NL9002560A

NL9002560A - Inrichting voor het afscheiden van engelhaar.

Info

Publication number: NL9002560A
Application number: NL9002560A
Authority: NL
Original assignee: Waeschle Maschf Gmbh
Priority date: 1989-12-08
Filing date: 1990-11-23
Publication date: 1991-07-01
Also published as: GB9026495D0; GB2238733B; GB2238733A; FR2655574A1; FR2655574B1; CH679750A5; US5123543A; DE3940669C1

Description

INRICHTING VOOR HET AFSCHEIDEN VAN ENGELHAAR

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het afscheiden van engelhaar uit in een vlakke laag stromend stortmateriaal, met een wals die aan de buitenzijde met stekels is bezet, met een deel van zijn mantelvlak in de stortgoedstroom duikt en in een zodanige richting roteert dat het induikende deel van het mantelvlak zich tegengesteld aan de stortgoedstroom beweegt.

Een dergelijke inrichting is bekend uit de niet vóórgepubliceerde Westduitse octrooiaanvrage 3919764. Als op te lossen probleem blijft nog over om het uit het stortgoed verwijderde, echter op de omtrek van de wals tussen de stekels hechtende zogenaamde engelhaar, dus de draad- en strengvormige bestanddelen van het stortgoed, van de wals te verwijderen. In de genoemde oudere aanvrage worden hiertoe afzuigen, afblazen of afborstelen van het engelhaar voorgesteld, doch er worden geen geschikte werkwijzen of inrichtingen beschreven.

Aan de uitvinding ligt het probleem ten grondslag om een inrichting van het hierboven genoemde soort te verschaffen, waarbij het uit de stortgoedstroom gekamde, ten delen om de stekels gewikkelde engelhaar zonder problemen en continu kan worden verwijderd.

Volgens de uitvinding is dit bereikt, doordat de wals hol is, en doordat de stekels door boringen in de mantel van de wals zijn geleid en met hun binnenliggende einden kiepbaar met een excentrisch lagerelement zijn verbonden, waarvan de hartlijn ten opzichte van de rotatie-as van de wals in een tot de stortgoed-stroomrichting nagenoeg rechthoekig vlak over een zodanige waarde is verschoven, dat de stekels op de naar de stortgoedstroom toegekeerde zijde van de wals uit de walsmantel treden en aan de af gekeerde zijde in de wals worden getrokken.

Het wezen van de uitvinding is dus dat de stekels niet star op het mantelvlak van de wals worden aangebracht, doch door boringen in de walsmantel naar het inwendige van de wals lopen en daar ten opzichte van de walsmantel in- en uitschuifbaar zijn gelagerd, zodat de walsmantel bij het intrekken van de stekels als afstrijker werkt. Hiertoe zijn verschillende oplossingen denkbaar.

Een bijzonder doelmatige mogelijkheid en de constructieve details daarvan zijn genoemd in de conclusies 2-6. Door de voorgestelde maatregelen wordt telkens bereikt, dat de stekels tijdens elke volledige omwenteling van de wals continu in in hoofdzaak radiale richting uit de walsmantel komen en weer volledig daarin verdwijnen.

Op doelmatige wijze wordt de aldus uitgevoerde wals opgesteld in een huis, dat de in conclusie 7 genoemde kenmerken heeft. Voor het verbeteren en vereenvoudigen van de afscheiding is dit huis ten opzichte van de verticaal het beste zodanig georiënteerd, dat de toevoeropening zich boven en de stortgoedafvoerope-ning zich aan de onderzijde bevindt. De afvoeropening voor het uit het toegevoerde stortgoed afgescheiden engelhaar is bij voorkeur schuin naar boven gericht, aangezien het engelhaar dan volgens het windrichtingsprincipe kan worden afgevoerd en praktisch geen korrelvormige stortgoedbestanddelen bezit.

Het van de walsmantel verwijderen van het engelhaar kan volgens conclusie 8 nog door middel van in het inwendige van de wals toegevoerde perslucht worden ondersteund, indien de stekels in het gebied van hun vrije einden een kleinere diameter hebben, zodat zij in de teruggetrokken toestand telkens een uitblaasopening vrijgeven, in de naar buiten bewogen toestand het ontwijken van perslucht via de betreffende boringen in de walsmantel echter in belangrijke mate verhinderen.

In de uitvoeringsvorm van conclusie 9 is het bijzonder eenvoudig om de inrichting aan te passen aan een breed gebied van stortgoeddebieten per tijdseenheid.

De uitvinding zal hieronder nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, waarin bij wijze van voorbeeld een uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding is weerge- geven. In de tekening toont: fig. 1 een doorsnede door de inrichting, fig. 2 in perspectief de lagering van de stekels in het inwendige van de wals, fig. 3 een gedeeltelijk doorgesneden zijaanzicht van een stekelreeks en de lagering daarvan, fig. 4 het bij fig. 3 behorende kopaanzicht, en fig. 5 een gedeeltelijke doorsnede door de walsman-tel in het gebied van de doorgang van een stekel bij een andere uitvoeringsvorm van de inrichting van fig. 1.

De in fig. 1 schematisch weergegeven inrichting omvat een huis 1, dat aan de bovenzijde een stortgoedtoevoerinrich-ting 1a, aan de onderzijde een stortgoedafvoeropening 1b, en een schuin naar boven gerichte afvoeropening 1c voor engelhaar heeft. In het inwendige van het huis 1 is een in de richting van de pijl 2 draaibare holle wals 3 zodanig excentrisch tot de toevoeropening 1a aangebracht, dat de naar binnen komende stortgoedstroom in de richting van een spleet s tussen de walsmantel en de tegenoverliggende wand van het huis 1 wordt gedwongen.

De wals 3 is met een groot aantal stekels 4 uitgerust, die in het inwendig van de wals steken en zodanig verschuifbaar zijn gelagerd, dat zij in het gebied van de spleet s buiten het walsmantelvlak uitsteken over een waarde die nagenoeg gelijk is aan de kleinste afstand van het walsmantelvlak tot de tegenovergelegen wand van het huis 1, zich echter tijdens de verdere rotatie van de wals 3 immer naar het inwendige daarvan terugtrekken, totdat zij in een ongeveer tegenover de spleet s liggend omtreksgebied van het walsmantelvlak tenminste in een vlak daarmee zijn om aansluitend weer geleidelijk naar buiten te komen. Dit wordt bereikt, doordat de stekels 4 met hun binnenliggende einden kiepbaar zijn verbonden met een lagerelement waarvan de geometrische hartlijn M ten opzichte van de niet weergegeven draaias van de wals in de richting van de spleet s over ongeveer de helft van de geringste breedte van de spleet s, dus van de geringste afstand tussen het walsmantelvlak en de tegenovergelegen wand van het huis 1, is ver plaatst. Het genoemde excentrische lagerelement zou bijvoorbeeld een tussen de tegenovergelegen kopzijden van de wals 3 bevestigde buis kunnen zijn.

Aangezien de stekels echter in reeksen langs de mantellijnen van de wals 3 zijn aangebracht, is een uitvoering van de excentrische lagering, zoals zij in de figuren 2-4 is weergegeven, doelmatiger. De binnengelegen einden van telkens op dezelfde mantellijn van de wals liggende reeksen stekels 4a-4e resp. 4f-4k zitten in een gemeenschappelijke vasthoudlijst 5' resp- 5". Aan de tegenovergelegen einden van elk van de vasthoudlijsten 5' of 5" zijn draaitappen 6 aangebracht, die in corresponderende boringen 7a van een lagerring 7 grijpen die bovendien met schroefdraadgaten 7b is uitgerust, met behulp waarvan hij zich via schroeven 8 met de niet weergegeven, aan dezelfde zijde gelegen kopwand van de holle wals 3 laat verbinden.

Dit soort van kiepbare, excentrische lagering van de stekels 4 is slechts één van talrijke mogelijke uitvoeringsvormen. Bijvoorbeeld zouden de gemeenschappelijke vasthoudlijsten 5' en 5" ook direct zwenkbaar op de kopwanden van de wals 3 kunnen zijn gelagerd. Een verdere mogelijkheid is om de lagerring(en) 7 niet aan de kopwanden van de wals vast te schroeven, doch in een tot de walshartlijn excentrische, cirkelvormige uitsparing van de betreffende kopwand draaibaar op te nemen.

Fig. 5 toont in een klein gedeelte van de doorsnede van fig. 1 een doelmatige verdere ontwikkeling: elke stekel 9 heeft in het gebied van zijn vrije einde 9' over een lengte die tenminste gelijk is aan de dikte van de mantel van de wals 3, een kleinere diameter, zodat in de getekende, in- of teruggebrachte stand tussen het betreffende stekeleinde en de doorgangsboring door de mantel van de wals 3 een spleet overblijft. Wordt vervolgens in het inwendige van de wals 3 perslucht toegevoerd, dan ontwijkt deze perslucht in de eerste plaats via de betreffende boringen in de mantel van de wals 3, waarvan de bijbehorende stekels zich juist in de terugbewogen stand bevinden. Terwijl de draadvormige verontreinigingen die de stekels 4 in het gebied van de spleet s (fig. 1) uit de stortgoedstroom hebben gekamd# dus door deze stekels tijdens de verdere rotatie van de wals 3 overeenkomstig de pijl 2 mechanisch worden afgestreken, treedt bij de uitvoeringsvorm van fig. 5 ter ondersteuning nog de via de betreffende boringen uitgeblazen perslucht op.

De afvoer van het uitgekamde en afgestreken engelhaar vindt bij toepassing van een huis volgens fig. 1 het beste plaats door afzuigen via de afvoeropening 1c. Er kan echter ook met een geringe overdruk in het gebied van de afvoeropening 1b worden gewerkt, aangezien de lucht ten gevolge van de bij voorkeur slechts onder invloed van de zwaartekracht bij 1a naar buiten komende stortgoedstroom bij voorkeur via de afvoeropening 1c ontwijkt en hierbij het afgestreken engelhaar meeneemt.

Claims

1. inrichting voor het afscheiden van engelenhaar uit in een vlakke laag stromend stortgoed, met een wals die aan de buitenzijde met stekels is bezet, met een deel van zijn mantelvlak in de stortgoedstroom duikt en zich in een zodanige richting draait dat het induikende deel van het mantelvlak zich tegengesteld aan de stortgoedstroom beweegt, met het kenmerk, dat de wals (3) hol is, en dat de stekels (4) door boringen in de mantel van de wals (3) zijn geleid en met hun binnenliggende einden kiepbaar met een excentrisch lagerelement (5', 5", 7) zijn verbonden, waarvan de hartlijn ten opzichte van de draaias van de wals (3) in een nagenoeg loodrecht tot de stortgoedstroomrichting liggend vlak over een zodanige waarde is verschoven, dat de stekels op de naar de stortgoedstroom toegekeerde zijde van de wals uit de walsmantel steken en aan de afgekeerde zijde in de wals worden getrokken.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de stekels (4) in tot de mantellijnen van de wals evenwijdige kamreeksen zijn opgesteld.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de stekels (4a-e; 4f-k) van elke kamreeks vast met een vasthoudlijst (5', 5") zijn verbonden, en dat alle vasthoudlijsten kiepbaar met het lagerelement (7) zijn verbonden.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de gelijkzijdige einden van alle vasthoudlijsten (5', 5") in telkens een gemeenschappelijke lagerring (7) zijn opgenomen en dat de beide lagerringen gemeenschappelijk het excentrische lagerelement vormen.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de beide lagerringen (7) draaivast met de wals (3) zijn verbonden, bijvoorbeeld met een betreffende kopwand (via 8) zijn vastgeschroefd.

6. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de beide lagerringen draaibaar aan de betreffende kop- wanden van de wals zijn gelagerd.

7. Inrichting volgens één der conclusies 1-6, set het kenmerk, dat de wals (3) in een huis (1) is gelagerd, dat de volgende openingen heeft: - een tot de as van de wals (3) excentrische toe-voeropening (1a) die de stortgoedstroom in de richting van een spleet (s) tussen het walsmantelgebied, waaruit de stekels (4) uitsteken, en de huiswand richt, - een stortgoedafvoeropening (1b), en - een afvoeropening (1c) voor engelhaar aan de zijde van het gladde gebied van de walsmantel.

8. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de stekels (9) in het gebied van hun uiteinden (9a) een kleinere diameter hebben, en dat in het inwendige van de wals perslucht wordt toegevoerd.

9. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de wals aan tenminste één van haar kopzijden met koppelingsmiddelen voor het verbinden met een andere, gelijksoortige wals is uitgerust.