NL9001873A - Grondbewerkingsmachine. - Google Patents
Grondbewerkingsmachine. Download PDFInfo
- Publication number
- NL9001873A NL9001873A NL9001873A NL9001873A NL9001873A NL 9001873 A NL9001873 A NL 9001873A NL 9001873 A NL9001873 A NL 9001873A NL 9001873 A NL9001873 A NL 9001873A NL 9001873 A NL9001873 A NL 9001873A
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- frame
- machine according
- soil cultivation
- cultivation machine
- soil
- Prior art date
Links
Classifications
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01B—SOIL WORKING IN AGRICULTURE OR FORESTRY; PARTS, DETAILS, OR ACCESSORIES OF AGRICULTURAL MACHINES OR IMPLEMENTS, IN GENERAL
- A01B49/00—Combined machines
- A01B49/04—Combinations of soil-working tools with non-soil-working tools, e.g. planting tools
- A01B49/06—Combinations of soil-working tools with non-soil-working tools, e.g. planting tools for sowing or fertilising
- A01B49/065—Combinations of soil-working tools with non-soil-working tools, e.g. planting tools for sowing or fertilising the soil-working tools being actively driven
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01B—SOIL WORKING IN AGRICULTURE OR FORESTRY; PARTS, DETAILS, OR ACCESSORIES OF AGRICULTURAL MACHINES OR IMPLEMENTS, IN GENERAL
- A01B49/00—Combined machines
- A01B49/02—Combined machines with two or more soil-working tools of different kind
- A01B49/022—Combined machines with two or more soil-working tools of different kind at least one tool being actively driven
- A01B49/025—Combined machines with two or more soil-working tools of different kind at least one tool being actively driven about a substantially vertical axis
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01B—SOIL WORKING IN AGRICULTURE OR FORESTRY; PARTS, DETAILS, OR ACCESSORIES OF AGRICULTURAL MACHINES OR IMPLEMENTS, IN GENERAL
- A01B73/00—Means or arrangements to facilitate transportation of agricultural machines or implements, e.g. folding frames to reduce overall width
- A01B73/02—Folding frames
- A01B73/04—Folding frames foldable about a horizontal axis
- A01B73/042—Folding frames foldable about a horizontal axis specially adapted for actively driven implements
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01C—PLANTING; SOWING; FERTILISING
- A01C7/00—Sowing
- A01C7/20—Parts of seeders for conducting and depositing seed
- A01C7/208—Chassis; Coupling means to a tractor or the like; Lifting means; Side markers
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01C—PLANTING; SOWING; FERTILISING
- A01C7/00—Sowing
- A01C7/08—Broadcast seeders; Seeders depositing seeds in rows
- A01C7/081—Seeders depositing seeds in rows using pneumatic means
- A01C7/084—Pneumatic distribution heads for seeders
Landscapes
- Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
- Soil Sciences (AREA)
- Environmental Sciences (AREA)
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Mechanical Engineering (AREA)
- Soil Working Implements (AREA)
- Agricultural Machines (AREA)
Description
GRONDBEWERKINGSMACHINE
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een grondbewerkingsmachine met een gestel en gesteldelen die zijn voorzien van grondbewerkingsorganen, alsmede een draag constructie welke enerzijds is gekoppeld met het gestel en anderzijds met de gesteldelen.
Dergelijke machines zijn bekend. Met name bij zeer brede uitvoeringen hiervan kan het gewicht van de machine zodanig groot zijn dat de machine in geheven toestand het de machine heffend voertuig moeilijk bestuurbaar kan maken. Dit euvel kan worden opgelost door de gesteldelen zo dicht mogelijk tegen het gestel aan te construeren. Hierbij is het, overeenkomstig de uitvinding, om constructieve redenen gunstig dat één van de aangrijppunten van de draagconstructie aan een gesteldeel zich, ten opzichte van de bewegingsrichting van de machine, achter het overdwars gelegen midden van dit gesteldeel bevindt.
De uitvinding zal nu nader worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekening.
Figuur 1 is een bovenaanzicht van een aan de trekker gekoppelde grondbewerkingsmachine, in dit geval een rotorkopeg, welke geschikt is voor het aankoppelen van een zaaiinrichting;
Figuur 2 is een zijaanzicht van de grondbewerkingsmachine volgens de pijl II in figuur 1;
Figuur 3 is een dwarsdoorsnede van een deel van de grondbewerkingsmachine volgens de lijn III-III in figuur 1;
Figuur 4 is een dwarsdoorsnede van een deel van de grondbewerkingsmachine volgens de lijn IV-IV in figuur 1;
Figuur 5 is een bovenaanzicht van een deel van de linkerhelft van de machine;
Figuur 6 is een zijaanzicht van de grondbewerkingsmachine volgens figuur 1 met daaraan een zaaiinrichting gekoppeld;
Figuur 7 is een bovenaanzicht van een deel van de linkerhelft van de machine zoals deze in zijaanzicht in figuur 6 is afgeheeld;
Figuur 8 is een schematisch bovenaanzicht van de grondbewerkingsmachine met zaaiinrichting, gekoppeld aan een trekker.
Overeenkomstige delen in de figuren zijn met gelijke verwijzingscijfers aangegeven.
De uitvinding is geenszins beperkt tot de hier afgeheelde en beschreven uitvoeringsvormen; deze dienen slechts ter illustratie van de uitvindingsgedachte.
De in de figuren weergegeven inrichting betreft een grondbewerkingsmachine, in het bijzonder een machine voor de bereiding van een zaaibed. De machine omvat een gestel 1 dat op bekende wijze is voorzien van bevestigingsdelen voor de aankoppeling aan de driepuntshefinrichting van een trekker en dat zich dwars op de rijrichting van de trekker uitstrekt. Aan het gestel 1 bevinden zich twee gesteldelen 2 die zijn voorzien van motorisch aandrijfbare, om een verticale as draaibare rotoren 3 voor het bewerken van de grond. Aan elk der gesteldelen 2 is aan de achterzijde een rol 4 bevestigd. Verder kan aan beide gesteldelen 2 een zaaiinrichting 5 zijn gekoppeld (figuur 6), welke zich achter de rol 4 althans nagenoeg parallel aan het gestel 1 en de gesteldelen 2 uitstrekt.
Zowel de gesteldelen 2, als de rollen 4 en de zaaiinrichting 5 hebben elk een werkbreedte van 3 m. Het gestel 1 heeft door omvang en gewicht van de bovengenoemde combinatie een zware en verstevigde uitvoering. Het gestel 1 is bokvormig en omvat een vierkante onderste gestelbalk 6 en een zich nagenoeg parallel aan de onderste balk 6 uitstrekkende bovenste ronde gestelbalk 7, welke met de onderste balk 6 is verbonden door twee vierkante stijlen 8. De bovenste gestelbalk 7 heeft een horizontaal verlopend recht middenstuk 7a en twee aan weerszijden schuin naar beneden aflopende rechte eindstukken 7b welke aan hun uiteinden tegen de onderste gestelbalk 6 zijn gelast. Het horizontale deel van de bovenste gestelbalk 7 strekt zich vanuit het midden 9 van de gestelbalk 7 ten minste uit over een kwart van de breedte van een gesteldeel 2. Aan weerszijden van het midden 9 van het gestel 1 zijn op enige afstand van elkaar twee parallello-gramdeelconstructies 11 aangebracht, welke tezamen in de hiernavolgende parallellogramconstructie worden genoemd. Via deze parallellogramdeelconstructies zijn de desbetreffende gesteldelen 2 met het gestel 1 verbonden. Deze constructie leidt ertoe dat een gesteldeel 2 bij een hoogtebeweging ten opzichte van het gestel 1 rechtstandig blijft. Elke paral-lellogramdeelconstructie 11 omvat twee paar armen 12 die boven elkaar zijn gelegen en die enerzijds scharnierend aan een op de bovenzijde van een gesteldeel 2 bevestigde, parallel aan de hartlijn 9 verlopende en opwaarts gerichte, als bevestigingsplaat uitgevoerd steunelement 13 zijn aangebracht en die anderzijds, scharnierend zijn aangebracht in twee boven elkaar gelegen bevestigingspunten 14a en 14b, aan een bevestigingsplaat 15 die aan de onderste gestelbalk 6 is gefixeerd. Van elk paar zijn de respectieve armen 12 steeds aan weerszijden van de genoemde bevestigingsplaten ofwel steunelementen 13, 15 aangebracht. De scharnierpunten 16a, 16b, die met een gesteldeel zijn verbonden, bevinden zich, gezien in zijaanzicht, achter het midden 20 van het desbetreffende gesteldeel. De parallellogramdeel constructie is verder zodanig dat de bovenste arm 12a ten opzichte van de onderste arm 12b verschoven is in de rijrichting. Van de twee scharnierpunten 17a, 17b, die zijn verbonden met de onderste gestelbalk, bevindt het onderste scharnierpunt 17b zich achter en ter hoogte van de onderste gestelbalk 6, terwijl het bovenste scharnierpunt 17a zich in de ruimte recht boven de onderste gestelbalk 6 bevindt. De scharnierpunten van de parallellogramdeelconstructies, die zich aan de uiterste zijden van de onderste gestelbalk 6 bevinden, zijn aangebracht in een bevestigingsplaat 15a die het kopse eind van de gestelbalk afdekt. De parallellogramdeelconstructies aan de binnenzijde van het gestel zijn bevestigd aan een plaat 15b waarin een passende uitsparing is aangebracht voor een fixatie om de onderste gestelbalk 6.
De opwaarts gerichte platen 13 waarmee de parallellogramdeelconstructies aan een gesteldeel zijn bevestigd.
hebben aan de achterzijde boven het onderste scharnierpunt 14a een uitsparing 21 die zodanig groot is dat een voor de aandrijving van de grondbewerkingsorganen 3 van het gestel-deel 2 benodigde koppelingsas 22 zich hierin kan uitstrekken en waarin deze zich vanaf een hoogte even boven het onderste scharnierpunt 14b vrij en ongehinderd door obstakels naar boven kan bewegen. In de bewegingsrichting A gezien, is de afmeting van de uitsparing 22 zodanig dat de genoemde koppelingsas met een diameter van ruim 10 cm zich boven het gesteldeel 2 kan bevinden. De uitsparing 21 maakt het mogelijk dat de koppelingsas 22 in bovenwaartse richting vrij kan bewegen.
Behalve de parallellogramdeelconstructie omvat de verbinding van de gesteldelen 2 met het gestel 1 een hef-inrichting 24 welke wordt gedreven met behulp van een bedie-ningscilinder 25. Met behulp van deze hefinrichting 24 kan een gesteldeel 2 ten opzichte van het gestel 1 in hoogte-richting worden bewogen. De bedieningscilinder 25 is scharnierend bevestigd tussen twee lippen 26 die aan het horizontale deel 7a van de bovenste gestelbalk 7 zijn gelast. Aan beide zijden van het midden 9 van het gestel 1 bevindt zich op een afstand van bijna 1/3 van de lengte van een gesteldeel een cilinder 25. De hefinrichting 24 omvat verder een hef-boommechanisme 27 met een hefboom 28 en een pijp 29, die scharnierbaar is gelegen in een passende ronde uitsparing in opwaarts en evenwijdig aan de middellijn van de machine gerichte legeringsplaten 30. Deze laatste zijn op afstand van elkaar aan de onderste balk van het gestel 1 bevestigd. De hefboom 28 is met een deel aan een, ten opzichte van de bewegingsrichting, voorste hefboomarm 28a scharnierend verbonden met de stang 31 van de hefcilinder 25. De cilinder 25 is in dit uitvoeringsvoorbeeld als hydraulische cilinder uitgevoerd; deze kan ook pneumatisch of electromechanisch zijn uitgevoerd. De zich aan de achterste zijde van het scharnierpunt 32 bevindende hefboomarm 28b is door een ketting 33 verbonden met het gesteldeel. De ketting 33 is met het gesteldeel 2 verbonden via een opwaarts en evenwijdig aan de hartlijn 9 gerichte hefplaat 35, die boven nagenoeg geheel het gesteldeel 2 is aangebracht. De ketting 33 grijpt met behulp van een door een schroefpen afsluitbaar U-stuk, een zogenaamde harpsluiting, aan in de nabijheid van het overdwars gelegen midden 20 van het gesteldeel 2. De door de cilinder 25 veroorzaakte beweging van de hefboom 28 wordt via een verlenging van de pijp 29, waarmee de hefboom scharnierend is gelegerd, overgebracht naar het meer buitenwaarts gelegen soortgelijke scharnierpunt van het hefboommechanisme 27. Aan de buitenwaarts gelegen zijde van dit scharnierpunt is in een gelijke stand slechts een hefboomdeel 28b aan de pijp gefixeerd. Dit hefboomdeel 28b is op gelijke wijze als hiervoor beschreven verbonden met het gesteldeel, zodat een gesteldeel 2 tijdens het heffen telkens in twee op afstand van elkaar gelegen punten wordt aangegrepen. Op beide scharnierpunten 32 is de pijp in de legering 30 geborgd door een borgplaat 36 met eveneens een passende ronde uitsparing, welke over de pijp heen tegen de legeringsplaat 30 is bevestigd. De buitenste hefboomarm 28b bevindt zich op ruim 1/3 van de breedte van een gesteldeel vanaf het buitenste uiteinde van een gesteldeel. De hefboomconstructie 27 als geheel bevindt zich tussen de armen van de twee parallello-gramdeelconstructies 11 waarmee de gesteldelen aan het gestel 1 zijn verbonden. De hefinrichting 24 maakt het mogelijk dat de hoogtebeweging van een gesteldeel ten opzichte van het gestel ongeveer 24 cm bedraagt. De beweging van een gesteldeel wordt hierbij aan de bovenzijde beperkt doordat de bovenkant van het gesteldeel in aanraking komt met de steun-plaat 15a, 15b waarmee de armen 12a, 12b aan de onderste gestelbalk 6 zijn bevestigd. In benedenwaartse richting wordt de beweging van een gesteldeel 2 beperkt doordat de bovenste parallellogramarmen 12a in aanraking komen met een aanslag 37 die is aangebracht op de achterzijde van de steunplaat 15b.
Elk van de gesteldelen 2, welke in eikaars verlengde zijn gelegen, ondersteunt althans nagenoeg verticale assen 40 van bewerkingsorganen 3, welke assen op gelijke afstand van bij voorkeur 25 cm van elkaar zijn gelegen. Elk bewerkingsorgaan 3 omvat een althans nagenoeg horizontale drager 41 die op het onder uit een gesteldeel 2 stekende einde van een as 40 is aangebracht en die aan de einden is voorzien van zich naar beneden uitstrekkende bewerkingsele-menten 42 bij voorkeur in de vorm van tanden. De einden van elk van de respectieve gesteldelen 2, welke een hol profiel hebben, zijn afgesloten door middel van opwaarts gerichte kopeindeplaten 44 die zich althans nagenoeg evenwijdig uitstrekken aan een verticaal vlak in de voortbewegingsrichting A van de machine. Deze platen 44 strekken zich boven en achter het gesteldeel buiten het profiel hiervan uit. Aan de bovenzijde loopt de plaatrand van ongeveer 7 cm boven de voorkant van het gesteldeel 2 naar achteren schuin omhoog tot ongeveer 12 cm boven de achterzijde van het gesteldeel. Aan de achterzijde steekt de plaat 44 ongeveer 12 cm buiten het profiel, gemeten vanaf de bovenrand van het gesteldeel 2. In de buurt van de achterste rand van het gesteldeel 2 is tegen de kopeindeplaat 44 aan de buitenkant een parallelle plaat 45 aangebracht, welke zich volgens dezelfde afmetingen van het zich naar achteren uitstrekkende kopeindeplaatdeel, evenwijdig maar op enige afstand van de kopeindeplaat 44 uitstrekt. Aan de boven- en onderzijde is dit parallelle 45 plaatdeel door middel van een rechthoekig omgebogen lasstuk 46 met een lengte van ongeveer 5 cm tegen de kopeindeplaat 44 gelast. Beide platen 44, 45 zijn aan de achterzijde voorzien van twee rijen gaten 47 welke zodanig zijn aangebracht dat een passende pen 48, die door beide platen heen gestoken wordt, zich horizontaal en dwars op de bewegingsrichting A van de machine kan bevinden. De rijen bevinden zich ten opzichte van de hartlijn van een as 49, welke aan de voorkant bovenin de kopeindeplaat 44 is aangebracht, op een omtreksdeel van twee denkbeeldige cirkels met een diameter van respectievelijk ongeveer 45½ cm en ongeveer 48 cm. De gaten in de rijen 47 zijn op regelmatige hartafstand van ongeveer 1½ cm van elkaar aangebracht. De gatenrijen 47 zijn versprongen ten opzichte van elkaar en beginnen beide nabij de bovenrand van de platen 44, 45. De achterste rij bevat in dit uitvoeringsvoorbeeld acht gaten, terwijl de hiervoor gelegen rij zeven gaten heeft. Elk van de kopeindeplaten 44 van een gesteldeel 2 is aan de bovenkant nabij de voorzijde voorzien van een zich dwars op de voortbewegingsrichting A uitstrekkende as, één en ander zodanig dat de assen in eikaars verlengde zijn gelegen. Om elke as 49 is een rolarm 51, die zich langs de buitenzijde van de plaat naar achteren uitstrekt, vrij zwenkbaar. Elke rolarm 51 heeft een gedeelte 52 dat zich vanaf de bout onder een scherpe hoek met een horizontale lijn door de bout, ruim minder dan 45°, schuin naar onder en naar achteren uitstrekt en via een schuin naar boven en naar achteren gericht tussenstuk 53 overgaat in een zich althans nagenoeg in horizontale richting uitstrekkend gedeelte 54. Het genoemde tussenstuk 53 bevindt zich achter en in de onmiddellijke nabijheid van de laatste gatenrij en heeft een lengte van bijna 10 cm. De combinatie van de kopeindeplaat 44 en de parallelplaat 45 zorgt ervoor dat de beweging van de rolarmen in een verticaal vlak geleid wordt en dat de beweging van de armen 51 beperkt blijft tot een verticale rotatie om de genoemde as 49. Zowel aan de boven- als aan de onderzijde wordt de rotatie beperkt door de omgebogen delen 46 van de parallelplaat 45 waarmee de laatste aan de kopeindeplaat is gefixeerd.
In het horizontale eindstuk 54 van de arm 51 zijn boven elkaar twee horizontale rijen 56 met vijf gaten aangebracht. Met behulp hiervan is aan de armen een haakvormige plaat 57 bevestigd, die met behulp van genoemde gatenrijen 56 op verschillende afstanden van een gesteldeel vastzetbaar is. De haakvormige plaat 57 omvat twee benen 57a, 57b waarvan de onderste (57b) schuin naar achter, maar overwegend naar beneden is gericht en waarvan de bovenste (57a) naar beneden, maar overwegend naar achter is gericht. Tussen de onderste benen 57b van de haakvormige plaat 57 is vrij draaibaar de rol 4 aangebracht door middel van assen 58, die in leger-huizen zijn ondersteund. De rol 4 bij dit uitvoeringsvoor-beeld is uitgevoerd als een pakkerrol, welke een cilindervormig deel 61 omvat dat aan de buitenomtrek is voorzien van op gelijke afstand van elkaar gelegen, in kransen aangebrachte plaatvormige tanden 62. Tussen de respectieve kransen tanden 62 zijn afstrijkorganen 63 gelegen. De afstrijkorganen 63 bevinden zich elk aan een ondereinde van een zich schuin naar boven en naar achteren uitstrekkende arm 64. De armen zijn gezamenlijk bevestigd aan een drager 65, welke zich althans nagenoeg evenwijdig aan de draaiingsas van de rol 4 uitstrekt. Deze drager 65 is aangebracht nabij het uiteinde van het bovenste been 57a van de haakvormige platen.
Op elk gesteldeel 2 is door een verstelbare, maar starre draagconstructie een draagbalk 68 voor de zaai-inrichting 5 aangebracht. Deze strekt zich dwars op de voortbewegingsrichting A over de gehele werkbreedte van een gesteldeel uit. Op de buitenste helft van de draagbalken 68 is, opwaarts gericht, een vierkante standbalk 69 vastgezet. Aan het bovenste uiteinde hiervan zijn klemmiddelen 70 aanwezig, waarmee een verdeelmechanisme 71 ondersteund kan worden. De draagbalk 68 is althans nagenoeg evenwijdig gelegen aan een gesteldeel 2. Op de draagbalk 68 zijn naast elkaar zaaipijpen 73 bevestigd, die aan het ondereinde zijn voorzien van zaaischoenen 74. De zaaischoenen 74 zijn, dwars op de voortbewegingsrichting A van de machine gezien, versprongen ten opzichte van elkaar opgesteld en aan de achterzijde voorzien van verende tanden 75. Elk van de zaaipijpen 73 is door middel van een flexibele slang 76 verbonden met het verdeelmechanisme 71 van een pneumatische zaai-machine 78 (figuur 8). De verdeelmechanismen 71 zijn elk door middel van een flexibele toevoerbuis 79 aangesloten op een stijve buis 80 die langs de bestuurdersplaats van de trekker is gefixeerd. De stijve buis 80 is aan de voorzijde van de trekker door een ander flexibel buisdeel 81 verbonden met een ventilator (niet zichtbaar) en een reservoir 82. Het reservoir 82 en de ventilator zijn aangebracht op een gestel dat aan de hefinrichting aan de voorzijde van de trekker is aangebracht. Dit vaste gestel kan tijdens bedrijf zijn ondersteund door een rol, die zich dwars op de voortbewegingsrichting A uitstrekt en die kan zijn uitgevoerd als pakker-rol. De ventilator kan worden aangedreven vanaf de aftakas aan de voorzijde van de trekker, terwijl een toevoermechanis-me voor de toevoer van zaaigoed uit het reservoir met behulp van een over de grond rollend stappenwiel 83 wordt aangedreven.
De draagconstructie 67 voor de zaaiinrichting omvat een star raamwerk van één voorste ronde balk 86 en twee tegen de kopeinden hiervan gefixeerde rechthoekige, holle balken 87. De ronde balk 86 strekt zich nabij de achterzijde van een gesteldeel 2 boven en parallel hieraan uit en wel tussen de twee rechtopstaande bevestigingsplaten 13. De twee zijbalken 87 strekken zich uit langs de hartlijn 9 van de machine. Aan hun achterzijde is een vierkante balk 88 met geringere omvang telescopisch in de balken 87 verschuifbaar. De balken 87, 88 kunnen ten opzichte van elkaar worden gefixeerd met behulp van een pen/gatverbinding met meerdere gaten. Aan het achterste uiteinde van de kleinere balk zijn twee lippen met een haakvormig ondereinde gefixeerd. Deze constructie maakt een scharnierende verbinding mogelijk. De haak is geschikt voor het dragen van een pen welke door twee lippen, die aan de standsbalk 69 van de zaaiinrichting 5 zijn bevestigd, kan worden gestoken. Aan hun voorzijde zijn de zijbalken 87 van het eerder genoemde raamwerk scharnierbaar om een as 90 die is aangebracht in een verlengingsplaat 91. Deze verlengingsplaat 91 is aan de onderzijde van de steun-plaat 13 met behulp van twee zware bouten 92 star tegen de steunplaat 13 aangeschroefd. De verlengingsplaat 91, die zich ten opzichte van de hartlijn 9 van de machine het meest buitenwaarts bevindt, is uitgevoerd met een zich achter om het onderste scharnierpunt 14b naar boven toe uitstrekkend deel met aan zijn bovenzijde een zich naar achteren uitstrekkend snavelvormig deel 75. In het snavelvormig deel is een gat 96 voorzien dat geschikt is om scharnierend met een zogenaamde harpsluiting 97 van een wartel 98 verbonden te worden. De wartel 98 is aan zijn andere uiteinde met behulp van een enkele lip 99, die om een asstomp 100 aan de desbetreffende zijbalk 87 geschoven kan worden, met het eerder genoemde raamwerk verbonden. Aldus kan door het verdraaien van de wartel 98 een hoogte-instelling van de zaaiinrichting 5 ten opzichte van het betreffend gesteldeel 2 bewerkstelligd worden. Het moge duidelijk zijn dat de starre verbinding tussen de zijbalken en de tussengelegen ronde balk er tezamen met de twee scharnierpunten aan het gesteldeel 2 voor zorgt dat de hoogte-instelling op twee op afstand van elkaar gelegen plaatsen op de draagbalk 68 van de zaaiinrichting 5 wordt overgebracht.
Aan de bovenzijde van het zich naar boven uitstrekkende deel van dè buitenste verlengplaat 91 is op ongeveer 10 cm onder de snavelvormige kromming ter zijde van de hartlijn 9 een asstomp 103 bevestigd. Deze stomp 103 is geschikt voor het aansluiten van een wartel 104 met een lipuiteinde 105. Deze tweede wartel, welke lichter is uitgevoerd dan de hiervoor genoemde wartel, heeft aan zijn andere uiteinde eveneens een lip waarmee deze aan de standsbalk 69 van de zaaiinrichting 5 is bevestigd. Het moge duidelijk zijn dat met deze constructie de stand van de zaaiinrichting, en dus van de zaaikouters, beinvloed kan worden. Beide lipuit-einden 105 van de wartel 104 zijn voorzien van twee boringen, zodat grotere afstandsinstellingen van de ondergelegen telescopische balken 87, 88 gevolgd kunnen worden.
Binnen elk van de gesteldelen is op de assen 40 van de respectieve bewerkingsorganen een tandwiel 109 met rechte vertanding aangebracht, een en ander zodanig dat de tandwielen op de assen 40 van naast elkaar gelegen bewerkingsorganen 3 met elkaar in aandrijvende verbinding staan. Nabij het midden is de as 40 van een bewerkingsorgaan 3 verlengd en de as reikt met deze verlenging in een tandwielkast 110, waarin zich transmissiemiddelen bevinden. Binnen de tandwielkast 110 staat de verlenging via een conische tandwieloverbrenging in aandrijvende verbinding met een zich dwars op de voortbewegingsrichting uitstrekkende, in de tandwielkast gelegerde as die via een aan de buitenzijde van de tandwielkast gelegen toerenvariator 111 in aandrijvende verbinding staat met een zich eveneens dwars op de voortbewegingsrichting uitstrekkende centrale as 113 van een centrale transmissiekast 114. De as 112 is met opzet niet recht boven de eerder genoemde verlenging geplaatst, echter zodanig terzijde hiervan dat de as 112 zich boven dat deel van het gesteldeel 2 bevindt dat achter het overdwars gelegen midden is gelegen. De aandrijvende verbinding tussen de beide assen 112, 113 bestaat uit een van kruiskoppelingen voorziene telescopische koppelingsas 22. De centrale transmissiekast is aangebracht op een console 117, die aan de achterzijde van het gestel 1 is gelegen. De console 117 bestaat uit twee balken met een I-profiel, welke balken onder een zelfde hoek van 10 tot 30°, maar bij voorkeur 20°, aan de onderste balk van het draaggestel zijn bevestigd. Deze balken ondersteunen de genoemde centrale transmissiekast 114 door middel van een bout/schroefverbinding welke is aangebracht in een plaat die op het afgeschuinde uiteinde van de I-balken is aangebracht en in hiertoe aanwezige en geschikte draaglippen van de transmissiekast 114. Tussen de twee I-balken is ter versteviging een in een U-vorm gebogen plaat aangebracht. Deze verstevigingsplaat is aan zijn respectieve randen tegen beide I-balken en tegen de onderste balk van het gestel 1 gelast. Dit voorkomt dat de I-balken ontzet raken als gevolg van dé zware momenten welke via een koppelingsas vanuit de trekker 18 kunnen worden overgebracht. Binnen de centrale tandwielkast 114 staat de zich dwars op de voortbewegingsrichting A uitstrekkende as via een conische tandwieloverbrenging in aandrijvende verbinding met een zich in de voortbewegingsrichting A uitstrekkende as 118 die zowel aan de voor- als aan de achterzijde buiten de tandwielkast uitsteekt. Het aan de voorzijde uitstekende einde van de as is door middel van een tussenas met de aftakas van de trekker verbonden.
Daar het totale gewicht van de brede combinatie zeer hoog is, ontlenen de beschreven hefinrichting 24 en de parallellogramdeelconstructies 11 hun vorm en afmeting aan de noodzaak om de gesteldelen zo dicht mogelijk tegen de trekker 18, dat wil zeggen zo dicht mogelijk tegen het gestel 1, aan te construeren. De afstand tussen de voorzijde van een gesteldeel 2 en de achterkant van de onderste gestelbalk 6 bedraagt bij de horizontale werkstand van de parallellogram-armen ongeveer 2,5 cm, horizontaal gemeten tussen de projecties van genoemde respectieve zijden. De lengte van de paral-lellogramarmen 12a, 12b bedraagt 30 cm, de breedte van de gesteldelen 39½ cm en de zijden van de vierkante gestelbalk 6 meten 15 cm. De scharnierpunten 14a,b; 17a,b van het parallellogram hebben een hoogteverschil van 18 cm. Het meest naar voren gelegen scharnierpunt 14a bevindt zich 7½ cm boven de gestelbalk 6. Het scharnierpunt van het hefboommechanisme 27 bevindt zich 10 cm achter de verticale middenlijn van het gestel 1 en 4 cm boven de onderste gestelbalk 6. De voorste hefarm 28a is, gemeten vanuit het hart van de scharnierpunten 32, 15 cm lang en de achterste hefarm 28b van de hefboom is 22,5 cm lang. De beide hefarmen 28a,28b van de hefboom 28 sluiten, gemeten langs de scharnierpunten 31, 32, 33, een hoek van 120° in. Het moge ten aanzien van de constructie van de gesteldelen verder duidelijk zijn dat de kopeindeplaat 44, de hefplaat 35 en de steunplaat 13 elk afzonderlijk maar ook in combinatie bijdragen aan de versteviging van het profiel van de gesteldelen 2. Ook zal duidelijk zijn dat de combinatie van gestel 1, gesteldelen 2 en rol 4 overeenkomt met een rotorkopeg. Evenals bij een rotorkopeg, zijn de gesteldelen voorzien van een stenenbalkconstructie 120. Uiteraard is het ook mogelijk om de gesteldelen 2 te voorzien van een verkrui-melbalk en/of egalisatiebalk welke zich tussen een gesteldeel 2 en de rol 4 bevindt.
De werking van de in het voorgaande beschreven grondbewerkingsmachine is als volgt. Tijdens het bedrijf is bij de boven beschreven combinatie de machine, door middel van de driepuntsbok aan het gestel 1, met de driepuntshef-inrichting van de trekker gekoppeld en wordt vanaf de aftakas via een koppeling en de in het voorgaande beschreven overbrenging een zodanige aandrijving van de bewerkingsorganen 3 verkregen, dat naast elkaar gelegen bewerkingsorganen 3 in tegengestelde richting roteren en daarbij aan elkaar grenzende of overlappende stroken grond bewerken.
Tijdens bedrijf wordt met behulp van de aan de voorzijde van de trekker 18 aanwezige ventilator zaaigoed, dat uit het reservoir 82 met bijvoorbeeld een toevoermecha-nisme dat door het over de grond rollend loopwiel 83 wordt aangedreven is aangevoerd via de pijpen 79, 80, 81 naar de respectieve verdeelmechanismen 71, getransporteerd, waarna het via de flexibele buizen 76 en de zaaipijpen 73 door de zaaischoenen 74 in de pas bewerkte grond wordt gebracht. Met behulp van de boven omschreven inrichting kan men in één werkgang op effectieve wijze een relatief brede (± 6 m) strook grond bewerken en tegelijkertijd inzaaien.
Bij een ideale werkstand van de gesteldelen 2 zijn de armen van de parallellogramdeelconstructies 11 lichtelijk naar achter en beneden gericht, maar nagenoeg horizontaal. Voor het controleren van deze stand is een indicator 121 aanwezig. Deze indicator 121 omvat een naar de trekker-bestuurdersplaats toegerichte plaat met schaalaanduiding 122, welke met een am 123 is verbonden met de opwaarts gerichte steunplaat 15b voor de scharnierverbinding van de parallel-logramarmen 12 met de onderste gestelbalk 6. Aan de bovenste parallellogramarm 12a is een wijzer 124 gefixeerd waarvan het puntige uiteinde over de plaat 122 is gebogen. De plaat 122 heeft van twee felle kleuren, waarbij één kleur is aangebracht op een centraal deel van de plaat 122 en de andere kleur op twee uiteindedelen van de plaat 122. De omgebogen punt van de wijzer 123 is donker van kleur, zodat in één oogopslag gecontroleerd kan worden of de wijzer zich boven het centrale deel bevindt, dat wil zeggen dat de gesteldelen zich in een gunstige werkstand bevinden. Bevindt de wijzer zich niet boven het centrale deel, dan moet de hefinrichting van de trekker 18 zodanig bediend worden dat de juiste stand wordt bereikt. Tijdens het keren op de wendakker behoeft echter deze stand niet te worden veranderd. Door de aanwezigheid van de afzonderlijke hefinrichting voor de gesteldelen is het mogelijk om bij het keren slechts met een op- en neer-beweging van de voor deze inrichting aanwezige hydrau-liek te volstaan. Bij de "op"-beweging beweegt de hydrauliek de cilinder zodanig dat de gesteldelen 2 en daarmee de zaai-inrichting 5 en de zaaikouters 74 ruim voldoende boven de grond geheven worden om tijdens het keren niet door aanraking met de grond beschadigd of ontzet te raken. Na het keren wordt door de "neer"-beweging automatisch teruggekeerd naar de eerder bereikte gunstige werkstand, welke met de hefinrichting van de trekker is bereikt. De hydrauliek van de hefinrichting voor het gestel is zodanig dat de beide cilinders gelijktijdig en in gelijke mate geheven kunnen worden.
Claims (31)
1. Grondbewerkingsmachine met een gestel en gestel-delen die zijn voorzien van grondbewerkingsorganen, alsmede een draagconstructie welke enerzijds is gekoppeld met het gestel en anderzijds met de gesteldelen, met het kenmerk, dat één van de aangrijppunten van de draagconstructie aan een gesteldeel zich, ten opzichte van de bewegingsrichting van de machine, achter het overdwars gelegen midden van dit gesteldeel bevindt.
2. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de draagconstructie een parallellogram-constructie omvat.
3. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de parallellogramconstructie in twee scharnierpunten aan het gestel is gekoppeld en in de twee overige scharnierpunten aan de gesteldelen.
4. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat met een gesteldeel star verbonden steunelementen aanwezig zijn, waarin zich de scharnierpunten bevinden, met behulp waarvan de parallellogramconstructie aan het desbetreffende gesteldeel is gekoppeld.
5. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het onderste scharnierpunt van de parallellogramcons truc tie in de steunelementen zich achter het overdwars gelegen midden van het desbetreffende gesteldeel bevindt.
6. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de steunelementen plaatvormig zijn uitgevoerd.
7. Grondbewerkingsmachine volgens een der conclusies 4 - 6, met het kenmerk, dat een steunelement zodanig is gevormd dat daar achterlangs, doch althans ter plaatse van het steunelement boven het gesteldeel zich een voor het aandrijven van de grondbewerkingsorganen benodigde koppe-lingsas kan uitstrekken.
8. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat centrale transmissiemiddelen aanwezig zijn welke op de aftakas van een trekker of soortgelijk voertuig aankoppelbaar zijn, alsmede op de desbetreffende gesteldelen aangebrachte verdere transmissiemiddelen, waarvan elk door middel van een koppelingsas aan de centrale transmissiemiddelen is gekoppeld, met behulp van welke verdere transmissiemiddelen de grondbewerkingsorganen aandrijf baar zijn.
9. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de centrale transmissiemiddelen zich bevinden in een met het gestel verbonden kast, waarbij het aansluitpunt van de koppelingsassen op de centrale transmis-siemiddelen zich achter het overdwars gelegen midden van de desbetreffende gesteldelen bevindt.
10. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 8 of 9, met het kenmerk, dat een koppelingsas zich nagenoeg in de lengterichting van het desbetreffende gesteldeel uitstrekt.
11. Grondbewerkingsmachine met een gestel en gesteldelen die zijn voorzien van grondbewerkingsorganen, alsmede een draagconstructie welke enerzijds is gekoppeld met het gestel en anderzijds met de gesteldelen, met het kenmerk, dat centrale transmissiemiddelen aanwezig zijn, welke zich bevinden in een met het gestel verbonden kast en welke op de aftakas van een trekker of soortgelijk voertuig aankoppelbaar zijn, alsmede op de desbetreffende gesteldelen aangebrachte verdere transmissiemiddelen, waarvan elk door middel van een desbetreffende koppelingsas aan de centrale transmissiemiddelen is gekoppeld, met behulp van welke verdere transmissiemiddelen de grondbewerkingsorganen aandrijfbaar zijn, en waarbij het aansluitpunt van de koppelingsassen op de centrale transmissiemiddelen zich achter het overdwars gelegen midden van de desbetreffende gesteldelen bevindt.
12. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de draagconstructie een hefinrichting met een hefboommechanisme omvat voor het op- en neerwaarts bewegen van een gesteldeel.
13. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de hefinrichting is voorzien van een scharnierbaar met het gestel verbonden bedieningscilinder voor het bedienen van het hefboommechanisme.
14. Grondbewerkingsraachine volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat het hefboommechanisme hydraulisch bedienbaar is en scharnierend met het gestel is verbonden.
15. Grondbewerkingsmachine volgens een der conclusies 12 - 14, met het kenmerk, dat voor elk van de gesteldelen een hefboommechanisme aanwezig is en elk hefboommechanisme slechts één hydraulische cilinder omvat.
16. Grondbewerkingsmachine volgens een der conclusies 12 - 15, met het kenmerk, dat een hefboommechanisme middelen omvat om een desbetreffend gesteldeel binnen een zeker interval een vrije beweging in opwaartse richting te kunnen laten maken.
17. Grondbewerkingsmachine volgens een der conclusies 12 -16, met het kenmerk, dat elk der gesteldelen in ten minste twee op afstand van elkaar gelegen punten door de hefinrichting geheven kunnen worden.
18. Grondbewerkingsmachine volgens een der conclusies 12 - 17, met het kenmerk, dat de bedieningscilinders van de hefinrichting gelijktijdig kunnen worden geactiveerd.
19. Grondbewerkingsmachine volgens een der conclusies 12 - 18, met het kenmerk, dat de hefinrichting een hoogteverschil van een gesteldeel ten opzichte van het gestel van meer dan 20 cm kan bewerkstelligen.
20. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het gestel bestaat uit ten minste twee op verschillende hoogte aangebrachte en met elkaar door ten minste twee stijlen verbonden gestelbalken, waarbij de onderste balk een vierhoekprofiel bezit.
21. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een inrichting voor het op of in de grond brengen van korrelig materiaal is gekoppeld aan een gesteldeel.
22. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat de koppeling star, maar instelbaar is.
23. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat de instelbaarheid een hoogte-instelling, een afstandsinstelling en een standsinstelling omvat.
24. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat de afstandsinstelling kan worden gerealiseerd met een pen/gat-constructie.
25. Grondbewerkingsmachine volgens een der conclusies 21 - 24, met het kenmerk, dat de koppeling van de inrichting aan een gesteldeel wordt gerealiseerd met behulp van een driepuntshefinrichting.
26. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat middelen aanwezig zijn voor het overbrengen van de hoogte-instelling van de inrichting naar een verder koppelpunt van deze inrichting met het gesteldeel.
27. Grondbewerkingsmachine volgens een der conclusies 21 - 26, met het kenmerk, dat tussen de inrichting en een gesteldeel een in hoogte beweegbare rol aanwezig is.
28. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een indicator aanwezig is waarmee de afwijking van de horizontale stand van de armen van de parallellogramconstructie wordt weergegeven.
29. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 28, met het kenmerk, dat de indicator direct is gekoppeld aan één der armen van de parallellogramconstructie.
30. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 28 of 29, met het kenmerk, dat de stand van de indicator visueel vanaf de bestuurdersplaats van de trekker of soortgelijk voertuig waaraan de grondbewerkingsmachine is gekoppeld, kan worden waargenomen en/of dat mechanische of electronische middelen aanwezig zijn om de stand van de indicator in de cabine van de trekker of soortgelijk voertuig te kunnen weergeven.
31. Grondbewerkingsmachine volgens één of meer der voorgaande conclusies of zoals beschreven of weergegeven in de beschrijving en de bijgaande tekeningen.
Priority Applications (4)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL9001873A NL9001873A (nl) | 1990-08-24 | 1990-08-24 | Grondbewerkingsmachine. |
EP91202058A EP0475480B1 (en) | 1990-08-24 | 1991-08-13 | A soil cultivating machine |
EP95201725A EP0677236A3 (en) | 1990-08-24 | 1991-08-13 | Tillage machine. |
DE69117842T DE69117842T2 (de) | 1990-08-24 | 1991-08-13 | Bodenbearbeitungsmaschine |
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL9001873 | 1990-08-24 | ||
NL9001873A NL9001873A (nl) | 1990-08-24 | 1990-08-24 | Grondbewerkingsmachine. |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL9001873A true NL9001873A (nl) | 1992-03-16 |
Family
ID=19857579
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL9001873A NL9001873A (nl) | 1990-08-24 | 1990-08-24 | Grondbewerkingsmachine. |
Country Status (3)
Country | Link |
---|---|
EP (2) | EP0677236A3 (nl) |
DE (1) | DE69117842T2 (nl) |
NL (1) | NL9001873A (nl) |
Cited By (1)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
NL1001384C2 (nl) * | 1995-10-10 | 1997-04-11 | Maasland Nv | Grondbewerkingsmachine. |
Families Citing this family (10)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
NL9301170A (nl) * | 1993-04-14 | 1994-11-01 | Lely Nv C Van Der | Grondbewerkingsmachine. |
FR2789845B1 (fr) * | 1999-02-19 | 2001-05-25 | Kuhn Sa | Machine agricole combinee pour travailler le sol et pour semer |
FR2821711A1 (fr) * | 2001-03-08 | 2002-09-13 | Perrein De Materiel Agricole S | Chassis porteur pour herse animee a terrage hydraulique, rouleau plombeur et tasse central |
DE102005009767A1 (de) * | 2005-03-03 | 2006-09-14 | Röchling Getriebe OHG | Getriebe für Bodenbearbeitungsmaschine |
DE202009014973U1 (de) * | 2009-11-04 | 2011-03-24 | Alois Pöttinger Maschinenfabrik Gmbh | Bodenbearbeitungsmaschine |
DE102013105254A1 (de) * | 2013-05-23 | 2014-11-27 | Horsch Maschinen Gmbh | Landwirtschaftliche Maschine mit Anschlägen |
DE102019133273A1 (de) * | 2019-12-06 | 2021-06-10 | Pöttinger Landtechnik Gmbh | Landwirtschaftliche Ausbringmaschine |
EP3895514B1 (de) * | 2020-04-17 | 2023-06-07 | Kverneland Group Soest GmbH | Landwirtschaftliche bodenbearbeitungsvorrichtung und landwirtschaftliche maschinenkombination |
GB2608985A (en) * | 2021-06-04 | 2023-01-25 | Mzuri Ltd | Soil cultivator seed drill |
IT202200004532A1 (it) * | 2022-03-09 | 2023-09-09 | Maschio Gaspardo Spa | Macchina agricola predisposta per applicazione combinata |
Family Cites Families (12)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
NL93466C (nl) * | 1900-01-01 | |||
DE2236051A1 (de) * | 1972-07-22 | 1974-01-31 | Cramer & Soehne Maschf | Schlepperanbaugeraet zur bodenbearbeitung |
NL7611397A (nl) * | 1976-10-15 | 1978-04-18 | Texas Industries Inc | Grondbewerkingsmachine. |
US4249616A (en) * | 1979-08-03 | 1981-02-10 | Allis-Chalmers Corporation | Folding implement and folding support therefor |
DE3108777A1 (de) * | 1981-03-07 | 1982-09-16 | Amazonen-Werke H. Dreyer Gmbh & Co Kg, 4507 Hasbergen | "drillmaschine" |
NL190684C (nl) * | 1981-03-03 | 1994-07-01 | Lely Nv C Van Der | Grondbewerkingsmachine. |
US4399875A (en) * | 1982-04-26 | 1983-08-23 | Chromalloy American Corporation | Automatic support for folding wing frame implement |
GB2187623B (en) * | 1984-02-13 | 1988-10-26 | Lely Nv C Van Der | Soil cultivating implements |
EP0201785B1 (de) * | 1985-05-07 | 1990-04-04 | Maschinenfabrik Rau GmbH | Landwirtschaftliches Kombinationsgerät |
DE3535627A1 (de) * | 1985-10-05 | 1987-04-09 | Amazonen Werke Dreyer H | Bodenbearbeitungsmaschine fuer den frontanbau |
ATE176374T1 (de) | 1986-11-04 | 1999-02-15 | Lely Nv C Van Der | Bodenbearbeitungsgerät |
NL8701582A (nl) * | 1987-07-06 | 1989-02-01 | Lely Nv C Van Der | Grondbewerkingsmachine. |
-
1990
- 1990-08-24 NL NL9001873A patent/NL9001873A/nl not_active Application Discontinuation
-
1991
- 1991-08-13 EP EP95201725A patent/EP0677236A3/en not_active Ceased
- 1991-08-13 EP EP91202058A patent/EP0475480B1/en not_active Expired - Lifetime
- 1991-08-13 DE DE69117842T patent/DE69117842T2/de not_active Expired - Fee Related
Cited By (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
NL1001384C2 (nl) * | 1995-10-10 | 1997-04-11 | Maasland Nv | Grondbewerkingsmachine. |
EP0768023A1 (en) * | 1995-10-10 | 1997-04-16 | Maasland N.V. | A soil cultivating machine |
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
DE69117842T2 (de) | 1996-10-24 |
DE69117842D1 (de) | 1996-04-18 |
EP0475480B1 (en) | 1996-03-13 |
EP0475480A3 (en) | 1993-05-12 |
EP0475480A2 (en) | 1992-03-18 |
EP0677236A3 (en) | 1996-07-24 |
EP0677236A2 (en) | 1995-10-18 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
AU2016200555B2 (en) | Rear folding toolbar implement | |
DE2637444C2 (de) | Kombinierte Bodenbearbeitungsmaschine | |
CA2891703C (en) | Plough comprising a plurality of plough bodies attached to a plough bar | |
CA1048844A (en) | Soil cultivating implements | |
NL9001873A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
EP0478095B1 (en) | A soil cultivating machine for the preparation of a seed bed | |
EP0365050B1 (de) | Kombinierte Gerätekombination | |
AT394833B (de) | Landwirtschaftlicher schlepper | |
EP0059520B2 (en) | Soil cultivating implements | |
NL193084C (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
NL8800800A (nl) | Combinatie van een trekker met ten minste een grondbewerking-zaaieenheid. | |
NL9200243A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
EP1057392A2 (de) | Säkombination | |
NL192364C (nl) | Combinatie van een trekker en een samenstel van een rotorkopeg en een zaaimachine. | |
NL8403460A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
NL9101330A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
NL192594C (nl) | Combinatie van een grondbewerkingsmachine en een daarmee te koppelen verdere machine. | |
NL8902832A (nl) | Landbouwmachine. | |
NL8006776A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
NL8501212A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
EP0543464B1 (en) | A soil cultivating machine | |
DE19943277A1 (de) | Säkombination | |
HU217467B (hu) | Váltvaforgató eke | |
NL9500021A (nl) | Grondbewerkingsmachine. | |
NL8400184A (nl) | Hefinrichting voorzien van aankoppelpunten voor het aankoppelen van een landbouwwerktuig. |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
A1B | A search report has been drawn up | ||
BV | The patent application has lapsed |