewegingsrichting A van de tand 1 nabij de achterzijde van de windingen 5. De uiteinden van de 1 0 0 1 0 5 6 6 tand 1 bevinden zich ten opzichte van de bewegingsrichting A van de tand 1 aan de achterzijde van een verticaal en radiaal ten opzichte van de betreffende rotor en centraal door de windingen 5 gedacht vlak. De buitenste windingen 5 gaan 5 hierbij vanaf halverwege hun voorste en onderste kwart deel over in een in hoofdzaak recht en onder een hoek van +45® in achterwaartse en neerwaartse richting verlopend tanddeel 13. Het tanddeel 13 strekt zich uit tot aan een omzetting 11. Van hier af verloopt een onderste tanddeel 14 eveneens in 10 hoofdzaak recht en onder een hoek van ± 30® met een radiaal en verticaal gedacht vlak in neerwaartse en achterwaartse richting.
De figuren 4 en 5 tonen een alternatief voor de constructie volgens de uitvinding, waarbij de beweging van 15 het lijf van het U-vormig tanddeel 4 in zijn beide mogelijke, door de inkepingen 12 in het bevestigingsdeel 9 toegestane bewegingsrichtingen, wordt tegengegaan. Het genoemd lijf is ingeklemd tussen twee passend hierom geschoven aanslagen 17 en 18, die deel uitmaken van een in hoofdzaak plaatvormig 20 steunelement 19. Het steunelement 19 is in de onderhavige uitvoering met behulp van het klemelement 2 tegen het onderste zijvlak van het klemstuk 6 vastgezet. De aanslagen 17 en 18 van het klemstuk 19 zijn, gezien in zijaanzicht, symmetrisch ten opzichte van het oorspronkelijke plaatdeel 25 verbogen en vormen een U-vormige sleuf, waarin het lijf in zeer geringe mate van de overige windingen 5 af, respectievelijk daar naar toe, verschuifbaar is. De bovenste aanslag 17 bevindt zich, gezien in bovenaanzicht, tussen twee onderste aanslagen 18. Uit de combinatie met het aanzicht 30 volgens figuur 5, blijkt dat dit steunelement 19 is gevormd uit een in hoofdzaak rechthoekig plaatdeel. De delen 17 en 18 zijn gevormd uit een een breedtezijde omvattend uiteindedeel van een dergelijke rechthoekige plaat.
De figuren 6 en 7 tonen een constructie met een 35 steun- en positioneringselement 21, waarbij de functies van het eerder beschreven positioneringselement 7 en van de steunelementen 8 en 19 in een enkel constructie-element 21 zijn verenigd. Zoals eveneens uit figuur 8 zichtbaar is, 1001056 7 omvat het steun- en positioneringselement 21 een plat lijfdeel 22, via welk het steun- en positioneringselement 21 met behulp van het klemelement 2 tegen de onderzijde van het klemstuk 6 is geklemd. Het element 21, dat bij voorkeur 5 gesmeed is, omvat nabij de uiteinden van het plaatvormig deel 22 haaks op dit deel verlopende, eveneens plaatvormige delen 23, respectievelijk 24. In beide delen 23 en 24 is een U-vormige uitsparing 25 aangebracht, die, voor het bereiken van een gemonteerde toestand, passend over het lijf van een U-10 vormig tanddeel kan worden geschoven. De U-vormige uitsparingen zijn elk ten opzichte van een aanliggend vlak van het plaatvormig lijfdeel 22 op onderscheiden hoogte aangebracht. Zo valt één van de rechte randen van de uitsparing van het uiteindedeel 23 samen met het verlengde van een aanligvlak 15 van het lijfdeel 22.
De rechte randen van de U-vormige uitsparingen 25 vormen een aanslag voor het lijf van het U-vormig tanddeel 4. De uitsparingen 25 kunnen passend om een tand worden geschoven, zodat beide uitsparingen dezelfde afmeting hebben. 20 De rechte randen van de uitsparingen 25 strekken zich in de vorm van een lijn of een vlak evenwijdig uit aan de beide aanligvlakken van het lijf 22. Elk van de vier rechte randen heeft, gemeten in een richting loodrecht op de aanligvlakken van het element 21, een onderscheiden afstand ten opzichte 25 van het meest nabij gelegen aanligvlak. Hierdoor kunnen, na vastzetting van het steun- en positioneringselement 21 tegen een klemstuk 6 vier onderscheiden standen van een tand 1 worden bereikt. Een eerste stand, waarin een tand 1 in gemonteerde toestand nabij zijn voorzijde de minst scherpe 30 hoek met het bodemoppervlak maakt, wordt bereikt door het element 21 zo te monteren dat de rechte rand met de afstand 26 ten opzichte van het nabijgelegen, of wel aanliggend, aanligvlak zich aan de bovenzijde van het lijf van een U-vormig tanddeel bevindt. Een tweede stand van de tand, waarin 35 deze een iets scherpere hoek met het bodemoppervlak maakt, wordt bereikt door gebruikmaking van de aan het andere uiteinde van het element 21, doch nabij dezelfde aanligzijde van het lijf 22, gelegen rand die ten opzichte van dit 1001056 8 aanligvlak de verticale afstand 27 bezit. Door verdraaiing van het element 21 om zijn lengteas, kan gebruik worden gemaakt van de andere rechte rand uit het plaatvormig deel 24, welke rand een derde afstand 28 ten opzichte van het dan 5 geldende aanligvlak van het lijf 22 heeft. De vierde stand van de tand, waarin deze de meest scherpe hoek met het bodemoppervlak maakt, wordt bereikt door het element 21 vanuit laatstgenoemde positie in een over 180* om een dwars op de lengteas georiënteerde as van het element 21 verdraaide 10 stand te brengen. Hierbij bevindt de in het plaatdeel 23 gelegen rand met de grootste afstand 29 tot het dan actieve aanligvlak van het lijf 22 zich aan de bovenzijde van het lijf van een U-vormig tanddeel van een gemonteerde tand. Het steun- en positioneringselement 21 is, evenals het 15 steunelement 19, voorzien van een haaks op het lijf deel 22 gerichte boring, via welke het element 21 met een als bout en moer uitgevoerd klemelement 2 in de tandbevestiging kan zijn opgenomen. Bij montage van een tand 1 dient van de vier mogelijke standen van het steun- en positioneerelement 21 die 20 stand worden gekozen die de bij de betreffende machine gewenste tandhoek, dat wil zeggen de hoek die de voorste rand van de tand 1 met bijvoorbeeld het bodemoppervlak maakt, oplevert. In het geval van een hooibouwmachine voor het schudden en verspreiden van gewas is laatst aangegeven 25 tandhoek bij voorkeur tussen 82 en 87“ gelegen.
De werking van bovenomschreven constructie is als volgt.
Tijdens het bedrijf van de hooibouwmachine zijn de draaiingsassen van de rotoren onder een geringe hoek met een 30 verticaal geplaatst, zodanig dat een rotor ten opzichte van de bewegingsrichting A enigszins voorover is gesteld. Een tand 1 is daardoor onder normale omstandigheden in hoofdzaak in het voorste deel van de omtrek van een rotor werkzaam. Hierbij wordt op de grond liggend gewas, zoals hooi en stro, 35 verplaatst. Met name wanneer het gewas geschud moet worden, zoals dit met de onderhavige constructie bij uitstek de bedoeling is, gaat dit met een grote impuls gepaard. Deze impuls is des te groter wanneer het gewas in wiersen ligt. De 1 0 0 1 0 5 6 9 impuls wordt in de constructie gedempt opgenomen met behulp van de elasticiteit van de veerwindingen 5. Deze worden in de constructie belast op een wijze, waarbij de windingen de neiging hebben zich te verkleinen. Een werkzaam tanddeel 5 werkt daarbij als een hefboom op de betreffende buitenste winding. Door de vorm van de winding 5 wordt dit buigingsmoment in een continu verloop aan de meer naar binnen gelegen, gewonden tanddelen 5 doorgegeven. Uiteindelijk wordt tevens een deel van de impuls via het U-vormig tanddeel 4 10 gedempt doorgegeven aan de arm 3. Het U-vormig tanddeel 4 is door de beschreven indirecte inklemming, ten opzichte van het aanligvlak 9, onder veerspanning beweegbaar in de richting van de benen van dit deel, of wel in hoofdzaak haaks op de langsrichting van het bevestigingsdeel 9. Hierbij wordt dit 15 tanddeel in de onderhavige uitvoering geleid door de inkepingen. Behalve de baan van het U-vormig tanddeel 4, is ook het lijf hiervan in zekere mate beweegbaar in de bevestiging opgenomen, ten einde een op de tand inwerkende impuls op te nemen. Het lijf beweegt zich langs de randen van uitsparingen 20 van de steunelementen 8, 19, 21.
De figuren 9-11 tonen een bevestigingsconstructie voor een tand 31 van een hooibouwmachine. De tand 31 is hierbij aangebracht om het uiteinde van een bij voorkeur radiaal verlopende, uit buisvormig constructiemateriaal 25 gevormde arm 32 van een in de figuren niet weergegeven rotor van een hooibouwmachine. De tand 31 is nabij zijn bevestigingsdeel voorzien van windingen 33. De tand 31 omvat twee in hoofdzaak neerwaarts gerichte werkzame uiteinden en is gevormd uit één stuk in vergaande mate stijf, doch veerkrach-30 tig draadmateriaal. Nabij zijn midden omvat de tand een U-vormig deel 34 dat zich in neerwaartse richting tot ongeveer twee-en-een-half keer de diameter van de windingen beneden de onderzijde van de windingen 33 uitstrekt. De windingen 33 zijn gelijkvormig en omschrijven een kokervormige binnen-35 ruimte, zodanig dat de windingen met speling over een recht uiteindedeel 35 van een arm 32 geschoven kunnen worden. De tand 31 is in de rotor opgenomen via een beugel 36. De beugel 36 omvat een bevestigingsdeel met bussen 38 die passend om 1001056 10 het uiteindedeel 35 zijn aangebracht en die tegen verdraaiing om, en verschuiving langs dit uiteindedeel 35 verankerd zijn. In de onderhavige uitvoering is deze verankering uitgevoerd met schroef stiften 39, via welke de tand 31 in meerdere 5 standen ten opzichte van een arm 32 en ten opzichte van het bodemoppervlak kan worden ingesteld. Tegen de naar elkaar toegekeerde uiteinden van beide bussen 38 is een uit plaat-deel gevormde flank 40 aangebracht, die in hoofdzaak haaks op het armdeel 35 en in neerwaartse richting verloopt tot aan 10 het lijf van het U-vormig tanddeel 34. Ter hoogte van dit lijf zijn beide flanken 40 verbonden door een in hoofdzaak verticaal en in de langsrichting van het armdeel 35 verlopend plaatvormig steundeel 41, waarin centraal een boring is aangebracht ten behoeve van een bout 42. Met behulp van de 15 bout 42, de bijbehorende moer en een klemplaat 43 zijn althans de benen van het U-vormige tanddeel 34 tegen het steundeel 41 van de beugel 36 geklemd. Centraal in het plaatvormig steundeel 41 is, gezien in een dwarsdoorsnede volgens figuur 11, een van de rijrichting A afgekeerde 20 verzinking met randen 44 aangebracht. Hierdoor zijn de werkzame tanddelen 45 ten opzichte van de rijrichting A vóór de benen van het U-vormig tanddeel 34 gelegen. Tevens wordt de kop van de bout 42 door de verzinking zodanig door het steundeel 41 omgeven dat aanhaken van hooi wordt bemoeilijkt. 25 Met het oog op dit laatste effect, zijn het vrije uiteinde van de bout 42 en daarmee de moer en het klemdeel 43, ten opzichte van de bewegingsrichting A van de tand, aan de achterzijde van het steundeel 41 aangebracht. In de onderhavige uitvoering zijn het steundeel 41 en beide flanken 40 30 door ombuiging uit één stuk plaatmateriaal gevormd. De breedte van het steundeel 41 is zodanig dat de flanken 40 zich elk langs de, ten opzichte van het U-vormig tanddeel 34, buitenzijde van een zich in hoofdzaak neerwaarts en in het werkzame tanddeel 45 overgaand tanddeel uitstrekken. Een 35 flank 40 verloopt nabij zijn bovenste deel voorbij de omtrek van de windingen 33. Zoals het zijaanzicht volgens figuur 9 aangeeft, verloopt de achterste rand van een flank 40 vanaf zijn in hoofdzaak met een ronde omtrek gevormde bovendeel met 1001056 11 een rechte rand in in hoofdzaak neerwaartse en enigszins achterwaartse richting en vervolgens ter hoogte van de bovenzijde van het steundeel 41 met een onderste rechte rand in neerwaartse en voorwaartse richting. Hierdoor behoudt een 5 flank 40, ook bij het achterwaarts uitwijken van een tanddeel, zijn geleidende functie. Figuur 9 toont voorts dat in een voorkeursuitvoering het U-vormig tanddeel 34 vanaf de achterste rand van het armdeel 35 in hoofdzaak verticaal in neerwaartse richting verloopt, en dat de tussen de werkzame 10 delen 45 en de windingen 33 gelegen tanddelen 46 vanaf een juist boven het steundeel 41 geplaatste knik recht in de richting van de voorste rand van het armdeel 35 verlopen.
De werking van tandconstructie volgens de figuren 9 - 11 is als volgt.
15 Voor de bevestiging van de tand 31 aan een rotorarm 32 van een hooibouwmachine zijn de beugel 36 en en tand 31 tot één geheel voorgemonteerd. De uiteindelijke montagehan-deling, en tevens een eventuele vervangingshandeling, bestaat dan slechts uit het over een armdeel 35 schuiven van het 20 montagestuk, bestaande uit de aan elkaar bevestigde tand 31 en beugel 36, en het positioneren en vastzetten daaarvan via de schroefstiften 39.
Tijdens het bedrijf beweegt een tand 31 zich in de draairichting A van de rotor waar de tand 31 aan is gekop-25 peld. De draairichting A is haaks op de langsrichting van het tanddeel 35. Door het aangrijpen van gewas ondervindt de tand 31, in het bijzonder de delen 45 en 46 daarvan, een tegengesteld aan de draairichting A gerichte kracht. De delen 45 en 46 wijken daarbij al naar gelang de ondervonden kracht in 30 meerdere of mindere mate in achterwaartse richting uit. Daarbij worden de tanddelen 45 en 46 geleid door de flanken 40. Hiermede wordt voorkomen dat met name het beves-tigingsdeel van de tand 31 veerkracht in radiale richting dient op te brengen, hetgeen de levensduur van de tand 35 verhoogt. Uitwijking van de werkzame delen 45 in de richting van het midden tussen de twee tanddelen is beperkt door aanligging van een onmiddellijk naastgelegen binnenste winding 33 en door de profileringsrand 44 in het steundeel l ' 1001056 12 41. De beugel 36, in het bijzonder het steundeel 41, voorkomt voorts dat de tand, na van zijn belasting in achterwaartse richting ontdaan te zijn, bij het terugkeren in zijn uitgangspositie, om deze positie heen en weer trilt. De voor-5 waartse beweging van een uiteindedeel wordt immers beperkt door de beugel 36. Ook dit effect bevordert een lange levensduur van de tand. Kleine vormfouten in de tand 31 worden voorts door de beugel 36 gecorrigeerd en de tand 31 is onder voorspanning te bregen, zodanig dat de voorgekozen 10 tandhoek bij lage belasting van de tand behouden blijft. Een evenzeer belangrijk voordeel wordt gevormd door het met een recht deel ingeklemd zijn van de tand waardoor de kans op breuk verminderd. In bekende constructies heeft het ingeklemd deel, hier het U- vormig deel 34, een grotendeels met de 15 nabij gelegen windingen 33 overeenkomende kromming. Een groot deel van de gevallen van tandbreuk treedt in de bekende constructies nabij deze klemming op.
Het U-vormig tanddeel 34 wordt door de beugel 36 vast in de via de schroef stiften 39 ingestelde stand 20 gehouden. De aangegeven grote afstand tussen de achterste begrenzing van het armdeel 35 en de inklemming van het lijf van het U-vormig tanddeel 34 tegen het steundeel 41 is voordelig, omdat de via de windingen 33 doorgegeven veerspanning in de tand op gunstige wijze wordt opgevangen door de ver-25 buiging die de benen van het U-vormige tanddeel 34 in deze constructie kunnen ondergaan. De weergegeven constructie heeft verder als belangrijk voordeel dat een tanddeel 45, 46 na breuk in het bevestigingsdeel van de tand 31 in een zeer groot deel van de gevallen via één of meer gehele of ten 30 minste een gedeeltelijke winding aan het armdeel 35 blijft haken en zodoende niet op het land of in het hooi terecht komt.
De uitvinding is niet beperkt tot hetgeen hiervoor is beschreven, maar heeft ook betrekking op alle details in 35 de tekeningen. De uitvinding heeft verder betrekking op allerlei alternatieven in de constructie, uiteraard vallende binnen de bewoordingen van de hierna volgende conclusies.
100105®

Claims (16)

1. Landbouwmachine voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas met behulp van ten minste één aan een roteerbaar orgaan bevestigde tand (1), welke tand (1) is 5 gevormd uit langgerekt, veerkrachtig materiaal zoals verenstaal, en die een voor het verplaatsen van gewas bestemd werkzaam deel (15) omvat dat nabij zijn bovenzijde overgaat in een tanddeel met ten minste één winding (5) en met een zich buiten de omtrek van de winding (5) uitstrekkend, tegen 10 het aanligvlak van het roteerbaar orgaan aan liggend verder tanddeel (4), welke tand (1) met het roteerbaar orgaan is verbonden met behulp van een klemorgaan (2, 6, 8, 19, 21), met het kenmerk, dat het klemorgaan (2, 6, 8, 19, 21) aangrijpt op ten minste één van de naast het verdere tanddeel 15 (4) gelegen windingen (5).
2. Landbouwmachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een tand 1 is voorzien van ten minste vier windingen (5).
3. Landbouwmachine volgens conclusie 1 of 2, met het 20 kenmerk, dat een aanligvlak (9) deel uitmaakt van een zich in de rotor radiaal uitstrekkende arm (3).
4. Landbouwmachine volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat een van het klemorgaan deel uitmakend klemstuk (6) zich althans ten dele in hoofdzaak evenwijdig 25 aan de denkbeeldige hartlijn door de windingen (5) uitstrekt.
5. Landbouwmachine volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het klemstuk (6) T-vormig is en met het niet doorlopende deel uit de T-vorm ten opzichte van het aan ligvlak (9) is afgesteund.
6. Landbouwmachine volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat het niet doorlopende deel in zijn langsrichting is voorzien van een boring, waardoorheen een klemelement (2) voor de bevestiging van de tand is gevoerd.
7. Landbouwmachine volgens een of meer der voorgaande 35 conclusies, met het kenmerk, dat de rotor ter plaatse van het aanligvlak (9) is voorzien van een boring, waardoorheen zich een klemelement (2) uitstrekt. 1001056
8. Landbouwmachine volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het aanligvlak een convex verloop heeft.
9. Landbouwmachine volgens een of meer der voorgaande 5 conclusies, met het kenmerk, dat het klemstuk (6) aan één zijde van het verdere tanddeel (4) uitsluitend op één winding (5) aangrijpt.
10. Landbouwmachine volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het klemstuk (6) aan één 10 zijde van het verdere tanddeel (4) uitsluitend aangrijpt op de onmiddellijk naastliggende winding (5).
11. Landbouwmachine volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een tand (1) twee werkzame uiteindedelen (15) omvat en het verdere tanddeel (4) U-vormig 15 is.
12. Landbouwmachine volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de machine een beves-tigingselement (8, 19, 21) omvat dat geschikt is voor het vervullen van zowel een positioneringsfunctie als een beves- 20 tigingsfunctie.
13. Landbouwmachine volgens een of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het klemorgaan (2, 6, 8, 19, 21) een op het verdere tanddeel (4) aangrijpend positioneringselement (21) omvat, voorzien van meerdere 25 aanslagen voor het bereiken van meerdere onderscheidelijke correcties (26 - 29) van de stand waarin de tand (1) zonder corrigerende maatregelen ten opzichte van de rotor gemonteerd zou zijn.
14. Landbouwmachine voor het verplaatsen van op de 30 grond liggend gewas met behulp van ten minste één aan een roteerbaar orgaan bevestigde tand (1), welke tand (1) is gevormd uit langgerekt, veerkrachtig materiaal zoals verenstaal, en een voor het verplaatsen van gewas bestemd werkzaam deel (15) omvat dat nabij zijn bovenzijde overgaat 35 in een tanddeel met ten minste één winding (5) en met een zich buiten de omtrek van de winding (5) uitstrekkend, voor bevestiging bestemd verder tanddeel (4), met het kenmerk, dat het klemorgaan (2, 6, 8, 19, 21) een op het verdere tanddeel 1 0 0 1 0 5 6 (4) aangrijpend positioneringselement (21) omvat, voorzien van meerdere aanslagen voor het bereiken van meerdere onderscheidelijke correcties (26 - 29) van de stand waarin de tand (1) zonder corrigerende maatregelen ten opzichte van de 5 rotor gemonteerd zou zijn.
15. Landbouwmachine voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas met behulp van ten minste één aan een roteerbaar orgaan bevestigde tand (1), welke tand (1) is gevormd uit langgerekt, veerkrachtig materiaal zoals 10 verenstaal, en een voor het verplaatsen van gewas bestemd werkzaam deel (45) omvat dat nabij zijn bovenzijde overgaat in een tanddeel met ten minste één winding (33) en met een zich buiten de omtrek van de winding (33) uitstrekkend, voor bevestiging bestemd verder tanddeel (34), met het kenmerk, 15 dat het verdere tanddeel (34) ten behoeve van de bevestiging van de tand is aangegrepen door een met de rotor verbonden beugel (36) en tussen de aangrijping en zijn overgang in een winding (33) een althans in hoofdzaak recht en in het verlengde van het aangegrepen tanddeel (34) gelegen verloop 20 heeft.
16. Landbouwmachine voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas met behulp van ten minste één aan een roteerbaar orgaan bevestigde tand (1), welke tand (1) is gevormd uit langgerekt, veerkrachtig materiaal zoals 25 verenstaal, en die een voor het verplaatsen van gewas bestemd werkzaam deel (15) omvat dat nabij zijn bovenzijde overgaat in een tanddeel met ten minste één winding (5) en met een zich buiten de omtrek van de winding (5) uitstrekkend, tegen het aanligvlak van het roteerbaar orgaan aan liggend verder 30 tanddeel (4), welke tand (1) met het roteerbaar orgaan is verbonden met behulp van een klemorgaan (2, 6), met het kenmerk, dat het verdere tanddeel (34) is aangegrepen door een met de rotor verbonden beugel (36) welke de voorwaartse bewegingsmogelijkheid van een tanduiteinde (45) beperkt. 1 0 010 5 6
NL1001056A 1995-08-25 1995-08-25 Landbouwmachine voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas. NL1001056C2 (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1001056A NL1001056C2 (nl) 1995-08-25 1995-08-25 Landbouwmachine voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
EP19960202331 EP0760201B1 (en) 1995-08-25 1996-08-21 An agricultural machine for displacing crop lying on the soil
DE1996618299 DE69618299T2 (de) 1995-08-25 1996-08-21 Landwirtschaftliche Maschine zur Bearbeitung am Boden liegender Erntegüter

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1001056 1995-08-25
NL1001056A NL1001056C2 (nl) 1995-08-25 1995-08-25 Landbouwmachine voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1001056C2 true NL1001056C2 (nl) 1997-02-27

Family

ID=19761490

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1001056A NL1001056C2 (nl) 1995-08-25 1995-08-25 Landbouwmachine voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.

Country Status (3)

Country Link
EP (1) EP0760201B1 (nl)
DE (1) DE69618299T2 (nl)
NL (1) NL1001056C2 (nl)

Families Citing this family (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2738317B1 (fr) * 1995-08-31 1997-10-17 Soframca Piston a clapet flottant pour tube d'amortisseur hydraulique, notamment de type monotube
DE102010037032A1 (de) * 2010-08-18 2012-02-23 Amazonen-Werke H. Dreyer Gmbh & Co. Kg Striegelvorrichtung für Bodenbearbeitungs- und/oder Sägegeräte
US9089093B2 (en) * 2013-03-12 2015-07-28 Agco Corporation Spring tine with integrated relief section
NL2015256B1 (en) * 2015-06-22 2017-02-15 Forage Innovations Bv Tine mounting pads.

Citations (11)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL91162C (nl) *
US2514560A (en) * 1946-06-13 1950-07-11 Allis Chalmers Mfg Co Spring tine mounting
US3175347A (en) * 1963-05-09 1965-03-30 Hart Carter Co Tine mounting
GB1217392A (en) * 1967-04-03 1970-12-31 Fahr Ag Maschf Rake construction for haymaking machine
DE2507534A1 (de) * 1975-02-21 1976-08-26 Richard Kalmbach Gabelhalterung fuer heuwender
FR2498047A1 (fr) * 1981-01-20 1982-07-23 Kuhn Sa Dispositif raidisseur des dents d'une machine de fenaison pour le fanage et/ou l'andainage
EP0097801A1 (de) * 1982-06-29 1984-01-11 Klöckner-Humboldt-Deutz Aktiengesellschaft Anordnung zur Befestigung eines U-förmigen Doppelfederzinkens an den Tragarmen von Heuerntemaschinen
EP0278101A1 (de) * 1987-02-10 1988-08-17 GREENLAND GMBH & CO. KG Heuwerbungsmaschine
DE8806149U1 (nl) * 1988-05-09 1989-09-14 Alois Poettinger Landmaschinen-Gesellschaft Mbh, 8900 Augsburg, De
DE3938821C1 (en) * 1989-11-23 1990-12-13 Maschinenfabriken Bernard Krone Gmbh, 4441 Spelle, De Fastener for U=shaped spring hay maker support arms - has fastening bolt integral with clamp, with transverse stop retaining bore
EP0616761A1 (en) * 1993-03-22 1994-09-28 Maasland N.V. A construction for processing crop residues lying on the field

Patent Citations (11)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL91162C (nl) *
US2514560A (en) * 1946-06-13 1950-07-11 Allis Chalmers Mfg Co Spring tine mounting
US3175347A (en) * 1963-05-09 1965-03-30 Hart Carter Co Tine mounting
GB1217392A (en) * 1967-04-03 1970-12-31 Fahr Ag Maschf Rake construction for haymaking machine
DE2507534A1 (de) * 1975-02-21 1976-08-26 Richard Kalmbach Gabelhalterung fuer heuwender
FR2498047A1 (fr) * 1981-01-20 1982-07-23 Kuhn Sa Dispositif raidisseur des dents d'une machine de fenaison pour le fanage et/ou l'andainage
EP0097801A1 (de) * 1982-06-29 1984-01-11 Klöckner-Humboldt-Deutz Aktiengesellschaft Anordnung zur Befestigung eines U-förmigen Doppelfederzinkens an den Tragarmen von Heuerntemaschinen
EP0278101A1 (de) * 1987-02-10 1988-08-17 GREENLAND GMBH & CO. KG Heuwerbungsmaschine
DE8806149U1 (nl) * 1988-05-09 1989-09-14 Alois Poettinger Landmaschinen-Gesellschaft Mbh, 8900 Augsburg, De
DE3938821C1 (en) * 1989-11-23 1990-12-13 Maschinenfabriken Bernard Krone Gmbh, 4441 Spelle, De Fastener for U=shaped spring hay maker support arms - has fastening bolt integral with clamp, with transverse stop retaining bore
EP0616761A1 (en) * 1993-03-22 1994-09-28 Maasland N.V. A construction for processing crop residues lying on the field

Also Published As

Publication number Publication date
EP0760201A1 (en) 1997-03-05
EP0760201B1 (en) 2002-01-02
DE69618299T2 (de) 2002-08-22
DE69618299D1 (de) 2002-02-07

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL1001056C2 (nl) Landbouwmachine voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
DK159090B (da) Apparat til behandling af afgroede
US6199357B1 (en) Reel pickup tine
DE102010019693A1 (de) Aufnahmevorrichtung an Erntemaschinen
US3747313A (en) Pick up devices for agricultural implements
CA2374061C (en) Crop lifter for reaping systems of harvesting machines
EP1769672B1 (en) A haymaking machine for displacing crop lying on the ground and a tine for such a haymaking machine
US3163975A (en) Crop lifter assembly
CA2892196C (en) Crop lifter
NL9300496A (nl) Inrichting voor het bewerken van zich op het land bevindende gewasresten.
EP1040069B1 (de) Fadenliefergerät
US2641101A (en) Tooth means for side-delivery rake
NL8800844A (nl) Landbouwmachine met beveiliging tegen tandverlies.
NL8401042A (nl) Machine met tenminste een aandrijfbaar harkorgaan.
US20010037635A1 (en) Crop lifter
NL8702019A (nl) Inrichting voor het bewerken van gemaaid gewas.
CA2164660C (en) Replaceable pickup teeth assembly for crop pickup
US6250057B1 (en) Assembly having a mowing finger and a holding-down element
NL8502803A (nl) Inrichting en werkwijze voor het maaien van te velde staand gewas.
JPH0339001Y2 (nl)
US3127728A (en) Rake tooth structure
CA2731179A1 (en) Mowing finger arrangement
JPH0437394Y2 (nl)
JPH0142433Y2 (nl)
JPH0531871Y2 (nl)

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
VD1 Lapsed due to non-payment of the annual fee

Effective date: 20040301