NL8502803A - Inrichting en werkwijze voor het maaien van te velde staand gewas. - Google Patents

Inrichting en werkwijze voor het maaien van te velde staand gewas. Download PDF

Info

Publication number
NL8502803A
NL8502803A NL8502803A NL8502803A NL8502803A NL 8502803 A NL8502803 A NL 8502803A NL 8502803 A NL8502803 A NL 8502803A NL 8502803 A NL8502803 A NL 8502803A NL 8502803 A NL8502803 A NL 8502803A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
carrier
mowing
edges
crop
members
Prior art date
Application number
NL8502803A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL8502803A priority Critical patent/NL8502803A/nl
Priority to EP19860201748 priority patent/EP0219904B1/en
Priority to DE19863650290 priority patent/DE3650290T2/de
Publication of NL8502803A publication Critical patent/NL8502803A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D34/00Mowers; Mowing apparatus of harvesters
    • A01D34/01Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus
    • A01D34/412Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters
    • A01D34/63Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters having cutters rotating about a vertical axis
    • A01D34/64Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters having cutters rotating about a vertical axis mounted on a vehicle, e.g. a tractor, or drawn by an animal or a vehicle
    • A01D34/66Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters having cutters rotating about a vertical axis mounted on a vehicle, e.g. a tractor, or drawn by an animal or a vehicle with two or more cutters
    • A01D34/664Disc cutter bars
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D34/00Mowers; Mowing apparatus of harvesters
    • A01D34/01Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus
    • A01D34/412Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters
    • A01D34/63Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters having cutters rotating about a vertical axis
    • A01D34/73Cutting apparatus
    • A01D34/736Flail type

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Harvester Elements (AREA)

Description

V
Λ*' 1 C. van der Lely N.V., Weverskade 10, Maasland.
"Inrichting en werkwijze voor het maaien van te velde staand gewas" 5
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het maaien van te velde staand gewas, voorzien van ten minste één om een zich in hoogterichting uitstrèkkende draaiingsas draaibaar maaiorgaan, dat is voorzien van een 10 schijfvormige drager nabij de omtrek waarvan althans één maaielement is aangebracht door middel van een bevestigings-orgaan.
Inrichtingen van deze soort zijn algemeen bekend.
Een doel van de uitvinding is een inrichting van deze soort 15 te verbeteren. Volgens de uitvinding kan dit bereikt worden wanneer de drager ter plaatse van het bevestigingsorgaan is voorzien van uitstulpende randen, die zich om althans een deel van het bevestigingsorgaan uitstrekken. Op deze wijze kan de drager eenvoudig uitgevoerd worden, terwijl de be-20 vestiging van de maaielementen aan de drager en via deze aan de inrichting gemakkelijk is door te voeren.
Een gunstig uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding wordt verkregen wanneer het maaielement verdraaibaar aan een ondersteuningselement is 25 aangebracht, dat tegen de onderzijde van de drager is bevestigd door twee bevestigingsorganen die zich door de drager heen uitstrekken en aan de bovenzijde van de drager althans in hoofdzaak binnen de randen zijn gelegen. Op deze wijze worden de bevestigingsorganen tegen beschadiging en 30 slijtage door de randen beschermd. Aldus is de bevestiging van het maaielement aan de drager beter gewaarborgd.
Een eenvoudig uitvoeringsvoorbeeld wordt volgens een verdere constructie van de uitvinding bereikt wanneer één van de bevestigingsorganen een as vormt, waarom het 35 maaielement verdraaibaar is, terwijl het ondersteuningselement een onder de drager gelegen aanslag bezit voor het maaielement en ter plaatse van deze aanslag met een nok in een opening van de drager is gelegen.
353 2 3 03 I i - 2 - 1 Een gunstige bevestiging van het maaiorgaan aan de inrichting wordt verkregen wanneer de randen aansluiten aan een conusvormig middendeel van de drager, welk middendeel met een centraal deel draaivast aan een om de draai-5 ingsas roteerbare draagas. is bevestigd door middel van een aandrukstuk. Deze bevestiging van het maaiorgaan aan de draagas kan op gunstige wijze verder worden verbeterd wanneer tussen het aandrukstuk en het centrale deel een verend element is aangebracht. Op deze wijze is het maaiorgaan ten 10 opzichte van de draagas enigszins beweeglijk, wat in het bijzonder van voordeel kan zijn wanneer het maaiorgaan met harde voorwerpen in aanraking komt en de stoten door het verend element althans enigszins opgevangen kunnen worden.
De geleiding van het gewas over en door de drager 15 van het maaiorgaan kan op eenvoudige wijze gunstig be ïnvloed worden wanneer op de drager een afdekorgaan is aangebracht boven het aandrukstuk, waarbij het afdekorgaan door middel van het bevestigingsorgaan aan de drager is bevestigd. Hierbij kan het afdekorgaan op eenvoudige wijze 20 en zonder extra bevestigingsmiddelen aan de drager worden bevestigd. Verder voorkomt het afdekorgaan dat gewas aan de bevestigingsmiddelen waarmede het draagorgaan aan de drager is bevestigd een negatieve invloed heeft op de geleiding van het gewas over en door de drager.
25 Een gunstig uitvoeringsvoorbeeld wordt verkregen wanneer de drager bestaat uit gehard metaal. Op deze wijze is de slijtvastheid van de drager groot. Verder kan hierdoor de stijfheid van de drager vergroot worden om een grotere weerstand te verkrijgen tegen vervormingen bij het 50 in aanraking komen met harde voorwerpen.
De bevestiging van maaielementen aan de drager kan op gunstige wijze beïnvloed worden wanneer de beide bevestigingsorganen een boven de drager gelegen boutkop of moer bevatten, waaronder een tussen de randen gelegen vast-55 houdstrip is gelegen. Deze vasthoudstrip kan van zodanig materiaal zijn gekozen dat losraken van de bevestigingsorganen voorkomen wordt. Dit is in het bijzonder van belang bij het bestaan van de drager uit gehard materiaal. De vasthoudstrip kan dan bijvoorbeeld bestaan uit minder hard mate- 8502 8 03 $ έ - 3 - 1 riaal dan de drager, zodat bijvoorbeeld een zelfborgende moer en een veerring onder een boutkop een betere grip heeft op de vasthoudstrip en losraken van een bevestigings-orgaan op goede wijze wordt voorkomen. In het bijzonder is 5 hierbij van belang wanneer de vasthoudstrip als één stripvormig orgaan zich zowel onder de moer als de boutkop uitstrekt.
Een gunstig uitvoeringsvoorbeeld wordt verkregen wanneer de drager een dikte heeft van althans ongeveer 3 mm.
10 De uitvinding betreft verder een werkwijze voor het maaien van te velde staand gewas met behulp van een inrichting voor het maaien van gewas, die is voorzien van ten minste één om een zich in hoogterichting uitstrekkende draaiingsas draaibare schijfvormige drager, waaraan een 15 maaielement door ten minste één bevestigingsorgaan is aangebracht. Volgens de uitvinding wordt tijdens bedrijf althans een deel van het door het maaielement gesneden gewas aangevat en getransporteerd door een gehard metalen schijfvormige drager.
20 De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de tekeningen van een gunstig uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding.
Figuur 1 is een bovenaanzicht van een inrichting voor het maaien van te velde staand gewas.
25 Figuur 2 geeft op vergrote schaal een bovenaan zicht van een deel van de inrichting volgens fig. 1 weer.
Figuur 3 is een aanzicht volgens de pijl III in fig. 2 en een gedeeltelijke verticale doorsnede over een maaiorgaan.
30 Figuur 4 is een bovenaanzicht van een drager van een maaiorgaan van de inrichting volgens de fig. 1-3.
Figuur 5 is een aanzicht op het maaiorgaan volgens fig. 4 gezien in de richting volgens de pijl V in fig.
4.
35 Figuur 6 is een bovenaanzicht van een ander uit voeringsvoorbeeld van een drager voor een maaiorgaan.
Figuur 7 is een aanzicht van de drager volgens fig. 6, gezien in de richting volgens de pijl VII in fig. 6.
Figuur 8 geeft een doorsnede weer over een ander .· -02 3 0 3 ï * - 4 - 1 uitvoeringsvoorbeeld van de bevestiging van een maaiorgaan aan een draagas van een inrichting voor het maaien van gewas.
Figuur 9 is een verticale doorsnede van weer een 5 ander uitvoeringsvoorbeeld van de bevestiging van een maaiorgaan aan een draagas van een inrichting volgens de uitvinding.
De in de figuren weergegeven maalinrichting omvat 10 een maaibalk 1 waaraan vier maaiorganen 2, 3, 4 en 5 zijn aangebracht. De maaibalk 1 is op niet nader weergegeven wijze seharnierbaar verbonden met een draagarm 6 die is gekoppeld met een bevestigingsbok 7. De bevestigingsbok 7 is voorzien van koppelingsorganen 8 en een koppelingsorgaan 15 9 waarmede de bevestigingsbok aan de hefarmen resp. de boventopstang van een hefinrichting van een trekker of dergelijk voertuig gekoppeld kan worden.
De inrichting is voorzien van niet nader weergegeven overbrengingsorganen die een aankoppelas 10 omvatten 20 die door middel van een tussenas met de aftakas van een trekker of dergelijk voertuig koppelbaar is. De maaiorganen 2, 3, 4 en 5 zijn met de overbrengingsorganen en via deze met de as 10 gekoppeld zodanig dat zij tijdens bedrijf verdraaibaar zijn om zich in hoogterichting uitstrekkende 25 draaiingsassen 11.
De maaiorganen 2-5 zijn alle in principe van gelijke constructie die aan de hand van het maaiorgaan 5 nader zal worden weergegeven. Het maaiorgaan 5 omvat een drager 15, die in bovenaanzicht gezien is gevormd als een 30 ovale schijf. De schijfvormige drager 15 heeft een conusvormig middendeel 16 waarvan de buitenomtrek in bovenaanzicht gezien rond is en via vouwlijnen 17 overgaat in een in principe vlak omtreksdeel 18 dat zich loodrecht op de draaiingsas 11 uitstrekt. Het maaiorgaan 5 is voorzien van 35 twee diametraal tegenover elkaar gelegen maaielementen 19 en 20. De maaielementen 19 en 20 worden in dit uitvoeringsvoorbeeld gevormd door maaimessen en zijn beide op dezelfde wijze aan de drager 15 verbonden, welke bevestiging daarom slechts voor het maaimes 20 nader wordt weerge- 85 0 2 8 0 3 S 4 - 5 - 1 geven.
Het maaielement 20 is tegen de onderzijde van een ondersteuningselement 21 bevestigd. Het ondersteuningsele-ment 21 is tegen de onderzijde van het omtreksdeel 18 van 5 de drager 15 bevestigd door middel van een bout 22 en een schroefbout 29, een en ander zoals in het bijzonder uit fig. 3 blijkt. De bout 22 heeft een boutkop 23 waarbij het maaimes 20 verdraaibaar is om de bout 22 tussen de kop 23 en het ondersteuningselement 21. Het ondersteuningselement 10 21 heeft een aanslag 25 die, gerekend ten opzichte van een vlak loodrecht op de hartlijn 26 van de bout 24, op dezelfde hoogte is gelegen als het maaielement 20. De hartlijn 26 vormt hierbij een scharnieras voor het maaimes 20 dat verdraaibaar om de bout 22 is aangebracht. Het onder-15 steuningselement 21 heeft een stripvormig deel 26 waarbij de aanslag 25 zich vanaf dit stripvormig deel naar onder toe uitstrekt. Ter plaatse van de aanslag 25 is het ondersteuningselement 21 voorzien van een in het verlengde van de aanslag 25 gelegen en zich boven het stripvormig deel 26 20 uitstrekkende nok 27. De nok 27 is in een gat 28 in de drager 15 gelegen. De schroefbout 29 strekt zich eveneens door het gat 28 uit tot in een niet nader weergegeven schroefgat in de nok 27 en de aanslag 25. De kop van de schroefbout 29 is boven de drager 15 gelegen evenals de 25 moer 24 van de bout 22. De schroefbout 29 en de bout 22 strekken zich door gaten in een vasthoudstrip 30 uit die op de bovenzijde van de drager 15 is gelegen en zich uitstrekt onder de moer 24 en de kop van de schroefbout 29. De moer 24 is zelfborgend en onder de kop van de schroefbout 29 is 50 een veerring 31 aangebracht.
Ter plaatse van de door de bouten 22 en 29 gevormde bevestigingsorganen is het omtreksdeel 18 voorzien van naar boven gerichte, door uitstulpingen van het omtreksdeel 18 gevormde randen 32 en 33. De randen 32 en 33 strekken 55 zich in bovenaanzicht gezien (fig. 4) aan weerszijden van de moer 24 en de kop van de bout 29 uit. De randen 32 en 33 bezitten naar elkaar toe gerichte zijden 34 en 35, die zich onder grote hoeken ten opzichte van het vlakke deel 18 uitstrrekken (fig. 5). De van elkaar afgekeerde zijden 36 S5G 2 3 0 3 i i - 6 - 1 en 37 van de randen 32 en 33 zijn aanzienlijk vlakker gelegen ten opzichte van het deel 18. De randen 32 en 33 strekken zich vanaf de omtrek van de schijfvormige drager 15 uit in ongeveer radiale richting tot het conusvormig 5 deel 16. De randen 32 en 33 liggen ongeveer evenwijdig aan elkaar en zijn ter plaatse van de moer 24 enigszins van elkaar afgebogen rond het gat waardoor de bout 22 is gestoken. Hierbij worden uitbuigingen 38 en 39 gevormd om de moer 24. De randen 32 en 33 zijn althans ongeveer even 10 hoog als de moer 24 resp. de kop van de schroefbout 29.
Verdraaid ten opzichte van de maaielementen 19 en 20 is de drager 15 in het omtreksdeel 18 voorzien van naar boven toe gerichte uitstulpingen 41 en 42. Deze uitstulpingen 41 en 42 vormen als het ware verhoogd gelegen 15 omtreksdelen 18 waarbij deze uitstulpingen 41 en 42 aan de onderzijde van de drager 15 uitsparingen vormen, gerekend ten opzichte van de onderzijde 43 van de drager 15. Deze uitstulpingen 41 en 42 liggen diametraal tegenover elkaar en midden tussen de maaielementen.
20 Het centrale middendeel 45 van een drager ligt evenwijdig aan de onderzijde 43 en bezit een hoekige, in dit uitvoeringsvoorbeeld een vierkante, opening 46. De opening 46 is1 aangebracht om een gelijkvormige nok 47 van een niet nader weergegeven draagas 48, die het maaiorgaan 5 25 draagt. De draagas 48 is op niet nader weergegeven wijze in de maaibalk 1 gelegerd en verbonden met de aandrijforganen die aansluiten aan de aankoppelas 10. Het centrale deel 45 rust op een draagrand 49 van de draagas 48. Het centrale deel 45 en daarmede de drager 15 worden op de draagrand 49 30 vastgedrukt door een aandrukstuk 50. Het aandrukstuk 50 is om een met de draagas 48 verbonden bout 51 gelegen en door middel van een moer 54 bevestigd aan de draagas 48.
De maaiorganen 2, 3 en 4 zijn op dezelfde wijze via de respectieve dragers 15 aan een draagas bevestigd als 35 hierboven is beschreven voor het maaiorgaan 5. De draag-organen 15 zijn zodanig stijf dat zij een vrij grote weerstand hebben tegen beschadigingen. Hiervoor hebben zij een dikte 54 die ongeveer 3 mm is doch bij voorkeur niet groter is dan 4 mm. De schijfvormige draagorganen bestaan bij 350 2 3 0? * ♦ - 7 - 1 voorkeur uit metaal en volgens de uitvinding bij voorkeur uit gehard metaal. De draagorganen zijn uit één stuk vervaardigd en bijvoorbeeld uit één deel geperst.
In fig. 3 is het maaiorgaan 5 weergegeven dat het 5 buitenste maaiorgaan vormt van een aan de maaibalk 1 aangebrachte rij maaiorganen 2-5. Het maaiorgaan 5 is nabij het einde van de maaibalk 1 gelegen, die is afgekeerd van de bevestigingsbok 7 waarmede de maalinrichting aan de trekker of dergelijk voertuig gekoppeld kan worden. Aan een 10 dergelijk buitenste maaiorgaan is bij voorkeur een trans-portorgaan aangebracht, zoals het transportorgaan 56. Dit transportorgaan 56 is in dit uitvoeringsvoorbeeld uitgevoerd in de vorm van een conusvormig orgaan dat tevens een afdekorgaan vormt voor de door het aandrukstuk 50 en de 15 moer 54 gevormde bevestigingsmiddelen voor het bevestigen van het maaiorgaan aan de draagas 48. Het transport- of afdekorgaan is aan de drager 15 bevestigd door middel van de schroefbouten 29. Deze schroefbouten zijn hierbij aangebracht door gaten in lippen 57 die diametraal tegenover 20 elkaar aan het afdekorgaan 56 zijn aangebracht. Het afdekorgaan 56 is verder tegen het aandrukstuk 40 afgesteund via een aan de binnenzijde van het afdekorgaan 56 aangebrachte schijf 58, waarvan de binnenzijde is afgesteund in een bovenrand 59 van het aandrukstuk 50.
25 Bij het gebruik van de inrichting wordt deze aan een trekker of dergelijk voertuig gekoppeld om over het te maaien land te worden voortbewogen. De koppelingsorganen 8 en 9 zijn hiervoor met de hefinrichting van de trekker te koppelen. Door middel van een tussenas wordt de aankoppelas 30 10 met de af takas van de trekker gekoppeld. Vanaf de aftakas van de trekker kunnen dan via de aankoppelas 10 en de niet weergegeven, in de inrichting aanwezige over-brengingsorganen de maaiorganen om hun draaiingsassen 11 in rotatie worden gebracht in de gewenste draairichtingen, 35 bijvoorbeeld in de draairichtingen die door de pijlen 61 en 62 in fig. 1 en 2 zijn weergegeven. Tijdens het voortbewegen van de inrichting in de richting volgens de pijl 63 wordt het door de maaiorganen ontmoete gewas afgesneden door de om de draaiingsassen roterende maaielementen 19 en 3* p 0 3 ö *5
V V J» ir V V
* » - 8 - 1 20. Het gesneden gewas wordt tijdens de voortbeweging aange vat door de maaiorganen en mede door de rotatie daarvan naar achter de maaibalk 1 getransporteerd. De draagorganen 15 van de maaiorganen zullen hierbij het gewas althans 5 gedeeltelijk aanvatten en transporteren. Hierbij hebben de maaiorganen de neiging het gewas naar achteren te trans-poteren daar waar zij naar achteren bewegen. In het bijzonder bij grote hoeveelheden gewas zal een groot gedeelte daarvan door de voortbeweging van de inrichting over de 10 maaiorganen heen naar achteren bewegen. Door het aanvatten van het gewas door de maaiorganen en het bewegen daarvan over de maaiorganen heen zijn de verschillende delen die met het gewas in aanraking komen aan slijtage onderhevig. Om in het bijzonder de slijtage van de bevestigingsorganen 15 22 en 29 te voorkomen, liggen deze met hun boveneinden tussen de randen 32 en 33. De randen 32 en 33 vormen aldus beschermingsranden tegen beschadiging en slijtage van de bevestigingsorganen 22 en 29.
Een bijzonder voordeel is als de draagorganen uit 20 gehard metaal bestaan. De slijtage van de draagorganen is aldus verminderd. Verder kan hierdoor het bovenvlak van de drager meer geschikt zijn voor de werking van het transport van het gewas over en/of door de dragers. Om een goede bescherming voor de bevestigingsorganen 22 en 29 te vormen 25 liggen de randen 32 en 33 zo nauw mogelijk om de moer 24 en de kop van de schroefbout 29. Hierom zijn de zijden 34 en 35 van de naar boven uitgestulpte randen 32 en 33 bijna verticaal of onder een grote hoek ten opzichte van de onderzijde 43 geplaatst. De zijden 36 en 37 liggen vlakker 30 dan de zijden 34 en 35 om te bewerkstelligen dat het gewas niet aan de randen 32 en 33 zal blijven hangen. De opstaande randen 32 en 33 zullen echter toch op gunstige wijze een transporterende functie voor het gewas kunnen vormen.
35 De draagorganen 15 zijn bij voorkeur aan één stuk metaal geperst, waarbij de randen 32 en 33 als naar boven uitgedrukte uitstulpingen van de schijf zijn gevormd.
Zoals in het bijzonder uit de fig. 1 en 2 blijkt, zijn de banen die de messen 19 en 20 van de naast elkaar 3502 803 * + - 9 - 1 gelegen maaiorganen doorlopen overlappend. Hierom zijn de draagorganen van ter hoogte van de maaielementen gelegen naar boven gerichte uitstulpingen 41 en 42 voorzien. De maaielementen kunnen aldus onder de naastliggende maai-5 organen door bewegen bij het passeren van de plaats waar de maaiorganen naar elkaar toe zijn gekeerd en vlak naast elkaar zijn gelegen. Door de draagorganen 15 uit één geheel te persen, zijn zij goedkoop te vervaardigen. Door het gehard zijn van de schijfvormige draagorganen en door de 10 dikte 54 van ongeveer 3 mm hebben deze draagorganen 15 een grote weerstand tegen beschadiging, bijvoorbeeld een grote weerstand tegen beschadiging door het in aanraking komen met grotere of kleinere obstakels zoals stenen in het land.
De vervaardiging van de maaiorganen kan eenvoudig geschie-15 den doordat de maaielementen met de ondersteuningselementen 21 door de bouten 22 en 29 aan de draagorganen 15 kunnen worden bevestigd;er behoeven aldus geen elementen aan de draagorganen 15 te worden vastgelast. De bevestiging van de maaiorganen via het aandrukstuk 50 en de moer 54 aan de 20 draagas 48 is eveneens eenvoudig uit te voeren. De moer 54 wordt met borgmiddelen op de pen 51 bevestigd, zodat losraken van de moer 54 praktisch is uitgesloten. Het aan het uiteinde van de rij maaiorganen aangebrachte maaiorgaan 5 is van een als transportorgaan uitgevoerd afdekorgaan voor-25 zien dat in het bijzonder dient om het gemaaide gewas vrij te houden van het naastgelegen, in een volgende gang te maaien gewas. Het transportorgaan 56 is op eenvoudige wijze aan het maaiorgaan te bevestigen via de bouten 29 zodat geen aparte bevestigingsorganen voor het transportorgaan 56 30 nodig zijn. In het bijzonder bij een gehard metalen drager is het nuttig onder de veerring 31 en de moer 24 een vasthoudstrip 30 van zachter materiaal aan te brengen, zodat de veerring en de moer een goede grip daaraan hebben om losraken te voorkomen. Hierbij is het gunstig dat 35 slechts een enkele vasthoudstrip 30 aanwezig is die dan door zijn ligging om de bout 22 en de bout 29 tegen bewegen ten opzichte van de drager is geborgd.
Hoewel in het uitvoeringsvoorbeeld volgens de fig. 1 en 2 ovale draagorganen 15 zijn weergegeven, is het 350 2 3 03 -ιοί ook mogelijk de constructie zoals die is weergegeven voor deze maaiorganen 2 - 5 toe te passen met ronde draag organen, zoals in de fig. 6 en 7 is weergegeven. In de fig.
6 en 7 is slechts het anders uitgevoerde draagorgaan 66 van 5 de maaiorganen weergegeven. Het draagorgaan 66 in fig. 6 en 7 is op dezelfde wijze als bij het draagorgaan 15 uit het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld voorzien van naar boven uitgestulpte randen die rond de bevestigingsorganen liggen voor de maaielementen zodat een en ander hierom niet nader 10 is weergegeven. Het middendeel en het centrale deel van het maaiorgaan zijn ook gelijk aan het maaiorgaan 15. Aldus zijn overeenkomstige vormen met dezelfde verwijzingscijfers aangegeven als in het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld. De ronde vorm van het draagorgaan 66 is gerealiseerd ten 15 opzichte van de ovale schijf 15 doordat ter plaatse van de in vergelijking met het draagorgaan 15 naar boven gerichte uitstulping 41 en 42 het draagorgaan 66 breder is. Het draagorgaan 66 heeft naar boven gerichte uitstulpingen 67 en 68 die nabij de omtrek van het middendeel 16 gelijk zijn 20 aan de vorm van de uitstulpingen 41 en 42. De uitstulpingen 67 en 68 verlopen naar de omtrek van de schijf toe wijder uit doordat de vouwlijnen 69 in een richting vanaf de hartlijn 70 van de schijf naar buiten toe divergeren, een en ander zoals in het bijzonder uit fig. 6 blijkt. De 25 draagorganen 66 zijn evenals de draagorganen 15 uit één plaat geperst uit gehard metaal en hebben een dikte gelijk aan de dikte 54 van het draagorgaan 15. In principe kunnen de dragers 15 en 16 met dezelfde matrijzen geperst worden, daar de ovale dragers gelijk zijn aan de dragers 66, doch 30 ter plaatse van de uitstulpingen 41 en 42 ten opzichte van de ronde dragers 66 zijn ingekort tot ovale dragers.
In fig. 8 is een vertikale doorsnede weergegeven van een gedeelte van een maaiorgaan 72 dat in hoofdzaak gelijk is aan de maaiorganen 2, 3 en 4. De overeenkomstige 35 onderdelen zijn met dezelfde verwijzingscijfers aangegeven en zullen niet nader worden beschreven. Bij het maaiorgaan 72 is het draagorgaan 15 resp. 66 door een aandrukstuk 73 aan de bout 51 bevestigd, welk aandrukstuk een iets andere vorm heeft als het aandrukstuk 50. Het aandrukstuk 73 heeft 830 2 3 03 - 11 - 1 een enigszins conusvormige verlopende buitenomtrek 74. Dit conusvormige deel 74 van het aandrukstuk 73 is meer ge-. schikt om te worden toegepast als het maaiorgaan aan de bovenzijde niet van een afdekorgaan, zoals het transport-5 orgaan 56 wordt voorzien. De aandrukstukken 73 zijn dan ook bij voorkeur geschikt voor de maaiorganen 2, 3 en 4. De conusvormige buitenomtrek 74 geeft minder aanleiding dat aan het aandrukstuk 73 gewas blijft hangen. Het over de maaiorganen heen bewegende en door het maaiorgaan mee ge-10 transporteerde gewas zal dan ook gemakkelijker langs de conische buitenomtrek 74 bewegen. Het aandrukstuk 73 kan op dezelfde wijze als het aandrukstuk 50 het centrale deel 45 tegen de ondersteuningsrand 49 aandrukken. In het uitvoe-ringsvoorbeeld volgens fig. 8 is tussen de onderrand van 15 het andrukstuk 73 en de draagrand 49 nog een 0-ring 75 aangebracht. Deze 0-ring heeft een enigszins verende werking zodat het draagorgaan 15 enigszins beweegbaar is tussen het aandrukstuk 73 en de rand 49. Door deze verende beweeglijkheid van de drager ten opzichte van de draagas 48 20 kunnen stoten opgevangen worden die ontstaan als het maaiorgaan harde voorwerpen zoals bijvoorbeeld stenen ontmoet. Aldus zullen beschadigingen van de inrichting voorkomen kunnen worden.
Indien gewenst, om bijvoorbeeld te voorkomen dat 25 gewas aan de bout 51 en de moer 54 blijft hangen en/of voor een betere geleiding van het gwas en/of om slijtage van de moer 54 en de bout 51 te voorkomen, kan het centrale middendeel van de maaiorganen die niet op het eind van de rij zijn gelegen, zoals het maaiorgaan 5, voorzien zijn van 50 een lagere conusvormige afdekkap 76, zoals in fig. 8 is weergegeven. Deze afdekkap 76 is rond met een buitenomtrek ongeveer gelijk aan de grootste diameter van het conusvormig middendeel 16. Aan de buitenomtrek is het afdek- orgaan 76 voorzien van uitstekende lippen 77, zodat het 55 afdekorgaan 76 door middel van de bouten 29 aan het draagorgaan 15 resp. 66 kan worden bevestigd. Het maaiorgaan 72 kan op dezelfde wijze als de maaiorganen 2-5 worden toe gepast bij een maalinrichting zoals die in fig. 1 is weergegeven. Het buitenste maaiorgaan van een rij maai- 350 2 3 S3 - 12 - 1 organen kan, evenals het maaiorgaan 5 zijn voorzien van een hoger afdekorgaan resp. transportorgaan 56. Hiervoor kan bij het buitenste maaiorgaan van de rij maaiorganen het aandrukstuk voor de bevestiging van de drager aan de draag-5 as uitgevoerd worden overeenkomstig het aandrukstuk 50 met een steunrand 59 voor ondersteuning van de schijf 58.
In fig. 9 is een verticale doorsnede van een uitvoeringsvoorbeeld weergegeven van een gedeelte van een maaiorgaan 79, dat in principe weer gelijk kan zijn aan de 10 maaiorganen 2-5, resp. met een ovale drager 15 of ronde drager 66. In dit uitvoeringsvoorbeeld is het aandrukstuk 80 voor - het bevestigen van het centrale deel van de drager anders uitgevoerd dan in de voorgaande uitvoeringsvoor-beelden.
15 Het aandrukstuk 80 komt in principe overeen met het aandrukstuk 73 doch is hoger van uitvoering en wel zodanig dat de moer 54 en de bout 51 bijna geheel worden omsloten door de zich omhoog uitstrekkende delen van het aandrukstuk waarvan de buitenomtrek 81 evenals de buitenom-20 trek van het aandrukstuk -73 conusvormig is. In dit uit voeringsvoorbeeld is de holle ruimte 82 aan de onderzijde van het aandrukstuk 80 voorzien van een schotelveer 83 die het centrale middendeel 45 van het draagorgaan 15 resp. het draagorgaan 66 verend tegen de ondersteuningsrand 49 drukt. 25 Ook in dit uivoeringsvoorbeeld is het draagorgaan 15 dus enigszins beweegbaar ten opzichte van de draagas 48. Het hogere aandrukstuk 80 heeft als voordeel dat de moer 54 en de bout 51 minder aan slijtage onderhevig zijn door daar overheen bewegend gewas. Verder zal het hogere aandrukstuk 30 80 gewas zodanig geleiden dat er minder kans bestaat dat gewas aan de bout 51 of de moer 54 blijft hangen.
Een aandrukstuk zoals in fig. 3 is weergegeven kan op dezelfde wijze als de in de fig. 8 en 9 weergegeven aandrukstukken via een verend element zoals een 0-ring of 35 schotelveer tegen het centrale middendeel 45 van het draagorgaan rusten om een geringe bewegingsmogelijkheid te geven aan het maaiorgaan ten opzichte van de draagas 48. Indien gewenst kunnen bijvoorbeeld alleen de niet van een hoog afdekorgaan 56 voorziene maaiorganen, zoals de maaiorganen 8502 803 - 13 - 1 2, 3 en 4, voorzien zijn van een verend orgaan zoals de 0-ring 75 of de schotelveer 83, terwijl het buitenste maaiorgaan van de rij zonder verend orgaan aan de draagas kan worden bevestigd.
5 De uitvinding is niet beperkt tot datgene wat hiervoor is beschreven, doch strekt zich ook uit tot datgene wat in de tekeningen is weergegeven.
10 15 20 25 30 35 8502 303

Claims (20)

1. Inrichting voor het maaien van te velde staand gewas, voorzien van ten minste één om een zich in hoogte-richting uitstrekkende draaiingsas draaibaar maaiorgaan, 5 dat is voorzien van een schijfvormige drager, nabij de omtrek waarvan althans één maaielement is aangebracht door middel van een bevestigingsorgaan, met het kenmerk, dat de drager ter plaatse van het bevestigingsorgaan is voorzien van uitstulpende randen die zich om althans een deel van 10 het bevestigingsorgaan uitstrekken.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het- maaielement verdraaibaar aan een ondersteunings-element is aangebracht dat tegen de onderzijde van de drager is bevestigd door twee bevestigingsorganen die zich 15 door de drager heen uitstrekken en aan de bovenzijde van de drager althans in hoofdzaak binnen de randen zijn gelegen.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het ken merk, dat de randen zich in hoofdzaak in radiale richting uitstrekken ten opzichte van de draaiingsas en in een 20 richting om de draaiingsas heen aan weerszijden van de bevestigingsorganen een rand is aangebracht.
4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, met het ken merk, dat een van de bevestigingsorganen een as vormt waarom het maaielement verdraaibaar is, terwijl het onder- 25 steuningselement een onder de drager gelegen aanslag bezit voor het maaielement en ter plaatse van deze aanslag met een nok in een opening van de drager is gelegen.
5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de randen aansluiten aan een conus- 30 vormig middendeel van de drager, welk middendeel met een centraal deel draaivast aan een om de draaiingsas roteerbare drager is bevestigd door middel van een aandrukstuk.
6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat tussen het aandrukstuk en het centrale deel een verend 35 element is aangebracht.
7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het verend element een 0-ring is.
8. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het verend element een schotelveer is. 850 2 3 0 3 - 15 -
9. Inrichting volgens een der conclusies 5 - 8, met het kenmerk, dat op de drager een afdekorgaan is aangebracht boven het aandrukstuk, waarbij het afdekorgaan door middel van het bevestigingsorgaan aan de drager is beves-5 tigd.
10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het afdekorgaan in bovenaanzicht gezien, althans ongeveer even groot is als het middendeel.
11. Inrichting volgens conclusie 9 of 10, voor zover 10 afhankelijk van conclusie 4, met het kenmerk, dat het afdekorgaan aan de drager is bevestigd door middel van een bevestigingsorgaan waarmede het ondersteuningselement nabij de aanslag met de drager is bevestigd.
12. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 15 met het kenmerk, dat de drager is voorzien van een omhooggerichte uitstulping die ten opzichte van de randen verdraaid om de draaiingsas is aangebracht.
13. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de drager bestaat uit gehard metaal.
14. Inrichting volgens een der conclusies 2-13, met het kenmerk, dat de beide bevestigingsorganen een boven de drager gelegen boutkop of moer bevatten waaronder een tussen de randen gelegen vasthoudstrip is gelegen.
15. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, 25 met het kenmerk, dat de drager althans ongeveer 3 mm dik is.
16. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de drager een ronde schijf is.
17. Inrichting volgens een der conclusies 1-11, met het kenmerk, dat de drager een ovale schijf is.
18. Werkwijze voor het maaien van te velde staand gewas met behulp van een inrichting voor het maaien van gewas, die is voorzien van ten minste één om een zich in hoogte-richting uitstrekkende draaiingsas draaibare schijfvormige drager waaraan een maaielement door ten minste één bevesti-35 gingsorgaan is aangebracht, met het kenmerk, dat tijdens bedrijf althans een deel van het door het maaielement gesneden gewas wordt aangevat en getransporteerd door een gehard metalen schijfvormige drager.
19. Werkwijze volgens conclusie 18, met het kenmerk, 8502 303 - 16 - 1 dat althans een deel van het gesneden gewas door ten minste één om het bevestigingsorgaan aangebrachte uitstulpende rand van de schijfvormige drager wordt aangevat en getransporteerd.
20. Inrichting zoals hiervoor is beschreven en in de tekeningen is weergegeven. 10 15 20 25 30 35 8502 303
NL8502803A 1985-10-14 1985-10-14 Inrichting en werkwijze voor het maaien van te velde staand gewas. NL8502803A (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8502803A NL8502803A (nl) 1985-10-14 1985-10-14 Inrichting en werkwijze voor het maaien van te velde staand gewas.
EP19860201748 EP0219904B1 (en) 1985-10-14 1986-10-09 An arrangement for and a method of mowing standing crops
DE19863650290 DE3650290T2 (de) 1985-10-14 1986-10-09 Einrichtung und Verfahren zum Mähen von Getreide.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8502803A NL8502803A (nl) 1985-10-14 1985-10-14 Inrichting en werkwijze voor het maaien van te velde staand gewas.
NL8502803 1985-10-14

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8502803A true NL8502803A (nl) 1987-05-04

Family

ID=19846714

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8502803A NL8502803A (nl) 1985-10-14 1985-10-14 Inrichting en werkwijze voor het maaien van te velde staand gewas.

Country Status (3)

Country Link
EP (1) EP0219904B1 (nl)
DE (1) DE3650290T2 (nl)
NL (1) NL8502803A (nl)

Families Citing this family (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2630289B1 (fr) * 1988-04-20 1991-10-11 Kuhn Sa Groupe faucheur dont les outils de coupe sont lies a leur organe de coupe par un dispositif de liaison a axe et ressort a lame et machine de fauchage utilisant un tel groupe faucheur
FR2756135B1 (fr) * 1996-11-26 1999-01-29 Agram Disque de faucheuse et de faucheuse-conditionneuse
DE10018391A1 (de) * 2000-04-13 2001-10-25 Krone Bernard Maschf Gmbh Mähmaschine
GB201200867D0 (en) * 2012-01-18 2012-02-29 Spread A Bale Ltd Bale handling apparatus
JP6129230B2 (ja) * 2015-03-27 2017-05-17 本田技研工業株式会社 芝刈機
AT525208B1 (de) * 2021-06-24 2023-02-15 Gebrueder Busatis Ges M B H Verschleißschutzvorrichtung für Mähscheiben für Rotormähwerke

Family Cites Families (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2248771A1 (en) * 1973-10-30 1975-05-23 Victa Ltd Pivotted blade assemblies for rotary mowers - has blade holder formed as truncated cone with depressed diametral portion
NL8203461A (nl) * 1982-09-06 1984-04-02 Lely Nv C Van Der Maaiinrichting voor landbouwdoeleinden.
NL8400028A (nl) * 1984-01-04 1985-08-01 Lely Nv C Van Der Maaimachine.
US4567716A (en) * 1984-03-23 1986-02-04 Sperry Corporation Full quadrant crop lifter for disc mower-conditioners

Also Published As

Publication number Publication date
EP0219904A1 (en) 1987-04-29
DE3650290T2 (de) 1995-11-09
DE3650290D1 (de) 1995-05-11
EP0219904B1 (en) 1995-04-05

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4497161A (en) Mower
US3604189A (en) Knife mounting on a rotary mower
EP0673594B1 (de) Mähvorrichtung für stengeliges Halmgut
US4183196A (en) Mowing device
NL8601110A (nl) Maaiinrichting met verbeterde mesbevestiging.
NL8400028A (nl) Maaimachine.
US4450673A (en) Mulching mower
US4502267A (en) Crop engaging apparatus and methods
CA1096640A (en) Mowing rotor
NL8502803A (nl) Inrichting en werkwijze voor het maaien van te velde staand gewas.
EP0322327A1 (fr) Faucheuse avec rigidification perfectionnée de la barre de coupe
CA2145557A1 (en) Lawn mower blade
US6269621B1 (en) Rotor assembly and lawnmower having such a rotor assembly for cutting grass at a plurality of levels
NL7809023A (nl) Landbouwwerktuig voor het bewerken van op het land lig- gend gewas.
US4448014A (en) Apparatus for cutting crop
JP3873107B2 (ja) 刈取機
NL8702019A (nl) Inrichting voor het bewerken van gemaaid gewas.
NL8304356A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL8401042A (nl) Machine met tenminste een aandrijfbaar harkorgaan.
FR2627941A1 (fr) Faucheuse andaineuse a diviseur axial
EP0142587B1 (fr) Groupeur d'andains
JPH0350672Y2 (nl)
CN210226241U (zh) 一种再生稻可调节收割机
JPH0514730Y2 (nl)
NL8203832A (nl) Maaimachine.

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BN A decision not to publish the application has become irrevocable