NL8801639A - Inrichting voor de instelling van de doorstroming van een vloeistof. - Google Patents

Description

V

' t c

Reg. no.: 128164 RV/PB S

Inrichting voor de instelling van de doorstroming van een vloeistof

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor de instelling van de doorstroming van een vloeistof van een hoger aangebrachte vloeistofhouder naar een lager liggende verbruiker, in het 5 bijzonder in samenhang met inrichtingen voor de intraveneuze infusie van de vloeistof, met een huis, dat een inlaat- en een uitlaatopening heeft, een in het huis aangebrachte, in een vlotterkamer beweegbare vlotter, die aan het boveneinde een naaldklep draagt, om de inlaat-opening bij een bepaalde vloeistofhoogte in de vlotterkamer te sluiten, 10 en die aan de onderzijde eveneens is voorzien vanmiddelen voor het afsluiten • van de doorstroming van de vloeistof, en met een met de hand bedien- bare klep voor de instelling of afsluiting van de doorsnede vatt de uitlaatopening.

Bij de hier beschreven inrichting is de vlotter in langs-15 doorsnede zowat eivormig, met omhoog gerichte punt uitgevoerd.

Aan het ondereinde is de vlotter bij voorkeur voorzien van een in hoofdzaak halve bolvormige neus of kop van een flexibel materiaal, waardoor een verbindingskanaal van de vlotterkamer naar de uitlaatopening, dat aan het zich tegenovergesteld aan de neus 20 bevindende boveneinde daarvan zowat halve bolvormig afgerond is, dicht afsluitbaar is.

Aan het ondereinde van de neus kan een bijvoorbeeld pijlvormige leipen aangezet zijn, die al naar gelang van de stand van de vlotter meer of minder diep in het verbindingskanaal steekt.

25 Aan het boveneinde van de vlotter is de naaldklep aangezet, die bij voorkeur aan kegelvormige kraag heeft, welke met een kegelvormige zitting van de inlaatopening samenwerkt, om de inlaatOpening te openen of te sluiten, waarbij op de kraag naar boven een cilindrische leipen aansluit, die zich met speling constant axiaal door de 30 inlaatopening heen uitstrekt.

Door de beide leipennen wordt de vlotter in hoofdzaak in zowat verticale stand gehouden, waarbij alleen geringe uitwijkingen uit de laatste op grond van de speling tussen de leipennen en de boringen, waardoor deze zich uitstrekken, mogelijk zijn.

35 Bij een verdere uitvoering van de uitvinding wordt voorge steld, het huls van een afgeknot kegelvormig deksel te voorzien, dat ontluchtingen heeft, en tussen het deksel en het huis een filter, in het bijzonder een hydrofoob filter, in te spannen, dat de vorm van . 88-0 1 63 » - 2 - _ een trechter hebben kan en bijvoorbeeld uit een met silicon geïmpregneerd filterpapier bestaat.

Om het filter eenvoudig te kunnen aanbrengen en vasthouden, is het huis bij voorkeur van ringvormige groeven en het deksel van 5 corresponderende ringvormige ribben voorzien, die met snapwerking in de groeven vastgezet kunnen worden, zodanig, dat het filterpapier tussen de ribben en de groeven vastgehouden wordt.

Op deze wijze kan het deksel snel en eenvoudig aan het huis aangebracht en tegelijk het filter bedrijfszeker en dicht vastgehouden 10 Worden.

De genoemde middelen aan de onderzijde van de vlotter voor het regelen van de doorstroming van de vloeistof bestaan in het onderhavige geval uit een met de hand bedienbare klep die bij voorkeur van een conische instelpunt met kleine kegelopeningshoek is voorzien, om de 15 doorsnede van de uitlaatopening fijngevoelig te kunnen instellen.

Deze klep, die van een instelkop voorzien is, waarop een geschikte schaal aangebracht kan zijn, wordt in de telkens ingestelde stand gehouden door een drukveer, die tussen het huis en de kop van de klep aangebracht is, 20 De uitvinding wordt in het volgende nader toegelicht aan de hand van een in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeeld daarvan.

Fig. 1 toont in doorsnede een voorkeursuitvoering van de inrichting volgens de uitvinding.

Fig. 2 toont in doorsnede een detail van de vlotter van 25 de inrichting volgens fig. 1.

De nieuwe inrichting 10 omvat een huis 12, dat boven een inlaatopening 14 en onder een uitlaatopening 16 heeft. Het huis is in fig. 1 in de gebruiksstand voorgesteld.

In het huis is in een vlotterkamer 72 een vlotter 18 vrij 30 beweegbaar aangebracht, waarvan de buitendiameter voldoende kleiner is dan de binnendiameter van de vlotterkamer, om een ongestoord en onbelemmerd afstromen van de vloeistof langs de buitenwand van de vlotter 18 te waarborgen. In elk geval is de grootste büitendiameter van de vlotter 18 voldoende kleiner dan de binnendiameter van de vlotterkamer 35 72, om het optreden van capillaire krachten tussen de vlotter en de vlotterkamer te vermijden. Langs de binnenwand van de vlotterkamer 72 zijn op geschikte afstanden in langsrichting verlopende leiribben 34 gevormd, die de vlotter 18 in de vlotterkamer centreren en geleiden, voor . .8801838 w - 3 - het geval dit gewenst of vereist is.

De vlotterkamer 18 heeft in langsmiddendoorsnede, zoals voorgesteld, zowat de vorm van een ei, waarvan de punt omhoog gericht is. Aan het boveneinde van de vlotter 18 is een naaldklep 20 aangezet 5 van in het algemeen cilindrische vorm, die bij voorkeur in ëën stuk met de vlotter 18 uitgevoerd is, De naaldklep 20 is van een kegelvormige kraag 22 voorzien, die met een corresponderend kegelvormige klepzitting van de inlaatopening 14 samenwerkt, om de laatste te sluiten of te openen. Op de kegelvormige kraag 22 sluit een cilindrisch^ 10 zowat naaldvormige leipen 24 aan, die zich door de inlaatopening 14 heen uitstrekt en waarvan de buitendiameter kleiner is dan de kleinste binnendiameter van de, afgezien van de kegelvormige klepzitting, in hoofdzaak cilindrische inlaatopening 14. De diameter van de leipen 24 kan bijvoorbeeld tot 0,5 mm bedragen. Deze wordt zo klein mogelijk 15 gehouden, om ook de binnendiameter van de inlaatopening 14 klein te kunnen houden, om de omlaag gerichte kracht, die door het gewicht van de vloeistof op de naaldklep uitgeoefend wordt, zo klein mogelijk te houden. Dit is in het bijzonder bij moeilijke arbeidsgesteldheden doelmatig.

20 Het verschil tussen de binnendiameter van de inlaatopening 14 en de buitendiameter van de leipen 24 is echter voldoende groot, om het optreden van capillaire krachten tussen de inlaatopening en de leipen te vermijden.

De naaldklep 20 is in het bijzonder in het bereik van de 25 conische kraag 22 daarvan fijn bewerkt, bijvoorbeeld gepolijst, en deze sluit de inlaatopening 14 met een zo klein mogelijke, omhoog gerichte kracht in de orde van grootte van bijvoorbeeld 1 gram. Als materiaal voor de vlotter en de naaldklep leent zich een kunststof met geringe elasticiteit.

30 Het oppervlak van de vlotter 18 is gelijkmatig en glad, bij voorkeur waterafstotend, en de hoek tussen de axiale langsas van de vlotter en de raaklijn aan het bovenste eindpunt daarvan, d.w. z. ter plaatse van de overgang van de eivormige wand van de vlotter 18 naar de cilindrische wand van de naaldklep 20, ligt zowat in het be-35 reik van 45°. Langs het mantelvlak wordt de hoek kleiner en bereikt de waarde nul bij het buitenste punt van de mantel, d.w.z. bij dit punt is de raaklijn evenwijdig aan de langsas.

De vlotter 18 heeft aan het ondereinde daarvan een neus of .8801639 f- - 4 - kop 26 van een flexibel materiaal, bijvoorbeeld van latex-silicon-rubber, die er toe dient, een verbindingskanaal 32, dat van de vlotterkamer 72 naar de uitlaatopening 16 voert, dicht te sluiten.

De kop 26 kan direct aan de vlotter 18 aangevormd zijn of deze is, 5 zoals voorgesteld, over een zowat bolvormig aanzetstuk 29 aan de vlotter 18 geschoven, dat op zijn beurt direct aan de vlotter 18 aangevormd is. De kop 26 is zo gevormd, dat een gelijkmatige over-gang van de gebogen vorm van de vlotter 18 naar de gebogen vorm van de kop 26 gewaarborgd is. Deze wordt, zoals vermeld, door het aan-10 zetstuk 28, waar deze gedeeltelijk omheen grijpt, vastgehouden, maar kan in aanvulling hierop nog aan de vlotter 18 bijvoorbeeld vastgekleefd zijn. In het onderste bereik is de kop 26 zowat halve bolvormig uitgevoerd en deze werkt met een corresponderend halve bolvormige uitgespaarde afronding in het huis 12 samen, die op het ver-15 bindingskanaal 32 naar boven aansluit, om dit laatste dicht te sluiten, ook dan, wanneer de vlotter 18 zich niet in de verticale stand bevindt. Het oppervlak van de kop 26 is, evenals dat van de vlotter 18, glad en gelijkmatig, om een gelijkmatig afstromen van de vloeistof te veroorloven en een aanhechting van luchtbellen aan het 20 oppervlak daarvan te verhinderen.

Aan het zowat bolvormige aanzetstuk 28 is naar onder een bijvoorbeeld pijlvormige leipen 30 aangevormd, die zich met speling in het verbindingskanaal 32 uitstrekt. Door de leipen 30 wordt de vlotter, in het bijzonder het onderste deel daarvan, geleid en 25 daardoor zekergesteld, dat het verbindingskanaal 32 op bedrijfs- zekere wijze door de kop 26 gesloten wordt, wanneer deze op de corresponderende afronding in het huis 12, die op het boveneinde van het leikanaal 32 aansluit, komt te rusten. De lengte van de leipen 30 is zo gekozen, dat deze bij elke stand van de vlotter 18 30 nog in het verbindingskanaal 32 steekt, zodat een constante ge leiding van de vlotter gewaarborgd is. Ook is de lengte van de leipen 24 aan de naaldklep 20 zo gekozen, dat deze bij elke stand van de vlotter 18 nog in het cilindrische deel van de inlaatopening · 14 steekt. Op deze wijze wordt de vlotter 18 aan beide einden ge-35 leid, zonder dat de vrije doorgang van de vloeistof door de inlaat opening. 14 resp. door het verbindingskanaal 32 bij de corresponderende standen van de vlotter 18 belemmerd wordt.

Zoals fig. 2 laat zien, is het huis bij de ingangsplaats naar .8801639

V

- 5 -

A

> het verbindingskanaal 32 van een ringvormige kraag 70 voorzien, waarvan de binnendiameter voldoende groter is dan de buitendiameter van de leipen 30, om capillaire krachten tussen de kraag en de leipen te verhinderen. De binnendiameter van de kraag wordt echter zo klein 5 mogelijk gehouden, om omlaag gerichte zuigkrachten, die op de vlotter kunnen inwerken, zo gering mogelijk te houden. Wanneer dan de opdrijvende kracht van de vlotter groter is dan zijn gewicht en eventuele zuigkrachten aan het ondereinde daarvan, verheft deze zich van de bovenste opening van het verbindingkanaal 32, waarbij als gevolg 10 van de geleiding van de vlotter 18 door de leipennen verplaatsingen of vervormingen in hoofdzaak vermeden worden.

De pijlvormige leipen 30 kan ook evenals het zowat bol-vormige aanzetstuk 28 in één stuk met de vlotter 18 gevormd zijn.

Bijvoorbeeld moet de som van een eventuele, op de vlotter 15 inwerkende zuigkracht en het gewicht daarvan kleiner zijn dan de opdrijvende kracht, die op de vlotter inwerkt, wanneer de vlotterkamer zowat voor 3/4 gevuld is.

Door de halve bolvormige zitting tussen het huis 12 en de kop 26 en door de flexibiliteit van de laatste wordt een bedrijfs-20 zekere en dichte afsluiting van het verbindingskanaal 32 bereikt, ook wanneer de vlotter niet geheel verticaal uitgericht is of wanneer de kop 26 zich ietwat vervormen mocht.

Het huis 12 is van een, bij de voorgestelde uitvoeringsvorm afgeknot kegelvormig, deksel 36 voorzien, dat met het huis door 25 een snapverbinding verbonden is. Het deksel heeft met. het oog hierop langs de binnenwand daarvan twee op afstand van elkaar aangebrachte ribben 40, 42, die ringvormig langs de binnenwand van het deksel verlopen en in vlakken dwars op de symmetrieas van het deksel liggen.

Het huis 12 is van corresponderende groeven voorzien, waarin de ribben 30 40, 42 vastgedrukt resp. onder snapwerking inschieten kunnen.

Tussen het huis 12 en het deksel 36 is een bijvoorbeeld membraanvormig filter 38 aangebracht, dat bij de voorgestelde uitvoeringsvorm eveneens afgeknot kegelvormig uitgevoerd is. Het filter 38 is bij voorkeur een hydrofoob filter, dat een ontluchting van de 35 vlotterkamer naar buiten veroorlooft, maar de doorgang van vloeistof verhindert. Het filter wordt tussen de bodem van de groeven in het huis 12 en de ribben 40, 44 langs de gehele omtrek daarvan aan het boven- en aan het ondereinde ingespannen resp. vastgehouden, zodat .8801639 - 6 - > een dichte en steriele afsluiting van de filterkamer gewaarborgd is.

Het filter bestaat uit een flexibel materiaal, bijvoorbeeld uit een met silicon geimpregneerde stof of papier, of een fasenscheidend filterpapier, zodat de filterkamer door het filter en corresponderende 5 ontluchtingsopeningen 44 in het deksel 36 ontlucht resp. belucht wordt, zonder dat de vloeistof in de filterkamer, bijvoorbeeld een infusieoplossing, in het bijzonder op basis van waterige oplossingen, naar buiten uittreden kan. Verder wordt door het filter het binnendringen van water of verontreinigingen van buiten in de filterkamer 10 op bedrijfszekere wijze verhinderd. Het grote filteroppervlak waarborgt een geringe weerstand voor de doorgang van lucht. Het filter is voldoende flexibel, zodat het zonder gevaar voor scheuren of beschadigingen tussen de groeven in het huis 12 en de ribben 40, 42 van het deksel 36 ingespannen kan worden.

15 In het huis 12 is stroomafwaarts van het verbindingskanaal 32 een met de hand bedienbare klep 56 aangebracht, die van een neus of instelpunt 58 voorzien is, die licht kegelvormig uitgevoerd is, om de doorsnede van de uitlaatopening 16’ fijngevoelig te kunnen verstellen.

De klep 56 is hiertoe van schroefdraad 74 voorzien, welke in een 20 corresponderende schroefboring van het huis 12 te schroeven is.

Wanneer de klep geheel in het huis geschroefd is, is de uitlaatopening 16 gesloten. Tussen het huis en de klep is verder een geschikte dichting 60 aangebracht. De klep is van een instelkop 62 voorzien, die op de kopzijde daarvan een niet voorgestelde schaal draagt, die bij- 3 25 voorbeeld op druppels/minuut of op cm /uur geijkt is. Een geschikte markering, die ten opzichte van de knop instelbaar is, is langs het huis aangebracht.

De spoed van de schroefdraad 74 is zo gekozen, dat bij een volle omwenteling van de instelkop 62 de doorstroomhoeveelheid van 30 nul op 100 druppels per minuut ingesteld kan worden. Bij voorkeur zijn met het oog hierop de schroefgangen geslepen resp. gepolijst.

Tussen, het huis 10 en de instelkop 62 van de klep 56 is een drukveer 64 aangebracht, die bijvoorbeeld een schroefveer kan zijn, en bij voorkeur uit een kunststof of rubber veer bestaat, bijvoorbeeld 35 in de vorm van een elastische balg, die behalve de veereigenschap daarvan ook een extra bescherming tegen het binnendringen van kiemen in het bereik van de klep oplevert.

De veer dient er enerzijds toe, de instelkop 62 in de ingestelde positie te houden, om de stroming van de infusieoplossing .5801® 3 .

2? - 7 - constant te houden, en anderzijds om eventueel in het bereik van de uitlaatopening 16 optredende zuigkrachten, die de stand van de klep veranderen kunnen, tegen te werken resp. dergelijke krachten te compenseren. De veerkracht moet echter groter zijn dan de 5 maximaal mogelijke zuigkracht, maar behoeft niet zo groot te zijn, dat mogelijk de schroefdraad van de klep beschadigd of vervormd wordt.

De veer 64 ligt met een einde tegen het huis aan, terwijl het andere einde daarvan bij voorkeur in een ringgroef 66 in de 10 instelkop 62 ingrijpt, zoals in fig. 1 voorgesteld is, waardoor de veer afgesteund en vastgehouden wordt, zonder echter de draai-baarheid van de instelkop 62 nadelig te beïnvloeden.

Het huis 12 is aan het boveneinde daarvan van een zicht-houder 46 voorzien, die door het deksel 36 heen boven uitkomt en 15 waarvan het boveneinde met een slangbuisaansluitstomp 48 verbonden is. Ter plaatse van de ingang van de slangbuisaansluitstomp 48 naar het zichtglas 46 is bij voorkeur een grof filter 52 aangebracht.

Verder kan een trechtervormige bus 54, zoals voorgesteld, zijn aangebracht, waarvan de uitgangsopening de druppelgrootte bepaalt.

20 De slangaansluitsteun 48 kan voor een betere hantering van een handgreep 50 zijn voorzien.

De nieuwe inrichting werkt op de volgende wijze:

Van de niet weergegeven vloeistofhouder stroomt door de slangaansluitstomp 48 vloeistof, bijvoorbeeld de oplossing, waar-25 mee een patiënt geïnjecteerd moet worden, door het grove filter 52 en de bus 54 in de zichthouder 46. Wanneer nu de inlaatopening 14, zoals voorgesteld, geopend is, loopt de vloeistof door de inlaatopening heen en stroomt deze langs de naaldklep 20 naar het buitenoppervlak van de vlotter 18 resp. druppelt langs dit buiten-30 oppervlak af. Daarna stroomt de oplossing langs het gebogen mantel- vlak van de vlotter 18 en eventueel de kop 26 omlaag. De vlotter 18 komt eerst te rusten op de opening van het verbindingskanaal 32, die door de kop 26 gesloten wordt. Heeft zich in de vlotter-kamer 72 voldoende vloeistof verzameld, Dan wordt de vlotter 18 35 als gevolg van de opdrijvende kracht van het verbindingskanaal 32 afgelicht, zodat de vloeistof hierdoorheen en naar de uitlaatopening 16 stromen kan. De doorgangsdoorsnede van de uitlaatopening 16 is door de klep 56 resp. de instelneus 58 daarvan op een bepaalde door- .8801535 Ϋ - 8 - stroomhoeveelheid ingesteld en deze hoeveelheid stroomt dan door de uitlaatopening 16 heen naar een boring 68 en vandaar door een niet weergegeven slangbuisaansluitstomp en een slang naar de patiënt.

Loopt door de inlaatopening 14 meer vloeistof de vlotter-5 kamer 72 binnen dan door de uitlaatopening 16 wegstroomt, dan stijgt de vlotter 18 steeds verder omhoog tot de inlaatklep 14 gesloten wordt doordat de conische kraag 22 van de naaldklep 20 zich tegen de conische klepzitting van de inlaatopening 14 aanlegt en de laatste afsluit.

10 De vlotterkamer 72 wordt daarbij steeds door het filter 38 en de ontluchtingsopeningen 44 naar de atmosfeer ontlucht.

Bij het verder afstromen van de vloeistof door de uitlaatopening 16 daalt de vloeistofspiegel in de vlotterkamer 72, zodat ook de vlotter 18 daalt, waardoor de inlaatopening 14 weer vrijge-15 geven wordt.

De onderste helft van de vlotter 18, de neus 26 en de leipen 30 zijn bij voorkeur zo gevormd, dat geen luchtbellen aan het oppervlak daarvan blijven hangen.

De verbinding tussen de ribben 40, 44 en de groeven in het 20 huis 12 wordt bij voorkeur zo gekozen, dat de ribben zich er toe lenen om achter dê groeven te grijpen, zodat, wanneer het deksel 36 op het huis onder inspanning van het filter 38 opgezet is, dit niet openschieten kan.

Het zeer grote oppervlak van het afgeknot kegelvormige 25 filter maakt het mogelijk, een dicht of dubbellaags filter toe te passen, dat het binnendringen van bacteriën verhindert.

.8801039

Claims (9)

1. Inrichting voor de instelling van de doorstroming van een vloeistof van een hoger aangebrachte vloeistofhouder naar een lager liggende verbruiker, in het bijzonder in samenhang met inrichtingen 5 voor de intraveneuze infusie van de vloeistof, met een huis, dat een inlaat- en uitlaatopening heeft, een in het huis aangebrachte, in een vlotterkamer beweegbare vlotter, die aan het boveneinde een naaldklep draagt, om de inlaatopening bij een bepaalde vloeistof-hoogte in de vlotterkamer te sluiten, en die aan de onderzijde 10 eveneens is voorzien van middelen voor het afsluiten van de doorstroming van de vloeistof, en met een met de hand bedien-bare klep voor de instelling of afsluiting van de doorsnede van de uitlaatopening, gekenmerkt doordat de vlotter (18) aan het ondereinde daarvan voorzien is van een in hoofdzaak halve bolvormige kop 15 (26) van een flexibel materiaal, waardoor een in hoofdzaak halve bolvormig afgerond verbindingskanaal (32) tussen de vlotterkamer (72) en de uitlaatopening (16) dicht afsluitbaar is.

2. Inrichting volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat aan het ondereinde van de kop (26) een bij voorkeur pijlvormige leipen 20 (30) aangezet is, die al naar gelang van de stand van de vlotter (18) meer of minder in het verbindingskanaal (32) steekt.

3. Inrichting volgens conclusie I, gekenmerkt doordat de naaldklep (20) van de vlotter (18) een kegelvormige kraag (22), die met een kegelvormige zitting van de inlaatopening (14) samenwerkt, 25 en een op de kraag (22) naar boven aansluitende cilindrische leipen (24), die zich met speling constant axiaal door de inlaatopening (14) heen uitstrekt, heeft.

4. Inrichting volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat het huis (12) een afgeknot kegelvormig, van ontluchtingsopeningen (44) 30 voorzien deksel (36) heeft, waarbij tussen het deksel en het huis een filter (38), in het bijzonder een hydrofoob filter, aangebracht is.

5. Inrichting volgens conclusie 4, gekenmerkt doordat het filter (38) uit een met silicon geïmpregneerd, fasenscheidend 35 filterpapier gevormd is.

6. Inrichting volgens conclusie 5, gekenmerkt doordat het huis (12) van cirkelvormige groeven en het deksel (36) van .88(11639 f ' i - 10 - corresponderende cirkelvormige ribben (40, 42) voorzien is, die met snapwerking in de groeven vastzetbaar zijn, waarbij het filter (38) tussen de ribben van het deksel en de groeven van het huis vastgehouden wordt.

7. Inrichting volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat de aan de onderzijde van de vlotter aangebrachte, met de hand bedienbare klep (56) voorzien is van een kegelvormige instelpunt (58) met kleine kegelopeningshoek, waardoor de doorstromingsdoorsnede van de uitlaat-opening (16) instelbaar of afsluitbaar is. 10

8.Inrichting volgens conclusie 7, gekenmerkt doordat de met de hand instelbare klep (56) voorzien is van een instelkop (62), waarbij tussen de instelkop en het huis (12) een drukveer (64) aangebracht is, om de klep (56) in de telkens ingestelde stand te houden.

9. Inrichtingen, in hoofdzaak zoals voorgesteld in de be- 15 schrijving en/of tekening. -o-o-o- .8801639