NL9100090A - Inrichting voor het automatisch een voor een afnemen van zakken of soortgelijke voorwerpen van een stapel. - Google Patents

Description

INRICHTING VOOR HET AUTOMATISCH ÉÉN VOOR ÉÉN AFNEMEN VAN ZAKKEN OF SOORTGEr.T.TKE VOORWERPEN VAN EEN STAPEL·

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het automatisch één voor één afnemen van zakken of soortgelijke voorwerpen van een stapel, in het bijzonder geschikt voor het toevoeren van zakken aan een bedrukmachine, welke inrichting is voorzien van middelen voor het positioneren van een stapel zakken, separatiemiddelen voor het vrijmaken van een bovenste zak van de stapel, vasthoudmiddelen om na het vrijmaken van de bovenste zak de rest van de stapel te fixeren, en transportmiddelen voor het van de stapel afnemen van de door de separatiemiddelen van de stapel vrijgemaakte bovenste zak.

Een dergelijke inrichting is bekend uit het Nederlandse octrooischrift No. NL 87.02189. Bij de bekende inrichting bestaan de separatiemiddelen slechts uit plooimiddelen voor het nabij ten minste één achterste hoekpunt plooien van de bovenste zak teneinde deze vrij te maken van de stapel. Deze plooimiddelen bevatten een met een aangrijpor-gaan op een bovenste zak van een stapel - nabij een langs-rand en één der achterste hoekpunten van de bovenste zak -neerlaatbare arm, die naar binnen kan worden gezwenkt voor het plooien van de desbetreffende hoek van de bovenste zak. De transportmiddelen van de bekende inrichting bevatten schuin naar achteren hangende meeneemarmen die een parallel-logramconstructie vormen.

Een bezwaar van de bekende inrichting is dat een met behulp hiervan van een stapel vrijgemaakte bovenste zak in de praktijk veelal in een niet ideaal gestrekte, dat wil zeggen in een geplooide of ten opzichte van een daaronder liggende zak - door het naar binnen zwenken van de neerlaatbare arm - verschoven toestand aan een verwerkings- of bewerkings- machine zoals een bedrukmachine, wordt toegevoerd. Dit heeft met name tot gevolg dat bijvoorbeeld een opdruk misvormd dan wel scheef op de bovenste zak wordt aangebracht .

Het is het doel van de uitvinding een verbeterde inrichting voor het automatisch één voor één afnemen van zakken of soortgelijke voorwerpen van een stapel te verschaffen, waarbij een van een stapel vrijgemaakte bovenste zak in een gestrekte toestand aan bijvoorbeeld een bedrukmachine kan worden toegevoerd.

Hiertoe heeft een inrichting van de in de aanhef vermelde soort volgens de uitvinding het kenmerk dat de separatie-middelen middelen omvatten voor het strekken, opnemen en neerlaten van de bovenste zak van de stapel.

Een uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding heeft het kenmerk dat de middelen voor het strekken, opnemen en neerlaten van de bovenste zak van de stapel althans in hoofdzaak worden gevormd door ten minste één op en neer beweegbare arm met ten minste één aangrijporgaan. Het ten minste ene aangrijporgaan kan bijvoorbeeld vertandingen, haken of andere middelen bevatten om de bovenste zak van de stapel te kunnen aangrijpen.

Een verdere uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding heeft het kenmerk dat de ten minste ene op en neer beweegbare arm twee tegengesteld vertande aangrijpor-ganen bevat, die ieder zijn voorzien van een draaicilinder voor het door draaiing in een onderling tegengestelde richting vastgrijpen, strekken, opnemen en vervolgens door draaiing in een andere onderling tegengestelde richting neerlaten van de bovenste zak van de stapel.

Een verdere uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding heeft het kenmerk dat de vasthoudmiddelen althans in hoofdzaak worden gevormd door ten minste één, via een draaicilinder beweegbare arm, die op een vrijgemaakt deel van de stapel kan worden gedrukt.

Een verdere uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding heeft het kenmerk dat is voorzien in ten minste één borstelvormig lichaam dat op de bovenste zak van de stapel nabij een achterrand daarvan althans gedeeltelijk kan afsteunen / rusten.

Een verdere uitvoeringsvorm van een inrichting waarbij de transportmiddelen zijn voorzien van een transportcilinder, ten minste één daarmee verbonden meeneemarm, en op een uiteinde van de ten minste ene meeneemarm aangebrachte, in één richting werkzame grijpmiddelen, heeft het kenmerk dat de transportcilinder aan een uiteinde is voorzien van een hulpfreem, een op dit hulpfreem gelagerde hefboom, waarbij het ene uiteinde van de hefboom scharnierend is verbonden met de ten minste ene meeneemarm en het andere uiteinde scharnierend is verbonden met het uiteinde van een hulp-cilinder, terwijl een aanslagpen op het hulpfreem aanwezig is voor het samenwerken met het andere uiteinde van de meeneemarm.

Een verdere uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding heeft het kenmerk dat de middelen voor het positioneren van een stapel zakken ten minste één heftafel omvatten en langs een zijrand en een daarop aansluitende koprand van de heftafel geplaatste vertikale wanden. Bij voorkeur is de inrichting daarbij zodanig uitgevoerd dat is voorzien in twee naast elkaar gelegen afzonderlijk bedienbare heftafels, die gezamenlijk heen en weer geschoven kunnen worden om de ene of de andere heftafel in de operationele stand te brengen, waarbij de heftafels zijn ge scheiden door een vertikale tussenwand, die aansluit op een zich dwars daarop uitstrekkende eindwand.

Een verdere uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding heeft het kenmerk dat is voorzien in middelen voor het in een horizontale positie brengen van een bovenste zak van de stapel. Deze middelen bevatten bij voorkeur ten minste twee onderling scharnierbare, bijvoorbeeld op de heftafel aangebrachte delen, waarvan een onderlinge schar-nierstand kan worden ingesteld.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van in een tekening weergegeven figuren, waarbij - figuur 1 schematisch een perspectivisch aanzicht van een inrichting overeenkomstig de uitvinding toont, - figuur 2 respektievelijk figuur 3 een zijaanzicht volgens de pijl I in figuur 1, respektievelijk een bovenaanzicht volgens de pijl II in figuur 1 van de daar getekende inrichting weergeeft, - figuren 4a en 4b schematisch het zijaanzicht van figuur 2 tonen, waarbij de werking van de middelen voor het in een horizontale positie brengen van een bovenste zak van de stapel is aangegeven, - figuur 5 de bovengenoemde werking nader in detail weergeeft, - figuur 6 respektievelijk figuur 7 een zijaanzicht respektievelijk een achteraanzicht volgens de pijl III in figuur 6 van de separatiemiddelen tonen, - figuur 8 en 9 het borstelvormige lichaam tonen dat op een bovenste zak van de stapel nabij een achterrand daarvan kan afsteunen / rusten, - figuur 10 een zijaanzicht van een uitvoeringsvorm van de transportmiddelen weergeeft, - figuur 11 de werking van de bovengenoemde transportmiddelen nader in detail toont, en - figuur 12 een bovenaanzicht corresponderend met die van figuur 3 weergeeft, waarbij een andere uitvoeringsvorm van de transportmiddelen is getekend.

Figuur 1 toont schematisch een perspectivisch aanzicht van een uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding, welke in het bijzonder geschikt is voor het behandelen van geweven zakken, zowel van kunststof, jute, als linnen, maar in veel gevallen ook voor niet geweven zakken, zoals papieren zakken of gladde kunststof zakken kan worden gebruikt. De inrichting is voorzien van een onderliggend freem met in lengterichting verlopende balken 2, 3 en daarmee verbonden, in breedterichting verlopende balken 4, 5, alsmede van een daarop aangebrachte draagconstructie met opstaande balken 12, 13, in lengterichting verlopende balken 14, 15 en in breedterichting verlopende balken 16.

Op de in de lengterichting verlopende balken 2, 3 bevinden zich twee heftafels 6, 7 die als één geheel door middel van een elektrisch aangedreven loopwagen 10 tussen een eerste en een tweede stand kunnen worden verschoven, en die ieder afzonderlijk via bijbehorende hefscharen 11 op en neer kunnen worden bewogen. In figuur 1 bevindt het geheel van de heftafels 6, 7 zich in de eerste stand, waarin zakken van een op de heftafel 6 geplaatste stapel overeenkomstig de uitvinding één voor één kunnen worden afgenomen, en waarin een volgende stapel zakken op de heftafel 7 kan worden gelegd. Indien een laatste zak van de op de heftafel 6 aangebrachte stapel is afgenomen, kan het geheel van de heftafels 6, 7 in de tweede stand worden verschoven, waarbij het bovenbeschrevene wederom geldt mutatis mutandis. De heftafels 6, 7 worden onderling gescheiden door een opstaande dwarswand 8, aan een kops uiteinde waarvan een opstaande langswand 9 aansluit. Tegen deze wanden kunnen op de hef-tafels 6, 7 te plaatsen zakken gemakkelijk worden aangelegd.

Figuur 2 respektievelijk figuur 3 toont een zijaanzicht volgens de pijl I in figuur 1, respektievelijk een bovenaanzicht volgens de pijl II in figuur 1 van de daar getekende inrichting 1. Een elektromotor voor het aandrijven van de loopwagen 10, en een bedrukmachine waaraan telkens een bovenste zak van de stapel dient te worden toegevoerd, zijn met de verwijzingscijfers 17 en 18 aangeduid. Men onderscheidt voorts in figuren 2 en 3 middelen A voor het in een horizontale positie brengen van een bovenste zak van de stapel, separatiemiddelen B voor het vrijmaken van de bovenste zak van de stapel, vasthoudmiddelen C om na het vrijmaken van de bovenste zak de rest van de stapel te fixeren, en transportmiddelen D voor het van de stapel afnemen van de door de. separatiemiddelen B van de stapel, vrijgemaakte bovenste zak. Onderdelen van figuren 2 en 3 die met die van figuur 1 corresponderen, zijn met dezelfde verwijzingscijfers aangeduid.

Indien een groot aantal van bijvoorbeeld jute vervaardigde zakken op een van de heftafels wordt gestapeld, bevinden de bovenste zakken van de stapel zich in een dermate, van buitenaf gezien holle stand, dat het separeren (scheiden) en het vervolgens transporteren van de bovenste zak niet op praktische wijze kan geschieden (de bovenste zak van de stapel dient namelijk idealiter horizontaal te liggen om te bewerkstelligen dat deze zak altijd met dezelfde wrij-vingsweerstand door de transportmiddelen.D wordt afgenomen). Deze bovenste holle stand kan bijvoorbeeld worden veroor zaakt door in de jute zakken aangebrachte zomen. Een en ander is in figuur 4a weergegeven. Teneinde dit bezwaar te ondervangen, is voorzien in de middelen A (figuur 2) die twee onderling scharnierbare, in dit voorbeeld een heftafel vormende delen 19, 20 (figuren 4a en 4b) bevatten, waarvan een onderlinge scharnierstand kan worden ingesteld. Wanneer een heftafel 6 of 7 met bijvoorbeeld jute zakken wordt beladen, wordt een in figuur 4b getekende scharnierstand van de delen 19, 20 met behulp van een lineaire motor 21 en een arm 22 ingesteld. Na belading wordt de heftafel 6 of 7 omhoog bewogen totdat een fotocel 23 een afstand tussen deze en de bovenste zak van de stapel heeft gedetecteerd die correspondeert met een gewenste afstand tussen de bovenste zak van de stapel en de middelen B, C en D. Vervolgens wordt met behulp van de fotocel 23 en een andere fotocel 24 - waarbij een verschilmeting plaatsvindt voor wat betreft de afstand tussen de bovenste zak enerzijds en de betreffende fotocellen anderzijds - de lineaire motor .

21 zodanig geactiveerd dat, door een andere instelling van de scharnierstand van de delen 19, 20, de bovenste zak van de stapel in een horizontale positie wordt gebracht (figuur 4b). Zonder verdere voorzieningen, zou het vrije uiteinde van het deel 20 bij activering van de lineaire motor 21 een cirkelvormige beweging (cirkel met straal R, figuur 5) maken, zodat de afstand tussen het vrije uiteinde van het deel 20 en de opstaande langswand 9 over een afstand S (figuur 5) kan veranderen, in welk geval op een heftafel 6, 7 gestapelde zakken tussen de opstaande langswand 9 en het vrije uiteinde van het deel 20 beklemd kunnen raken. Teneinde een en ander te voorkomen is het draaipunt van het deel 20 ten opzichte van de arm 22 zodanig uitgevoerd dat het draaipunt over een afstand T (figuur 5) kan rollen over een onderliggend deel van de hefinrichting, zodat de afstand tussen het vrije uiteinde van het deel 20 en de opstaande langswand 9 zich bij activering van de lineaire motor nagenoeg niet wijzigt.

In figuur 6 en 7 onderscheidt men de separatiemiddelen B voor het vrijmaken van de bovenste zak -van de stapel, alsmede de vasthoudmiddelen C om na het vrijmaken van de bovenste zak de rest van de stapel te fixeren. Onder verwijzing naar deze figuren 6 en 7 zal de werking van de middelen B en C nader worden uiteengezet. Met behulp van de verticale cilinders 25 en 26 wordt een op en neer beweegbare arm 27 naar beneden bewogen. De beweegbare arm 27 bevat twee tegengesteld vertande aangrijporganen ieder voorzien van draaicilinders 28 en 29 voor het door draaiing in een onderling tegengestelde richting vastgrijpen, strekken, opnemen (gestippeld weergegeven in figuren 6 en 7) en vervolgens door draaiing in een andere richting loslaten van de bovenste zak van de stapel. Doordat het vrije uiteinde van de beweegbare arm 27 tijdens beweging een deel van een cirkel beschrijft, blijft de opgenomen bovenste zak in langsrichting goed gestrekt. Voordat de bovenste zak van de stapel wordt neergelaten, wordt een via een draai-cilinder 30 beweegbare arm 31 op het vrijgemaakte deel van de stapel gedrukt. Vervolgens wordt de opgenomen bovenste zak van de stapel losgelaten, zodat deze vlak en niet . .

geplooid op het vrijgemaakte deel van de stapel met de daarop rustende arm komt te rusten. De zak ligt dan vlak en niet geplooid zodat bij invoer in een bedrukmachine bijvoorbeeld geen misdruk door een dubbelgevouwen of geplooide zak ontstaat. Wanneer de zak vervolgens ver genoeg is getransporteerd door de hieronder beschreven transportmiddelen D, zodat geen gevaar bestaat dat de onderliggende zak wordt meegesleept, wordt de ara 31 door de draaicilinder 30 weer weggedraaid, zodat de stapel zakken weer vrijkomt voor een volgende werking.

Figuren 8 en 9 tonen het borstelvoraige lichaam 32 dat op de bovenste zak van de stapel nabij een achterrand daarvan althans gedeeltelijk kan afsteunen / rusten. Als de zakken horizontaal op de juiste hoogte liggen, rust één kant van de borstel 32 op de achterkant van de bovenste zak. Wanneer de transportmiddelen D een zak wegtrekken, wordt de daaronder liggende zak door de borstel 32 tegengehouden en derhalve niet meegenomen. Wordt deze echter door aanwezige dunne draadjes of touwtjes toch nog meegesleept, dan wordt de daardoor ontstane dubbelslag (figuur 9) van de onderliggende zak door de puntbelasting van de borstel 32 toch tegengehouden, waardoor de bovenste zak gestrekt en alleen doorgaat. De onderliggende voor een klein deel dubbelge-slagen zak (figuur 9) wordt door de borstel 32 tijdens het transport door de transportmiddelen weer vlak geborsteld.

De borstel 32 is aan één kant opgehangen aan een draaipunt 33. De andere kant rust - wanneer de zakken niet op de juiste hoogte liggen - volgens een uitvoeringsvariant met een stang 34 op een L-vormige instelbare aanslag 35. Het geheel is verschuifbaar teneinde ook bij zakken met een wisselende zaklengte te kunnen worden toegepast en daarbij een juist werkpunt te kunnen bepalen.

In figuur 10 onderscheidt men de transportmiddelen D, die zijn voorzien van een transportcilinder 36, twee daarmee; verbonden meeneemarmen 37, op een uiteinde waarvan, in één richting werkzame grijpmiddelen 38 aanwezig zijn. De transportcilinder 36 bevat aan een uiteinde een hulpfreem 39 waarop een hefboom 40 is gelagerd. Door het ene uiteinde van de hefboom 40 is een doorlopende pen 44 bevestigd waarop de naar voren gestoken meeneemarmen 37 in breedterichting verstelbaar en scharnierend zijn bevestigd, terwijl het andere uiteinde van de hefboom 40 bij een bevestigingspunt 45 scharnierend is verbonden met een, in het voorbeeld op de transportcilinder 36 aangebrachte hulpcilinder 41. Op het hulpfreem 39 bevindt zich een aanslagpen 42. Deze aanslagpen 42 is aan de zijkanten verticaal omhoog gebogen en voorzien van kunststof sleepproppen 43-teneinde kantelen van de transportcilinder 36 om zijn lengte-as te voorkomen.

De aanslagpen 42 werkt samen met het uiteinde van de mee-neemarmen 37 dat is gelegen tegenover het uiteinde daarvan met de grijpmiddelen. Indien de zuigerstang van de hulpci-linder 41 uitschuift, zal de bevestigingspen 44 met daaraan scharnierend bevestigd de meeneemarmen 37 een cirkelbeweging maken. Gedurende een eerste deel van deze cirkelbeweging (met hoekdraaiing a) zullen de meeneemarmen 37 -afgesteund tegen de aanslagpen 42 - zich over een afstand P neerwaarts, en over een relatief kleine afstand R achterwaarts bewegen, totdat deze meeneemarmen 37 op de bovenste zak van de stapel rusten. Gedurende een tweede deel van deze cirkelbeweging (met hoekdraaiing β) zullen de meeneemarmen 37 zich verder achterwaarts (in de praktijk over een afstand S van bijvoorbeeld circa 35 mm) bewegen, waarbij de grijpmiddelen 38 over de bovenste zak van de stapel glijden, waarbij de andere uiteinden van de meeneemarmen 37 de aanslagpen 42 zullen verlaten. Vervolgens zal de zuigerstang van de hulpcilinder 41 zich intrekken, waardoor de naar voren gestoken meeneemarmen 37 zich weer voorwaarts (wederom in de praktijk over een afstand S van circa 35 mm) zullen bewegen, zodat de grijpmiddelen 38 zich in de bovenste zak van de stapel zullen vasthaken. Bij de voortgezette beweging van de zuiger zal weer hoek a worden doorlopen. Bij deze voorwaartse beweging steunen de andere uiteinden van de naar voren gestoken meeneemarmen 37 weer af op de aanslagpen 42. Gedurende dit deel van de cirkelbeweging worden de meeneemarmen 37 weer opgetild. Daarbij wordt de bovenste zak, hangend vooraan de meeneemarmen 37, gespannen en door verschuiving van de transportcilinder 36 aan bijvoorbeeld een bedrukmachine toegevoerd. Figuur 11 toont de diverse onderdelen tijdens de boven beschreven bewegingen, waarbij corresponderende delen met dezelfde verwijzingscijfers zijn aangeduid.

De in figuur 12 getoonde transportmiddelen D corresponderen met die van figuur 10, met dien verstande dat de transport- cilinder 36 van figuur 10 hier is vervangen door een draai-cilinder 46, kruk 47, drijfstang 48 en schuifblok 49. Door de werking van de kruk 47 en de drijfstang 48 wordt het transportmechanisme vanaf het magazijn eronder in de richting van de bedrukmachine 18 en omgekeerd, eerst langzaam, vervolgens snel en daarna weer afgeremd voortbewogen. Op deze manier wordt voorkomen dat bij verhoging van de snelheid van de "transportcycli" de aan de meeneemarmen 37 vastgehaakte produkten (of produkten met een glad (niet geweven) oppervlak, die door middel van vacuüm cups zijn opgenomen / vastgezogen / vastgehouden) aan het begin van elke "transportslag" door een te hoge startversnelling worden beschadigd of door middel van een te hoge snelheid bij het einde van de "transportslag" in de bedrukmachine eerder los zullen raken van het transportmechanisme dan was bedoeld.

Claims (10)

1. Inrichting voor het automatisch één voor één afnemen van zakken of soortgelijke voorwerpen van een stapel, in het bijzonder geschikt voor het toevoeren van zakken aan een bedrukmachine, welke inrichting is voorzien van middelen voor het positioneren van een stapel zakken, separatiemiddelen voor het vrijmaken van een bovenste zak van de stapel, vasthoud-middelen om na het vrijmaken van de bovenste zak de rest van de stapel te fixeren, en transportmiddelen voor het van de stapel afnemen van de door de separatiemiddelen van de stapel vrijgemaakte bovenste zak, met het kenmerk, dat de separatiemiddelen middelen omvatten voor het strekken, opnemen en neerlaten van de bovenste zak van de stapel.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de middelen voor het strekken, opnemen en neerlaten van de bovenste zak van de stapel althans in hoofdzaak worden gevormd door ten minste één op en neer beweegbare arm met ten minste één aangrijp-orgaan.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de ten minste ene op en neer beweegbare ara twee tegengesteld vertande aangrijporganen bevat, die ieder zijn voorzien van een draaicilinder voor het door draaiing in een onderling tegengestelde richting vastgrijpen, strekken, opnemen en vervolgens door draaiing in een andere onderling tegengestelde richting neerlaten van de bovenste zak van de stapel.

4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk. dat de vasthoudmiddelen althans in hoofdzaak worden gevormd door ten minste één, via een draaici-linder beweegbare arm, die op een vrijgemaakt deel van de stapel kan worden gedrukt.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat is voorzien in ten minste één borstelvormig lichaam dat op de bovenste zak van de stapel nabij een achterrand daarvan althans gedeeltelijk kan afsteunen.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de transportmiddelen zijn voorzien van een transportcilinder, ten minste één daarmee verbonden meeneemarm, en op een uiteinde van de ten minste ene meeneemarm aangebrachte, in één richting werkzame grijpmiddelen, met het kenmerk, dat de transportcilinder aan een uiteinde is voorzien van een hulp-freem, een op dit hulpfreem gelagerde hefboom, waarbij het ene uiteinde van de hefboom scharnierend is verbonden met de ten minste ene meeneemarm en het andere uiteinde scharnierend is verbonden met het uiteinde van een hulpcilinder, terwijl een aan-slagpen op het hulpfreem aanwezig is voor het samenwerken met het andere uiteinde van de meeneemarm.

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies met het kenmerk, dat de middelen voor het positioneren van een stapel zakken ten minste één heftafel omvatten en langs een zijrand en een daarop aansluitende koprand van de heftafel geplaatste vertikale wanden.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat is voorzien in twee naast elkaar gelegen afzon derlijk bedienbare heftafels, die gezamenlijk heen en weer geschoven kunnen worden om de ene of de andere heftafel in de operationele stand te brengen, waarbij de heftafels zijn gescheiden door een ver-tikale tussenwand, die aansluit op een zich dwars daarop uitstrekkende eindwand.

9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat is voorzien in middelen voor het in een horizontale positie brengen van een bovenste zak van de stapel.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de middelen ten minste twee onderling scharnier-bare, van de middelen voor het positioneren van een stapel zakken deel uitmakende delen bevatten, waarvan een onderlinge scharnierstand kan worden ingesteld.