NL9101904A - Werkwijze en inrichting voor het in een zak verpakken van brood. - Google Patents

Description

Werkwijze en inrichting voor het in een zak verpakken van brood

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het in een zak verpakken van, bij voorkeur gesneden, brood, waarbij het brood wordt toegevoerd en met een duworgaan in een gereedgehouden geopende zak wordt geduwd.

Voor het verpakken van brood zijn reeds vele werkwijzen ontwikkeld. Bij één bekende werkwijze worden de broden in hun lengterichting getransporteerd en door een boven de transporteur aangebracht duworgaan in een in de lengterichting van de transporteur gereedgehouden zak geduwd. Bij een andere werkwijze worden de broden dwars op hun lengterichting getransporteerd door een transporteur, waarbij aan het eind van de transporteur een zak over het brood wordt getrokken, waarna het brood wordt afgevoerd.

Deze beide bekende werkwijzen hebben het nadeel, dat het in de zak brengen van het brood in de transportbaan van het brood plaatsvindt, waardoor bij een fout bij het in de zak brengen van een brood een stagnatie in de toevoer van brood en zakken ontstaat, waardoor de toevoer direct moet worden stopgezet om de stagnatie op te heffen. Voorts hebben de bekende werkwijzen een beperkte verwerkingscapaciteit.

De onderhavige uitvinding beoogt een werkwijze van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, waarbij deze bezwaren op doeltreffende wijze worden opgeheven.

Hiertoe wordt de werkwijze volgens de uitvinding daardoor gekenmerkt, dat de zakken zijdelings met elkaar verbonden in een baan worden aangevoerd en elk brood dwarsliggend wordt toegevoerd en vervolgens dwars op zijn toevoerrichting door het duworgaan in de zijdelings gereedgehouden geopende zak wordt geduwd, waarbij het duworgaan in een gesloten baan wordt gecirculeerd.

Door deze maatregelen worden de broden zijdelings van de toevoerbaan van de broden in de bijbehorende zakken gebracht, waardoor een fout bij het in de zak brengen van het brood minder snel tot stagnatie leidt. Doordat het duworgaan wordt gecirculeerd in plaats van heen en weer bewogen, kan een hogere snelheid worden bereikt, omdat al een nieuw brood kan worden toegevoerd wanneer het duworgaan naar zijn uitgangs-stand wordt doorgevoerd. Ook het in een baan toevoeren van de zakken bevordert zowel de betrouwbaarheid als de maximaal te behalen capaciteit.

Een verdere verhoging van de werksnelheid wordt bereikt, indien de zak met brood daarin reeds verder wordt getransporteerd wanneer het duworgaan zich nog in de zak bevindt .

Op deze wijze is het zelfs mogelijk een zak reeds verder te transporteren indien het duworgaan het brood nog niet geheel tot onder in de zak heeft geduwd en kan de beweging van het duworgaan tijdens verdere transportbeweging van de zak worden afgemaakt. Deze maatregel heeft vooral nut indien gebruik wordt gemaakt van meer dan één duworgaan.

Een verdere verbetering in de betrouwbaarheid van de werkwijze wordt bereikt, indien de zijdelings met elkaar verbonden zakken aan hun openingsranden worden vastgepakt en gedwongen worden geopend, terwijl de zakken, voorafgaande aan het inbrengen van een brood, vanaf hun gesloten uiteinde over een deel van hun lengte van elkaar worden losgemaakt.

Door deze maatregel kan een zak gemakkelijk door het brood worden uitgezet, zonder dat naastliggende zakken dit uitzetten tegenwerken en zonder dat de zak met lucht behoeft te worden opengeblazen.

Bij voorkeur worden de zakken na het inbrengen van het brood geheel van elkaar gescheiden, en eventueel aan hun open einde dichtgemaakt.

Op deze wijze kan een geheel automatische verpakking van het brood plaatsvinden.

De uitvinding omvat voorts een inrichting voor het in zakken verpakken van brood met behulp van de hiervoor beschreven werkwijze, voorzien van een toevoertransporteur voor het brood, middelen voor het toevoeren en openhouden van een zak en een duworgaan voor het in de zak duwen van een brood, welke inrichting volgens de uitvinding daardoor is gekenmerkt, dat zijdelings van de toevoertransporteur voor het brood transport- en geleidingsmiddelen staan opgesteld voor het aan hun openingsranden transporteren en openen van in een baan toegevoerde zakken, terwijl het duworgaan aan het eind van de toevoertransporteur aan circulatiemiddelen is bevestigd, zoda- nig dat het duworgaan in het vlak van de toevoertransporteur circuleert en is ingericht voor het dwars op de toevoerrich-ting van de toevoertransporteur zijdelings in de door de transport- en geleidingsmiddelen open gehouden zak schuiven van het brood.

Met deze inrichting kan op betrouwbare wijze een hoge verpakkingscapaciteit worden gehaald. Hiertoe draagt ook het feit bij, dat de zakken zijdelings met elkaar verbonden in een baan worden toegevoerd. Deze baan kan ofwel vanaf een rol worden toegevoerd of vanuit een houder, waarin de baan zigzagvormig is opgevouwen.

De uitvinding omvat tevens een foliebaan voor toepassing bij de in het voorgaande beschreven werkwijze respectievelijk inrichting, die is gekenmerkt door een aantal zakken die zijdelings met elkaar zijn verbonden door scheurlijnen, terwijl de de zak vormende delen met elkaar zijn verbonden vanaf het onderste gesloten uiteinde van de zak tot op een afstand van de openingsranden van de zak onder vrijlating van twee losse flappen in het verlengde van de genoemde delen en aan weerszijden van de opening van de zak.

De uitvinding zal hierna worden toegelicht aan de hand van de tekening, die een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding illustreert.

Fig. 1 is een zeer schematisch bovenaanzicht van een inrichting voor het in een zak verpakken van gesneden brood volgens de uitvinding.

Fig. 2 is een zeer schematische doorsnede volgens de lijn II-II in fig. 1.

Fig. 3 is een perspectivisch aanzicht van een gedeelte van een van zakken voorziene foliebaan voor toepassing in de inrichting volgens de fig. 1 en 2.

De tekening en in het bijzonder fig. 1 toont dat het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting voor het elk in een zak A verpakken van broden B is voorzien van een toevoertransporteur 1. Deze toevoertransporteur 1 sluit op niet weergegeven wijze aan op de uitgang van een automatische broodsnijmachine. De toevoertransporteur 1 is uitgevoerd met een horizontale gladde tafel 2, waarover de gesneden broden B worden geschoven met behulp van dwars over de tafel verlopende duwstangen 3. De duwstangen 3 zijn aan hun uiteinden bevestigd aan een in een gesloten baan geleid transportorgaan, zoals een ketting 4, waarvan het transportpart evenwijdig aan de tafel 2 verloopt, zodat de duwstangen 3 op een geringe afstand boven de tafel 2 bewegen.

De broden B worden dwars op hun lengterichting, dat wil zeggen in de richting evenwijdig aan hun sneden, getransporteerd. De toevoertransporteur 1 bezit op een afstand boven het vlak van de tafel 2 en boven de ketting 4 aan elke langszijde een langsrand 5, waarbij de langsranden op zodanige afstand van elkaar zijn aangebracht, dat de broden B juist hiertussen kunnen passeren en de langsranden verhinderen dat de sneden naar buiten vallen.

Aan het afvoeruiteinde van de toevoertransporteur 1 is een steunplaat 6 opgesteld op een iets lager niveau dan de tafel 2. Op deze steunplaat 2 wordt elk brood door de bijbehorende duwstang 3 gedeponeerd, wanneer deze duwstang 3 door de kettingen 4 wordt omgeleid naar het teruggaande part. Op deze steunplaat 6 wordt het brood B bij zijn kapjes zijdelings ondersteund, enerzijds door een horizontale tegenhoudrand 7 en anderzijds door een buigzame tegenhouder 8.

In de transportrichting van de toevoertransporteur 1 gezien achter de steunplaat 6 zijn middelen opgesteld voor het in zijn langsrichting, dat wil zeggen dwars op de transportrichting van de toevoertransporteur 1, van de steunplaat 6 wegduwen van het betreffende brood B. Deze middelen omvatten ten minste één, doch bij voorkeur twee en in het weergegeven geval drie duworganen 9. Deze duworganen 9 worden in een ovale baan, waarvan de rechte gedeelten dwars op de transportrichting van de toevoertransporteur 1 staan, geleid, zodanig dat het duworgaan 9 tijdens een van zijn rechte trajecten over de steunplaat 6 beweegt en daardoor een op de steunplaat aanwezig brood B van de steunplaat 6 kan afduwen. Hiertoe is elk duworgaan 9 voorzien van een arm 10, die is bevestigd aan een eerste ketting 11 en een tweede ketting 12. De beide kettingen 11, 12 zijn langs kettingwielen 13 of dergelijke omleidorganen geleid in een ovale baan, waarbij de kettingen op een afstand boven elkaar evenwijdig verlopen, doch over een afstand in hun lengterichting ten opzichte van elkaar zijn versprongen. De arm 10 is op verbindingsplaats 14 met de eerste ketting 11 en op de verbindingsplaats 15 met de tweede ketting 12 verbonden.

De verbindingsplaatsen 14 en 15 liggen op een horizontale afstand van elkaar die overeenkomt met de afstand waarover de kettingen 11 en 12 ten opzichte van elkaar zijn versprongen.

Op deze wijze worden de duworganen 9 in een gelijkblijvende stand in een horizontale baan gecirculeerd.

Zoals fig. 1 toont, zijn zijdelings van de toevoer-transporteur 1 middelen aangebracht voor het toevoeren en geleiden van de zakken A, die in de vorm van een kunststof fo-liebaan worden aangevoerd, bijvoorbeeld vanaf een voorraadrol 16, doch het is ook mogelijk de foliebaan toe te voeren vanuit een houder waarin de foliebaan zigzagvormig is opgevouwen. Zoals fig. 3 het duidelijkste toont, zijn de zakken A zijdelings met elkaar verbonden via scheurplaatsen 17 die over de gehele lengte van de zakken A verlopen. De beide delen 18 en 19, waaruit elke zak A is gevormd, zijn vanaf het gesloten uiteinde van de zakken A niet over de gehele lengte daarvan met elkaar verbonden, zodat aan het open uiteinde van elke zak A twee flappen 20 en 21 overblijven. Deze vrijblijvende flappen 20 en 21 worden gebruikt voor het transporteren en geopend houden van de zakken A, zoals verderop duidelijk zal worden.

In fig. 1, doch vooral in fig. 2 zijn de middelen te zien voor het transporteren en voor invoer van het brood B openhouden van de zakken A. Deze middelen omvatten in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld twee eindloze transportorga-nen 22, 23 die althans ongeveer spiegelbeeldig op een afstand boven elkaar in een verticaal vlak zijn opgesteld. De eindloze transportorganen 22, 23 bestaan in dit geval uit kunststof tandriemen, die over eindrollen 24 en langs geleidingsrollen 25 zijn gevoerd. Een van de eindrollen 24 is aandrijfbaar voor het circuleren van de eindloze transportorganen 22 respectievelijk 23. De buitenzijde van de eindloze transportorganen 22, 23 bezit een oppervlak met hoge wrijvingscoëfficiënt. De eindloze transportorganen 22, 23 lopen aan hun naar elkaar toegekeerde zijden aan tegen een bijbehorende stationaire gelei-dingsbaan 26 respectievelijk 27, welke geleidingsbanen 26 en 27 aan hun naar het bijbehorende eindloze transportorgaan 22, 23 toegekeerde zijde een oppervlak met lage wrijvingscoëfficiënt bezitten, bijvoorbeeld van een tefloncoating zijn voorzien. De eindloze transportorganen 22, 23 vormen te zamen met hun bijbehorende stationaire geleidingsbanen 26, 27 een kneep, waarin de vrijhangende flappen 20, 21 van de baan van zakken A kunnen worden vastgegrepen voor het aan hun open uiteinde transporteren van de zakken A en voor het van elkaar afbewegen van de beide flappen 20, 21 voor het openen van de zakken A op de daarvoor bedoelde plaats. Hiertoe zijn de stationaire geleidingsbanen 26, 27 in het verlengde van de steun-plaat 6 zodanig gevormd, dat een oog of doorvoeropening 28 wordt verschaft. Op deze manier wordt elke zak op zeer betrouwbare wijze gedwongen geopend, zodat een brood B gemakkelijk in deze zak A kan worden geduwd.

In fig. 2 is nog te zien, dat de stationaire geleidingsbanen 26, 27 en het transportpart van de eindloze trans-portorganen 22, 23 een gegolfd verloop hebben, waarbij de stationaire geleidingsbanen 26, 27 tussen de geleidingsrollen 25 respectievelijk de eindrollen 24 een convex verloop en de eindloze transportorganen 22, 23 een concaaf verloop bezitten, dat wil zeggen aan de buitenkant van de kromming verlopen. Dit is gedaan om ook tussen de geleidingsrollen 25 in, waar de eindloze transportorganen 22, 23 niet door de geleidingsrollen tegen de stationaire geleidingsbaan 26, 27 worden gedrukt, toch een goede aanligging van de eindloze transportorganen 22, 23 tegen de stationaire geleidingsbanen 26, 27 te waarborgen, zodat de flappen 20, 21 van de zakken A over de gehele lengte van de kneep goed worden vastgegrepen.

Zoals fig. 1 verder toont, worden de zakken A tijdens hun transport door de eindloze transportorganen 22, 23 in hun niet gevulde toestand verder ondersteund door een steunvlak 29. In dit steunvlak 29 is in de transportrichting van de baan van zakken A gezien op een afstand voor de doorvoeropening 28 een schuin op de baan van de zakken A verlopende sleuf gevormd, terwijl een daarmee samenvallende sleuf 30 ook is gevormd in een plaatdeel 31 onder welke de baan van zakken A wordt gevoerd. Deze sleuven zijn bedoeld voor het doorlaten van een verticaal omhoog stekende scheurpen 32, die aan een in een verticaal vlak circulerende ketting 33 is bevestigd. De scheurpen 32 is bedoeld voor het ter plaatse van de scheurlijn 17 scheiden van de afzonderlijke zakken A over een lengte vanaf hun gesloten uiteinde, zoals bij de beschrijving van de werking van de inrichting nog nader zal worden toegelicht.

Vanaf de doorvoeropening 28 zijn de zakken met het daarin gebrachte brood ondersteund door een transportband 34 die over aandrijfbare rollen 35 is gevoerd. Voor het nog verder vergemakkelijken van de invoer van brood B in een bijbehorende zak A zijn de rollen 35 enigszins schuin opgesteld, zodat het transportpart van de transportband 34 vanaf de door-voeropening 28 enigszins schuin naar beneden verloopt.

De fig. 1 en 2 tonen verder nog, dat aan het eind van de door de eindloze transportorganen 22, 23 en de stationaire geleidingsbanen 26, 27 gevormde knepen twee boven elkaar gelegen rollen 36, 37 zijn opgesteld, waarbij een van de rollen 36, 37 in de hoogterichting beweegbaar is en tegen de andere rol 37, 36 kan worden aangedrukt, terwijl voorts een van de rollen 36, 37 met hoge draaisnelheid aandrijfbaar is. Deze rollen 36, 37 zijn bedoeld voor het telkens afscheuren van een zak A van de daar achteraan komende foliebaan.

De met de in het voorgaande beschreven en in de tekeningen weergegeven inrichting uit te voeren werkwijze is als volgt.

De broden B worden vanaf een snijmachine door de toe-voertransporteur 1 één voor één toegevoerd en aan het einde van de toevoertransporteur 1 op de steunplaat 6 gedeponeerd. Zodra het brood B op de steunplaat 6 ligt, arriveert een duw-orgaan 9 bij het gereedstaande brood B en duwt dit van de steunplaat 6 af tot in een om de doorvoer opening 28 opengehouden zak A. Deze zak A maakt deel uit van de foliebaan waarin de zakken A zijdelings met elkaar zijn verbonden. De baan wordt toegevoerd vanaf een voorraadrol 16. Daarna worden de vrije flappen 20, 21 aan de weerszijden van de opening van elke zak A in de bijbehorende knepen tussen de stationaire geleidingsbanen 26, 27 en de eindloze transportorganen 22, 23 gevoerd. De eindloze transportorganen 22, 23 grijpen met hun oppervlak met hoge wrijvingscoëfficiënt op de bijbehorende flappen 20, 21 aan en trekken de flappen langs de gladde stationaire geleidingsbanen 26, 27. De zakken A worden hierbij ondersteund door de tafel 29 en worden onder het plaatdeel 31 doorgevoerd. Tijdens de beweging van de zakken A beweegt ook de hiermede gesynchroniseerde ketting 33 met daaraan de scheurpen 32 die door de betreffende sleuf in het steunvlak 29 naar boven komt zodra de scheurlijn 17 tussen twee naburige zakken A is gearriveerd. De zakken A worden door het plaatdeel 31 omlaag gehouden, wanneer de scheurpen 32 ter plaatse van de scheurlijn door de foliebaan wordt gedrukt. Vervolgens beweegt de scheurpen 32 langs de ketting 33 verder. Door de schuine stand van de ketting kan de foliebaan van de zakken A tijdens het door de scheurpen 32 over een lengte van elkaar scheuren van de naburige zakken A verder worden getransporteerd, zodat het over een deel van de lengte scheuren van de zakken A geen vertraging veroorzaakt. Na het passeren van de scheurpen 32 zijn de naburige zakken A alleen nog ter plaatse van hun flappen 20, 21 met elkaar verbonden.

Zoals gezegd wordt telkens een zak A nauwkeurig in lijn met de doorvoeropening 28 gebracht ten behoeve van de invoer van een brood B. Deze positionering van de zakken A kan plaatsvinden met behulp van een stationair aan de inrichting gemonteerd detectie-orgaan 38, dat samenwerkt met op de zakken aangebrachte reflectievlakjes 39. Wanneer een zak A in lijn met de doorvoeropening 28 is gelegen, wordt de aandrijving van de eindloze transportorganen 22, 23 voor een moment onderbroken teneinde het duworgaan 9 de gelegenheid te geven een brood B in de zak A te brengen. De aandrijving van de eindloze transportorganen 22, 23 komt alweer op gang wanneer het brood nog niet volledig tot het einde van de zak is geduwd en het duworgaan 9 zich nog in de zak A bevindt. Door de opstelling en het verloop van de kettingen 11, 12 beweegt het duworgaan 9 over een afstand mee met de betreffende zak A en het brood B, waarbij het duworgaan 9 zijn slag afmaakt en zich vervolgens weer uit de zak A terugtrekt. Daarbij kan de arm 10 van het duworgaan 9 tussen de stationaire geleidingsbanen 26, 27 ter plaatse van de geleidingsrollen 25 passeren, terwijl het duworgaan zich tussen de stationaire geleidingsbanen 26, 27 kan terugtrekken op de plaats waar de stationaire geleidingsbanen 26, 27 van elkaar wijken. Door dit samenlopen van de zak A en het duworgaan 9 kan een zeer hoge verwerkingscapaciteit worden bereikt, omdat een volgend duworgaan 9 ook weer een volgend brood B in een volgende zak A kan brengen indien de voorgaande zak A voorbij de doorvoeropening 28 is getransporteerd en een volgende zak A in lijn met de doorvoeropening 28 is gebracht.

Na het vullen van de zakken A met het brood B worden de zakken verder getransporteerd door de eindloze transportorganen 22, 23 met ondersteuning van de transportband 34. Bij het verlaten van de kneep tussen de stationaire geleidingsba-nen 26, 27 en de eindloze transportorganen 22, 23 worden de flappen 20, 21 van elke zak A tussen twee rollen 36, 37 gevoerd en zodra deze zak A de genoemde kneep volledig heeft verlaten, wordt de onderste rol 37 omhoog bewogen zodanig dat de flappen 20, 21 van de zak A tussen de rollen 36, 37 wordt geknepen, en aangezien de rol 36 met grote snelheid wordt aangedreven, wordt de zak A met een ruk verder getransporteerd, waarbij deze zak A over het laatste gedeelte van de scheurlijn van de daaropvolgende zak A wordt losgescheurd. De losgescheurde zak A kan dan bijvoorbeeld naar een volgende machine worden gevoerd, waar het open uiteinde van de zak met behulp van een dipje of anderszins wordt gesloten.

Uit het voorgaande zal duidelijk zijn dat met de werkwijze en inrichting volgens de uitvinding broden met hoge snelheid in zakken kunnen worden verpakt. In het weergegeven werkwijze en inrichting kunnen bijvoorbeeld 130 broden per minuut worden verpakt. Dit was met de huidige werkwijzen en inrichtingen nog niet mogelijk, waardoor vaak twee verpak-kingsinrichtingen voor elke broodsnijmachine nodig waren, om de door de machine gesneden halve broden te verpakken. Volgens de onderhavige uitvinding is in dergelijke gevallen nog slechts één inrichting nodig.

De uitvinding is niet beperkt tot het in de tekening weergegeven en in het voorgaande beschreven uitvoeringsvoor-beeld, dat op verschillende manieren binnen het kader van de uitvinding kan worden gevarieerd. Zo kan in plaats van kettingen voor het bewegen van een duworgaan een andersoortig bewe-gingsmechanisme, zoals een stangenmechanisme worden gebruikt voor het bewegen van het duworgaan in de gewenste baan. Verder kan in de inrichting ook gebruik worden gemaakt van een folie-baan, waarin pas in de inrichting door sealen zakken worden gevormd. De aandrijving van de verschillende onderdelen geschiedt ofwel door gekoppelde aandrijforganen die vanuit een enkele motor worden aangedreven, of door verschillende motoren, zoals elektromotoren, die met elkaar zijn gesynchroniseerd.

Claims (16)

1. Werkwijze voor het in een zak verpakken van, bij voorkeur gesneden, brood, waarbij het brood wordt toegevoerd en met een duworgaan in een gereedgehouden geopende zak wordt geduwd, met het kenmerk, dat de zakken zijdelings met elkaar verbonden in een baan worden aangevoerd en elk brood dwarsliggend wordt toegevoerd en vervolgens dwars op zijn toevoerrich-ting door het duworgaan in de zijdelings gereedgehouden geopende zak wordt geduwd, waarbij het duworgaan in een gesloten baan wordt gecirculeerd.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij de zak met brood daarin reeds verder wordt getransporteerd wanneer het duworgaan zich nog in de zak bevindt.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, waarbij de zijdelings met elkaar verbonden zakken aan hun openingsranden worden vastgepakt en gedwongen worden geopend, terwijl de zakken, voorafgaande aan het inbrengen van een brood, vanaf hun gesloten uiteinde over een deel van hun lengte van elkaar worden losgemaakt.

4. Werkwijze volgens conclusie 3, waarbij de zakken na het inbrengen van het brood geheel van elkaar worden gescheiden, en eventueel aan hun open einde worden dichtgemaakt.

5. Inrichting voor het in zakken (A) verpakken van brood (B) met behulp van de werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, voorzien van een toevoertransporteur (1) voor het brood, middelen (22-27) voor het toevoeren en openhouden van een zak en een duworgaan (9) voor het in de zak duwen van een brood, met het kenmerk, dat zijdelings van de toevoertransporteur (1) voor het brood (B) transport- en ge-leidingsmiddelen (22-27) staan opgesteld voor het aan hun openingsranden (20, 21) transporteren en openen van in een baan toegevoerde zakken (A), terwijl het duworgaan (9) aan het eind van de toevoertransporteur (1) aan circulatiemiddelen (11, 12) is bevestigd, zodanig dat het duworgaan (9) in het vlak van de toevoertransporteur (1) circuleert en is ingericht voor het dwars op de toevoerrichting van de toevoertransporteur zijdelings in de door de transport- en geleidingsmiddelen (22-28) open gehouden zak (A) schuiven van het brood (B).

6. Inrichting volgens conclusie 5, waarbij het duwor-gaan (9) in een ovale baan is geleid, waarvan de lange as dwars op de toevoertransporteur (1) verloopt.

7. Inrichting volgens conclusie 6, waarbij het duwor-gaan (9) is bevestigd aan twee op een afstand evenwijdig aan elkaar in een ovale baan geleide kettingen (11, 12), waarbij de kettingen in de langsrichting van het ovaal over een afstand ten opzichte van elkaar zijn versprongen, terwijl het duworgaan (9) door een verbindingsarm (10) met beide kettingen (11, 12) is verbonden.

8. Inrichting volgens een der conclusies 5-7, waarbij de transport- en geleidingsmiddelen (22-27) zijn voorzien van twee langgerekte knepen, waardoorheen openingsranden (20, 21) van de zakken kunnen worden getrokken op een afstand van elkaar, welke knepen op één plaats (28) voldoende van elkaar zijn gelegen voor het doorlaten van een brood (B) tot in de zakken (A).

9. Inrichting volgens conclusie 8, waarbij de knepen zijn gevormd door een stationaire geleidingsbaan (26, 27) met een oppervlak met lage wrijvingscoëfficiënt en een daar tegen aanliggende en daarlangs beweegbaar eindloos transportorgaan (22, 23), met aangrijpingsoppervlak met hoge wrijvingscoëfficiënt .

10. Inrichting volgens een der conclusies 5-9, waarbij de aanvoerweg van de baan van via scheurplaatsen (17) met elkaar verbonden zakken (A) wordt gekruist door een scheurorgaan (32) , dat de zakken (A) over een deel van hun lengte vanaf het gesloten uiteinde langs de scheurplaatsen (17) van elkaar kan scheiden.

11. Inrichting volgens conclusie 10, waarbij het scheurorgaan bestaat uit een uitsteeksel (32) dat vanaf een circulerend eindloos transportorgaan (33) in het vlak van circulatie hiervan uitsteekt.

12. Inrichting volgens een der conclusies 5-11, waarbij aan het eind van de transport- en geleidingsmiddelen (22-27) voor het brood een afzonderlijk transportorgaan (36, 37) is opgesteld dat een uit de transport- en geleidingsmiddelen (22-27) vrijkomende zak (A) met grotere snelheid verder kan transporteren.

13. Foliebaan voor toepassing bij de werkwijze volgens een der conclusies 1-4, gekenmerkt door een aantal zakken (A) die zijdelings met elkaar zijn verbonden door scheurlijnen (17), terwijl de de zak vormende delen (18, 19) met elkaar zijn verbonden vanaf het onderste gesloten uiteinde van de zak tot op een afstand van de openingsranden van de zak onder vrijlating van twee losse flappen (20, 21) in het verlengde van de genoemde delen (18, 19) en aan weerszijden van de opening van de zak (A).

14. Foliebaan met het kenmerk, dat elke zak (A) op een afstand vanaf een van de openingsranden is voorzien van een reflectievlakje (39).

15. Werkwijze volgens een der conclusies 1-4, waarbij het in de zak brengen van het brood gebeurt op een plaats die zich buiten het bereik van de broodtoevoer bevindt en dwars op de richting daarvan.

16. Werkwijze bij voorkeur volgens een der conclusies 1-4, waarbij het duworgaan zich buiten het bereik van de af-voertransporteur voor verpakt brood bevindt, zodat misverpakkingen geen obstructie vormen voor de afvoer van volgende verpakkingen.