NL9002435A - Continu rijdbare spoorbouwmachine voor het verdichten van het ballastbed van een spoorbaan. - Google Patents

Description

CONTINU RIJDBAKE SPOORBOUWMACHINE VOOR HET VERDICHTEN VAN HET BALLASTBED VAN EEN SPOORBAAN

De uitvinding heeft betrekking op een continu rijd-bare spoorbaanbouwmachine voor het verdichten van het ballastbed van een spoorbaan voorzien van een rijaandrijving en een op rij-stellen steunend machineframe welke tenminste één door aandrijvingen belastbare en in de hoogte verstelbare spoorbaan-stabilisatie-aggregaat met door spreidende aandrijvingen aan de binnenzijden van rails aanlegbare en met behulp van vibratoren in schommelingen zet-bare rolwerktuigen en richtaandrijvingen bezit, alsmede met een van een referentiebasis voorzien richtbetrekkingssysteem.

Reeds is - volgens AP-PS-345.881 - een dergelijke continu rijdbare, als spoorbaanstabilisator aangeduide spoorbaanbouwmachine voor het verdichten van ballastbed bekend. Tussen de beide aan de einden opgestelde rijstellen van de machine is een in de hoogte verstelbaar spoorbaan-stabilisatie-aggregaat opgesteld, welke door spoorkransrollen aan de spoorbaan rijdbaar en door aan de buitenzijde van rails opgestelde, zijwaarts zwenkbare rolscho-tels in vorm aansluitend met de rails van. de spoorbaan in aangrij-ping brengbaar is. Deze spoorkransrollen en rollenschotels worden in het algemeen als rolwerktuigen aangeduid. Voor het uitschakelen van de spoorspeling zijn de spoorkransrollen van het stabilisatie-aggregaat met behulp van spreidende aandrijvingen tegen de binnenzijde van de rails aandrukbaar. Door twee met het machineframe verbonden, hydraulisch aandrijvingen heeft het opbrengen van een regelbare statische belasting op het stabilisatie-aggregaat, welke de spoorbaan met behulp van trillers in horizontale, dwars op de langsrichting van de machine verlopende schommelingen brengt. Daarbij komt het tijdens de continue werkende voortbeweging van de spoorbaanstabilisator in verbinding met de statische belasting tot een dalen van de spoorbaan en verdichten van het ballastbed. Voor het controleren van de spoorbaandaling is een uit twe gespannen draadkoorden gevormd nivelleerbetrekkingssysteem aanwezig. Een richtsysteem is zonder nadere aanduiding slechts genoemd.

Er is ook - volgens AT-PS-343.165 - een met een spoorbaanstopmachine gekoppelde spoorbaanstabilisator met een sta-bilisatie-aggregaat toegevoegde richtaandrijvingen voor het richten van de spoorbaan bekend. Onder toepassen van een gebruikelijke, zich over beide machine reikend betrekkingssysteem, waarvan de koorden spelingvrij aan de leidrail van de betrokken spoorbaan geleid wordt, kan op een aanwijs- en registratietoestel de spoorbaan-ligging opgetekend worden. Bij aanwezigheid van restfouten in de spoorbaan zijn deze onder toepassen van de richtaandrijvingen ophefbaar. Dit bekende betrekkingssysteem is echter in de eerste lijn op de spoorbaanstopmachine gericht, maar reikt hiertoe op beide machines.

Verder is ook nog - volgens AT-PS-380.280 - een continu rijdbare spoorbaanbouwmachine met een scharnierend uitgevoerd machineframe bekend· Het in de werkrichting voorste deel daarvan is als spoorbaanstopmachine met een ten opzichte hiervan overlangs verschuifbaar werktuigframe met stop- en hef-richtaggre-gaten uitgevoerd. Aan het achterste deel van het machineframe zijn twee spoorbaan-stabilisatie-aggregaten opgesteld, waartussen éen als meetwielas aan de spoorbaan geleide, in de hoogte verstelbaar tastorgaan aanwezig is. Aan het boveneinde van het tastorgaan zijn met een draad koorden als referentiebasis een nivelleerbetrekkingssysteem samenwerkende uitschakelorganen bevestigd. Van het voorste tot het achterste einde van het machineframe reikt een ten opzichte van de dwarsrichting van de machine in het midden opgestelde, gespannen draadkoorden van richtbetrekkingssysteem. Aan deze draadkoorden is een in de buurt van de stopaggregaten opgestelde peil-hoogte-meetvoeler toegevoegd, zodat de dwarsverschuivingen van de spoorbaan door het spoorbaan-hef-richtaggregaat van de spoorbaanstopmachine controleerbaar zijn.

Het doel van de onderhavige uitvinding is nu gelegen in het verschaffen van een spoorbaanbouwmachine van de in de aanhef beschreven soort voor het verdichten van het ballastbed, waarmee in verbinding met de door horizontale dwarsschommelingen en verticale belasting bewerkte spoorbaandaling gelijktijdig ook een nauwkeurige zijwaartse ligging van de spoorbaan bereikbaar is.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat tenminste in de buurt van een spoorbaan-stabilisatie-aggregaat een meetinrichting voor het meten van de ten opzichte van de refe-rentiebasis en dwars op de langsrichting van de machine verlopende dwarsverschuiving van de spoorbaan in de gewenste stand aanwezig is, waarbij de meetinrichting door middel van elastische lagers op een aan de spoorbaan afrolbare meetwielas respectievelijk onmiddellijk aan het machineframe bevestigd is. Door deze uitvoering is een spoorbaanstabilisator voor het eerst ook als richtmachine voor het tot stand brengen van een nauwkeurige zijwaartse ligging van de spoorbaan inzetbaar, waarbij de dwarsverschuivingen van de spoorbaan nauwkeurig aanschouwbaar en controleerbaar zijn. Op bijzonder voordelige wijze bestaat daarbij ook de mogelijkheid de werkelijke ligging van de spoorbaan met behulp van de in de buurt van het sta-bilisatie-aggregaat opgestelde meetinrichting in het raam van een eigen meetrit waar te nemen en aansluitend in een overeenkomstige, op zich bekende computer voor de spoorbaangeometrie door een vergelijking van de optimaal gemaakte gewenste ligging met de door de meetrit waargenomen werkelijke ligging de noodzakelijke verschui-vingswaarden van de spoorbaan te bereken. Met behulp van de uitgevonden uitvoering is nu de bij een toepassing werkelijk uitgevoerde werkelijke verschuiving voortdurend gemeten verschuifwaarden en daarbij met de berekende gewenste verschuifwaarden vergelijkbaar. Op deze wijze is ook een spoorbaan welke niet door een eerder toepassen van de stopmachine reeds in hoge mate in een gewenste ligging gebracht is, op bijzonder economische wijze door slechts het toepassen van de volgens de uitvinding uitgevoerde spoorbaanbouwma-chine uitrichtbaar. Door de bevestiging van de meetinrichting op elastische lagers respectievelijk onmiddellijk aan het machineframe worden de hoge, aan de schommelende spoorbaan werkende dwarse ver-snellingskrachten in hoge mate weggehouden van de meetinrichting, zodat de werking daarvan ook bij langer gebruik zonder beinvloeding van de meetnauwkeurigheid veilig gesteld is.

Een voorkeursuitvoering van de uitvinding omvat dat tussen deze eerste meetinrichting en een ten opzichte van de werk-richting van de machine achterste eindpunt van de referentiebasis een tweede dergelijke meetinrichting opgesteld is. Door deze beide meetinrichtingen bestaat de mogelijkheid om de in het gebied van de eerste, voorste meetinrichting uitgevoerde werkelijke verschuiving van de spoorbaan voortdurend met behulp van de daarachter opgestelde, tweede meetinrichting te controleren.

Een voordelige verdere uitvoering van de uitvinding omvat dat de meetinrichtingen als telkens met een op de spoorbaan afrolbare meetwielas verbonden en met een als gespannen draadkoor-den van een richtbetrekkingssysteem uitgevoerde referentiebasis samenwerkende lineaire weg- resp. meetwaardegever uitgevoerd zijn. Door een dergelijk meetsysteem met op de rails opliggende meetwiel-assen en daaraan bevestigde, met een gespannen draadkoorden samenwerkende meetinrichtingen is een door de hoge mechanische belastingen door de permanente spoorbaanschommeling in hoge mate niet beïnvloede, nauwkeurige en betrouwbare meting van de dwarsverschuiving van de spoorbaan uitvoerbaar.

Storende schommelingen, die door de voortdurende spoorbaantrilling in het meetsignaal optreden, kunnen door de in conclusie 4 opgenomen kenmerken electronisch uitgefilterd worden en blijven daardoor zonder invloed op het meetresultaat.

Aan de referentiebasis resp. het richtbetrekkingssysteem zijn overeenkomstig een verdere uitvoering van de uitvinding met betrekking tot de werkrichting van de machine voorste eindgebied een laser-ontvanginrichting en een op een onafhankelijk rijdbare voorwagen opgestelde laserzender toegevoegd. Door deze maatregel kan de referentiebasis van het richtbetrekkingssysteem in een betrekkelijk lang gebied nauwkeurig langs de door de laserzender aangegeven gewenste lijn geleid worden om zodoende onder uitschakelen van middellange golffouten een nog nauwkeuriger zijdelingse ligging van de spoorbaan te bereiken.

De referentiebasis van het richtbetrekkingssysteem kan volgens een andere uitvoering van de uitvinding volgens de kenmerken van conclusie 6 ook door het buigstijve machineframe gevormd zijn. Een dergelijke referentiebasis betekent in vergelijking tot de tot nu toe bekende uitvoeringen een constructieve vereenvoudiging en is ook in het bijzonder met het oog op de schommelbelastin-gen van voordeel aangezien het zware en van de schommelende spoorbaan op afstand gelegen machineframe zelve praktisch geen storende schommelingen bezit.

Volgens een voordelige verdere uitvoering van de uitvinding is de meetinrichting als met het machineframe verbonden optisch-electronische sensor voor het vaststellen van de dwarsver-schuivingsbeweging van de spoorbaan door optisch aftasten van een rail van de spoorbaan respectievelijk in in vorm aansluitend met de rails verbonden referentie-object uitgevoerd. Door een zodanig uitgevoerde en opgestelde meetinrichting is een op grond van de hoge en permanente dwarse versnellingskrachten in de buurt van de trillende spoorbaan zeer voordelige aanrakingsloze en nauwkeuriger meting van de dwarsschuifbeweging van de spoorbaan mogelijk, zodat de levensduur en de werkbetrouwbaarheid van de zodanig op afstand gelegen meetinrichting aanzienlijk verhoogd wordt.

Volgens een andere voordelige uitvoeringsvorm van de uitvinding is de meetinrichting als telkens met een aan de spoorbaan afrolbare meetwielas en met het machineframe verbonden en voor het meten van de dwars ten opzichte van de langsrichting van de machine reikende dwarsverschuiving ten opzichte van de als referentiebasis dienende machineframe aanwezige inductieve of capaci-tieve wegaangever uitgevoerd. Daarmee is eveneens een voordelige meting zonder aanraking van de dwarsverschuiving van de spoorbaan met geringe technische inspanning uitvoerbaar, waarbij deze meetin-richtingen op grond van hun eenvoudige constructieve uitvoering probleemloos ook op de schommelende, met de spoorbaan in aanraking staande meetwielassen aangebracht kunnen worden.

Volgens een andere verdere uitvoeringsvorm van de uitvinding is elk van totaal twee in de langsrichting van de machi- ne achter elkaar opgestelde spoorbaan-stabilisatie-aggregaten met twee aan het machineframe scharnierend aangebrachte richtaandrij-vingen verbonden, waarbij de in de buurt van het stabilisatie-ag-gregaat aanwezige meetinrichting tussen de beide stabilisatie-ag-gregaten opgesteld is. Deze combinatie met totaal vier richtaan-drijvingen en twee stabilisatie-aggregaten maakt een snelle en sparende overdracht mogelijk van de dwarskrachten op de spoorbaan, waarbij de dwars verschuiving door de opstelling in het midden van de meetinrichting exact meetbaar is.

De uitvinding heeft ook betrekking op een voordelige werkwijze voor het corrigeren van de zijdelingse ligging van een spoorbaan bij continue werkend rijden van een spoorbaanbouwmachine, waarbij de zijdelingse afwijking van de werkelijke ligging van de spoorbaan ten opzichte van de gewenste ligging door een richtbe-trekkingssysteem continu gemeten wordt en de spoorbaan in afhankelijkheid van de aangegeven verschilwaarden in de gewenste zijdelingse ligging gebracht wordt. Deze werkwijze is gekenmerkt doordat de spoorbaan in ongeveer horizontale, dwars op de langsr-ichting van de spoorbaan verlopende schommelingen gebracht wordt en in afhankelijkheid van de door het richtbetrekkingssysteem en een hieraan toegevoegde meetinrichting opgegeven verschilwaarden onder inwerking van dwars op de langsrichting van de spoorbaan verlopende richtkrachten in de gewenste zijdelingse ligging gebracht wordt. Een dergelijke richtwijze heeft het bijzondere voordeel dat de noodzakelijke richtkrachten door de trillende respectievelijk "drijvende" spoorbaan in vergelijking tot een tot nu toe gebruikelijke spoorbaanrichthandeling betrekkelijk gering zijn. Bovendien worden ten gevolge van de trillingen in de spoorbaan aanwezige spanningen afgebouwd, respectievelijk ook bij grotere dwarsver-schuivingen eerst helemaal niet afgebouwd, waardoor een duurzame zijwaartse spoorbaanligging bereikbaar is. Bovendien is een afzonderlijk toepassen van een extra machine voor het stabiliseren van de spoorbaan overbodig.

Een verdere voordelige variant van de uitgevonden werkwijze omvat dat de werkelijke ligging van de spoorbaan in een aan de correctie voor tijd vooropgestelde meetrit van de machine gemeten en opgetekend wordt alsmede met behulp van een computer voor de spoorbaangeometrie daaruit de optimale gewenste spoorbaan-ligging bereikt wordt en dat in een aansluitende werkrit de richt-krachten in afhankelijkheid van de berekende verschilwaarden tussen de gewenste ligging en de werkelijke ligging van de spoorbaan enerzijds en door de, door de meetinrichting gemeten werkelijke verschuiving anderzijds automatisch gestuurd worden. Op deze wijze kan een optimaal gemaakte gewenste ligging van de spoorbaan berekend worden en deze voortdurend met de betrokken werkelijke verschuiving van de spoorbaan vergeleken worden. Daardoor is een automatische en precieze continue dwarsverschuiving van de spoorbaan in de gewenste ligging uitvoerbaar.

In het volgende wordt de uitvinding aan de hand van verscheidene in de tekening aangegeven uitvoeringsvoorbeelden nader beschreven.

Hierin tonen: fig. 1 een zijaanzicht van een continu rijdbare spoorbaanbouwmachine met stabilisatie-aggregaten voor het verdichten van het ballastbed van een spoorbaan met een richtbetrekkings-systeem en met een hieraan toegevoegde meetinrichting, fig. 2 een schematisch weergegeven, vergroot bovenaanzicht op de spoorbaan-stabilisatie-aggregaten en het met de meetinrichtingen samenwerkende richtbetrekkingssysteem, fig. 3 een vergrote doorsnede door de spoorbaanbouwmachine volgens de snijlijn III in fig. 1, fig. 4 een vergroot detailaanzicht van de in de buurt van een spoorbaan-stabilisatie-aggregaat opgestelde meetinrichting volgens de pijl IV in fig. 3, fig. 5 een verder uitvoeringsvoorbeeld van een richtbetrekkingssysteem met een laser-voorwagen en fig. 6 en 7 telkens een schematische weergave van een verder meetinrichting van een richtbetrekkingssysteem voor het meten van de betrekkelijke dwarsverschuiving van de spoorbaan.

Een in fig. 1 aangegeven en in het algemeen als spoorbaanstabilisator aangeduide spoorbaanbouwmachine 1 is voorzien van een machineframe 2 met stevige afmetingen, welke aan de einden telkens over draaistel-rijstellen 3 op een uit dwarsliggers 4 en rails 5 gevormde spoorbaan 6 rijdbaar is. De energieverzorging van een rij-aandrijving 7, een trillingsaandrijving 8 en van verschillende verdere aandrijvingen heeft plaats door een centraal energie-station 9. Aan het voorste en het achterste einde van de machine 1 is telkens een voor geluid geïsoleerde kabine 10 op een schommel-frame gelagerd. Voor het sturen van de diverse aandrijvingen en voor het verwerken van de verschillende meetsignalen is een centrale stuur-, reken- en optekeneenheid 11 aanwezig. Tussen de beide rijstellen 3 zijn twee spoorbaan-stabilisatie-aggregaten 12 met door spreidende aandrijvingen aan de binnenzijden van de rails aan-legbare en met behulp van trillers 13 in horizontale schommelingen brengbare rolwerktuigen 14 opgesteld. Voor het opbrengen van een statische belasting op de stabilisatie-aggregaten 12 zijn telkens twee verticale, met het machineframe 2 scharnierend verbonden hydraulische aandrijvingen 15 aanwezig.

Een nivelleerbetrekkingssysteem 16 met gespannen draadkoorden 17 en een hoogteligging-meetwaardegevers 18 dient in verbinding met een aan de spoorbaan 6 afrolbare meetwielas 19 voor het gecontroleerd sturen van het neerlaten van de spoorbaan. Voor de controle van de zijwaartse spoorbaanligging is een richtbetrek-kingssysteem 20 met een als gespannen draadkoorden 21 uitgevoerde referentiebasis 22 aanwezig.

Zoals in het bijzonder blijkt uit fig. 1 en 2, is de draadkoord 21 van het richtbetrekkingssysteem 20 tussen twee via spoorkransrollen aan de spoorbaan 6 afrolbare spanwagen 23 gespannen. Tussen de beide spoorbaan-stabilisatie-aggregaten 12 is een meetinrichting 24 voor het meten van de ten opzichte van de referentiebasis 22 en dwars op de langsrichting van de machine reikende dwarsverschuiving van de spoorbaan 6 aanwezig en met de meetwielas 19 verbonden. Tussen deze eerste meetinrichting 24 en een ten opzichte van de werkrichting van de machine 1 achterste eindpunt van de referentiebasis 22 is een tweede dergelijke meetinrichting 25 op een van spoorkransrollen voorziene meetwielas 26 opgesteld.

Zoals blijkt uit fig. 3, zijn de rolwerktuigen 14 van het spoorbaan-stabilisatie-aggregaat 12 als op de rails 5 af-rolbare spoorkransrollen 27 en tegen de buitenzijden van de rails aandrukbare rolschotels 28 uitgevoerd. Extra bij de verticale aandrijvingen 15 voor het aanbrengen van de statische belasting zijn nog horizontaal en dwars ten opzichte van de langsrichting van de machine reikende richtaandrijvingen 29 scharnierend tussen het machineframe 2 en het stabilisatie-aggregaat 12 opgesteld. De horizontaal en dwars ten opzichte van de langsrichting van de machine reikende schommelingen van de stabilisatie-aggregaat 12 worden door als schommelgewichten uitgevoerde trillers 30 opgewekt.

Zoals in het bijzonder blijkt uit fig. 3 en 4 is de meetinrichting 24 - evenals de meetinrichting 25 - als lineaire weg- resp. meetwaardegever 31 uitgevoerd en door middel van elastische lagers 32 op de meetwielas 19 bevestigd. Een in de meetinrichting 24 dwarsverschuifbaar gelagerd sleepcontact 33 staat met de draadkoorden 21 zodanig in verbinding, dat elke betrekkelijke dwarsverschuiving van deze draadkoorden ten opzichte van de door de meetwielas 19 in vorm aansluitend met de spoorbaan 6 in verbinding staande meetinrichting 24 spelingvrij op het sleepcontact 33 wordt overgedragen. Al naar gelang de ligging van dit sleepcontact 33 wordt een verschillende spanning gemeten, die een nauwkeurige weergave van de dwarse schuifweg mogelijk maakt. Aan de meetwaardegever 31 is een electronische filter nageschakeld, waarmee door de schommelende spoorbaan 6 veroorzaakte schommelingen uitfilterbaar zijn.

Bij gebruik wordt de spoorbaan 6 onder continu voortrijden van de spoorbaanbouwmachine 1 met behulp van de beide gesynchroniseerde stabilisatie-aggregaten 12 in horizontale, dwars op de langsrichting van de machine reikende schommelingen gebracht. Via de vier verticale aandrijvingen 15 wordt het spoorbaanrooster met de voor de gewenste zetting noodzakelijke druk automatisch belast. Bij deze dynamische stabilisering wordt door de combinatie van een horizontaal trillen met een statisch verticale belasting onmiddellijk na de spoorbaanbewerking de onvermijdelijke aanvanke lijke zetting gecontroleerd weggenomen. Door de uitgevonden uitvoering is het nu voor het eerst mogelijk om deze gecontroleerde daling van de spoorbaan met een verbetering van de fouten in de zijdelingse ligging van de spoorbaan te combineren. Daarmee is ook een van een stopmachine onafhankelijk toepassingsmogelijkheid net als een richtmachine mogelijk. Zodra door het richtbetrekkingssysteem 20 met de meetinrichtingen 24 en 25 fouten in de zijdelingse ligging vastgesteld worden/ heeft een overeenkomstig belasten van de hydraulische richtaandrijvingen 29 en daarmee een dwarsverplaatsen van de stabilisatie-aggregaten 12 tezamen met de daarmee in vorm aansluitend in verbinding staande spoorbaan 6 plaats dat de door de meetinrichtingen 24, 25 vastgestelde werkelijke ligging van de spoorbaan met de gewenste bedoelde ligging overeenkomt. Een bijzonder voordeel van dit richtsysteem is onder andere gelegen in het feit dat de noodzakelijke richtkrachten door de "drijvende" spoorbaan betrekkelijk’ gering zijn. Bovendien worden in de spoorbaan aanwezige krachten en gewoonlijk ook door het richten ontstane spanningen onder bereiken van een duurzame zijdelingse spoorbaan-ligging afgebouwd.

Bij een zeer doelmatige toepassingsvariant wordt de werkelijke ligging van de spoorbaan voorafgaand aan de werkende rit in het raam van een eigen meetrit van de spoorbaanbouwmachine 1 met behulp van de gespannen draadkoorden 21 en de beide meetinrichtingen 24, 25 opgetekend. Aansluitend wordt door een op zich bekend computerprogramma daaruit de zijwaartse ligging van de spoorbaan optimaal gemaakt. Uit het vergelijk van de optimaal gemaakte gewenste ligging en de via de meetinrichtingen 24, 25 gemeten werkelijke ligging worden de noodzakelijke verschuivingen berekend. In de aansluitende werkrit van de spoorbaanbouwmachine worden de richtaan-drijvingen 29 overeenkomstig de berekende verschuivingswaarden belast. De daaruit resulterende werkelijke verschuivingen van de spoorbaan worden voortdurend door de meetinrichting 24 gemeten en met de berekende gewenste verschuivingen vergeleken. Via een hydraulische servoklep worden de richtaandrijvingen 29 dan zodanig gestuurd, dat het verschil tussen de werkelijke en gewenste ver schuiving van de spoorbaan gelijk nul wordt. Voor het dempen van schommelingen van de draadkoorden 21 kan deze doelmatig aan de einden telkens door middel van twee op een hoek ten opzichte van de langsrichting van de koorden reikende veren gespannen worden. De dempingswerking is nog versterkbaar doordat in het gebied tussen de einden van de koorden en de verenmassa's in de vorm van een loodko-gel of dergelijke opgesteld wordt.

Een andere mogelijkheid bij een bekende gewenste geometrie van de spoorbaan omvat het berekenen van de gewenste peilhoogte en de correctiewaarde door een computer uit de aangegeven gewenste geometriegegevens en hun afgifte aan het drie- of vierpunt-richtbetrekkingssysteem 20.

Een in fig. 5 slechts gedeeltelijk aangegeven, als spoorbaanstabilisator uitgevoerde spoorbaanbouwmachine 34 met een machineframe 35 en een draaistel-rijstel 36 met een nivelleer- en een richtbetrekkingssysteem 37, 38 uitgerust. Aan een in de werk-richting voorste, met een gespannen draadkoord van het richtbetrekkingssysteem 38 in verbinding staande en aan de spoorbaan 39 afrol-bare spanwagen 40 is een laser-ontvanginrichting 41 opgesteld. Op een onafhankelijk van de spoorbaanbouwmachine 34 op de spoorbaan 39 rijdbare voorwagen 42 bevindt zich een laser-zender 43. Op deze wijze bestaat de mogelijkheid om het richtbetrekkingssysteem 38 van de machine langs een door de laserzender 43 aangegeven gewenste lijn te leiden. Het aanschouwen van de spoorbaandwarsverschuivingen heeft evenzo plaats door in de figuren 1-4 beschreven en met de gespannen draadkoorden samenwerkende meetinrichtingen.

In de schematische weergave volgens fig. 6 vormt een machineframe 44 een als spoorbaanstabilisator uitgevoerde spoorbaanbouwmachine 45 de referentiebasis van een richtbetrekkingssysteem 46. Een voor het overdragen van de dwarsverschuivings-weg van een spoorbaan 47 aanwezige meetinrichting 48 van het richtbetrekkingssysteem 46 is als capacitieve wegaangever in de vorm van een differentiaal condensator uitgevoerd. Deze bestaat uit twee met de referentiebasis respectievelijk het machineframe 44 verbonden en in de dwarsrichting van de machine een weinig op afstand van elkaar gelegen, in een vlak opgestelde condensator platen 49 en een verdere, met een aan de spoorbaan 47 afrolbare meetwielas 50 in verbinding staande en in de langsrichting van de machine een weinig van de beide eerstgenoemde platen 49 op afstand gelegen condensatorpla-ten 51. Op deze wijze wordt de betrekkelijke dwarsverschuiving van de spoorbaan 47 en de condensatorplaat 51 met betrekking op de beide met het machineframe 44 verbonden condensatorplaten 49 gemeten. Voor het uitschakelen van de spoorspeling van de meetwielas 50 wordt deze - zoals bij de andere uitvoeringsvoorbeelden - via niet getekende aandrijvingen tegen een als referentie dienende rails zijwaarts aangedrukt. Een in fig. 7 getekende meetinrichting 52 van een richtbetrekkingssysteem 53 bestaat uit een optisch electro-nische sensor 54 waarmee een als referentiebasis van het richtbetrekkingssysteem 53 dienend machineframe 55 verbonden is. Deze sensor 54 is voorzien van een CCD-regel met ene lichtdoorlatende elec-tronen. De fotonen van het door een lichtdiode 56 uitgezonden licht wekken op de CCD-regel een overeenkomstig ladingsafbeelding van de helderheidswaarden. Op deze wijz is de dwarsverschuivingsweg van de lichtdiode 56 met betrekking op de sensor 54 respectievelijk op het machineframe 55 nauwkeurig meetbaar. De lichtdiode 56 is met een op een spoorbaan 57 afrolbare meetwielas 58 verbonden, die voor het uitschakelen van de spoorspeling en voor het in vorm aansluitend aanliggen zijwaarts tegen één van de beide rails aangedrukt wordt. Het objectief van de ook als regelkamera aangeduide optisch elec-tronische sensor 54 is zodanig ingesteld, dat ook een grotere dwarsverschuivingsweg van de lichtdiode 56 in nauwe spoorbaanbogen waargenomen wordt. In plaats van een dergelijke optisch electro-nische sensor is echter bijvoorbeeld ook een laser-afstandsmeettoe-stel of dergelijke toepasbaar.

Claims (11)

1. Continu rijdbare spoorbaanbouwmachine (1; 34; 45) voor het verdichten van het ballastbed van een spoorbaan (6; 39; 47; 57) voorzien van een rijaandrijving en een op rijstellen steunend machineframe (2; 35; 44; 55) welke tenminste één door aandrijvingen belastbare en in de hoogte verstelbare spoorbaan-stabilisa-tieaggregaat (12) door spreidende aandrijvingen aan de binnenzijden van rails aanlegbare en met behulp van trillers (13; 30) in schommelingen zetbare rolwerktuigen (14) en richtaandrijvingen (29) bezit, alsmede met een van een referentiebasis voorziene richtbetrek-kingssysteem (20; 38; 46; 53), gekenmerkt doordat tenminste in de buurt van een spoorbaan-stabilisatie-aggregaat (12) een meetin-richting (24, 25; 48; 52) voor het meten van de ten opzichte van de referentiebasis (22) en dwars ten opzichte van de langsrichting van de machine verlopende dwarsverschuiving van de spoorbaan (6; 39; 47; 57) in de gewenste stand aanwezig is, waarbij de meetinrichting (24, 25) door middel van elastische lagers (32) op een aan de spoorbaan (6) afrolbare meetwielas (19; 26) respectievelijk aan het machineframe (44; 55) bevestigd is.

2. Machine volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat tussen deze eerste meetinrichting (24) en een ten opzichte van de werkrichting van de machine in achterste eindpunt van de referentiebasis (22) een tweede dergelijke meetinrichting (25) opgesteld is.

3. Machine volgens conclusie 1 of 2, gekenmerkt doordat de meetinrichtingen (24, 25) als telkens met een op de spoorbaan (6) af rolbare meetwielas (19; 26) verbonden en met een als gespannen draadkoorden (21) van een richtbetrekkingssysteem (20) uitgevoerde referentiebasis (22) samenwerkende lineaire weg-resp. meetwaardegever (31) uitgevoerd zijn.

4. Machine volgens één der conclusies 1, 2 of 3, gekenmerkt doordat in de buurt van het spoorbaan-stabilisatie-aggregaat (12) opgestelde meetwaardegever (31) een electronisch filter voor het uitfilteren van storende schommelingen nageschakeld is.

5. Machine volgens één der conclusies 1-4/ géken-rnerkt doordat aan de referentiebasis resp. het richtbetrekkings-systeem (38) ten opzichte van de werkrichting van de machine (34) voorste eindgedeelte een laser-ontvanginrichting (41) en een op een onafhankelijk rijdbare voorwagen (42) opgestelde laserzender (43) toegevoegd zijn.

6. Machine volgens conclusie 1 of 5, gekenmerkt doordat de referentiebasis van het richtbetrekkingssysteem (46? 53) door het tegen buigstijve machineframe (44; 55) gevormd is.

7. Machine volgens conclusie 1 of 6, gekenmerkt doordat de meetinrichting (52) als met het machineframe (55) verbonden optisch electronische sensor (54) voor het vaststellen van de dwarsverschuivingsweg van de spoorbaan door optisch aftasten van een rail van de spoorbaan (57) respectievelijk een in vorm aansluitend met de rails verbonden referentie-object (56) uitgevoerd is.

8. Machine volgens conclusie 1 of 6, gekenmerkt doordat de meetinrichting (48) als telkens met een aan de spoorbaan afrolbare meetwielas (50) en aan het machineframe (44) verbonden en voor het meten van de dwars op de langsrichting van de machine verlopende dwarsverschuiving ten opzichte van de als referentiebasis dienende machineframe (44) aanwezige inductieve of capacitieve weg-aangever uitgevoerd is.

9. Machine volgens conclusie 1-8, gekenmerkt doordat elk van totaal twee in de langsrichting van de machine achter elkaar opgestelde spoorbaan-stabilisatie-aggregaten (12) met twee aan het machineframe (2) scharnierend bevestigde richtaandrij-vingen (29) verbonden is en de in de buurt van het stabilisatie-ag-gregaat (12) aanwezige meetinrichting (24) tussen de beide stabili-satie-aggregaten (12) opgesteld is.

10. Werkwijze voor het corrigeren van de zijdelingse ligging van een spoorbaan onder continue werkvoortbeweging van een spoorbaanbouwmachine/ waarbij de zijdelingse afwijking van de werkelijke ligging van de spoorbaan ten opzichte van de gewenste ligging door een richtbetrekkingssysteem continu gemeten wordt en de spoorbaan in afhankelijkheid van de aangegeven verschilwaarden in de gewenste zijdelingse ligging gebracht wordt, gekenmerkt doordat de spoorbaan (6) in ongeveer horizontale, dwars op de langsrichting van de spoorbaan verlopende schommelingen gebracht wordt en in afhankelijkheid van de door het richtbetrekkingssysteem (20) en een hieraan toegevoegde meetinrichting (24) opgegeven ver-schilwaarden onder inwerking van dwars op de langsrichting van de spoorbaan verlopende richtkrachten in de gewenste zijdelingse ligging gebracht wordt.

11. Werkwijze volgens conclusie 10, gekenmerkt doordat de werkelijke ligging van de spoorbaan in een aan de cor-rectiebehandeling in tijd voor opgestelde meetrit van de machine (1) gemeten wordt en opgetekend wordt alsmede met behulp van een computer voor de spoorbaangeometrie daaruit de optimale gewenste spoorbaanligging berekend wordt en dat in een aansluitende werkrit de richtkrachten in afhankelijkheid van de berekende verschilwaar-den tussen gewenste en werkelijke ligging van de spoorbaan enerzijds en door de, door de meetinrichting (24) gemeten werkelijke verschuiving anderzijds automatisch gestuurd worden.