NL9100789A

NL9100789A - Rolstoel.

Info

Publication number: NL9100789A
Application number: NL9100789A
Authority: NL
Original assignee: Seenus Nl Bv R Van
Priority date: 1991-05-08
Filing date: 1991-05-08
Publication date: 1992-12-01
Also published as: DE69200019T2; EP0512650B1; DK0512650T3; ATE96299T1; DE69200019D1; EP0512650A1; NO921808L; US5240277A; NO921808D0; NO302014B1; CA2067941A1

Description

Rolstoel.

De uitvinding heeft betrekking op een rolstoel, voorzien van een basisframedeel met vier wielen, en een zitting-framedeel voor het ondersteunen van een zitting en een rugleuning, waarbij aan weerszijden van de rolstoel een voor- en achterstang draaibaar zijn verbonden met het basisframedeel en het zittingframedeel, waarbij tussen de beide framedelen voorts een instelorgaan is aangebracht voor het instellen van de zithoek tussen een minimale waarde en een maximale waarde, waarbij de voor- en achterstangen bij de minimale zithoek schuin naar elkaar toe zijn gericht.

Een dergelijke rolstoel is bijvoorbeeld bekend uit de Europese octrooiaanvrage EP-A-0 329 002. Bij deze bekende rolstoel sluiten de voorstangen bij de minimale zithoek een aanzienlijk grotere hoek met de verticaal in dan de hoek, die de achterstangen met de verticaal insluiten. Hierdoor zal bij het verstellen van de zithoek de voorzijde van de rolstoel een relatief grote beweging in verticale richting maken, terwijl de beweging in horizon-tale richting gering is. Doordat bij deze verstelling van de zithoek tevens de rugleuning achterwaarts zwenkt, komt het zwaartepunt bij het verstellen van de zithoek hierdoor minder gunstig te liggen, terwijl het omhoog bewegen van de voorzijde van de rolstoel voor de gebruiker van de rolstoel minder prettig is.

De uitvinding beoogt een rolstoel van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, waarbij deze bezwaren op doeltreffende wijze zijn ondervangen onder handhaving van een compacte constructie.

Hiertoe heeft de rolstoel volgens de uitvinding het kenmerk, dat bij de minimale zithoek de achterstangen een hoek met de verticaal insluiten die aanmerkelijk groter is dan de hoek, die de voorstangen met de verticaal insluiten, waarbij de voorstangen bij verstellen van de zithoek van de minimale naar de maximale waarde de verticaal passeren.

Op deze wijze wordt bereikt, dat bij verstellen van de zithoek de voorzijde van het zittingframedeel nauwelijks in hoogte varieert, terwijl een relatief grote verplaatsing in horizontale en voorwaartse richting optreedt. Hierdoor blijft het zwaartepunt van de rolstoel gunstig binnen de wielbasis van de rolstoel liggen, zodat de rolstoel bij elke zithoek stabiel blijft. Bovendien behoudt de gebruiker een prettige zitpositie met een in alle standen ongeveer gelijkblijvende hoogte van de voorzijde van de rolstoel.

Volgens een gunstige uitvoeringsvorm van de rolstoel volgens de uitvinding draagt het zittingframedeel aan weerszijden een voetsteun, die losneembaar is gekoppeld met het zittingframedeel.

Hierbij verdient het de voorkeur, wanneer elke voetsteun is voorzien van een koppelgedeelte en een drager voor een voet- en/of beensteunplaat (waarbij het koppelgedeelte losneembaar met het zittingframedeel is gekoppeld), en de drager zwenkbaar is verbonden met het koppelgedeelte, waarbij tussen de drager en het koppelgedeelte een verlengingsmecha-nisme is aangebracht, dat bij verzwenken van de drager de afstand tussen voetsteunplaat en koppelgedeelte vergroot.

Op deze wijze wordt bereikt, dat tussen de voetsteunplaat en de zitting bij verzwenken van de drager voldoende ruimte voor de benen van de gebruiker beschikbaar blijft.

De uitvinding wordt hierna nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvoorbeeld van de rolstoel volgens de uitvinding schematisch is weergegeven.

Fig. 1 is een perspectivisch aanzicht van een uitvoeringsvorm van de rolstoel volgens de uitvinding.

Fig. 2 is een gedeeltelijk weergegeven zijaanzicht van de rolstoel uit fig. 1, waarbij het zittingframedeel op de minimale zithoek is ingesteld.

Fig. 3 is een met fig. 2 overeenkomend zijaanzicht, waarbij het zittingframedeel op de maximale zithoek is ingesteld.

Fig. 4 is een gedeeltelijk weergegeven zijaanzicht van het koppelgedeelte en de drager van een voetsteun, waarbij het koppelgedeelte van het zittingframedeel is losgenomen en de drager geheel omlaag is gezwenkt.

Fig. 5 is een zijaanzicht van het koppelgedeelte en de drager van een voetsteun, waarbij het koppelgedeelte met het zittingframedeel is gekoppeld en de drager omhoog is gezwenkt.

Fig. 6 is een schematisch weergegeven zijaanzicht van de rem van de rolstoel uit fig. 1, waarbij de rem zich in de niet-werkzame stand bevindt.

Fig. 7 is een met fig. 6 overeenkomend zijaanzicht, waarbij de rem zich in de werkzame stand bevindt.

In fig. 1 is in perspectief een rolstoel weergegeven, die is voorzien van een basisframedeel 1 met twee zwenkwielen 2 aan de voorzijde en twee wielen 3 aan de achterzijde. Voorts is de rolstoel voorzien van een zittingframedeel 4, dat op aan weerszijden gelegen bovenste zijstangen 5 een zitting 6 ondersteunt, terwijl een rugleuning 7 met een rugleuningframedeel 8 op niet nader beschreven wijze losneembaar is gekoppeld met deze zijstangen 5.

Zoals in de zijaanzichten volgens de fig. 2 en 3 nader is weergegeven, zijn de bovenste zijstangen 5 door steunen 9 met onderste zijstangen 10 van het zittingframedeel 4 verbonden. Tussen het basisframedeel 1 en de onderste zijstangen 10 van het zittingframedeel 4 zijn aan weerszijden van de rolstoel een voor- en achterstang 11 respectievelijk 12 draaibaar aangebracht, zodat het zittingframedeel 4 een instelbare zit-tinghoek heeft tussen de in fig. 2 weergegeven minimale waarde van bijvoorbeeld ongeveer 0° en de in fig. 3 weergegeven maximale waarde van bijvoorbeeld ongeveer 30°. De zithoek van de zitting 6 kan in elke stand worden vastgezet door middel van een instelorgaan, dat bij het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld bestaat uit een op zichzelf bekende gasveer 13 met niet-nader weergegeven vergrendelmechanisme, waarvan de bedieningspen 14 in fig. 2 zichtbaar is.

In de tekening is duidelijk te zien, dat bij de minimale zithoek de achterstangen 12 een hoek met de verticaal insluiten, die aanmerkelijk groter is dan de hoek, die de voorstangen met de verticaal insluiten, waarbij de voor- en achterstangen 11, 12 bij de minimale zithoek schuin naar elkaar toe verlopen (zie fig. 2). Wanneer de zithoek van de zitting 6 van de minimale naar de maximale waarde wordt versteld, passeren de voorstangen 11 de verticaal, zoals uit een vergelijking van fig. 2 en 3 duidelijk blijkt. De achterstangen 12 sluiten daarentegen een steeds grotere hoek met de verticaal in. Hierdoor beweegt het zittingframedeel 4 bij verstellen van de zithoek naar een grotere waarde in de richting van de voor wielen 2, waardoor het zwaartepunt van de rolstoel op gunstige wijze binnen de wielbasis van de rolstoel blijft liggen en derhalve de rolstoel als geheel stabiel blijft. Bovendien beweegt de voorzijde van het zittingframedeel 4 bij deze verstelling van de zithoek nauwelijks omhoog, hetgeen voor de gebruiker een blijvende prettige zitpositie garandeert en ook voor de personen in de omgeving een minder esthetische aanblik op de gebruiker van de rolstoel voorkomt.

Het bedienen van de bedieningspen 14 van de gasveer 13 vindt plaats met behulp van een voetpedaal 15, dat draaibaar is gemonteerd op een dwarsas 16 van het basisframedeel 1. Het voetpedaal 15 is door een kabel 17 verbonden met een hefboom 18, die op de bedieningspen 14 aangrijpt. De hefboom 18 is bij 19 draaibaar gemonteerd op een ovale dwarsstang 20, die draaibaar om een as 21 tussen de onderste zijstangen 10 van het zittingframedeel 4 is gemonteerd. De zuigerpen 22 is in deze ovale dwarsstang 20 bevestigd en het andere uiteinde van de gasveer 13 is draaibaar verbonden met steunen 23, die zijn bevestigd op een dwarsas 24, waarmee de voorstangen 11 draaibaar zijn gemonteerd in het basisframedeel 1. Bij de minimale zithoek liggen deze steunen 23 aan dezelfde zijde van de verticaal als de achterstangen 12. Doordat de gasveer 13 op deze wijze tussen de ovale dwarsstang 20 en de steunen 23 is gemonteerd, kan de zithoek van het zittingframedeel 4 over een groter bereik worden gevarieerd, dan de slag van de zuigerpen 22 van de gasveer 13 zelf toelaat.

Het zal duidelijk zijn, dat de zithoek van het zittingframedeel 4 in elke stand tussen de in de fig. 2 respectievelijk 3 afgebeelde standen door het vergrendelen van de gasveer 13 kan worden ingesteld.

De rolstoel is aan weerszijden voorzien van een voetsteun 25, waarvan er in fig. 1 slechts één zichtbaar is. Deze voetsteun 25 is losneembaar gekoppeld met het zittingframedeel 4, zoals in de fig. 4 en 5 meer in detail is weergegeven. Hiertoe is de voetsteun 25 voorzien van een koppelgedeelte 26, en een drager 27 voor een voetsteunplaat 28. Deze drager 27 kan tevens met een niet-weergegeven beensteunplaat zijn uitgevoerd.

Het koppelgedeelte 26 is voorzien van een uitstekend buisdeel 29, dat in de bijbehorende bovenste zijstang 5 van het zittingframedeel 4 kan worden geschoven, zoals in fig. 4 is aangeduid. De onderste zijstang 10 draagt een verticale steun 30 met verende grendelpen 31, welke steun 30 gedeelte-lijk passend kan worden opgenomen in een koppelstuk 32 van het koppelgedeelte 26, welk koppelstuk 32 een opening 33 bezit, waarin de grendelpen 31 klikt.

Aan het van het buisdeel 29 afgekeerde uiteinde is de drager 27 zwenkbaar verbonden met een schuifelement 34 van het koppelgedeelte 26. Dit schuifelement 34 is verschuifbaar in een buis 35 van het koppelgedeelte 26. Tussen deze buis 35 en de drager 27 zijn twee stangen 36, 37 aangebracht, die enerzijds bij 38 scharnierend met elkaar zijn verbonden en anderzijds draaibaar zijn verbonden met respectievelijk de buis 35 en de drager 27. Voorts is een stang 39 aangebracht, die enerzijds draaibaar met de stang 36 en anderzijds draaibaar met het schuifelement 34 is verbonden. Op deze wijze wordt bereikt, dat bij omhoog zwenken van de drager 27 het schuifelement 34 uit de buis 35 schuift, zodanig dat de afstand tussen de voetsteunplaat 28 en het koppelgedeelte 26 respectievelijk het zittingframedeel 4 toeneemt, zodat voor het been van de gebruiker van de rolstoel voldoende ruimte wordt verschaft.

Het is hierbij van belang, dat de stangen 36, 37 en 39 zich aan de onderzijde van de buis 35 bevinden, zodat dit mechanisme geen enkele hindert vormt voor de benen van de gebruiker van de rolstoel.

De rolstoel is voorzien van een rem 40, die bedien-baar is door middel van een remvoetpedaal 41, dat aan de achterzijde van de rolstoel door het basisframedeel 1 en wel door de dwarsas 16 draaibaar wordt ondersteund. Zoals in de fig. 6 en 7 meer in detail is weergegeven, omvat de rem 40 een draaibaar in het basisframedeel 1 gemonteerde as 42, die aan weerszijden van het basisframedeel 1 een remblok 43 draagt, dat kan samenwerken met het bijbehorende achterwiel 3. Het remvoetpedaal 41 is voorzien van een hefboom 44, die draaibaar is verbonden met een hefboom 45 van de as 42. Tussen het vrije uiteinde van de hefboom 44 en de as 42 is een veerorgaan 46 aangebracht. Door bedienen van het voetpedaal 41 kunnen de rem-blokken 43 van een niet-werkzame stand volgens fig. 6 in een werkzame stand volgens fig. 7 worden gebracht en omgekeerd te gen de werking van het veerorgaan 46 in. De veerdruk kan worden ingesteld door een in de as 42 geschroefde bus 47.

Zoals uit de fig. 6 en 7 blijkt, sluiten de hefbomen 44, 45 de werkzame en niet-werkzame standen een stompe hoek met elkaar in, waarbij zij bij de beweging van de ene naar de andere stand een neutrale tussenstand passeren, waarin de hefbomen 44, 45 met elkaar in lijn liggen.

Opgemerkt wordt, dat het desgewenst mogelijk is op de as 42 een hefboom te bevestigen voor het met de hand bedienen van de rem 40.

De uitvinding is niet beperkt tot het in voorgaande beschreven uitvoeringsvoorbeeld, dat binnen het kader der uitvinding op verschillende manieren kan worden gevarieerd.

Claims

1. Rolstoel, voorzien van een basisframedeel met vier wielen, en een zittingframedeel voor het ondersteunen van een zitting en een rugleuning, waarbij aan weerszijden van de rolstoel een voor- en achterstang draaibaar zijn verbonden met het basisframedeel en het zittingframedeel, waarbij tussen de beide framedelen voorts een instelorgaan is aangebracht voor het instellen van de zithoek tussen een minimale waarde en een maximale waarde, waarbij de voor- en achterstangen bij de minimale zithoek schuin naar elkaar toe zijn gericht, met het kenmerk, dat bij de minimale zithoek de achterstangen een hoek met de verticaal insluiten die aanmerkelijk groter is dan de hoek, die de voorstangen met de verticaal insluiten, waarbij de voorstangen bij verstellen van de zithoek van de minimale naar de maximale waarde de verticaal passeren.

2. Rolstoel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het instelorgaan wordt gevormd door een gasveer met vergren-delmechanisme voor het in elke stand vergrendelen van de gasveer, welke gasveer enerzijds draaibaar is verbonden met een steun, die is bevestigd op een draaibare dwarsverbindingsstang van de voorstangen met het basisframedeel en die bij de minimale zithoek aan dezelfde zijde van de verticaal ligt als de achterstangen, en waarbij de gasveer anderzijds is verbonden met een achterdwarsstang, die draaibaar met het zittingframedeel is verbonden.

3. Rolstoel volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de achterdwarsstang een bedieningselement draagt voor het bedienen van het vergrendelmechanisme van de gasveer, welk bedieningselement bedienbaar is door middel van een aan de achterzijde van de rolstoel door het basisframedeel gedragen in-stelvoetpedaal.

4. Rolstoel, bij voorkeur volgens één der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat het zittingframedeel aan weerszijden een voetsteun draagt, die losneembaar is gekoppeld met het zittingframedeel.

5. Rolstoel volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat elke voetsteun is voorzien van een koppelgedeelte en een drager voor een voet- en/of beensteunplaat (waarbij het koppel- gedeelte losneembaar met het zittingframedeel is gekoppeld), en de drager zwenkbaar is verbonden met het koppelgedeelte, waarbij tussen de drager en het koppelgedeelte een verlen-gingsmechanisme is aangebracht, dat bij verzwenken van de drager de afstand tussen voetsteunplaat en koppelgedeelte vergroot.

6. Rolstoel volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat het koppelgedeelte twee telescopisch in elkaar verschuifbare buizen omvat, waarvan de eerste losneembaar met het zittingframedeel koppelbaar is en de tweede draaibaar met de drager is verbonden, waarbij tussen de eerste buis en de drager twee enerzijds scharnierend met elkaar verbonden en anderzijds draaibaar met de eerste buis respectievelijk de drager verbonden stangen zijn aangebracht en tussen de met de eerste buis verbonden stang en de tweede buis een verbindingsstang draaibaar is gemonteerd, zodanig dat bij verzwenken van de drager ten opzichte van het koppelgedeelte de buizen ten opzichte van elkaar verschuiven.

7. Rolstoel, bij voorkeur volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het basisframedeel aan de achterzijde van de rolstoel een remvoetpedaal voor het bedienen van een rem draagt.

8. Rolstoel volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het remvoetpedaal draaibaar is gelegerd op een achterdwarsver-bindingsstang van het basisframedeel en de rem is voorzien van een draaibaar in het basisframedeel gelegerde dwarsstang, die aan elk uiteinde een remblok draagt, dat met het bijbehorende achterwiel kan samenwerken, waarbij het voetpedaal en de rem-dwarsstang elk een hefboom omvatten, die draaibaar met elkaar zijn verbonden, waarbij de hefbomen door bedienen van het voetpedaal uit een niet-werkzame stand in een werkzame stand van de rem en omgekeerd brengbaar zijn tegen de werking van een veer in, die is aangebracht tussen het verbindingspunt van de hefbomen en de remdwarsstang of de achterdwarsverbindings-stang, waarbij de hefbomen in beide standen een stompe hoek met elkaar insluiten aan weerszijden van een neutrale tussenstand, waarin de hefbomen in lijn liggen.