NL1008615C1

NL1008615C1 - Bevestigingsinrichting voor een langsdraagarm van een geveerd asstel van een voertuig.

Info

Publication number: NL1008615C1
Application number: NL1008615A
Authority: NL
Inventors: Johan Michiel Zantinge
Original assignee: Weweler Nv
Priority date: 1998-03-17
Filing date: 1998-03-17
Publication date: 1999-09-20
Also published as: EP0943529B1; ES2210958T3; DE69912501T2; DE69912501D1; EP0943529A1

Description

Korte aanduiding: Bevestigingsinrichting voor een langs draagarm van een geveerd asstel van een voertuig.

De uitvinding heeft betrekking op een bevestigingsin-richting voor een langsdraagarm van een geveerd asstel van een voertuig met een aan de onderzijde van een voertuigchas-sis aangebrachte en in rijrichting gezien naar achteren toe 5 open draagbeugel met twee zijplaten, waarbij de langsdraagarm in de draagbeugel is gemonteerd door middel van een bevesti-gingsbout die zich in dwarsrichting door de draagbeugel uitstrekt en döor gaten in de zijplaten van de draagbeugel steekt, waarbij deze gaten zijn uitgevoerd als zich in 10 hoofdzaak in de richting van de langsdraagarm uitstrekkende sleufgaten en waarbij instelmiddelen aanwezig zijn om de positie, van de bevestigingsbout in de sleufgaten in te stellen.

Een dergelijke bevestigingsinrichting, die de mogelijk-15 heid biedt een onder het voertuig gemonteerd asstel uit te richten, is in verschillende uitvoeringsvormen bekend (zie bijvoorbeeld GB-A-2 257 670, EP-A-0 504 593 en DE-A-196 03 612) .

Bij de uit GB-A-2 257 670 bekende bevestigingsinrichting 20 bestaan de instelmiddelen uit een ronde schijf met een excentrisch gat waar de bevestigingsbout doorheen steekt. De schijf is aan de buitenzijde van de draagbeugel aangebracht en steunt in rijrichting gezien aan de voor- en achterzijde af op een op de draagbeugel aangebrachte aanslag. Door het 25 draaien van de excenterschijf kan de positie van de bevestigingsbout in de sleufgaten worden ingesteld.

Bij de uit EP-A-0 504 593 bekende inrichting bestaan de instelmiddelen uit een verschuifbare rechthoekige plaat die aan de buitenzijde van de draagbeugel is aangebracht en in 30 rijrichting gezien aan de voor- en achterzijde afsteunt op een op de draagbeugel aangebrachte, langwerpige aanslag. De plaat is voorzien van een sleufgat waar de bevestigingsbout .10 0 8 6 15 -2- doorheen steekt en dat schuin staat ten opzichte van de vertikaal. Door verschuiving van de plaat in vertikale richting kan de positie van de bevestigingsbout in de sleufgaten van de draagbeugel worden ingesteld.

5 Bij de uit DE-A-196 03 612 bekende inrichting bestaan de instelmiddelen uit een oogbout die met zijn oog om de kop van de bevestigingsbout grijpt en met zijn schroefdraadge-deelte door een gat in een vanaf de draagbeugel in zijwaartse richting uitstekend plaatdeel steekt. Aan beide zijden van 10 dit plaatdeel is op het schroefdraadgedeelte van de oogbout een moer aangebracht. Door verdraaiing van de beide moeren kan de positie van de bevestigingsbout in de sleufgaten in de draagbeugel worden ingesteld.

Het nadeel van de bekende inrichtingen is dat ofwel de 15 nauwkeurigheid van de instelling te wensen overlaat, zoals bij de inrichtingen van GB-A-2 257 670, waarbij tijdens het aandraaien van de moer van de bevestigingsbout de excenter-schijf kan gaan meedraaien waardoor de positie van de bevestigingsbout in de sleufgaten in de draagbeugel veran-20 dert, ofwel er relatief veel onderdelen nodig zijn, zoals bij de inrichting van DE-A-196 03 612, terwijl er in alle gevallen extra voorzieningen, zoals aanslagen en uitstekende plaatdelen, aan de draagbeugel moeten worden aangebracht.

De onderhavige uitvinding heeft tot doel een bevesti-25 gingsinrichting van het in de aanhef genoemde type te verschaffen, waarbij met eenvoudige instelmiddelen een nauwkeurige instelling van de positie van de bevestigingsbout in de sleufgaten in de draagbeugel kan worden bereikt.

Dit doel wordt bereikt doordat de instelmiddelen ten 3 0 minste één instelelement omvatten dat voorzien is van een gat waar de bevestigingsbout passend doorheen steekt, ter plaatse van de bevestigingsbout slechts in hoofdzaak in de langsrich-ting van het sleufgat over een zijplaat van de draagbeugel verschuifbaar is en door middel van de bevestigingsbout vast 35 tegen de betreffende zijplaat geklemd kan worden, die tussen een zijplaat van de draagbeugel en de langsdraagarm is aangebracht, scharnierbaar is om een op enige afstand boven of onder de bevestigingsbout gelegen scharnierpunt met een 10 0 8 6 19 -3- evenwijdig aan de bevestigingsbout lopende scharnieras en aan de onderzijde buiten de draagbeugel uitsteekt.

Voordelige en praktische uitvoeringsvormen van de bevestigingsinrichting volgens de uitvinding zijn vastgelegd 5 in de afhankelijke conclusies.

De uitvinding zal nader worden toegelicht in de hiernavolgende beschrijving van een aantal uitvoeringsvormen van de inrichting volgens de uitvinding aan de hand van de tekening, waarin: 10 Fig. 1 schematisch een wielasophanging van een asstel van een voertuig weergeeft,

Fig. 2 in perspectief een bepaalde uitvoeringsvorm van een bevestigingsinrichting volgens de uitvinding weergeeft,

Fig. 3 in perspectief de verschillende onderdelen van 15 de bevestigingsinrichting van fig. 2 weergeeft,

Fig. 4 een zijaanzicht, gedeeltelijk in doorsnede, van de bevestigingsinrichting van fig. 2 is,

Fig. 5 schematisch een variant van de bevestigingsinrichting van fig. 2 weergeeft in een aanzicht overeenkomstig 20 fig. 4,

Fig. 6 schematisch een andere variant van de bevestigingsinrichting van fig. 2 weergeeft in een aanzicht overeenkomstig fig. 4,

Fig. 7 t/m 10 een tweetal andere uitvoeringsvormen van 25 een bij de bevestigingsinrichting volgens de uitvinding toe te passen instelelement weergeven.

In fig. 1 is schematisch een wielasophanging van een asstel van een voertuig weergegeven. De wielas aangeduid met het verwijzingscijfer 1. De wielas 1, waarop aan beide einden 30 een of meer wielen zijn aangebracht, is weergegeven als een holle ronde as. De wielas 1 kan echter ook vierkant zijn of een andere dwarsdoorsnede hebben. Gewoonlijk is het voertuig aan beide zijden voorzien van een wielasophanging.

De wielasophanging omvat een aan het chassis 2 van het 35 voertuig bevestigde draagbeugel 3 en een scharnierend aan de draagbeugel 3 bevestigde, zich in langsrichting van het voertuig uitstrekkende draagarm 4 voor de wielas 1. De wielas is op een bekende wijze vast op de draagarm 4 bevestigd door middel van een U-vormige klem 5.

1008 6 15 -4 -

De draagartn 4 is aan de draagbeugel 3 bevestigd door middel van een bevestigingsbout 6. In de weergegeven uitvoeringsvorm strekt de draagarm 4 zich met een eindgedeelte 7 tot voorbij de wielas 1 uit. Tussen dit eindgedeelte 7 en het 5 chassis 2 is een gasveer 8 aangebracht. Verder is tussen de draagarm 4 en de draagbeugel 3 nog een schokdemper 9 aangebracht .

Zoals ook in fig. 2 en 3 is weergegeven, omvat de draagbeugel 3 twee zijplaten 11 en 12 en is de draagbeugel 10 3 in rijrichting gezien naar achteren toe open. De bevesti gingsbout 6 strekt zich in dwarsrichting door de draabeugel 3 uit en steekt door gaten 13 en 14 in de zijplaten 11 en 12 van de draagbeugel 3. De gaten 13 en 14 zijn uitgevoerd als zich in hoofdzaak in de richting van de langsdraagarm 4 15 uitstrekkende sleufgaten.

De draagarm 4 is aan het in de draagbeugel 3 gemonteerde einde omgebogen, zodanig dat een oog 15 is gevormd. Door dit oog 15 strekt zich een bus 16 uit, waarbij tussen de bus 16 en het oog 15 een flexibele (rubberen) huls 17 is aange-20 bracht. De bus 16 steekt aan weerszijden iets buiten de draagarm 4 uit. In gemonteerde toestand van de draagarm 4 is de bus 16 door middel van de bevestigingsbout 6 met moer 18 " in axiale richting strak tussen de zijplaten 11 en 12 van de draagbeugel 3 geklemd. Door de flexibiliteit van de huls 17 25 kan de draagarm 4 enigszins om de vaste huls 16 scharnieren.

Om de kop 19 en de moer 18 van de bevestigingsbout voldoende draagvlak te geven, zijn aan de buitenzijde van de draagbeugel 3 tussen de kop 19 van de bevestigingsbout 6 en de zijplaat 11 van de draagbeugel 3 enerzijds en tussen de 30 moer 18 en de zijplaat 12 van de draagbeugel 3 anderzijds, ringen 20 en 21 aangebracht.

Tussen de zijplaat 11 van de draagbeugel 3 en de bus 16 is een instelplaat 23 aangebracht die voorzien is van een gat 24 waar de bevestigingsbout 6 passend doorheen steekt. De 35 instelplaat 23 heeft twee functies, namelijk het gelijkmatig op de bus 16 overbrengen van de door de bevestigingsbout 6 geleverde klemkracht en anderzijds het instellen van de positie van de bevestigingsbout 6 in de sleufgaten 13 en 14 en daarmee de positie van het bevestigingspunt (scharnier- 1008 6 15 -5- punt) van de draagarm 4 in langsrichting van het voertuig. Deze instelling is nodig om de as 1 van het voertuig uit te richten.

De instelplaat 23 is scharnierbaar op een op enige 5 afstand boven de bevestigingsbout 6 gelegen scharnierpunt 25 met een evenwijdig aan de bevestigingsbout 6 lopende schar-nieras. De instelplaat 23 steekt aan de onderzijde buiten de draagbeugel 3 uit. Het scharnier van de instelplaat 23 kan bijvoorbeeld bestaan uit een op de instelplaat 23 aangebrach-10 te ronde pen 26 die in een gat 27 in de zijwand 11 van de draagbeugel 3 valt. De in het gat 27 vallende pen 26 heeft een bijkomend voordeel bij de montage, aangezien de instelplaat 23 blijft hangen aan de pen 26.

Ook tussen de zij plaat 12 van de draagbeugel 3 en de bus 15 16 kan een tweede instelplaat 23 zijn aangebracht. Dit is echter niet strikt noodzakelijk. Als er geen tweede instelplaat 23 is aangebracht, dient er tussen de zijplaat 12 van de draagbeugel 3 en de bus 16 een plaat met een om de bevestigingsbout 6 passende gat te zijn aangebracht om de 20 door de bevestigingsbout 6 geleverde klemkracht ook aan de zijde van de zijplaat 12 gelijkmatig op de bus 16 over te brengen. Een dergelijke plaat kan eenvoudig zijn uitgevoerd, zoals de in fig. 3 getekende vierkante plaat 22. De plaat kan echter ook een andere vorm hebben.

25 Het instellen van de positie van de bevestigingsbout 6 in de sleufgaten 13 en 14 en daarmee de positie van het bevestigingspunt van de draagarm 4 kan op eenvoudige wijze plaatsvinden. Nadat de draagarm 4 in de draagbeugel 3 is gemonteerd met behulp van de bevestigingsbout 6 en de moer 3 0 18 enigszins is aangedraaid, kan met behulp van een hamer het aan de onderzijde buiten de draagbeugel 3 uitstekende deel van de instelplaat of instelplaten 23 naar voren of naar achteren worden verplaatst, in de richting van de pijl 27 resp. de pijl 28. Daarbij draait de instelplaat 23 om het 35 scharnierpunt 25 en beweegt het gat 24 in de instelplaat, waar de bevestigingsbout 6 doorheen steekt, en daarmee ook het bevestigingspunt van de draagarm 4, naar voren of naar achteren. Wanneer de bevestigingsbout 6 de gewenste positie heeft bereikt, wordt de moer 18 strak aangedraaid met een 1008 6 15 -6- vooraf bepaald draaimoment. De bevestigingsbout 6 en daarmee het bevestigingspunt van de draagarm 4 in de draagbeugel 3 is daarmee gefixeerd.

De instelplaat 23 kan zeer eenvoudig zijn uitgevoerd, 5 terwijl anderzijds de instelling van het bevestigingspunt van de draagarm 4 in de draagbeugel 3 zeer nauwkeurig kan zijn.

In het voorgaande is een bepaalde uitvoeringsvorm van de bevestigingsinrichting volgens de uitvoering weergegeven. Binnen het kader van de uitvinding zijn echter andere 10 constructieve uitvoeringsvormen, met name van de instelplaat, mogelijk. Een aantal mogelijke uitvoeringsvormen zijn hieronder aangegeven.

Zoals in fig. 5 en 6 is aangegeven, kan het scharnierpunt 29 resp. 30 van de instelplaat 23 ook onder het sleufgat 15 13 zijn aangebracht.

Ook kan het scharnierpunt van de instelplaat 23 zijn gelegen ter plaatse van een reeds in de draagbeugel aanwezige bout die dient voor de bevestiging van een ander onderdeel van de wielasophanging. Deze constructies zijn voor een 2 0 vakman bekend en hier niet verder aangegeven. De reeds aanwezige bout dient dan als scharnierpen.

Verder kan de vorm van de instelplaat 23 afwijken van de in de tekening weergegeven vormen.

” De instelplaat 23 is bij voorkeur vervaardigd uit een 25 harde staalsoort die grote vlaktedrukken kan weerstaan, aangezien bij een in draagbeugel 3 gemonteerde draagarm 4 de door de bus 16 op de instelplaat 23 uitgroeiende vlaktedruk zeer hoog kan zijn. Dit geldt overigens ook voor andere tussen de bus 16 en de zijplaten 11 en 12 aangebrachte plaat, 30 zoals de plaat 22. Bovendien fungeren de instelplaat 23 en de plaat 22 als slijtplaat voor de draagarm 4, zodat ook om die reden de platen 23 en 22 uit een harde, slijtvaste staalsoort moeten bestaan.

In plaats van een instelplaat 23 kan de bevestigingsin-35 richting ook voorzien zijn van een U-vormige instelbeugel als instelelement, zoals in fig. 7 t/m 10 schematisch is aangegeven.

In fig. 7 is het onderste deel van de draagbeugel 3 met sleufgaten 13 en 14 weergegeven, alsmede een U-vormige . ./ ] 1008 6 15 -7- instelbeugel 31. De beugel 31 heeft twee benen 32 en 33 die elk zijn voorzien van een gat 34 resp. 35 waar de bevesti-gingsbout 6 (niet weergegeven) passend doorheen kan steken. De instelbeugel 31 grijpt in gemonteerde toestand om een 5 zijplaat 11 of 12 van de draagbeugel 3, zoals in fig. 8 is aangegeven.

Het verbindingsstuk 36 tussen de benen 32 en 33 ligt tegen de onderrand van de zijplaat 11 aan, zodat de instelbeugel in gemonteerde toestand niet of nauwelijks kan draaien 10 om de bevestigingsbout 6.

Een instelbeugel 31 kan aan één zijde of aan beide zijden van de draagbeugel zijn aangebracht.

Het instellen van de positie van de bevestigingsbout 6 in de sleufgaten 13 en 14 vindt op min of meer dezelfde wijze 15 plaats als bij toepassing van een instelplaat 23. Bij enigszins aangedraaide moer 18 wordt de positie van de instelbeugel 31 en daarmee de positie van de bevestigingsbout ingesteld door met een hamer tegen de instelbeugel(s) 31 of tegen de kop 19 en/of de moer 18 van de bevestigingsbout 6 20 te slaan. Daarbij verschuift de instelbeugel 31 naar voren of naar achteren. Als de juiste positie is bereikt, wordt de moer 18 strak aangedraaid met een voorafbepaald draaimoment. De instelbeugel 31 draait daarbij niet mee.

In fig. 9 is een andere uitvoeringsvorm van de U-vormige 25 instelbeugel 31 weergegeven. Het been 32 heeft aan de bovenzijde een uitsparing 37 waarin een op de draagbeugel 3 aangebrachte positioneernok 38 kan vallen.

In fig. 10 is de zijplaat 11 van de draagbeugel 3 weergegeven, waarbij deze is voorzien van een positioneernok 30 39 die in een uitsparing 40 in het verbindingsstuk 36 van de U-vormige instelbeugel 31 kan vallen.

1008 6 15

Claims

1. Bevestigingsinrichting voor een langsdraagarm van een geveerd asstel van een voertuig met een aan de onderzijde van een voertuigchassis aangebrachte en in rijrichting gezien naar achteren toe open draagbeugel met twee zijplaten, 5 waarbij de langsdraagarm in de draagbeugel is gemonteerd door middel van een bevestigingsbout die zich dwars op de draagarm door een bevestigingsoog aan het einde van de draagarm en de draagbeugel uitstrekt en door gaten in de zijplaten van de draagbeugel steekt, waarbij deze gaten zijn uitgevoerd als 10 zich in hoofdzaak in de richting van de langsdraagarm uitstrekkende sleufgaten en waarbij instelmiddelen aanwezig zijn om de positie van de bevestigingsbout in de sleufgaten in te stellen, met het kenmerk, dat de instelmiddelen ten minste één instelelement omvatten dat voorzien is van een gat 15 waar de bevestigingsbout passend doorheen steekt, ter plaatse van de bevestigingsbout slechts in hoofdzaak in de langsrich-ting van het sleufgat over een zijplaat van de draagbeugel verschuifbaar is en door middel van de bevestigingsbout vast tegen de betreffende zijplaat geklemd kan worden. 20

2. Bevestigingsinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het instelelement een instelplaat is die tussen een zijplaat van de draagbeugel en de langsdraagarm is aangebracht, scharnierbaar is om een op enige afstand boven 25 of onder de bevestigingsbout gelegen scharnierpunt met een evenwijdig aan de bevestigingsbout lopende scharnieras en aan de onderzijde buiten de draagbeugel uitsteekt.

3. Bevestigingsinrichting volgens conclusie 2, met het 30 kenmerk, dat het scharnierpunt van de instelplaat is gelegen ter plaatse van een reeds voor de bevestiging van een ander onderdeel in de draagbeugel aanwezige bout, waarbij de bout dient als scharnierpen.

4. Bevestigingsinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het instelelement een U-vormige instelbeugel is 1008 6 15 -9- die aan weerszijden om een zijplaat van de draagbeugel grijpt, waarbij de beide benen van de U-vormige beugel elk zijn voorzien van een gat waar de bevestigingsbout passend doorheen steekt en het verbindingsstuk tussen de beide benen 5 aanligt tegen de onderrand van de betreffende zijplaat van de draagbeugel.

5. Bevestigingsinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat aan beide zijden van de 10 draagbeugel een instelelement is aangebracht.

6. Bevestigingsinrichting volgens een der conclusies 1-5, met het kenmerk, dat het instelelement is vervaardigd uit een harde staalsoort. 1008 6 13