NL8802431A - Werkwijze en inrichting voor het ten opzichte van een onderwaterbodem verplaatsen van een jacket van een kunstmatig eiland. - Google Patents

Description

WERKWIJZE EN INRICHTING VOOR HET TEN OPZICHTE VAN EEN ONDERWATERBODEM VERPLAATSEN VAN EEN JACKET VAN EEN KUNSTMATIG EILAND

De uitvinding betreft een werkwijze voor het ten opzichte van een onderwaterbodem verplaatsen van een jacket van een kunstmatig eiland.

Bij de bekende werkwijze van bovengenoemde soort wordt het jacket vanaf een drijvende-ponton tot in het water geschoven. Daarbij wordt het jacket dat bijvoorbeeld 100 meter lang is, in sterke mate plaatselijk belast tijdens het glijdende contact met de rand van het ponton. Daartoe dient het jacket sterk geconstrueerd te worden om deze belasting te kunnen doorstaan. Dit vergt veel kostbaar materiaal.

De uitvinding heeft ten doel een werkwijze te verschaffen,waarbij zodanig met het jacket wordt gemanoeuvreerd, dat grote plaatselijke belastingen niet optreden en het jacket daarom met minder materiaal voldoende stevig geconstrueerd kan worden. Daartoe heeft de werkwijze volgens de uitvinding het kenmerk dat het jacket tussen een liggende stand en een neerwaarts gerichte stand wordt verplaatst, terwijl het gedragen wordt door middel van een drager die zwenkbaar is opgehangen aan twee zich aan weerszijden van de drager bevindende vaartuigelementen.

De uitvinding verschaft tevens een inrichting die speciaal geschikt is voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding, welke inrichting in conclusie 8 is aangeduid .

De in de conclusies aangeduide en andere kenmerken zijn in de hiernavolgende beschrijving aan de hand van een tekening verduidelijkt.

In de tekening stellen schematisch voor:

Fig. 1-5 weergaven van successievelijke stappen tijdens het uitvoeren van een voorkeursuitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding,

Fig. 6 op grotere schaal een perspectivisch aanzicht van detail VI van Fig. 2,

Fig. 7 op grotere schaal een perspectivisch aanzicht van detail VII van Fig. 3,

Fig. 8 op grotere schaal een perspectivisch aanzicht van detail VIII van Fig. 3, en

Fig. 9 op grotere schaal een perspectivisch weggebroken aanzicht van detail IX van Fig. 5. i Bij de werkwijze volgens de uitvinding wordt een aan wal vervaardigd jacket 3 vanaf de wal middels losse rol-middelen ll volgens pijlen 14 tot op een drager 2 gerold en daaraan vastgelast vgor een stevige bevestiging tijdens transport. De aldus met het jacket 3 beladen drager 2 die daartoe voldoende drijfvermogen heeft, wordt in het water naar het bijvoorbeeld buiten een haven in zee verankerde vaartuig 41 van de inrichting 1 gesleept en wordt—tot tussen twee op afstand van elkaar opgestelde vaartuigelementen 4 van het vaartuig 41 aangebracht. Twee legerassen 19 van de drager 2 worden bij een geballast vaartuig 41 opgenomen in legers 22 die middels,bijvoorbeeld hydropneumatische, buffers 23 opgehangen zijn aan de vaartuigelementen 4 en verder wordt de drager 2 tijdens transport aan de vaartuigelementen 4 opgehangen middels aan de vaartuigelementen 4 vastgelaste consoles 65. Daarna wordt het vaartuig 41 van zijn ballast ontdaan en naar de opstelplaats gevaren. Daar worden de consoles 65 losgesneden, terwijl de drager 2 dan wordt gedragen middels kabels 29 die via leidschijven 32 naar lieren lopen, welke leidschijven 32 worden gedragen door buffers 35. In plaats van verwijderbare concoles 65 zijn ook hydraulisch intrekbare consoles denkbaar. Nadat het vaartuig 41 boven de opstelplaats in de vereiste richting is verankerd, wordt het jacket 3 als volgt op de onderwaterbodem 36 gezet.

Teneinde de drager 2 tezamen met het jacket 3 vanuit de liggende stand tot in de neerwaarts gericht stand te brengen, wordt het vrije einde van de drager 2 bij gevierde kabels 29 met water via kleppen 55 geballast. Daartoe omvat de drager 2 waterdichte kasten 40, in het onderste stuk waarvan drukbestendige, cilindrische luchttanks 39 zijn aangebracht, die al of niet via een luchtleiding 42 met een klep 45 onder een druk worden gebracht, die hoog genoeg is om de hoge uitwendige waterdruk van bijvoorbeeld 10 bar te weerstaan .

Terwijl de drager 2 met het daaraan verbonden jacket 3 aan de legers 22 hangt, wordt het jacket 3 middels kettingen 57 opgehangen aan liggers 9 die gedragen worden door drijflichamen 8 die in vloeistofbaden 7 van de vaartuig-elementen 4 zijn opgenomen.

• Het vaartuig 41 bestaat bij voorkeur uit twee identieke mammoettankers die elk een vaartuigelement 4 vormen. Laadruimten daarvan zijn omgebouwd tot vloeistofbaden 7, waarin drijflichamen 8 zijn aangebracht. De drijflichamen 8 bestaan uit tanks met een zodanig groot volume dat hun drijf-vermogen tezamen tenminste het gewicht van het jacket 3, drager 2, de drijflichamen 8 en draagliggers 9 kunnen dragen, wanneer zij drijven in in de vloeistofbaden aanwezig water 10. De drijflichamen 8 worden opgeheven door het met water vullen van de vloeistofbaden 7 en het verwijderen van water vanuit de drijflichamen 8.

Vervolgens wordt de drager 2 van het bovenstuk van het jacket 3 losgemaakt door de drager 2 enigszins extra te ballasten met water, waardoor de lasplaten 26 vrij komen van hun bijbehorende consolen 70 (figuur 8). Vervolgens wordt de drager 2 op afstand van het jacket 3 gebracht, bijvoorbeeld met behulp van een hefinrichting 56 en een kabel 69, tot in de met stippellijnen in figuur 4 getekende stand. Daarbij kan eventueel ballastwater uit de drager 2 worden verwijderd. Daarna wordt het jacket 3, dat zich bijvoorbeeld 4 meter boven de bodem 36 bevindt, daarop neergezet door de drijf-lichamen 8 op lager niveau te brengen.

Doordat de drijflichamen 8 het jacket 3 dragen en doordat deiningscompensatoren 15 tussen de liggers 9 en de vaartuigelementen 4 zijn aangebracht, wordt tijdens deze operatie de deining van het vaartuig 41 in slechts zeer geringe mate en met geringe krachten op het jacket 3 overgedragen. De liggers 9 steunen op de drijflichamen 8 via kolommen 60 die van bolscharnieren 59 zijn voorzien. De liggers 9 worden met stuurcilinders 67 die van bolscharnieren 68 zijn voorzien, op hun plaats gehouden. Het jacket 3 wordt eerst tot op korte afstand, bijvoorbeeld 1 meter, boven de bodem 36 gebracht en dan liefst snel erop gezet. Hiertoe wordt de waterspiegel 37 in de vloeistofbaden 7 snel verlaagd en/of worden de drijflichamen 8 snel met water geballast. Daartoe worden kleppen 30 geopend om vloeistof vanaf de bodem 7 tot in de drijflichamen 8 te doen stromen. Wanneer het jacket 3 op de bodem 36 staat, worden de kettingen 57 losgemaakt, wordt de inrichting 1 verwijderd en wordt de drager 2 in de legers 22 opgehangen en tot in de liggende stand opgeheven.

Opgemerkt wordt, dat een op de bodem 36~staand jacket 3 met behulp van de inrichting 1 afgenomen kan worden door de werkwijze in hoofdzaak in omgekeerde zin uit te voeren. Daartoe zijn er niet getekende middelen aanwezig om water vanuit de drijflichamen 8 en vanuit voorraadtanks 40 of vanuit het buitenboordwater tot in de baden 7 te pompen.

De inrichting 1 is bruikbaar voor het opstellen en verwijderen van jackets 3 op verschillende waterdiepten. Daartoe wordt dan een stuk 64 van de drager 2 met een aangepaste lengte d door lasbewerkingen ertussenin gezet of eruit verwijderd om de totale lengte van de drager 2 aan de zich telkens voordoende waterdiepte respektievelijk lengte van het jacket 2 aan te passen. Aldus kan met een en dezelfde inrichting 1 een jacket 3 op een waterdiepte van 80, 100, 120 of 150 m worden geplaatst of worden verwijderd.

Claims (11)

1. Werkwijze voor het ten opzichte van een onderwaterbodem verplaatsen van een jacket (3) van een kunstmatig eiland, met het kenmerk dat het jacket (3) tussen een liggende stand en een neerwaarts gerichte stand wordt verplaatst, terwijl het gedragen wordt door middel van een drager (2) die zwenkbaar is opgehangen aan twee zich aan weerszijden van de drager (2) bevindende vaartuigelementen (4).

2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij het jacket (3) tijdens het zwenken door de vaartuigelementen (4) wordt gedragen via horizontale zwenklegers (22), ''htet het kenmerk dat de beide zwenklegers (22) via buffermiddelen in opwaartse en neerwaartse richting verplaatsbaar door middel van de vaartuigelementen (4) worden gedragen.

3. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de drager (2) tijdens het verplaatsen van het jacket (3) mede wordt gedragen door middel van aan weerszijden op de drager (2) aangrijpende, via buffermiddelen gedragen, kabels (29).

4. Werkwijze volgens één van de vorige conclusies, met het kenmerk dat het gewicht van de drager (2) en/of van het jacket (3) wordt gedragen mede door middel van tenminste één aan de drager (2) aangebrachte luchttank (39) die gevuld wordt met al of niet gecomprimeerde lucht.

5. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat het jacket (3) op de drager (2) die daartoe voldoende drijfvermogen heeft, wordt opgenomen, waarna deze met het jacket (3) beladen drager 2 tot tussen de twee vaartuigelementen (4) wordt gevaren.

6. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de drager (2) van het in neerwaartse stand gebrachte jacket (3) af wordt bewogen.

7. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat het jacket (3), nadat het in neerwaartse stand is gebracht, wordt opgehangen aan drijflichamen (8) die in door de vaartuigelementen (4) gedragen vloeistof-baden (7) worden gehouden.

8, Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat achtereenvolgens twee verschillende jackets (3) op respektievelijk twee verschillende locaties met uiteenlopende waterdiepten ten opzichte van een onderwaterbodem worden verplaatst, en dat tussen het verplaatsen van een eerste jacket (3).. en het verplaatsen van een tweede jacket (3) een stuk (64) met een lengte d uit de drager (2) wordt verwijderd of eraan wordt toegevoegd om de dragerlengte aan de waterdiepte van de tweede locatie aan te passen.

9. Inrichting (1) voor het onder toepassing van de werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies ten opzichte van de onderwaterbodem (36) verplaatsen van een jacket (3) van een kunstmatig eiland, gekenmerkt door: twee vaartuigelementen (4); een ten opzichte van de twee vaartuigelementen (4) tussen een liggende en een neerwaartse stand zwenkbare drager (2) en aan weerszijden van de drager (2) aanwezige zwenklegers (22) voor het zwenkbaar verbinden van de drager (2) aan de vaartuigelementen (4) en tenminste één kabel (29) voor het ten opzichte van de vaartuigelementen (4) ophangen van het ondereinde van de drager (2).

10. Inrichting (1) volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de zwenklegers (22) in opwaartse en neerwaartse zin verplaatsbaar door de bijbehorende vaartuigelementen (4) worden gedragen via buffermiddelen (23).

11. Inrichting volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, dat de drager (2) tenminste een kast (40) heeft, die als ballasttank dienst doet en dat in deze kast (40) tenminste één luchtvat (39) is opgenomen, dat met, bijvoorbeeld gecomprimeerde, lucht kan worden gevuld.