NL9002193A - Werkwijze en inrichting voor het verwerken van afval. - Google Patents

Description

Werkwi~ï ze en inrichting voor het verwerken van afval

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en een inrichting voor het verwerken van afval.

Het met deze werkwijze en inrichting te verwerken afval omvat verpakkingsmaterialen, zoals metalen, kunststoffen, glas en keramische materialen, produktresten die oorspronkelijk verpakt waren in de hiervoor genoemde verpakkingsmaterialen, hierna genoemd produktresten, die een vaste, vloeibare of hoogvisceuze consistentie kunnen bezitten, zoals verf, inkt, lijm, kit, olie, hoogvisceuze organische produkten, en verder organische en waterige vloeistoffen, en tenslotte diversen, waaronder materialen die bijvoorbeeld afkomstig zijn van het verpakkingsmateriaal of de produktresten, waaronder kunststoffen, hout, vezels, textiel, metaal, zowel ferro als non-ferro.

De uitvinding heeft ten doel een werkwijze en een inrichting te verschaffen waarmee zoveel mogelijk opnieuw te gebruiken en eventueel waardevolle fracties kunnen worden afgescheiden uit het afval, opdat de hoeveelheid te storten of naar een verbranding af te voeren afval kan worden beperkt, dan wel daarvoor beter geschikt wordt gemaakt.

Bij het onderzoek dat uiteindelijk heeft geleid tot de onderhavige uitvinding is gebleken dat op relatief eenvoudige wijze een scheiding kan worden aangebracht tussen verpakkingsmateriaal en produktresten, waarbij afgescheiden metaal, glas en/of kunststof kan worden teruggevoerd naar de respectieve verwerkingsindustrie, eventueel na verdere zuivering.

Derhalve wordt de werkwijze volgens de uitvinding voor het verwerken van afval gekenmerkt doordat hij omvat de stappen voor het: i) shredderen van het afval; ii) afscheiden van vloeistof? iii) onderwerpen van het afgescheiden, vaste afval aan een koude-behandeling; en iv) afscheiden van produktresten.

De inrichting volgens de uitvinding voor het verwerken van afval wordt gekenmerkt doordat hij omvat: i) een shreddereenheid; ii) een eenheid voor het afscheiden van vloeistof van het geshredderde materiaal; iii) een koude-behandeleenheid voor het geshredderde materiaal ; en iv) een eenheid voor het afscheiden van produktresten.

Bij het onderzoek is namelijk gebleken dat door afkoeling van het geshredderde af val tot beneden de verglazingstemperatuur (Tg) van de produktrestfractie, deze nu vaste fractie zo broos is dat hij gemakkelijk verwijderbaar is van metaaloppervlakken onder invloed van bijvoorbeeld trillingen. Een zeer gemakkelijke scheiding tussen deze vrijgemaakte fractie en een metaalfractie kan worden uitgevoerd in geval van ferromagnetisch metaal, met behulp van een magneet.

De koude-behandeling wordt bij voorkeur uitgevoerd met behulp van een vloeibaar koude-middel, opdat een optimale warmte-overdracht van het afval naar het koude-middel kan plaatsvinden. Bij voorkeur bestaat het koude-middel uit vloeibare stikstof, dat na zijn functie te hebben uitgevoerd als gas kan worden afgevoerd. Andere geschikte koude-middelen omvatten vast C02, of een mengsel van aceton en vast C02.

Bij voorkeur wordt het met koude-middel behandelde materiaal getrild met een impactor, zoals een van slaglijsten voorziene molen, zoals een zogenaamde prallmolen, aangezien gebleken is dat door trillingen hechtende produktresten thans vrijkomen van metaal, blik, keramiek en kunststof. Gebleken is verder dat verf-, kit- en eventueel lijmdeeltjes door onder andere het lostrillen een regelmatige grootte bezitten, bijvoorbeeld in een deeltjesgroottebereik van 1-2 cm, terwijl blik, keramiek en kunststof een onregelmatige vorm bezitten. Deze onregelmatigheid is vooral afhankelijk van de aard van de materialen.

Tenslotte is het mogelijk om de kunststoffractie in verschillende typen kunststoffen te scheiden door een scheiding naar dichtheid op de gemalen deeltjes uit te voeren.

Genoemde en andere kenmerken van de werkwijze en inrichting volgens de uitvinding voor het verwerken van afval zullen hierna verduidelijkt worden aan de hand van de beschrijving van een niet-limitatief uitvoeringsvoorbeeld, waarbij wordt verwezen naar de bijgevoegde tekening, waarin figuur 1 een schematisch weergegeven stroomdiagram van een verwerkingsinrichting volgens de uitvinding is.

Figuur 1 toont een inrichting 1 volgens de uitvinding voor het verwerken van afval 2. Dit afval 2 omvat metaal, zoals verfblikken van staal en tin, verfresten, zoals verfkoeken, pigmenten, inkten en kleurstoffen, oplosmiddelen, zoals water en koolwaterstoffen, kunststoffen, zoals kunststof verfemmers en compound, hoogvisceuze organische stoffen, zoals oliën, lijm en kit, en diversen, waaronder verfkwasten, verfrollers en doek. Beoogd wordt zoveel mogelijk vloeistof, metaal, kunststof, hout en textiel van de verf-, kit- en lijmresten af te scheiden.

Het af val 2 kan via een transportband 3 voor handgesorteerd afval of via een transportband 4 voor vaten 5 via bedienbare sluizen 6-8 worden toegevoerd aan de toevoertrechter 9 van een shreddereenheid 10.

De toevoertrechter 9 is voorzien van een explosieluik 11 teneinde druk af te laten in geval van een ongewenste explosie. Verder is de toevoertrechter 9 voorzien van een wegklapbare wand 12 teneinde niet te shredderen materiaal af te voeren naar een houder 13. Het shredderorgaan 14, dat bestaat uit tegen elkaar in draaiende messen 15,16 is verwijderbaar aangebracht.

Het geshredderde materiaal wordt via een afvoerkanaal 17 toegevoerd naar een scheidingseenheid 18, waarin vloeistof 19 van het geshredderde materiaal 20 wordt afgescheiden.

De scheidingseenheid 18 omvat een met speling in een wormhuis 21 opgenomen, bovenwaarts hellende worm 22.

Het geshredderde materiaal 20, dat indien gewenst nogmaals wordt geshredderd met een tweede shredderorgaan 23, wordt via het kanaal 24 toegevoerd naar een transporteur 25, vanwaar het materiaal wordt toegevoerd naar een koude-behandeleenheid 26.

De koude-behandeleenheid omvat een stroomafwaarts naar beneden toe hellende, roterende trommel 27 die is voorzien van niet getoonde mengorganen. Via een leiding 28 wordt vloeibaar koude-middel, in dit geval vloeibare stikstof, aan de trommel 27 toegevoegd. Het koude-middel wordt in tegenstroom aan het af te koelen, geshredderde materiaal geleid en wordt tenslotte via een afzuigkanaal 29 afgevoerd. Het afzuigkanaal 29 is voorzien van een klep 30, teneinde in noodsituaties geshredderd materiaal af te kunnen voeren naar een houder 31.

In de roterende trommel 27 wordt het geshredderde materiaal afgekoeld tot beneden de verglazingstemperatuur van de in het afval aanwezige verfresten.

Het koude, geshredderde materiaal wordt in een impactor 32 getrild en vandaaruit gelost op een transportband 33. De transportband 33 voert het nog steeds koude, geshredderde materiaal langs een van een trilgoot voorziene magneet 34 die ferromagnetisch materiaal aantrekt en nadien deponeert op een transportband 35 voor afgescheiden, ferromagnetisch materiaal. Uiteindelijk geraakt het ferromagnetische materiaal via de transportbanden 36 en 37 in een houder 38 voor staal of een houder 39 voor blik.

Het nog steeds koude, verbrijzelde, niet-metalen materiaal valt via de leiding 40 op een trilzeef 41 met een zeefmaat van ongeveer 1-2 cm.

Verf-, lijm en/of kitresten, nog steeds gekoeld tot beneden de verglazingstemperatuur, passeren de zeef en worden via de transportbanden 42,43 en 44 afgevoerd naar verfafvalputten 45 en 46.

Op de trilzeef 41 blijft achter hout, textiel en kunststof. In een eenheid 47 kan uitgezeefde kunststof verder gemalen worden en naar dichtheid geclassificeerd. Eventueel aanwezig non-ferromagnetisch materiaal kan door een scheiding op dichtheid, zoals water dompelen, worden afgescheiden.

De vloeistof 19, afgescheiden in de scheidingseenheid 18, wordt toegevoerd aan opslagtanks 48,49 en wordt nadien, eventueel na opmenging met niet-destilleerbare verdunnings- vloeistof uit een vat 50, toegevoerd aan afvoertanks 51 en 52. Vandaar kan de vloeistof, eventueel na instelling van de viscositeit en aanpassing van de deeltjesgrootte met een maaleenheid 53, worden afgevoerd naar een verbrandingsinstallatie. Eventueel is het mogelijk om met behulp van de afgevoerde afgescheiden vloeistof verf en olie uit de afvalputten 45 en 46 na te behandelen en terug te voeren naar de verfindustrie.

Door middel van de inrichting 1 volgens de uitvinding is het afval 2 gescheiden in een vloeistoffractie 19, een metaalfractie, een verf-, lijm en/of kitfractie en een restfractie, die eventueel verder is op te delen in verschillende kunststoffracties, een houtfractie en een textielfractie.

Claims (13)

1. Werkwijze voor het verwerken van afval, omvattende de stappen voor het: i) shredderen van het afval; ii) afscheiden van vloeistof? iii) onderwerpen van het afgescheiden, vaste afval aan een koude-behandeling; en iv) afscheiden van produktresten.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarin de koude-behandeling wordt uitgevoerd met een vloeibaar koude-middel.

3. Werkwijze volgens conclusie 2, waarin het koude-middel vloeibare stikstof is.

4. Werkwijze volgens conclusie 1-3, waarin het met koude-middel behandelde materiaal wordt getrild.

5. Werkwijze volgens conclusie 4, waarin uit het verbrijzelde materiaal een verffractie en een kunststof-fractie worden afgescheiden.

6. Werkwijze volgens conclusie 5, waarin het afscheiden wordt uitgevoerd door middel van zeven.

7. Werkwijze volgens conclusie 1-6, waarin een kunst-stoffractie wordt gemalen en het gemalen kunststofmateriaal wordt gescheiden op dichtheid.

8. Inrichting voor het verwerken van afval, omvattende: i) een shreddereenheid; ii) een eenheid voor het afscheiden van vloeistof van het geshredderde materiaal; iii) een koude-behandeleenheid voor het geshredderde materiaal; en iv) een eenheid voor het afscheiden van produktresten.

9. Inrichting volgens conclusie 8, waarin de koude-behandeleenheid een roterende trommel omvat.

10. Werkwijze volgens conclusie 8 of 9, waarin de koude-behandeleenheid is voorzien van een inlaat voor vloeibaar koude-middel.

11. Inrichting volgens conclusie 8-10, waarin op de koude-behandeleenheid een impactor aansluit.

12. Inrichting volgens conclusie 11, waarin een afgescheiden verf, lijm, kit en kunststof bevattende fractie wordt toegevoerd aan een zeefeenheid.

13. Inrichting volgens conclusie 12, waarin de zeefmaat van de zeefeenheid ongeveer 1-2 cm bedraagt.