NL1001164C2 - Multifunctionele rolstoel. - Google Patents

Description

Titel: Multifunctionele rolstoel.

De uitvinding heeft betrekking op een rolstoel van de in de aanhef van de hoofdconclusie beschreven soort. Een dergelijke rolstoel is uit de praktijk bekend en wordt geleverd door de firma Revab, Silvolde, Nederland.

5 Deze bekende rolstoel heeft voor de gebruiker een aantal nadelen van economische en ergonomische aard. De rolstoel wordt in een voor de beoogde gebruiker geschikte configuratie samengesteld uit een groot aantal onderdelen. Daarbij wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van standaard 10 onderdelen zoals zittingen en rugleuningen, frames, wielen en dergelijke. Individuele aanpassingen aan de rolstoel kunnen over het algemeen slechts beperkt en tegen hoge meerkosten worden doorgevoerd.

De zitting van de bekende rolstoel bestaat uit een op 15 bijvoorbeeld een plank gemonteerd geschuimd kussen dat is overtrokken met een bekleding. De vorm van de zitting en de zitpositie van de gebruiker worden als gevolg daarvan in hoofdzaak bepaald door de samenstelling van het zitkussen en de bekleding, de vorm van de plank en de stand van de zitting 20 ten opzichte van de rest van de rolstoel. Voor een zwaardere gebruiker zal de zitpositie derhalve bijvoorbeeld anders zijn dan voor een lichtere gebruiker. Bovendien kan slechts een gemiddeld geschikte zitondersteuning worden verkregen. Voor aparte zitondersteuningen zullen speciale aangepaste zittingen 25 vervaardigd moeten worden in enkelstuks fabricage, hetgeen kostbaar en tijdrovend is en bovendien verhindert dat dezelfde zitting voor verschillende gebruikers geschikt is.

Een eerste doel volgens de uitvinding is derhalve een rolstoel te verschaffen met een zitting die eenvoudig 30 aanpasbaar is aan de individuele gebruiker, economisch te vervaardigen en gebruiken is en een ergonomisch geschikte zithouding mogelijk maakt. Daartoe wordt een rolstoel volgens de uitvinding gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 1.

100 1 164 2

Met behulp van de scharnierende klep kan de vorm van het zitkussen aangepast worden aan de individuele gebruiker. Daardoor kan met een standaard zitting voor elke gebruiker een geschikte zitondersteuning worden verkregen, waarbij bovendien 5 aanpassingen eenvoudig mogelijk zijn. Indien eenzelfde rolstoel(zitting) voor een volgende gebruiker geschikt gemaakt moet worden kan de vorm van de zitting eenvoudig worden aangepast, zodat een zitting volgens de uitvinding een lange gebruiksduur heeft. Ook vermindering van bijvoorbeeld de 10 veerkracht van het zitkussen kan met behulp van standsveranderingen van de klep althans enigszins worden opgevangen.

De rugleuning van de bekende rolstoel heeft een opbouw die vergelijkbaar is met de zitting en levert vergelijkbare 15 nadelen op. Ook de rugleuning is niet individueel instelbaar en vervaardiging van een geïndividualiseerde rugleuning is kostbaar en tijdrovend.

Een tweede doel van de uitvinding is derhalve het verschaffen van een rolstoel met een rugleuning die eenvoudig 20 aanpasbaar is aan de individuele gebruiker, economisch te vervaardigen en gebruiken is en een ergonomisch geschikte zithouding mogelijk maakt. Daartoe wordt een rolstoel volgens de uitvinding gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 4.

25 Met behulp van de instelbare draagbanden kan de vorm van de rugleuning individueel worden bepaald en aangepast, waarbij veranderingen in de vorm eenvoudig kunnen worden doorgevoerd.

In een bijzonder voordelige uitvoeringsvorm wordt een 30 rolstoel volgens de uitvinding gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusies 5-8.

De zich in ongeveer verticale richting uitstrekkende, in lengte verstelbare draagbanden en de in lengte verstelbare lumbaalband zorgen, tezamen met de verstelbaarheid van de 35 bevestigingspunten daarvan langs het draagframe, voor een optimale regelbaarheid van de vorm van de rugleuning. Daardoor kan met behulp van een dergelijke rugleuning een optimale 100 1 164 3 rugondersteuning worden verkregen voor elke gebruiker. Zelfs indien de gebruiker bijvoorbeeld een bochel of dergelijke vergroeiing heeft of bepaalde plekken die niet of nauwelijks belast mogen worden of juist extra ondersteuning behoeven kan 5 de rugleuning daarop op optimale wijze worden aangepast. In het bijzonder in combinatie met een zitondersteuning zoals in de conclusies 1-3 beschreven is op deze wijze een rolstoel verkregen die een zeer goede zitondersteuning kan bieden, afgestemd op de individuele gebruiker, zonder dat daarvoor 10 grote kosten dienen te worden gemaakt.

Een belangrijke factor in het verkrijgen van een optimale zit- en gebruikshouding bij een rolstoel voor elke gebruiker is de stand en positie '.’an de zitondersteuning ten opzichte van de grond. Een verkeerde positionering van zitting 15 en/of rugleuning ten opzichte van de grond heeft als gevolg dat een verkeerde zithouding wordt verkregen en dat bovendien bediening en gebruik van de rolstoel worden bemoeilijkt. Individuele afstemming daarvan is daarom belangrijk, temeer daar een verkeerde houding tot ongewenste belastingen bij de 20 gebruiker kan leiden waardoor blessures en discomfort kunnen ontstaan.

Een derde doel van de uitvinding is derhalve een rolstoel waarvan de stand en positie van zitting en rugleuning ten opzichte van de grond eenvoudig aanpasbaar zijn voor de 25 individuele gebruiker, welke rolstoel economisch te vervaardigen en gebruiken is en een ergonomisch geschikte zit-en gebruikshouding mogelijk maakt. Een rolstoel wordt daartoe volgens de uitvinding gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 10.

30 Door verstelling van ten minste de voorwielen van de rolstoel kunnen de hoogte en de hoek waaronder de zitting en rugleuning ten opzichte van de grond zijn opgesteld worden aangepast.

in een voordelige uitvoeringsvorm wordt een rolstoel 35 volgens de uitvinding gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusies 11 - 14.

100 1 164 4

Door verstelling van zowel de voor- als achterwielen ten opzichte van de zitting en rugleuning kunnen zowel de hoek die door de zitting en rugleuning met de grond wordt ingesloten als de hoogte daarvan boven de grond individueel, 5 dat wil zeggen onafhankelijk van elkaar worden ingesteld.

Doordat de wielbasis bij het verstellen van de hoogte van de wielen mee verandert wordt steeds een optimale afstemming verkregen van de wielbasis op de hoogte van de rolstoel en daarmee van de ligging van het zwaartepunt tijdens gebruik.

10 Bij een hoger gelegen zwaartepunt is de wielbasis bij een rolstoel volgens deze uitvoeringsvorm groter dan bij een lager gelegen zwaartepunt, hetgeen een stabiliserende werking heeft.

De bekende rolstoel heeft zwenkbare voorwielen. Een nadeel van deze bekende rolstoel is dat de ligging van de 15 wielas van elk voorwiel ten opzichte van de zwenkas vastligt. Daardoor heeft de rolstoel in elke gebruikssituatie hetzelfde stuur- en rijgedrag. De positie van de wielassen ten opzichte van de zwenkassen is daarom een compromis tussen optimale wendbaarheid, bijvoorbeeld voor gebruik van de rolstoel in 20 huis, en optimale stabiliteit en sporing, bijvoorbeeld voor gebruik van de rolstoel op langere afstanden.

Een vierde doel van de uitvinding is het verschaffen van een rolstoel waarbij de positie van de wielas ten opzichte van de zwenkas instelbaar is. Dit doel wordt bij een rolstoel 25 volgens de uitvinding bereikt met behulp van de maatregelen volgens conclusie 15.

Doordat de gaffel via de tweede zwenkmiddelen zwenkbaar is verbonden met de eerste zwenkmiddelen kan de stand van de gaffel aangepast worden voor de individuele 30 gebruiker. Daarmee kan ten minste een tweetal voordelen worden bereikt.

Ten eerste kan door de gebruiker indien gewenst het rijgedrag van de rolstoel worden beïnvloed. Door positionering van de wielas dichter bij het verlengde van de eerste 35 rotatieas wordt een directere sturing verkregen, door vergroting van de afstand tussen de wielas en de eerste rotatieas wordt rechtuit rijden met de rolstoel vereenvoudigd, 10 0 1 16 4 5 waardoor bijvoorbeeld gebruik op langere afstanden aangenamer wordt. Ten tweede wordt, in het bijzonder bij een rolstoel volgens één der conclusies 10 - 14 het voordeel bereikt dat bij verstelling van de voor- en/of achterwielen de positie van 5 de wielassen kan worden gecorrigeerd, zodat juist hetzelfde stuurgedrag wordt behouden of kan worden aangepast.

De bekende rolstoel heeft vaste afmetingen en er is een beperkt aantal maten leverbaar. Voor zowel grote als kleine gebruikers wordt daarom eenzelfde maat rolstoel 10 gebruikt, hetgeen betekent dat slechts zeer zelden een gebruiker een rolstoel heeft die qua afmetingen bij hem of haar past. Veranderingen aan een rolstoel voor het aanpassen van de afmetingen zijn veelal niet mogelijk en tenminste duur in uitvoering. Bovendien kan een dergelijke rolstoel niet 15 eenvoudig worden hergebruikt. Daar komt bij dat een dergelijke noodzakelijke variëteit voor althans de leverancier logistieke en economische problemen met zich meebrengt.

Een vijfde doel van de uitvinding is derhalve te voorzien in een rolstoel waarbij onder gebruikmaking van een 20 beperkt aantal standaard onderdelen verschillende rolstoelen kunnen worden verkregen die onderling in één of een aantal afmetingen verschillen en daardoor eenvoudig aanpasbaar zijn aan de individuele gebruiker, economisch te vervaardigen en gebruiken is en een ergonomisch geschikte zit- en 25 gebruikshouding mogelijk maken. Een rolstoel wordt daartoe gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 17.

De instelbaarheid van het frame van de rolstoel in zowel de breedte als de lengte biedt de mogelijkheid voor elke individuele gebruiker optimale afmetingen van het frame van de 30 rolstoel te verkrijgen terwijl gebruik kan worden gemaakt van steeds in hoofdzaak dezelfde standaard onderdelen.

In een eerste nadere uitwerking wordt een dergelijke rolstoel gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 18. Daardoor is elke lengte van het frame verkrijgbaar waarbij 35 slechts de tussen de secties op te nemen koppelstukken van elkaar verschillen.

10 0 1 16 4 6

In een tweede nadere uitwerking wordt een dergelijke rolstoel gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 19. Doordat het verbindingsframe in breedte instelbaar is kan met eenzelfde standaard verbindingsframe een variëteit aan 5 rolstoelbreedten worden verkregen.

Een rolstoel volgens de uitvinding wordt bovendien bij voorkeur gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 20. Daardoor zijn transport en opslag van de rolstoel eenvoudig uit te voeren terwijl toch een stabiele en vormvaste, 10 eenvoudig te bedienen rolstoel is verkregen.

Bij steppend gebruik van de bekende rolstoel bestaat het gevaar dat bij het onder de zitting bewegen van een voet de voet of de achterzijde van het been in aanraking komt met een framedeel, in het bijzonder een verbindingsdeel daarvan.

15 Dit is oncomfortabel, vergroot de kans op blessures en verkleint bovendien het gebruiksgemak omdat minder grote steppassen gemaakt kunnen worden.

Een zesde doel van de uitvinding is daarom een rolstoel te verschaffen waarvan eenvoudig en veilig, op 20 ergonomisch verantwoorde wijze steppend gebruik kan worden gemaakt. Daartoe wordt een rolstoel volgens de uitvinding gekenmerkt door de maatregelen volgens conclusie 21.

Overige voordelige uitvoeringsvormen van een rolstoel volgens de uitvinding zijn weergegeven in de overige 25 conclusies en de beschrijving.

Ter verduidelijking van de uitvinding zal een uit-voeringsvoorbeeld van een rolstoel, onder verwijzing naar de tekening, worden beschreven. Daarin toont: fig. 1 een zij-aanzicht van een rolstoel volgens de 30 uitvinding, in een eerste stand met weggenomen achterwiel; fig. 2 een zij-aanzicht van de rolstoel volgens fig. 1 in een tweede stand; fig. 3 een achter-aanzicht van een rolstoel volgens fig. 1 en 2; 35 fig. 4 schematisch een perspectivisch aanzicht van een verbindingsframe van de rolstoel; 100 1 164 7 fig. 5 een perspectivisch aanzicht van een zitting, met weggenomen zitkussen; fig. 6 een doorgesneden zij-aanzicht van een zitting en rugleuning, met gemonteerde kussens; 5 fig. 7 een achter-aanzicht van een rugleuning, met weggenomen rugkussen; fig. 8 een bovenaanzicht van een rugleuning volgens fig. 7, met geplaatst rugkussen; fig. 9 een voor-aanzicht in gedeeltelijke doorsnede 10 van een ophanging van een voorste wiel; en fig. 10 een zij-aanzicht van de ophanging volgens fig. 9.

Een rolstoel zoals getoond in de fig. 1 - 3 omvat een uit een aantal buisvormige profielen opgebouwd draagframe 1, 15 waarvan de opbouw nog nader zal worden toegelicht, een tweetal grote achterste wielen 2, een tweetal zwenkbaar opgestelde kleine voorste wielen 3, een zitting 4 en een rugleuning 5, voetensteunen 6 en handvatten 7.

Het draagframe l omvat twee ongeveer identieke delen 8 20 die op onderlinge afstand van elkaar ongeveer evenwijdig zijn aangebracht. Elk framedeel 8 omvat twee zitbuizen 9a, 9b die zich in de in fig. 1 weergegeven stand ongeveer horizontaal en ongeveer evenwijdig aan elkaar uitstrekken. De bovenste zitbuis 9a is aan de achterzijde via een naar boven gerichte 25 eerste bocht 10 voortgezet. Op deze eerste bocht 10 sluit bijvoorbeeld een armsteun aan (fig. 1-3). Nabij de bocht 10 is via een set tandringen 100 een rugbuis 11 bevestigd, welke zich achterlangs of naast de rugleuning 5 uitstrekt en een hoek met de verticaal kan insluiten, bij voorkeur zodanig dat 30 rugbuis 11, in rijrichting gezien, enigszins achterover helt. De hoek van de rugbuizen 11 is met behulp van de tandringen 100 instelbaar. Aan de bovenzijde is de rugbuis 11 verbonden met een handvat 7 dat zich naar achter toe uitstrekt. Aan de voorzijde is de bovenste zitbuis 9a via een naar onder 35 gerichte tweede bocht 13 voortgezet in een voetsteunbuis 14.

De voetsteunbuis 14 sluit een hoek in met de verticaal, zodanig dat de onderzijde van de voetsteunbuis 14 voor de 100 1 164 8 tweede bocht 13 is gelegen. Nabij de onderzijde is de voetsteunbuis 14 voorzien van een opklapbare voetsteun 6 die vrij boven de grond is opgehangen.

Nabij de eerste bocht 10 is een wielframe 16 aan de 5 bovenste zitbuis bevestigd. Het wielframe 16 omvat twee zich ongeveer evenwijdig aan elkaar en haaks ten opzichte van de bovenste zitbuis 9a naar onder uitstrekkende draagbalken 17 die nabij de onderzijde verbonden zijn door een dwarslat 18.

De draagbalken zijn op regelmatige afstanden voorzien van 10 bevestigingsgaten 19 waar doorheen een wielplaat 20 kan worden vastgezet. De wielplaat 20 is voorzien van een centrale opening 12 waarin een achterwiel 2 is bevestigd. De onderste zitbuis 9b strekt zich vanaf de voetsteunbuis 14 naar achter uit tot aan de voorste draagbalk 17.

15 De zitbuizen 9, een eventuele armlegger, de voetsteun buis 14 en het wielframe 16 van elk framedeel 8 zijn in hoofdzaak in één vlak gelegen, welk vlak zich ongeveer verticaal uitstrekt. De wielplaat 20 is zodanig gevormd dat het achterwiel 2 een hoek insluit met genoemd verticale vlak, 20 zodanig dat de afstand tussen de twee achterwielen 20 nabij de grond groter is dan nabij de bovenzijde. Daardoor wordt de stabiliteit van de rolstoel vergroot.

De framedelen 8 zijn onderling verbonden door een verbindingsframe 21 (fig. 3 en 4) dat zodanig is uitgevoerd 25 dat de rolstoel opklapbaar is. Het verbindingsframe 21 omvat twee bovenste verbindingsstangen 22, één aan de naar de voorzijde van de rolstoel gekeerde zijde en één nabij de achterzijde, en één onderste verbindingsstang 23, nabij de achterzijde ongeveer recht onder de achterste bovenste 30 verbindingsstang 22. Elke verbindingsstang 22, 23 bestaat in hoofdzaak uit twee ongeveer identieke verbindingsframe-helften 24 die in gespiegelde stand scharnierend zijn verbonden in een middenscharnierpunt 25 nabij het verticale middenlangsvlak van de rolstoel. Het van het middenscharnierpunt 25 afgekeerde 35 einde van elke verbindingsframe-helft 24 is in een frame-scharnierpunt 26 verbonden met een framehelft 8. De scharnierassen van de midden-scharnierpunten 25 en frame- 100 1 164 9 scharnierpunten 26 zijn evenwijdig aan elkaar en aan de lengterichting van de rolstoel gelegen, zodanig dat bij omhoogbewegen van de midden-scharnierpunten 25 ten opzichte van de frame-scharnierpunten 26 de laatstgenoemde naar elkaar 5 toe worden getrokken. Op deze wijze kunnen de framehelften 8 naar elkaar toe worden bewogen, waardoor de breedte van de rolstoel aanmerkelijk wordt verminderd.

De nabij de achterzijde van de rolstoel gelegen bovenste- en onderste middenscharnierpunten 25 zijn onderling 10 verbonden door een geleidestang 27 die in een middengebied is voorzien van een geleidesleuf 28. Op enige afstand van het onderste midden-scharnierpunt 25 is elke onderste verbindingsframe-helft 24 voorzien van een hulpdraaipunt 29 waarin een gehoekte beugel 30 zwenkbaar is bevestigd. De van 15 de verbindingsframe-helften 24 afgekeerde einden van de beugels 30 zijn door de geleidesleuf 28 heen ten opzichte van elkaar zwenkbaar verbonden door een koppelbout 31. Door deze opstelling van de geleidestang 27 en beugels 30 wordt ervoor gezorgd dat de beide framehelften 8 evenwijdig aan elkaar 20 blijven, in elke positie van de midden-scharnierpunten 25. Bovendien wordt daardoor de bewegingsvrijheid van de midden-schamiepunten 25 in verticale richting beperkt. Indien de koppelbout 31 zich bovenin de geleidesleuf 28 bevindt heeft het verbindingsframe 21 de maximale breedte, indien de 25 koppelbout 31 zich onderin de geleidesleuf 28 bevindt heeft het verbindingsframe 21, en daarmee de rolstoel, de minimale breedte. De geleidestang 27 verhindert derhalve doorzakken van het verbindingsframe 21.

De bovenste verbindingsstangen 22 zijn onderling 30 verbonden door een drietal lengtestaven 32. De middelste lengtestaaf verbindt de bovenste middenscharnierpunten 25 en strekt zich uit in het verlengde van de scharnierassen daarvan. De rolstoel kan in hoofdzaak worden opgevouwen door omhoogtrekken van deze lengtestaaf 32. Door de lengtestaven 32 35 krijgt het verbindingsframe ook in horizontale richting een voldoende stijfheid.

10 0 1 164 10

Elke verbindingsframe-helft 24 is opgebouwd uit een buitenbuis 34 die is verbonden met een midden-scharnierpunt 25 en een binnen de buitenbuis 34 passend verschuifbare binnenbuis 35 die is verbonden met een frame-scharnierpunt 26.

5 De binnenbuis 35 kan met behulp van bijvoorbeeld een stelbout (niet getoond) verschillende in lengterichting ten opzichte van de buitenbuis 34 verschoven posities door gaten in de respectieve delen worden vastgezet. Daardoor kan eenvoudig de maximale breedte van het verbindingsframe 21 worden aangepast 10 aan individuele wensen en voorschriften van gebruikers.

Elke framehelft 8 is opgebouwd uit een voorste sectie 36 en een achterste sectie 37. Daartoe zijn de zitbuizen 9a, 9b nabij het midden gedeeld, in één van de secties 36, 37 is binnen elk van de zitbuis-helften een geleidestomp 38 15 aangebracht die een buitendoorsnede heeft die in hoofdzaak overeenkomt met de binnendoorsnede van de respectieve zitbuis 9a, 9b. De andere sectie kan over deze twee buisstompen 38 worden geschoven, zodanig dat daarmee de lengte van de zitbuizen 9a, 9b kan worden veranderd. Met behulp van 20 stelhouten 39 kunnen vervolgens beide secties 36, 37 door gaten in de respectieve delen in de gewenste positie worden vastgezet op de buisstompen 38, waardoor de gewenste lengte van de rolstoel kan worden ingesteld. Tussen de naar elkaar gekeerde einden van de secties 36, 37 kan rond de buisstompen 25 38 een vulbuis 15 passend worden aangebracht, zodanig dat ten minste visueel de zitbuizen 9a, 9b doorlopen.

Met behulp van het verbindingsframe 21 en de geleidestompen 38 kan derhalve zowel de breedte als de lengte van de rolstoel worden aangepast aan de behoeften van de 30 gebruiker.

Nabij de voorzijde van de rolstoel zijn de bovenste 9a en onderste zitbuis 9b verbonden door een voorwielbuis 40 die een hoek insluit met de verticaal die in de getoonde uitvoeringsvorm iets kleiner is dan de hoek tussen de 35 voetsteunbuis 14 en de verticaal. Binnen elk voorwielbuis 40 is een schuifstuk 41 verschuifbaar opgenomen, welk schuifstuk 41 in verschillende verschoven posities vastzetbaar is, zoals

10 0 1 1 6 A

11 blijkt uit fig. 1 en 2, waarin een tweetal posities is weergegeven. Het schuifstuk 41 omvat een eerste deel 42 dat zich binnen de voorwielbuis 40 kan uitstrekken, en een tweede deel 43 dat een hoek insluit met het eerste deel, welke hoek 5 ongeveer overeenkomt met de hoek die de voorwielbuis insluit met de verticaal. In de getoonde uitvoeringsvorm zijn deze hoeken ongeveer 66°. Het tweede deel 43 van het schuifstuk 41 strekt zich in gemonteerde toestand daardoor ongeveer haaks op de zitbuizen 9a, 9b naar onder uit.

10 Elk voorwiel 3 is opgenomen in een gaffel 44 welke aan de bovenzijde is voorzien van een draaipunt 45. Het draaipunt bepaalt tijdens gebruik een verticale rotatieas D waarbij de armen 46 van de gaffel een hoek insluiten met de verticaal. De as 47 van het voorwiel bevindt zich derhalve in horizontale 15 richting gezien niet recht onder het draaipunt 45 maar enigszins daarnaast. De hoek die door de gaffel 44 wordt ingesloten met de verticaal en de lengte van de gaffel 44 bepalen de horizontale afstand tussen het draaipunt en de as 47, en daarmee het stuurgedrag van de rolstoel, indien deze 20 afstand klein is, wordt de rolstoel instabiel in zijn stuurgedrag, indien de afstand groot is wordt deze moeilijk door een bocht te sturen. Bovendien is het belangrijk dat de rotatieas D zoveel mogelijk verticaal staat omdat daardoor de besturing lichter wordt en bovendien slijtage wordt 25 verhinderd.

Bij gelijkblijvende positie van de achterwielen 2 ten opzichte van de wielframes 16 en lengteverstelling van de schuifstukken 41 binnen de voorwielbuizen 40 zal de stand van de rolstoel veranderen. De rolstoel zal bij uitschuiven van 30 het schuifstuk 41 achterover kantelen, en bij inschuiven voorover. Daarmee kan bijvoorbeeld de hellingshoek van de zitting en de rugleuning worden ingesteld, hetgeen bijvoorbeeld ergonomische voordelen kan hebben. Bij een dergelijke kanteling zou eveneens de rotatieas D van de 35 voorwielen kantelen, hetgeen zoals beschreven nadelig is. Daarom is aan het tweede deel 43 van het schuifstuk 41 voorzien in een kantelmechanisme 48 waarmee na een 100 1 164 12 verschuiving van het schuifstuk 41 de rotatieas D weer in een verticale stand kan worden gebracht.

Het kantelmechanisme 48 is aan de van de gaffel 44 afgekeerde zijde van het draaipunt 45 aangebracht. Elk 5 kantelmechanisme 48 omvat een poot 49 die nabij een eerste einde met behulp var. een zich horizontaal en haaks op de rijrichting van de rolstoel uitstrekkende kantelas 50 zwenkbaar is verbonden met het tweede deel 43 van het schuifstuk 41. Het tegenoverliggende tweede einde van de poot 10 is verbonden met het draaipunt 45. Door zwenken van de poot 49 om de kantelas 50 kan derhalve de stand van de rotatieas D worden aangepast. Voor het zwenken en vastzetten van de poot is tussen de kantelas 50 en het draaipunt 45 een excentriek 51 opgenomen.

15 Het excentriek 51 omvat een zich door een opening in het tweede deel 43 van het schuifstuk 41 uitstrekkende draaipen 53 met een relatief grote doorsnede en met een kop 54 met een grotere doorsnede. De kop 54 van de draaipen 53 ligt aan tegen een van de poot 49 afgekeerde eerste zijde 55 van 20 het tweede deel 43. Het tegenover de kop 54 gelegen einde van de draaipen 53 ligt ongeveer gelijk met het van de eerste zijde 55 van het tweede deel 43 afgekeerde tweede zijde 56 van het tweede deel 43 van het schuifstuk 41. in de draaipen 54 is excentrisch gelegen, evenwijdig aan de lengteas van de 25 draaipen 54 een gat geboord, waar doorheen zich een bout 57 uitstrekt. Deze bout 57 ligt met zijn kop 58 aan tegen de buitenzijde van de kop 54 van de draaipen 53. Het van schroefdraad voorziene tegenovergelegen einde strekt zich uit door een passende sleuf 52 in de poot 49. Aan de van het 30 schuifstuk 41 afgekeerde einde van de poot 49 is een moer 58 op de bout 57 gedraaid. Bij verdraaiing van de draaipen 53 beweegt de bout 57 mee rond de draaiingsas van de draaipen 53 en door de sleuf 52. Daardoor wordt de poot 49 rond de op afstand van de bout 57 en de draaiingsas van de draaipen 53 35 gelegen kantalas 50 gezwenkt, waardoor de hoek van de rotatieas D met de verticaal eenvoudig kan worden ingesteld.

Na instelling van de hoek (op bij voorkeur 0° met de 100 1 164 13 verticaal) kunnen de moer 58 en de bout 57 in elkaar worden vastgedraaid om zodoende de stand te fixeren.

Met behulp van de wielplaat 20 kan de hoogte van de as van elk achterwiel 2 worden ingesteld ten opzichte van het 5 wielframe 16. Daartoe dienen de bevestigingsbouten uit de bevestigingsgaten 19 te worden genomen en in andere, gewenste bevestigingsgaten 19 weer te worden vastgezet. Ook daardoor wordt de helling van de rolstoel beïnvloed, waarbij de helling en/of de positie van de rotatieassen D eventueel kunnen worden 10 aangepast op de in het voorgaande beschreven wijze. Met behulp van in hoofdzaak de wielplaten 20, de wielframes 16, de schuifstukken 41 en de voorwielbuizen 40 kan derhalve de hellingshoek als mede de hoogte van de rolstoel eenvoudig worden aangepast, waarbij de stand van de rotatieassen D van 15 de voorwielgaffels 44 daarop steeds kunnen worden afgestemd met behulp van de excentrieken, hetgeen van belang is voor het sporen van de voorwielen.

Doordat de voorwielbuis 40 in rijrichting gezien achterover helt wordt het voordeel bereikt dat bij een 20 hoogteverstelling van de rolstoel tevens de lengte van de wielbasis verandert, wordt het voorwiel "hoger" gesteld, dat wil zeggen wordt het schuif stuk 41 verder uitgeschoven, dan wordt de wielbasis langer. Een hoger ingestelde rolstoel wordt derhalve stabieler, hetgeen de veiligheid van de gebruiker ten 25 goede komt.

De bij voorkeur losneembare zitting 4 omvat een door de bovenste zitbuizen 9a gedragen zittingrand 60 die een centrale opening 61 vrijlaat. Op het voorste gedeelte van de zittingrand 60 is een scharnier 62 bevestigd waarmee een klep 30 63 kantelbaar binnen de opening 61 in de zittingrand is bevestigd. De klep 63 is nabij de van het scharnier 62 afgekeerde zijde ondersteund door een aan de langszij den 64 van de zittingrand 61 bevestigde draagband 65. Deze draagband 65 kan enigszins elastisch zijn uitgevoerd en is in lengte 35 verstelbaar, bijvoorbeeld met behulp van een klemgesp 66. Indien de draagband 65 een minimale lengte heeft, hetgeen betekent dat deze zich in ongeveer horizontale richting over 100 1 164 14 de opening uitstrekt, dan ligt de klep 63 ongeveer horizontaal boven de opening 61. wordt de lengte van de draagband 65 vergroot dan zal deze gaan doorhangen, waardoor de klep 64 binnen de opening 61 zal kantelen. Met andere woorden, met 5 behulp van de draagband 65 kan de hellingshoek a van de klep 64 worden ingesteld.

Op de zittingrand 60, de klep 64 en de draagband 65 is een zitkussen 67 geplaatst, bijvoorbeeld bestaande uit een eerste laag schuim 68 met een relatief hoge dichtheid en een 10 daarop aangebrachte tweede laag schuim 69 met een relatief lage dichtheid. Bij gebruik van de rolstoel zal een gebruiker op het zitkussen 67 gaan zitten. Daarbij veren de schuimlagen enigszins in. Indien de draagband 65 geheel is aangetrokken ligt de klep 64 ongeveer gelijk met de zittingrand 60 en 15 ervaart de gebruiker feitelijk geen zittinghoek, anders dan de hoek die bestaat als gevolg van de hellingshoek van de rolstoel. Indien de draagband 65 minder strak wordt gesteld zal het zitkussen enigszins mee wegzakken met de klep 64. Daardoor wordt een relatief grotere hellingshoek van de 20 zitting verkregen. Door de draagband enigszins elastisch uit te voeren wordt bovendien het verend en dempend vermogen van de rolstoel voor de gebruiker voordelig beïnvloed. Gebruik van de klep 64 en draagband 65 biedt op eenvoudige en economische wijze een verhoging van de ergonomische waarde van de rolstoel 25 en bovendien van het gebruiks- en bedieningsgemak. De zitting is comfortabel en eenvoudig in gebruik. Overigens kan de klep 64 ook op andere wijzen worden uitgevoerd, bijvoorbeeld als een aantal banden die zich uitstrekken tussen de voorzijde van de zittingrand 60 en de draagband 65.

30 De rugleuning 5 is voorzien van een rugleuningrand 70 die is bevestigd tegen de rugbuizen 11. Tussen de bovenzijde 71 en onderzijde 72 van de rugleuningrand 70 is een aantal banden 73 gespannen, in het getoonde uitvoeringsvoorbeeld twee. Elke band is met behulp van een bandspanner 74 in lengte 35 verstelbaar, en bovendien bij voorkeur opgebouwd uit een eerste, elastisch deel 75 en een tweede, niet-elastisch deel 76. Met behulp van de bandspanners 74 kunnen de banden 73 op 10 0 1 16 4 15 met de draagband 65 van de zitting 4 vergelijkbare wijze in lengte worden aangepast, zodat de doorbuiging daarvan bij belasting kan worden ingesteld. Daarbij zorgt het elastische eerste deel 75 voor meer comfort. Tegen de rugleuningrand 70 5 is een rugkussen 77 aangebracht dat een met het zitkussen 67 vergelijkbare opbouw heeft. Doordat een tweetal banden 73 ongeveer evenwijdig aan elkaar is geplaatst, waarbij elk van de banden individueel in lengte instelbaar is, kan van de linker- en rechterhelft van de rugleuning 5 afzonderlijk de 10 indrukking worden geregeld, waardoor de vorm en vervorming van het rugkussen 77 individueel per gebruiker en op elk moment kan worden ingesteld. Bijvoorbeeld voor mensen met afwijkend gevormde rugdelen en/of een hoge kans op doorzitten of -liggen (decubitus) is dit bijzonder voordelig omdat voor een optimale 15 drukverdeling kan worden gezorgd. Overigens kan ook de zitting 4 indien gewenst op vergelijkbare wijze van twee of meer banden worden voorzien in plaats van of naast de klep 64.

In een niet getoonde, alternatieve uitvoeringsvorm is de of elke band 73 ook zijdelings verschuifbaar, zodanig dat 20 de tussenafstand tussen elke band en de langsranden c.q. de eventueel andere banden kan worden ingesteld. Daardoor is de vorm van het ondersteuningsvlak nog beter regelbaar.

Ten einde de gebruiker nog meer comfort en steun te bieden is de rugleuning 5 verder voorzien van een instelbare 25 lumbaalsteun 78. Deze is gevormd door een zich tussen de zijden 79 van de rugleuningrand 70 uitstrekkende, de banden 73 kruisende lumbaalband 80, die eveneens is voorzien van een bandspanner 74. De lumbaalband 80 is aan de zijden 79 bevestigd met behulp van bouten en een tweetal in glijrails 81 30 opgenomen glijmoeren. Elk van de einden van de lumbaalband 80 is verstelbaar langs de betreffende glijrail 81 en kan in elke stand worden vastgezet. Daardoor is het mogelijk de lumbaalband zowel recht langs het vlak van de rugleuning 5 te verschuiven, omhoog en omlaag, als ook deze een hoek met de 35 horizontaal te laten insluiten. Met andere woorden, voor een gebruiker kan de lumbaalband 80, en daarmee de lumbaalsteun 78 hoger en lager worden ingesteld, zowel tegelijkertijd aan de 100 1 164 16 linker en rechter zijde als afzonderlijk aan één der zijden, zodat de lumbaalsteun aan de individuele gebruiker kan worden aangepast. In combinatie met de banden 73 die in verticale richting instelbaar zijn kan met behulp van de lumbaalsteun 78 5 derhalve de vorm van het rugkussen 77 op ideale wijze aan de individuele gebruiker worden aangepast hetgeen in het bijzonder voordelig is voor gebruikers met een afwijkende ruggeometrie.

De zijden 79 van de rugleuningrand 70 zijn ter 10 verhoging van de zijdelingse steun voor de gebruiker enigszins naar voren toe omgezet, waardoor de rugleuning 5 enigszins kuipvormig is. De zitting 4 kan op vergelijkbare wijze kuipvormig zijn uitgevoerd.

Een rolstoel volgens de uitvinding kan als volgt 15 worden gebruikt.

Een tweetal framedelen 8 wordt samengesteld uit een voorste 36 en achterste sectie 37, waarbij een vulbuis wordt aangebracht tussen de secties 36, 37, over de betreffende geleidestompen 38 voor het instellen van de lengte van de 20 framedelen 8 afhankelijk van de beoogde gebruiker van de rolstoel. Vervolgens wordt een verbindingsframe 21 samengesteld, waarvan de gewenste breedte wordt ingesteld met behulp van de buitenbuizen 34 en binnenbuizen 35, wederom afhankelijk van de beoogde gebruiker. Dit verbindingsframe 21 25 wordt met de framedelen 8 samengebouwd voor de vorming van het draagframe 1.

Aan weerszijden van het draagframe 1 wordt op het betreffende wielframe 16 een wielplaat 20 gemonteerd op een van de beoogde gebruiker afhankelijke hoogte. Vervolgens wordt 30 in elke wielplaat 20 een standaard maat achterwiel 2 gemonteerd. Deze wielen kunnen zijn voorzien van aandrijfhoepels.

In elke voorwielbuis 40 wordt een schuifstuk 41 gemonteerd, waaraan steeds een standaard voorwiel 3 draaibaar 35 is bevestigd. Het excentriek 51 wordt in het schuifstuk 41 gepositioneerd. Het schuifstuk 41 wordt door verschuiving binnen de voorwielbuis 40 in hoogte ingesteld, zodanig dat een 100 1 164 17 gewenste hoek van het draagframe 1 wordt verkregen. Deze gewenste hoek zal bijvoorbeeld afhankelijk zijn van de beoogde gebruiker. Aansluitend wordt met behulp van het excentriek 51 op voorgaand beschreven wijze de stand van de gaffel 44 waarin 5 het voorwiel 3 is opgenomen zodanig aangepast dat de rotatie-as D zich in ongeveer verticale richting uitstrekt, waarna het excentriek 51 wordt gefixeerd met behulp van de stelbout 57 en bijpassende moer. Hiermee is een volledig individueel ingesteld rolstoelonderstel verkregen.

10 Op de zitbuizen 9 wordt een zitting 4 gemonteerd, waarbij de lengte van de of elke draagband 65 wordt aangepast, zodanig dat een voor de beoogde gebruiker geschikte, comfortabele zithoek wordt verkregen. Op vergelijkbare wijze wordt tegen de rugbuizen n een rugleuning 5 aangebracht, 15 waarvan de banden 73 en de lumbaalsteun 78 op geschikte wijze worden ingesteld, zodanig dat de vorm van de rugleuning 5 optimaal is voor de beoogde gebruiker. Voorts kan de rolstoel worden voorzien van bijvoorbeeld armliggers en een hoofdsteun en dergelijke accessoires. Op deze wijze is een geheel 20 individueel ingestelde rolstoel verkregen die is opgebouwd uit standaard onderdelen, hetgeen zowel in economisch opzicht als in ergonomisch opzicht gunstig is.

Tijdens gebruik van de rolstoel door de gebruiker kan deze worden aangedreven door rotatie van de achterwielen, 25 bijvoorbeeld met behulp van de hoepels. Het is echter ook mogelijk met deze rolstoel te steppen. Daarbij heeft deze rolstoel boven bekende rolstoelen het voordeel dat het draagframe een dergelijke stepbeweging niet hindert. Dit kan als volgt worden begrepen.

30 Tijdens steppen komt ten minste één van de voeten en een deel van het bijbehorende been van de gebruiker telkens onder de zitting. Doordat het verbindingsframe 21 van een rolstoel volgens de uitvinding slechts een achterste onderste verbindingsstang heeft is het bereik onder de zitting nabij de 35 voorzijde van de rolstoel, en derhalve in het gebied waar de of elke voet en betreffend been van de gebruiker zich tijdens steppen intermitterend zullen uitstrekken, vrij van obstakels.

10 0 1 16 4 18

De gebruiker ondervindt daardoor bij het steppen geen hinder van het draagframe. Overigens is het uiteraard ook mogelijk de rolstoel op andere wijzen aan te drijven, bijvoorbeeld met behulp van een motor, door duwen of met behulp van 5 hefboomaandrijving.

Voor het vervoeren van de rolstoel kan deze worden ingeklapt. Daartoe worden de zitting en rugleuning weggenomen of althans weggezwenkt, waarna de middelste lengtestaaf 32 wordt aangegrepen en omhoog getrokken. Daardoor worden de twee 10 framedelen 8 naar elkaar toebewogen en wordt de rolstoel eenvoudig vervoerbaar. Voor het gebruiksklaarmaken van de rolstoel vanuit deze stand wordt de omgekeerde volgorde aangehouden. De rolstoel borgt zichzelf bij voorkeur in de gebruiksstand.

15 In een alternatieve, niet getoonde uitvoeringsvorm is de hoek van de voorwielgaffels met behulp van bijvoorbeeld een hefboom ook tijdens gebruik instelbaar, terwijl de rotatieas D ongeveer verticaal wordt gehouden. Daardoor kan tijdens gebruik worden overgeschakeld van een "binnenhuisstand" 20 waarbij de rolstoel goed manoeuvreerbaar is doordat de voorwielgaffel zich ongeveer verticaal uitstrekt en een "buitenhuisstand" waarbij de gaffel een hoek insluit met de verticaal, waardoor de rolstoel goed spoort. Daartoe kan gebruik worden gemaakt van het beschreven excentriek of kan 25 een extra, tweede zwenkpunt worden opgenomen met een rotatieas ongeveer evenwijdig aan de wielas en gelegen tussen het excentriek en de wielas.

De uitvinding is geenszins beperkt tot de getoonde en beschreven uitvoeringsvormen. Vele aanpassingen daarvan zijn 30 mogelijk. Zo kunnen de framedelen anders zijn opgebouwd, bijvoorbeeld geheel of gedeeltelijk uit plaatdelen, kunnen de wielframes anders zijn uitgevoerd en kunnen de voetsteunbuis en de voorwielbuis zijn gecombineerd, voorts kunnen bijvoorbeeld de zitting en rugleuning geïntegreerd worden 35 uitgevoerd en kan de rolstoel vast, dat wil zeggen niet opvouwbaar worden uitgevoerd. Andersoortige kantelmechanismen en hoogteverstelmiddelen kunnen worden toegepast voor de 10 0 1 16 4 19 voorwielen, bijvoorbeeld schroefstukken. Deze en vele andere variaties worden geacht binnen het raam van de uitvinding te vallen.

100 1 164

Claims (21)

1. Rolstoel, voorzien van ten minste twee achterste wielen, twee voorste wielen, een draagframe, een zitting en een rugleuning, met het kenmerk, dat een lichaamsondersteunings-middel, in het bijzonder de zitting een ondersteuningsframe 5 omvat en een aan een eerste zijde daarvan aangebracht kussen, waarbij het ondersteuningsframe een langsrand heeft welke althans gedeeltelijk een centrale opening omgeeft, waarbij een klep met een eerste zijde van de langsrand is verbonden via srv~tniermiddelen, welke klep een oppervlak heeft dat kleiner 10 is dan de oppervlakte van de opening, waarbij instelmiddelen zijn aangebracht voor het instellen van de hoek die de klep insluit met het vlak bepaald door althans een deel van de langsrand van het ondersteuningsframe, één en ander zodanig dat de klep zich tijdens gebruik althans gedeeltelijk binnen 15 de opening kan uitstrekken en althans gedeeltelijk het kussen draagt, waarbij het kussen zich in vorm aan de stand van de klep aanpast.

2. Rolstoel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de instelmiddelen ten minste één draagband omvatten, welke 20 draagband twee tegenoverliggende tweede zijden van de langsrand verbindt, zich ongeveer evenwijdig aan de eerste zijde van de langsrand op afstand van de scharniermiddelen uitstrekt, de klep althans gedeeltelijk draagt en in lengte verstelbaar is met behulp van verstelmiddelen, zodanig dat de 25 stand van de klep instelbaar is door middel van lengteverandering van de draagband.

3. Rolstoel volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de instelmiddelen ten minste één draagband omvatten, welke draagband twee tegenoverliggende tweede zijden van de 30 langsrand verbindt, zich ongeveer evenwijdig aan de eerste zijde van de langsrand op afstand van de scharniermiddelen uitstrekt, de klep althans gedeeltelijk draagt en althans gedeeltelijk elastisch is. 100 1 16 4

4. Rolstoel, voorzien van ten minste twee achterste wielen, twee voorste wielen, een draagframe, een zitting en een rugleuning, eventueel volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een lichaamsondersteuningsmiddel, in het 5 bijzonder de rugleuning een ondersteuningsframe omvat en een aan een eerste zijde daarvan aangebracht kussen, waarbij het ondersteuningsframe een langsrand heeft welke althans gedeeltelijk een centrale opening omgeeft, waarbij ten minste één draagband is voorzien tussen twee tegenoverliggende zijden 10 van de langsrand, waarbij de lengte van de of elke draagband instelbaar is, zodanig dat tijdens gebruik het kussen althans gedeeltelijk door de of elke draagband wordt gedragen en zich in vorm daaraan aanpast.

5. Rolstoel volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat ten 15 minste twee eerste draagbanden zijn voorzien die zich op afstand van elkaar en tijdens gebruik tussen twee tegenoverliggende, zich ongeveer horizontaal uitstrekkende eerste zijden van de langsrand uitstrekken, waarbij de lengte van elke eerste draagband onafhankelijk van de lengte van de 20 of elke andere draagband instelbaar is.

6. Rolstoel volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat ten minste één eerste draagband althans één bevestigingspunt heeft nabij de langsrand dat verplaatsbaar is langs het door de langsrand bepaalde vlak in een richting ongeveer haaks op 25 de lengterichting van de betreffende eerste draagband.

7. Rolstoel volgens conclusies 4-6, met het kenmerk, dat de of een draagband zich tussen twee tweede zijden van de langsrand tijdens gebruik ongeveer in horizontale richting uitstrekt als lumbaalband, welke in lengte instelbaar is.

8. Rolstoel volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de of elke lumbaalband te noemen draagband nabij elke betreffende tweede zijde een in de lengterichting van die tweede zijde, althans ongeveer haaks op de lengterichting van de lumbaalband verstelbaar bevestigingspunt heeft.

9. Rolstoel volgens één der voorgaande conclusies 2-8, met het kenmerk, dat ten minste een aantal van de draagbanden althans gedeeltelijk uit elastisch materiaal is vervaardigd. 10 0 1 16 4 n O

10. Rolstoel, voorzien van ten minste twee achterste wielen, twee voorste wielen, een draagframe, een zitting en een rugleuning, eventueel volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het draagframe, in rijrichting van de 5 rolstoel gezien, nabij de voorzijde is voorzien van verstelmiddelen voor het aanpassen van de afstand tussen de zitting en de rotatieas van de voorwielen, gemeten in ten minste verticale richting.

11. Rolstoel volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de 10 verstelmiddelen aan weerszijde van de rolstoel een voorwielbuis omvatten, waarbij steeds een schuifstuk passend binnen of om de voorwielbuis verschuifbaar is aangebracht en in verschillende lengte-verschoven standen vastzetbaar is, waarbij elk schuifstuk een voorwiel draagt, één en ander 15 zodanig dat met behulp van verstelling van de voorste wielen de hoogte van het draagframe, zitvlak en de rugleuning en/of de hellingshoek daarvan ten opzichte van de grond kunnen worden ingesteld.

12. Rolstoel volgens conclusie 10 of li, met het kenmerk, dat 20 het draagframe, in rijrichting van de rolstoel gezien, aan weerszijde is voorzien van een wielframe waarop een achterste wiel monteerbaar is, waarbij het wielframe is voorzien van een reeks bevestigingsmiddelen boven elkaar, waarbij de positie in in hoofdzaak verticale richting van het betreffende wiel ten 25 opzichte van het wielframe instelbaar is door een geschikte keuze van de te gebruiken bevestigingsmiddelen, één en ander zodanig dat met behulp van verstelling van de achterste wielen de hoogte van het draagframe, zitvlak en de rugleuning en/of de hellingshoek daarvan ten opzichte van de grond kunnen 30 worden ingesteld.

13. Rolstoel volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat het wielframe twee zich ongeveer evenwijdig aan elkaar uitstrekkende buis-, staf- of plaatdelen omvat, elke voorzien van een reeks op bij voorkeur regelmatige onderlinge afstand 35 van elkaar aangebrachte gaten, waarbij elk achterwiel is gemonteerd op een wielplaat die met behulp van 100 1 164 2 3 bevestigingsmiddelen zoals bouten bevestigbaar is door ten minste één gat in elk buis-, staf- of plaatdeel.

14. Rolstoel volgens één der conclusies 10 - 13, met het kenmerk, dat de verstelmiddelen voor de voor- en/of 5 achterwielen zodanig zijn ingericht dat bij verstelling van de voor- en/of achterwielen in een verticale richting naar een grotere hoogte de afstand tussen de rotatieassen van de voor-en achterwielen groter wordt en bij verstelling naar een kleinere hoogte kleiner.

15. Rolstoel, voorzien van ten minste twee achterste wielen, twee voorste wielen, een draagframe, een zitting en een rugleuning, eventueel volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat elk voorwiel via een wielas is opgenomen in een gaffel die via eerste en tweede zwenkmiddelen met het 15 draagframe is verbonden, waarbij de eerste zwenkmiddelen een de wielas in hoofdzaak haaks kruisende eerste rotatieas bepalen en de tweede zwenkmiddelen een zich in hoofdzaak evenwijdig aan de wielas uitstrekkende, op afstand daarvan gelegen tweede rotatieas, waarbij de tweede zwenkmiddelen zijn 20 ingericht voor het zwenken van de gaffel rond de tweede rotatieas voor het aanpassen van de positie van de wielas ten opzichte van de eerste rotatieas.

16. Rolstoel volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de tweede zwenkmiddelen een excenter omvatten op afstand van de 25 tweede rotatieas.

17. Rolstoel, voorzien van ten minste twee achterste wielen, twee voorste wielen, een draagframe, een zitting en een rugleuning, eventueel volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het draagframe zodanig is uitgevoerd dat 30 daarvan ten minste de lengte en de breedte instelbaar zijn.

18. Rolstoel volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat het draagframe twee in hoofdzaak gelijke framehelften omvat, waarbij elke framehelft uit een voorste en een achterste sectie bestaat, welke secties koppelbaar zijn via 35 koppelstukken, welke koppelstukken de onderlinge afstand tussen de secties van de betreffende framehelften en daarmee de lengte van de framehelften bepalen. 100 1 164

19. Rolstoel volgens conclusie 17 of 18, met het kenmerk, dat de beide framehelften onderling verbonden zijn door een verbindingsframe dat is voorzien van instelmiddelen voor net aanpassen van de breedte daarvan.

20. Rolstoel volgens conclusie 19 of 20, met het kenmerk, dat het verbindingsrrame samenvouwbaar is in in hoofdzaak verticale richting, zodanig dat de beide framehelften naar elkaar toe beweegbaar zijn in een ongeveer verticale stand.

21. Rolstoel, voorzien van ten minste twee achterste wielen, 10 twee voorste wielen, een draagframe, een zitting en een rugleuning, eventueel volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het draagframe twee in hoofdzaak gelijke framehelften omvat die door middel van een verbindingsframe, in rijrichting gezien, nabij de achterzijde zijn verbonden, 15 waarbij nabij de voorzijde van de rolstoel de ruimte onder de zitting vrij is, althans de ruimte waarin een in de rolstoel zittende gebruiker met zijn of haar been of benen tijdens gebruik beweegt teneinde onder de zitting de grond te raken. 100 1 164