NL9002199A

NL9002199A - Inrichting voor het bedienen van het dakpaneel van een schuifdak of een schuif/hefdak van een motorvoertuig.

Info

Publication number: NL9002199A
Application number: NL9002199A
Authority: NL
Original assignee: Vermeulen Hollandia Octrooien
Priority date: 1990-10-10
Filing date: 1990-10-10
Publication date: 1992-05-06
Also published as: DE69103370T2; DE69103370D1; EP0480523B1; US5204592A; EP0480523A1

Description

Inrichting voor het bedienen van het dakpaneel van een schuif-dak of een schuif/hefdak van een motorvoertuig

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het bedienen van het dakpaneel van een schuifdak of een schuif/hefdak, voorzien van een motor voor het aandrijven van het dakpaneel, een besturingseenheid voor het bekrachtigen van de motor en een instelorgaan voor het instellen van een gewenste positie van het dakpaneel.

Een dergelijke inrichting is bekend uit het Duitse Offenlegungsschrift 33 24 107. Bij deze bekende inrichting wordt een slipkoppeling tussen de motor en het dakpaneel toegepast om te voorkomen, dat het dakpaneel in de uiterste stand(en) mechanisch vastloopt. Een dergelijke slipkoppeling heeft het bezwaar, dat een relatief zware belasting van het aandrijfsysteem van het dakpaneel in deze uiterste stand(en) optreedt, terwijl de fabricagekosten worden verhoogd.

De uitvinding beoogt een vereenvoudigde inrichting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, waarbij zonder slipkoppeling een doeltreffende beveiliging tegen vastlopen in de uiterste stand(en) wordt bereikt.

Hiertoe heeft de inrichting volgens de uitvinding het kenmerk, dat bij in bedrijf stellen van de inrichting de besturingseenheid de motor bekrachtigt voor het verplaatsen van het dakpaneel naar een (elke) uiterste open stand, waarbij middelen zijn aangebracht voor het vastleggen van een bijbehorende eindpositie van het dakpaneel in een geheugen, waarbij de besturingseenheid tijdens bedrijf de verplaatsing van het dak paneel onder besturing van het instelorgaan begrenst met behulp van de in het geheugen vastgelegde eindpositie(s).

Op deze wijze wordt een doeltreffende beveiliging tegen mechanisch vastlopen in de uiterste open stand(en) bereikt, doordat de besturingseenheid bij het door de gebruiker kiezen van de maximale open stand met het instelorgaan de bekrachtiging van de motor beëindigt, juist voordat de uiterste stand van het dakpaneel wordt bereikt. Hiertoe is bij voorkeur voor de eindpositie(s) een juist voor de uiterste open stand(en) gelegen positie in het geheugen vastgelegd.

Hierdoor kan het aandrijfsysteem zonder slipkoppeling zijn uitgerust en treden geen ongewenste belastingen in het aandrijfsysteem op.

Het bereiken van de of elke uiterste open stand kan op verschillende manieren worden gedetecteerd. Bij voorkeur wordt dit volgens de uitvinding gerealiseerd, doordat een sensor voor het meten van de bewegingssnelheid van het dakpaneel is aangebracht, waarbij het bereiken van de uiterste open stand(en) door de besturingseenheid met behulp van de snel-heidssensor wordt gedetecteerd.

Volgens een gunstige uitvoeringsvorm van de uitvinding is een sensor voor het detecteren van de sluitstand van het dakpaneel aangebracht, waarbij de besturingseenheid na verplaatsen van het dakpaneel vanuit de uiterste open stand(en) naar de sluitstand de positie van het dakpaneel in de uiterste schuif- respectievelijk hefstand bepaalt uit het signaal van de snelheidssensor.

De uitvinding wordt hierna nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding sterk schematisch is weergegeven.

Fig. 1 is een sterk vereenvoudigd schema van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding.

Fig. 2 geeft sterk schematisch een schuif/hefdak weer, waarbij het dakpaneel zich in een open schuifstand bevindt .

Fig. 3 toont het schuif/hefdak uit fig. 2, waarbij het dakpaneel zich in de sluitstand bevindt.

Fig. 4 toont het schuif/hefdak uit fig. 2, waarbij het dakpaneel zich in een open hefstand bevindt.

In fig. 1 is het sterk vereenvoudigde blokschema weergegeven van een inrichting voor het bedienen van het dakpaneel 1 van een schuif/hefdak van een niet nader weergegeven voertuig, welk dakpaneel 1 in de fig. 2-4 in verschillende standen is afgeheeld. Het dakpaneel 1 kan worden aangedreven door een elektromotor 2 via een geschikte kabel 3.

Zoals in fig. 1 is weergegeven, is de motor 2 op de voedingsspanning aansluitbaar via wisselcontacten 4 en 5 van relais 6 en 7, zodat de motor 2 voor rotatie in tegengestelde richtingen op de voedingsbron kan worden aangesloten.

Bij rotatie in de ene draairichting vanuit de in fig. 3 afgeheelde sluitstand van het dakpaneel 1 wordt het dakpaneel open geschoven, terwijl bij rotatie in de andere richting van de motor 2 het dakpaneel door heffen wordt geopend. Voor het verplaatsen van het dakpaneel 1 uit een open stand naar de sluitstand volgens fig. 3 wordt de motor 3 in een aan de voor het bereiken van de betreffende open stand tegengestelde richting bekrachtigd, zodat de bekrachtiging voor het sluiten van het dakpaneel 1 vanuit de open geschoven stand volgens fig. 2 overeenkomt met de bekrachtiging van de motor 2 voor het door heffen openen vanuit de sluitstand. Omgekeerd komt het bekrachtigen van de motor 2 voor het sluiten van het dakpaneel 1 vanuit de open hefstand volgens fig. 4 overeen met de bekrachtiging van de motor 2 voor het open schuiven vanuit de sluitstand in fig. 3.

De in fig. 1 weergegeven inrichting is voorzien van een besturingseenheid 8, waarmee via geschikte transistors de relais 6, 7 kunnen worden bekrachtigd voor het bekrachtigen van de motor 2. Op de besturingseenheid 8 is een schakelaar 9 aangesloten, die als sensor voor het detecteren van de sluitstand van het dakpaneel 1 volgens fig. 3 dienst doet. Voorts is een met de hand bedienbare schakelaar 10 op de besturingseenheid 8 aangesloten, waarmee voor heffen of schuiven van het dakpaneel 1 kan worden gekozen. Door middel van een als potentiometer 11 uitgevoerd instelorgaan kan een gewenste positie van het dakpaneel 1 aan de besturingseenheid 8 worden geleverd.

De werking van de beschreven besturingseenheid is als volgt.

Aangenomen wordt dat het dakpaneel 1 zich in de sluitstand volgens fig. 3 bevindt. Deze stand wordt door de schakelaar 9 aan de besturingseenheid 8 gesignaleerd en door de besturingseenheid als beginstand vastgelegd in een geheugen 12. Wanneer met de keuzeschakelaar 10 bijvoorbeeld voor schuiven is gekozen en met het instelorgaan 11 een bepaalde gewenste stand wordt aangegeven, berekent de besturingseenheid 8 uit de met het instelorgaan 11 ingestelde waarde en de voorafbepaalde nominale bewegingssnelheid van het dakpaneel 1 de voor het bereiken van de gewenste positie benodigde bekrachtigings-tijd, gedurende welke de motor 2 moet worden bekrachtigd om het dakpaneel 1 vanuit de beginstand in deze gewenste positie te brengen. Vervolgens bekrachtigt de besturingseenheid het bijbehorende relais 6 of 7, waarna het dakpaneel gedurende de berekende bekrachtigingstijd wordt aangedreven door de motor 2. Na het verstrijken van deze tijd wordt de bekrachtiging beëindigd. De bereikte positie wordt in het geheugen 12 vastgelegd, zodat de besturingseenheid bij kiezen van een andere gewenste positie met het instelorgaan 11, uitgaande van deze nieuwe beginstand een bij deze nieuwe positie behorende bekrachtigingstijd kan berekenen.

Teneinde een compensatie te verschaffen voor afwijking van de werkelijke bewegingssnelheid ten opzichte van de voorafbepaalde bewegingssnelheid van het dakpaneel 1 is een snelheidssensor 13 aangebracht, die een met de snelheid van de motor 2 en daarmee van het dakpaneel 1 overeenkomend signaal aan de besturingseenheid 8 levert. Wanneer deze werkelijke snelheid afwijkt van de voorafbepaalde bewegingssnelheid, wordt de bekrachtigingstijd van de motor 2 voor deze afwijking gecorrigeerd.

Bovendien kan met behulp van deze snelheidssensor 13 op eenvoudige wijze een beveiliging op vastlopen van het dakpaneel 1 worden gerealiseerd. Wanneer de besturingseenheid 8 tijdens een bekrachtiging van de motor 2 vaststelt, dat de bewegingssnelheid van het dakpaneel beneden een voorafbepaalde minimumsnelheid komt, wordt de bekrachtiging van de motor 2 onmiddellijk beëindigd. Voorts beëindigt de besturingseenheid 8 de bekrachtiging van de motor 2, indien uit het signaal van de bewegingssensor 13 blijkt, dat een vertraging van het dakpaneel 1 optreedt, die een voorafbepaalde maximumwaarde overschrijdt. In beide gevallen bekrachtigt de besturingseenheid 8 vervolgens de motor 2 in omgekeerde richting, zodat het dakpaneel 1 over een geringe afstand wordt terugbewogen en in elk geval ongewenste spanningen in het aandrijfmechanisme zijn opgeheven. Het is als alternatief ook mogelijk de motor 2 in omgekeerde richting te bekrachtigen, totdat de uitgangspositie van het dakpaneel 1 weer is bereikt. Wanneer het dakpaneel 1 in de richting van de sluitstand volgens fig. 3 wordt bewogen, wordt de beveiliging op basis van de vertraging van het dakpaneel 1 uitgeschakeld op korte afstand van de sluitstand.

Op de besturingseenheid 8 is nog een schakelaar 14 aangesloten, waarmee de gebruiker een automatische sluitfunc-tie al dan niet actief kan maken. Bij ingeschakelde automatische sluitfunctie zorgt de besturingseenheid 8 bij uitschakelen van de ontsteking van het betreffende voertuig automatisch voor het naar de sluitstand verplaatsen van het dakpaneel 1.

De beschreven inrichting heeft het voordeel, dat de besturingseenheid door het ontbreken van gesloten regellussen relatief eenvoudig is uitgevoerd en geen speciale maatregelen voor het voorkomen van instabiliteiten door dergelijke regellussen nodig zijn.

Doordat geen positie-opnemer voor het dakpaneel 1 aanwezig is, is bij het installeren van de inrichting of bij een onderbreking van de voedingsspanning geen informatie voor de besturingseenheid 8 beschikbaar over de werkelijke positie van het dakpaneel 1. Bevindt het dakpaneel 1 zich bij het in bedrijf stellen van de inrichting in de sluitstand, dan signaleert de schakelaar 9 deze sluitstand aan de besturingseenheid 8, zodat deze de sluitstand als vaste beginstand in het geheugen 12 kan vastleggen. Blijkt uit het signaal van de schakelaar 9 echter, dat het dakpaneel zich niet in de sluitstand bevindt, dan is de positie van het dakpaneel 1 onbekend. In dit geval neemt de besturingseenheid 8 aan, dat het dakpaneel zich in een open hefstand bevindt. De besturingseenheid 8 bekrachtigt nu automatisch de motor 2 zodanig, dat het dakpaneel 1 vanuit de open hefstand naar de sluitstand wordt bewogen.

De besturingseenheid 8 start deze automatische bekrachtiging echter pas nadat één van de met de hand bedienbare bedienings-organen 10, 11, 14 door de gebruiker wordt bediend, teneinde onveilige situaties te vermijden. Zodra de schakelaar 9 aan de besturingseenheid 8 signaleert, dat de sluitstand is bereikt, beëindigt de besturingseenheid 8 de bekrachtiging van de motor 2 en wordt de sluitstand in het geheugen 12 vastgelegd.

Wanneer na het verstrijken van een voorafbepaalde bekrachtigingstijd, welke ongeveer overeenkomt met de voor het afleggen van het totale heftraject benodigde tijd, de besturingseenheid 8 vaststelt, dat de sluitstand nog niet is bereikt, bekrachtigt de besturingseenheid de motor 2 in omgekeerde richting, totdat de sluitstand alsnog is bereikt, hetgeen weer door de schakelaar 9 wordt gesignaleerd.

Het bekrachtigen in omgekeerde draairichting vindt ook plaats, indien de besturingseenheid 8 binnen de voorafbepaalde be-krachtigingstijd uit het signaal van de bewegingssensor 13 vaststelt, dat het dakpaneel 1 kennelijk op de uiterste open schuifstand is vastgelopen.

Nadat de besturingseenheid 8 de sluitstand als vaste beginpositie in het geheugen 12 heeft vastgelegd, is de inrichting gereed voor normaal gebruik.

Hoewel bij de beschreven procedure voor het vastleggen van de sluitstand de besturingseenheid 8 aanneemt, dat het dakpaneel 1 zich in een open hefstand bevindt, kan desgewenst de besturingseenheid 8 ook uitgaan van een open schuifstand. Uitgaan van een open hefstand heeft echter het voordeel, dat de bekrachtigingstijd die nodig is voor het bereiken van de sluitstand, korter is dan in geval van uitgaan van een open schuifstand.

De beschreven procedure voor het vastleggen van de sluitstand kan ook worden toegepast bij een met een positie-opnemer werkende inrichting voor het ijken van de bij de sluitstand behorende stand van de desbetreffende positie-opnemer.

Volgens de uitvinding is bij de beschreven inrichting de besturingseenheid 8 zodanig uitgevoerd, dat eindposities in hef- en schuifrichting worden vastgelegd in het geheugen 12, teneinde met behulp van deze eindposities mechanisch vastlopen van het dakpaneel 1 te verhinderen. Hierdoor wordt bereikt dat zonder met de hand uitvoeren van inregelwerkzaamheden de inrichting bij verschillende typen daken kan worden toegepast, waarbij bovendien altijd het volledige instelbereik van het instelorgaan 11 overeenkomt met het volledige bewegingstraject van het dakpaneel 1. Wanneer na in bedrijf stellen van de inrichting, de schakelaar 9 aangeeft dat het dakpaneel 1 zich in de sluitstand bevindt, wordt de motor 2 bekrachtigd voor het verplaatsen van het dakpaneel 1 vanuit de sluitstand. Deze bekrachtiging wordt gehandhaafd, totdat uit het signaal van de sensor 13 blijkt dat het dakpaneel 1 mechanisch is vastgelopen. Vervolgens bekrachtigt de besturingseenheid de motor 2 in omgekeerde richting, zodat het dakpaneel naar de sluitstand wordt bewogen, waarbij de bekrachtiging wordt beëindigd, zodra de sluitstand is bereikt. Zodra de sluitstand is bereikt, kan uit het signaal van de snelheidssensor 13 de uiterste positie van het dakpaneel 1 worden bepaald, waarbij als eindpositie voor het begrenzen van het bewegingstrajeet van het dakpaneel bij voorkeur een enkele millimeters voor deze uiterste positie gelegen waarde in het geheugen 12 wordt vastgelegd.

Hierna wordt de motor 2 bekrachtigd voor het verplaatsen van het dakpaneel in de hefrichting, totdat het dakpaneel ook in hefrichting mechanisch vastloopt, zoals uit het signaal van de snelheidssensor 13 blijkt. Op dat moment is ook de uiterste positie in de hefstand bekend en wordt op dezelfde wijze als voor de schuifrichting een eindpositie door de besturingseenheid 8 in het geheugen 12 vastgelegd. Tenslotte bekrachtigt de besturingseenheid 8 de motor 2 om het dakpaneel 1 in de sluitstand terug te brengen, waarna het inregelen van de inrichting is voltooid.

Aangezien het maximale traject, waarover het instel-orgaan 11 kan worden versteld bekend is, kan de besturingseenheid 8 door de beschreven inregelprocedure het volledige in-steltraject van het instelorgaan 11 over het volledige bewegingstra j eet van het dakpaneel 1 in hef- en schuifrichting verdelen, zonder dat een met de hand uit te voeren aanpassing van de inrichting aan het te bedienen type schuif- of schuif/ hefdak nodig is. De gebruiker heeft hierdoor altijd het volledige insteltrajeet van het instelorgaan 11 ter beschikking. Bovendien stopt de besturingseenheid 8 de bekrachtiging van de motor 2 altijd kort voordat het dakpaneel mechanisch in de uiterste stand vastloopt, zodat geen onnodige mechanische belasting van het aandrijfsysteem optreedt.

Opgemerkt wordt dat de beschreven procedure voor het vastleggen van de sluitstand als vaste beginstand en voor het vastleggen van de uiterste standen van het dakpaneel bij toepassing van een zogenaamd "niet-vluchtig" geheugen uitsluitend bij een eerste maal in bedrijf stellen behoeft plaats te vinden.

Voorts wordt opgemerkt dat de snelheidssensor 13 op verschillende manieren kan zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld met behulp van een Hall-element.

De uitvinding is niet beperkt tot het in het voorgaande beschreven uitvoeringsvoorbeeld, dat binnen het kader der uitvinding op verschillende manieren kan worden gevarieerd.

Het is bijvoorbeeld mogelijk de inrichting uit te rusten met een positie-opnemer, die een met de positie van het dakpaneel 1 overeenkomend signaal aan de besturingseenheid 8 levert. In dat geval is bij het bereiken van de uiterste schuif- respectievelijk hefstand de betreffende positie onmiddellijk bekend.

Claims

1. Inrichting voor het bedienen van het dakpaneel van een schuifdak of een schuif/hefdak, voorzien van een motor voor het aandrijven van het dakpaneel, een besturingseenheid voor het bekrachtigen van de motor en een instelorgaan voor het instellen van een gewenste positie van het dakpaneel, met het kenmerk, dat bij in bedrijf stellen van de inrichting de besturingseenheid de motor bekrachtigt voor het verplaatsen van het dakpaneel naar een (elke) uiterste open stand, waarbij middelen zijn aangebracht voor het vastleggen van een bijbehorende eindpositie van het dakpaneel in een geheugen, waarbij de besturingseenheid tijdens bedrijf de verplaatsing van het dakpaneel onder besturing van het instelorgaan begrenst met behulp van de in het geheugen vastgelegde eindpositie(s).

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een sensor voor het meten van de bewegingssnelheid van het dakpaneel is aangebracht, waarbij het bereiken van de uiterste open stand(en) door de besturingseenheid met behulp van de snelheidssensor wordt gedetecteerd.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat een sensor voor het detecteren van de sluitstand van het dakpaneel is aangebracht, waarbij de besturingseenheid na verplaatsen van het dakpaneel vanuit de uiterste open stand(en) naar de sluitstand de positie van het dakpaneel in de uiterste schuif- respectievelijk hefstand bepaalt uit het signaal van de snelheidssensor.

4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat de besturingseenheid tijdens een bekrachtiging van de motor de bekrachtiging beëindigt, wanneer de bewegingssnelheid beneden een voorafbepaalde minimumsnelheid komt en/of een vertraging van het dakpaneel optreedt, die een voorafbepaalde maximumwaarde overschrij dt.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de besturingseenheid tijdens een bekrachtiging van de motor voor het in de sluitstand brengen van het dakpaneel de bekrachtiging handhaaft tot het dakpaneel zich in de sluitstand bevindt, zodra het dakpaneel zich binnen een vooraf-bepaalde afstand van de sluitstand bevindt.

6. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de besturingseenheid na beëindigen van de bekrachtiging de motor gedurende korte tijd in omgekeerde draairichting bekrachtigt .

7. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de besturingseenheid na beëindigen van de bekrachtiging de motor in omgekeerde draairichting bekrachtigt, totdat het dak-paneel zich in de uitgangsstand bevindt.

8. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bekrachtigingseenheid na in bedrijf stellen van de inrichting de motor pas bekrachtigt voor het verplaatsen van het dakpaneel naar de (elke) uiterste stand, nadat een instelorgaan wordt bediend.