NL1014314C2 - Werkwijze voor het verwijderen of plaatsen van een onderstel van een offshore-platform. - Google Patents

Description

5

Korte aanduiding: Werkwijze voor het verwijderen of plaatsen van een onderstel van een offshore-platform.

De uitvinding heeft in de eerste plaats betrekking op een werkwijze voor het verwijderen van een op een onderwaterbodem 10 opgestelde of een aan de onderwaterbodem verankerde constructie of een deel daarvan, welke werkwijze omvat: - het losnemen van de constructie van de onderwaterbodem; - het verbinden van de constructie met een hij sinrichting; - het ophijsen van de constructie met de hijsinrichting; 15 - het om een horizontale as kantelbaar bevestigen van de constructie aan een transportvaartuig; - het kantelen van de constructie tot een in hoofdzaak horizontale stand.

De uitvinding heeft voorts betrekking op een werkwijze voor het 20 op een onderwaterbodem plaatsen of aan de onderwaterbodem verankeren van een constructie of een deel daarvan, welke werkwijze omvat: het transporteren van de constructie met een transportvaartuig; - het kantelen van de constructie van een in hoofdzaak horizontale transportstand naar een in hoofdzaak verticale stand, waarbij de 25 constructie kantelbaar is bevestigd aan het transportvaartuig; - het verbinden van de constructie met een hijsinrichting; - het losnemen van de constructie van het transportvaartuig; - het neerlaten van de constructie met de hijsinrichting; het losnemen van de constructie van de hijsinrichting.

30 Dergelijke werkwijzen is bekend. In de praktijk zijn in zee geplaatste constructies zoals offshore-platforms opgebouwd uit een onderstel dat op de zeebodem wordt opgesteld of aan het oppervlak drijft waarbij het is verankerd aan de zeebodem, waaronder bijvoorbeeld onderstellen van zogenaamde "Spar" en "tension-leg" 35 platforms vallen, en een bovenbouw die een dek voorzien van dekmodules omvat. Bij het plaatsen van een dergelijke constructie wordt eerst het onderstel geplaatst, waarna de bovenbouw als een 101 4 3 14 - 2 - geheel daarop aangebracht wordt. Het eerste wordt gedaan door het onderstel dat ongeveer horizontaal op een vaartuig ligt via een kantelinrichting in het water te laten kantelen en ongeveer verticaal te laten zakken. Bij het verwijderen wordt eerst de bovenbouw 5 verwijderd, waarna het onderstel geheel of gedeeltelijk verwijderd wordt. Bij deze bekende werkwijze wordt het onderstel omhoog gehesen met een op het transportvaartuig zelf aangebrachte hijsinrichting en vervolgens via een kantelconstructie horizontaal op een vaartuig geplaatst.

10 Het nadeel van een dergelijke werkwijze is dat de hijsmiddelen voor het laten zakken of opheffen van het onderstel op het transportvaartuig zelf zijn aangebracht. Dit maakt extra constructieve maatregelen aan het vaartuig noodzakelijk wat een duurder vaartuig tot gevolg heeft.

15 Een alternatieve oplossing om het onderstel te laten zakken of op te heffen is getoond in WO 90/03470. In deze publicatie wordt geen gebruik gemaakt van een hijsinrichting maar van een kantelbaar aan een transportvaartuig verbonden afzinkbare bak. De afzinkbare bak is voorzien van ballasttanks die met lucht resp. water gevuld kunnen 20 worden om het met de bak verbonden onderstel omhoog te brengen resp. te laten zakken.

Ook deze oplossing heeft het nadeel dat een ingewikkelde constructie aan het transportvaartuig noodzakelijk is.

Het doel van de uitvinding is om een werkwijze te verschaffen 25 die een eenvoudigere uitvoering van het transportvaartuig mogelijk maakt. Dit doel wordt bereikt door de constructie te hijsen of neer te laten met een afzonderlijk hijsvaartuig waarop de hijsinrichting is opgesteld. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk een bestaand kraanschip als hijsmiddel te gebruiken. Dit heeft als voordeel dat het 30 transportvaartuig niet hoeft te beschikken over speciaal ontwikkelde hijsmiddelen, wat een kostenbesparing met zich mee brengt. Een bijkomend voordeel is dat de hijsmiddelen ook voor andere doeleinden gebruikt kunnen worden.

Het transportvaartuig wordt bij voorkeur uitgevoerd met 35 bevestigingsmiddelen die ten minste een kantelbare arm omvatten die is voorzien van ophangmiddelen die kunnen ingrijpen op de constructie.

1014314* - 3 -

In een voorkeursuitvoeringsvorm van de bevestigingsmiddelen omvatten de ophangmiddelen een ophanghaak. De ophanghaak bevindt zich boven het wateroppervlak. De constructie wordt bijvoorbeeld bij het verwijderen ervan door de hijsmiddelen omhoog gehesen waarna de 5 ophanghaak hierop kan ingrijpen. Het voordeel hiervan is dat de ophanghaak ingrijpt op een deel van de constructie dat zich boven water bevindt en dus vooraf eenvoudig op stevigheid inspecteerbaar is.

In een andere uitvoeringsvorm van de bevestigingsmiddelen 10 omvatten de ophangmiddelen een draagvoet die op een onderste deel van de constructie aangrijpen. Het voordeel van deze draagvoet is dat deze aangrijpt op een lager gelegen en steviger gedeelte van de constructie, waardoor de kans op bezwijken van de constructie tijdens het omhoog heffen of het laten zakken verkleind wordt.

15 In een derde uitvoeringsvorm van de bevestigingsmiddelen is een tweede kantelbare arm met een uiteinde van de ten minste ene kantelbare arm is verbonden, waardoor een kantelmechanisme ontstaat met twee kantelpunten, met als voordeel dat de constructie tijdens de gehele kantelbeweging goed ondersteund is. Verder omvatten de 20 ophangmiddelen in deze uitvoeringsvorm van de bevestigingsmiddelen kabels, die aan het transportvaartuig zijn aangebracht aan de zijde van de kantelarmen en vanaf het vaartuig naar beneden hangen. De uiteinden van de kabels zijn voorzien van bevestigingsorganen voor het aangrijpen op een deel van de te plaatsen of te verwijderen 25 constructie. Het voordeel hiervan is dat de lengte van de kabels eenvoudig aangepast kan worden waardoor de plaats van aangrijpen op de constructie eenvoudig variabel is en een willekeurig deel van de constructie kan worden ondersteund en weggenomen.

De werkwijze volgens de uitvinding zal verder in meer detail 30 worden toegelicht aan de hand van de tekening waarin:

Fig. 1 een zijaanzicht toont van een transportvaartuig voorzien van kantelarmen;

Fig. 2 een zijaanzicht toont van een transportvaartuig voorzien van een eerste uitvoeringsvorm van de bevestigingsmiddelen; 35 Fig. 3 een aanzicht in perspectief van een deel van de in fig.

2 getoonde uitvoeringsvorm van de bevestigingsmiddelen;

Fig. 4-8 in een aantal stappen de werkwijze voor het verwijderen van een onder water opgestelde constructie met behulp van 1014314« - 4 - een systeem waarbij het transportvaartuig is uitgerust met een eerste uitvoeringsvorm van de bevestigingsmiddelen tonen;

Fig. 9 een geleiding toont die is aangebracht op de bevestigingsmiddelen; 5 Fig. 10-13 in een aantal stappen de werkwijze voor het verwijderen van een onder water opgestelde constructie met behulp van een systeem waarbij het transportvaartuig is uitgerust met een tweede uitvoeringsvorm van de bevestigingsmiddelen tonen;

Fig. 14 een perspectief aanzicht toont van een systeem waarbij 10 het transportvaartuig is uitgerust met een derde uitvoeringsvorm van de bevestigingsmiddelen;

Fig. 15-19 in een aantal stappen het verwijderen van een onder water opgestelde constructie met behulp van een systeem waarbij het transportvaartuig is uitgerust met een derde uitvoeringsvorm van de 15 bevestigingsmiddelen tonen.

Fig. 1 toont een transportvaartuig 1. Het transportvaartuig 1 omvat een bodemgedeelte 2 en een transportdek 3.

Het bodemgedeelte 2 omvat een bodem 4 en langswanden 5, 6. Aan een uiteinde van het vaartuig 1 bevindt zich een boeg 7. Aan het 20 tegenoverliggende uiteinde bevindt zich een hek 8.

Aan de achterzijde van het- transportvaartuig 1 bevinden zich in het transportdek 3 twee uitsparingen 11, 12 waar het dek schuin afloopt en aansluit op het hek 8. De uitsparingen 11, 12 worden gescheiden door een smal dekgedeelte 13 dat horizontaal loopt.

25 Op het transportdek 3 zijn in de langsrichting aan weerszijden geleidingsbalken 14, 15 aangebracht.

Het transportvaartuig 1 is in hoofdzaak symmetrisch ten opzichte van een vlak dat in de langsrichting van het vaartuig loopt en loodrecht op het dekoppervlak staat. Inwendig bevinden zich 30 verschillende compartimenten die dienen als ballasttanks, die gevuld kunnen worden met water om ervoor te zorgen dat het transportvaartuig 1 gedeeltelijk zinkt of waaruit water gepompt kan worden om het transportvaartuig omhoog te brengen.

Aan de achterzijde bevinden zich kantelbare 35 bevestigingsmiddelen 16. Deze bevestigingsmiddelen omvatten ten minste twee kantelarmen 17, 18. De kantelarmen 17, 18 zijn langwerpige gevormd, waarbij een zijde in de langsrichting van de arm vlak is en waarbij de tegenoverliggende zijde in de langsrichting een 1014314· - 5 - middengedeelte heeft en twee schuine gedeeltes die van het middengedeelte af schuin naar het uiteinde van de kantelarm 17, 18 lopen waardoor de uiteinden van de armen 17, 18 smaller zijn dan het midden. De schuine gedeeltes van de kantelarmen 17, 18 zijn zodanig 5 gevormd dat zij in gemonteerde toestand complementair zijn met de uitsparingen 11, 12 in het dek, zodat de vlakke zijde in het verlengde ligt van het dek van het vaartuig 1 wanneer een van de schuine zijden tegen het schuine vlak van de dekuitsparing aanligt.

De kantelarmen zijn elk draaibaar verbonden met het vaartuig 1 10 door middel van een scharnier dat in het middengedeelte van de kantelarm is aangebracht en aan het uiteinde van het schuine vlak van de uitsparing in het dekgedeelte van het vaartuig is bevestigd. Door de scharnierverbinding zijn de kantelarmen 17, 18 in werking kantelbaar tussen een ten opzichte van het vaartuig rechtopstaande en 15 liggende stand.

Fig. 2 toont een voorkeursuitvoeringsvorm waarbij een verlengbalk 24 aan elke kantelarm 17, 18 is bevestigd. De lengte van verlengbalk 24 is groter dan die van de kantelarm 17, 18. Een uiteinde 25 van de verlengbalk 24 bevindt zich ongeveer op dezelfde 20 hoogte als het onderste uiteinde 27 van de rechtopstaande kantelarm 17, 18, waardoor het bovenste uiteinde 26 van de verlengbalk 24 boven het bovenste uiteinde 28 van de kantelarm 17, 18 uitsteekt.

Nabij het bovenste uiteinde zijn de verlengbalken 24 voorzien van een ophanghaak 29. In fig. 3 is een dergelijke haak in detail 25 weergegeven, waarvan de werking later verder zal worden toegelicht.

Aan het bovenste uiteinde van de verlengbalk 24 is een trekkabel 30 bevestigd, die bijvoorbeeld door middel van een lier (niet getoond), die zich op het transportvaartuig 1 bevindt, kan worden aangetrokken of gevierd. Deze trekkabel 30 met de lier vormen 30 de kantelmiddelen.

Aan de hand van fig. 4-8 zal de werking van de bevestigingsmiddelen 16 met de verlengbalken 24 bij het verwijderen van een onderstel 103 van een offshore-platform verduidelijkt worden.

In fig. 4 en fig. 5 is een afzonderlijk hijsvaartuig 100 35 getoond waarbij aan de hijskabel 101 een onderstel 103 van een offshore-platform hangt, waarbij het onderstel 103 zich gedeeltelijk onder water bevindt. Het onderstel 103 heeft inwendige ballastcompartimenten die geleegd kunnen worden. Het onderstel 103 1014314« - 6 - ondervindt dan een opwaartse kracht ten gevolge van het omringende water met als gevolg dat het hijsvaartuig 100 minder belast wordt bij het opheffen van het onderstel 103. Het transportvaartuig 1 wordt met de bevestigingsmiddelen 16 naar het hijsvaartuig 100 met het 5 onderstel 103 gekeerd. De kantelarmen 17, 18 worden in een in hoofdzaak verticale stand gezet. Vervolgens wordt er water in de ballasttanks van het transportvaartuig 1 gelaten, waardoor het gedeeltelijk zinkt en met het uiteinde met de bevestigingsmiddelen 16 onder het wateroppervlak 104 komt te liggen. De kantelarmen 17, 18 10 komen geheel of gedeeltelijk onder water te liggen, de verlengbalken 24 blijven grotendeels boven water, waarbij de ophanghaken 29 zich aan het uiteinde boven het wateroppervlak 104 bevinden.

In een volgende stap (fig. 6) worden het hijsvaartuig 100 en het transportvaartuig 1 naar elkaar toe gebracht. De verlengbalken 24 15 en het onderstel 103 worden tegen elkaar aan geplaatst. De ophanghaken 29 worden nu achter een geschikt en stevig deel van het onderstel 103 gehaakt, door het onderstel 103 door middel van de hijsinrichting 100 te laten zakken zodat het onderstel 103 in de haken 29 wordt gehangen. Een andere mogelijkheid is om de achterzijde 20 van het transportvaartuig 1 iets omhoog te laten komen door ballast uit de ballasttanks te pompen zodat de ophanghaken 29 het onderstel 103 grijpen en opheffen. Het is ook mogelijk om gelijktijdig of na elkaar, zowel het onderstel 103 te laten zakken als het transportvaartuig 1 te laten stijgen om de ophanghaken 29 het 25 onderstel 103 te laten grijpen. Wanneer het onderstel 103 volledig in de ophanghaken 29 hangt, wordt de hijskabel 101 losgekoppeld en wordt het hijsvaartuig 100 verwijderd.

Het onderstel 103 wordt zodanig aan de ophanghaken 29 aan de verlengbalken 24 opgehangen, dat de trekkabel 30 onder spanning 30 blijft. Het onderstel 103 wordt naar het transportdek 3 van het transportvaartuig 1 gekanteld door de trekkabel 30 met de lier aan te trekken (fig. 7). Het kantelen van het onderstel 103 kan vergemakkelijkt worden door ballasttanks die zich in het onderstel 103 bevinden te legen. Wanneer de bevestigingsmiddelen 16 met de 35 last volledig naar het transportdek 3 zijn gekanteld, kan de zijde van het transportvaartuig 1, waar de bevestigingsmiddelen 16 zich bevinden, omhooggebracht worden door de ballasttanks van het transportvaartuig 1 te legen. Wanneer het transportdek 3 met de 1014314· - 7 - bevestigingsmiddelen 16 en het onderstel 103 zich volledig boven het wateroppervlak 104 bevindt (fig. 8), kan het onderstel 103 aan het transportvaartuig 1 worden vastgezet voor transport.

Om het onderstel 103 zijdelingse steun te geven tijdens het 5 kantelen en tijdens het transport, zijn er op de verlengbalken 24 zijgeleidingen 31 aangebracht die in fig. 9 zijn getoond.

Een andere uitvoeringsvorm van bevestigingsmiddelen 16 met verlengbalken is getoond in fig. 10. Bij deze uitvoeringsvorm zijn de bevestigingsmiddelen 16 voorzien van naar beneden uitstekende 10 verlengbalken 32, waarbij elk van de verlengbalken 32 is voorzien van een draagvoet 33. Deze draagvoet 33 bevindt zich in de staande stand van de met de kantelarm 17, 18 verbonden verlengbalk 32 aan het onderste uiteinde 34 van de verlenggbalk 32.

De draagvoet 33 omvat een in hoofdzaak loodrecht op de 15 verlengbalk 32 staand steundeel 35 en is voorzien van een opstaande rand 36 aan het vrije uiteinde. De verlengbalk 32 heeft een grotere lengte dan de kantelarm 17, 18 en is zodanig met de kantelarm 17, 18 verbonden, dat het onderste uiteinde in de rechtopstaande stand zich onder het onderste uiteinde van de kantelarm 17, 18 bevindt.

20 Aan de hand van fig. 10-13 zal de werking worden toegelicht van deze uitvoering van de bevestigingsmiddelen 16 met verlengbalken 32 bij het verwijderen van een onderstel 103 van een offshore-platform.

In fig. 10 is te zien dat het onderstel 103 aan de hijskabel 101 van een afzonderlijk hijsvaartuig 100 hangt, waarbij het 25 onderstel 103 zich vanwege de eerder genoemde reden, gedeeltelijk onder water bevindt. Aan de bovenzijde van het hangende onderstel 103 wordt een trekkabel 37 bevestigd. Deze trekkabel 37 is op het transportvaartuig 1 met een lier verbonden. Het transportvaartuig 1 ligt ten gevolge van water in de ballasttanks met het uiteinde, dat 30 is voorzien van de bevestigingsmiddelen 16, onder het wateroppervlak 104.

Het hijsvaartuig 100 en het transportvaartuig 1 worden naar elkaar toe bewogen. De verlenggbalken 32 en het onderstel 103 worden tegen elkaar geplaatst, waarbij de draagvoet 33 telkens onder een van 35 de poten 105 van het onderstel 103 wordt gebracht. De draagvoet 33 wordt nu met de poot 105 in ingrijping gebracht door het transportvaartuig 1 iets omhoog te laten komen door water uit de ballasttanks te pompen. Eventueel kan het hijsvaartuig 100 ook het 1014314· - 8 - onderstel 103 op de draagvoet 33 laten zakken. Vervolgens kan de trekkabel 37 aangetrokken worden door de lier en op spanning gebracht worden. Het zwaartepunt van de bevestigingsmiddelen 16 met het onderstel 103 is zodanig gepositioneerd dat de trekkabel 37 onder 5 spanning blijft staan tijdens de gehele kantelbeweging.

Het onderstel 103 wordt nu door het transportvaartuig 1 omhoog gebracht door de ballasttanks in het vaartuig 1 verder te legen. Door de trekkabel 37 met de lier aan te trekken wordt het onderstel 103 met de bevestigingsmiddelen 16 naar het transportdek 3 toe gekanteld 10 (fig. 12). In fig. 13 is te zien hoe het onderstel 103 op de verlengbalken 32 en op het transportdek 3 aangebrachte oplegbalken 38 rust. Het transportdek 3 en de bevestigingsmiddelen 16 van het transportvaartuig 1 bevinden zich nu geheel boven water. Het onderstel 103 kan nu voor transport verder vastgezet worden aan het 15 vaartuig 1.

Een alternatieve uitvoeringsvorm van de bevestigingsmiddelen is te zien in fig. 14. De bevestigingsmiddelen 216 omvat twee stellen kantelarmen. Een eerste en een tweede stel kantelarmen 217, 218 resp. 219, 220 is scharnierend met het vaartuig verbonden.

20 In het gebied van de stellen kantelarmen zijn kabels 221, 222 bevestigd die onder het wateroppervlak 104 hangen. Het hangende uiteinde van de kabels 221, 222 is verbonden door een stang 223 zodat een trapezevormige inrichting wordt gevormd. Aan de uiteinden van de stang zijn bevestigingsorganen 224, 225 aangebracht die dienen voor 25 het bevestigen van de stang 223 aan een geschikt deel van het onderstel 103 van het offshore-platform.

Deze uitvoeringsvorm is met name geschikt voor het verwijderen van een deel van een onderstel 103. In fig. 15-19 is weergegeven hoe dit in zijn werk gaat.

30 Fig. 14 en 15 tonen hoe een gedeelte 107 van het onderstel 103 dat is losgemaakt van een op de zeebodem 106 aangebracht deel 108 door een hijsvaartuig 100 omhoog wordt gehouden. Tussen het transportvaartuig 1 en de bovenzijde van het hangende onderstelgedeelte 107 is een trekkabel 226 aangebracht, die 35 bijvoorbeeld door middel van een op het transportvaartuig 1 aangebrachte lier aangetrokken kan worden. In fig. 16 is het bovendeel 107 van het onderstel 103 door het hijsvaartuig 100 tegen de bevestigingsmiddelen 16 van het transportvaartuig 1 aan geplaatst.

ίΌ'14814* - 9 -

De bevestigingsorganen 224, 225 worden op een geschikt en stevige plaats met het onderstelgedeelte 107 verbonden. De kantelarmen 219, 220 zijn met een verticale lange zijde tegen het onderstelgedeelte 107 geplaatst. De kantelarmen 217, 218 zijn naar een stand tussen een 5 verticale en een horizontale stand gekanteld. Fig. 17 toont hoe de trekkabel 226 wordt aangetrokken, waardoor het onderstelgedeelte 107 met het tweede stel kantelarmen 219, 220 naar het transportdek 3 wordt gekanteld. Wanneer het onderstelgedeelte 107 ver genoeg is gekanteld zal het tegen een lange zijde van het eerste stel 10 kantelarmen 217, 218 aan komen te liggen. Het onderstelgedeelte 107 zal dan om het scharnier tussen het vaartuig 1 en het eerste stel kantelarmen 217, 218 kantelen tot het onderstelgedeelte 107 gedeeltelijk op de geleidingen 14, 15 op het transportdek 3 van het transportvaartuig 1 rust, zoals weergegeven in fig. 18. Vervolgens 15 kan het onderstelgedeelte 107 via de geleidingen 14, 15 in zijn geheel op het transportdek 3 worden geplaatst (zie fig. 19), waarna het op het transportvaartuig 1 vastgezet en vervoerd kan worden.

Aan de hand van fig. 4-8 in de omgekeerde volgorde kan worden toegelicht hoe een transportvaartuig 1 met bevestigingsmiddelen 20 gebruikt kan worden voor het vervoeren en plaatsen van een onderstel van een offshore-platform op een zeebodem.

Fig. 8 toont een transportvaartuig 1 waarop een onderstel 103 van een offshore-platform wordt vervoerd in een horizontale transportstand. Het onderstel 103 rust op verlengbalken 24 en is 25 ingehaakt in een ophanghaak 29. Het zwaartepunt van de constructie ligt hierbij voorbij het hek buiten het draaipunt van de bevestigingsmiddelen 16, zodat de kantelarmen 17, 18 met het onderstel 103 uit zichzelf naar een ongeveer verticale stand wil kantelen. Om dit beheerst te laten plaats vinden wordt een trekkabel 30 30 met bijvoorbeeld een lier (niet getoond) gebruikt waarmee de trekkabel 30 gevierd kan worden (zie fig. 7). Wanneer het onderstel 103 zich in een ongeveer verticale stand bevindt zoals getoond in fig. 6, kan deze middels een hijskabel 101 verbonden worden met een hijsvaartuig 100. Met dit hijsvaartuig 100 wordt het onderstel 103 35 uit de ophanghaak 29 gelicht waarna het transportvaartuig 1 verwijderd wordt (fig. 4-5). Het hijsvaartuig 100 kan nu het onderstel 103 naar de exacte plaats bewegen waar het onderstel 103 op de onderwaterbodem moet worden opgesteld. De werkwijze zoals hier 1014314« - 10 - beschreven aan de hand van een transportvaartuig voorzien van een uitvoeringsvorm van de bevestigingsmiddelen volgens fig. 4-8 kan natuurlijk ook met de andere beschreven uitvoeringsvormen worden toegepast.

5 In het voorgaande zijn werkwijzen beschreven, waarbij drie afzonderlijk uitvoeringsvormen van de bevestigingsmiddelen worden gebruikt. Er zijn natuurlijk nog andere uitvoeringsvormen van de bevestigingsmiddelen of een combinatie van uitvoeringsvormen in de werkwijze volgens de uitvinding denkbaar.

10 De beschreven werkwijzen zijn bij wijze van voorbeeld aan de hand van het verwijderen of plaatsen van een op een onderwaterbodem geplaatste of te plaatsen constructie. Het ligt voor de hand dat de beschreven werkwijzen ook toepasbaar zijn voor drijvende constructies die zijn verankerd aan de onderwaterbodem.

1014314·

Claims (9)

1. Werkwijze voor het verwijderen van een op een onderwaterbodem 5 opgestelde of een aan de onderwaterbodem verankerde constructie of een deel daarvan, welke werkwijze omvat: - het losnemen van de constructie van de onderwaterbodem; - het verbinden van de constructie met een hijsinrichting; - het ophijsen van de constructie met de hijsinrichting; 10. het om een horizontale as kantelbaar bevestigen van de constructie aan een transportvaartuig; - het kantelen van de constructie tot een in hoofdzaak horizontale stand; met het kenmerk, dat de constructie wordt opgehesen door een 15 afzonderlijk hijsvaartuig waarop de hijsinrichting is opgesteld.

2. Werkwijze voor het op een onderwaterbodem plaatsen of aan de onderwaterbodem verankeren van een constructie of een deel daarvan, welke werkwij ze omvat: 20. het transporteren van de constructie met een transportvaartuig; - het kantelen van de constructie van een in hoofdzaak horizontale transportstand naar een in hoofdzaak verticale stand, waarbij de constructie kantelbaar is bevestigd aan het transportvaartuig; - het verbinden van de constructie met een hijsinrichting; 25. het losnemen van de constructie van het transportvaartuig; - het neerlaten van de constructie met de hijsinrichting; - het losnemen van de constructie van de hijsinrichting; met het kenmerk, dat de constructie wordt neergelaten door een afzonderlijk hijsvaartuig waarop de hijsinrichting is 3 0 aangebracht.

3. Systeem voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusie 1 of 2, waarbij het systeem omvat: - een hijsvaartuig voorzien van een hijsinrichting voor het 35 ophijsen van de constructie; - een transportvaartuig voor het transporteren van de constructie, waarbij het transportvaartuig is voorzien van 10 1 4 3 14 - 12 - bevestigingsmiddelen voor het om een horizontale as kantelbaar bevestigen van de constructie in een in hoofdzaak verticale stand aan het transportvaartuig en van kantelmiddelen voor het kantelen van de constructie tussen 5 de in hoofdzaak verticale stand en een in hoofdzaak horizontale stand.

4. Transportvaartuig dat deel uitmaakt van het systeem volgens conclusie 3, waarbij de bevestigingsmiddelen ten minste een 10 kantelbare arm omvatten, die een zijkant van de constructie ten minste gedeeltelijk kan ondersteunen.

5. Transportvaartuig volgens conclusie 4, waarbij de kantelbare arm is voorzien van ophangmiddelen voor het ophangen van de constructie. 15

6. Transportvaartuig volgens conclusie 5, waarbij de ophangmiddelen een ophanghaak omvatten voor het aangrijpen op een bovenste deel van de constructie.

7. Transportvaartuig volgens conclusie 5 of 6, waarbij de ophangmiddelen een draagvoet omvatten voor het aangrijpen op een onderste deel van de constructie.

8. Transportvaartuig volgens een van de conclusies 4-7, waarbij de 25 bevestigingsmiddelen twee stellen kantelarmen omvatten voor het kantelen van de constructie, waarbij het eerste stel kantelarmen de constructie ondersteunt tijdens een eerste deel van de kantelbeweging en het eerste en tweede stel kantelarmen de constructie samen ondersteunen tijdens een tweede deel van de kantelbeweging. 30

9. Transportvaartuig volgens conclusie 8, waarbij de bevestigingsmiddelen kabels omvatten die zijn bevestigd aan het vaartuig aan de zijde van de kantelarmen en vanaf het vaartuig naar beneden hangen, welke kabels aan hun uiteinden zijn voorzien van 35 bevestigingsorganen voor het bevestigen van de constructie aan de kabels. 1014314