NL8702894A - Inrichting voor het vullen van dozen. - Google Patents

Description

4 ♦ * -1- 26916/CV/tl

Korte Aanduiding: Inrichting voor het vullen van dozen.

De uitvinding heeft betrekkin op een inrichting voor het vullen van dozen met verpakkingseenheden,voorzien van een de verpakkings-5 eenheden tijdens bedrijf naar een vulstation bewegende transporteur.

In de praktijk worden in vele gevallen een bepaald aantal verpakkingseenheden, bij voorbeeld een bepaalde hoeveelheid materiaal,voorwerpen of dergelijke bevattende zakken,doosjes of dergelijke in dozen verpakt. In het algemeen wordt het plaatsen van de verpakkingseenheden 10 in de dozen nog met de hand uitgevoerd,hetgeen een arbeidsintensief en zodoende duur werk is.

Met de uitvinding wordt beoogd een inrichting te verkrijgen,met behulp waarvan verpakkingseenheden automatisch in de gewenste stand naast elkaar en eventueel in meerdere lagen boven elkaar in een doos 15 kunnen worden gerangschikt.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat boven de transporteur een tweetal op afstand van elkaar opgestelde geleidings-organen voor de verpakkingseenheden zijn opgesteld,waarbij althans de nabij het vulstation gelegen uiteinden van de geleidingsorganen dwars op 20 de richting waarin de verpakkingseenheden met behulp van de transporteur worden verplaatst,instelbaar zijn.

Door toepassing van de constructie volgens de uitvinding kunnen verpakkingseenheden op eenvoudige wijze in de gewenste stand naast elkaar in de doos worden aangebracht.

25 Daarbij kan de inrichting op eenvoudige wijze geschikt worden gemaakt voor het verwerken van verschillende verpakkingseenheden indien volgens een verder aspect van de uitvinding de afstand tussen althans de nabij het vulstation gelegen uiteinden van de geleidingsorganen instelbaar is.

30 De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in bijgaande figuren schematisch weergegeven uitvoeringsvoor-beeld van de inrichting volgens de uitvinding.

Fig. 1 toont een bovenaanzicht op een inrichting volgens de uitvinding onder weglaten van de transporteur voor het toevoeren van de 35 dozen.

.8702894 *- -2- 26916/CV/tl

Fig. 2 toont een doorsnede over fig.1 gezien volgens de lijn II -II in fig.1.

Fig. 3 toont een met fig.1 overeenkomend bovenaanzicht van de inrichting met de geleidingsorganen voor de verpakkingseenheden weer-5 gegeven in een andere stand.

Fig. 4 toont op grotere schaal een bovenaanzicht van een deel van de in fig.1 weergegeven inrichting.

Fig. 5 toont een doorsnede over fig.4,gezien volgens de lijn V- V in fig.4.

10 Fig. 6 toont een aanzicht op fig.5 gezien in de richting volgens pijl VI in fig.5.

Fig. 7 toont een aanzicht op fig.5, gezien in de richting volgens pijl VII in fig.5.

Fig. 8 toont een aanzicht op de inrichting voor het toevoeren van 15 dozen gezien in de richting volgens pijl VIII in fig.2.

Fig. 9 toont een andere uitvoeringsvorm van een vulklep.

De in de fig.1 en 2 weergegeven inrichting omvat een transporteur vormende eindloze transportband 1 welke is geleid langs horizontaal opgestelde ,door een gestel 2 ondersteunde rollen 3 waarvan er een is 20 aan te drijven met behulp van een electromotor 4 (fig.3). Zoals in het bijzonder uit fig.2 duidelijk zal zijn is daarbij de opstelling zodanig, dat het tijdens bedrijf in de richting volgens pijl A bewegende bovenpart van de transportband 1 althans nagenoeg horizontaal is opgesteld. Bovenstrooms van de transportband 1 is een in de richting van de trans-25 portband 1 schuin naar beneden aflopende rollentransporteur 5 opgesteld. Bovenstrooms van deze rollentransporteur 5 is een transportband 6 opgesteld voor het toevoeren van te verpakken verpakkingseenheden 7.

In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld hebben de "rollen" een viei— kante doorsnede. Hierdoor wordt een gelijkmatige verdeling van het materiaal 30 in de over de transporteur 5 bewegende zakken bevorderd.

Onder de rollentransporteur 5 is een opvangtrechter 8 opgesteld voor het opvangen van materiaal,dat eventueel uit kapotte verpakkingseenheden 7 uittreedt.

Boven de rollentransporteur 5 is een door een langgestrekt plaat-35 vormig orgaan gevormd geleidingsorgaan 9 opgesteld,dat gezien in de verplaatsingsrichting van de verpakkingseenheden 7 volgens pijl A de op de tollentransporteur 5 toegevoerde verpakkingseenheden verplaatst in de richting van de linker zijkant van de transportband 1. Nabij deze .8702894 -3- 26916/CV/tl u linker zijkant van de transportband 1 is een verder langgestrekt plaatvormig geleidingsorgaan 10 opgesteld,dat zodanig onder een hoek ten opzichte van de lengterichting van de transportband 1 is opgesteld,dat dit geleidingsorgaan 10 daarmede in contact komende verpakkingseenheden 5 7 weer in de richting van het midden van de transportband 1 zal verschui ven.

Nabij het benedenstroomse uiteinde van het geleidingsorgaan 10 is een arm 11 opgesteld,die ten opzichte van het gestel van de inrichting ver-zwenkbaar is om een verticaal verlopende as 12. Daarbij is de arm 11 te 10 verzwenken met behulp van een verstelcilinder 13,welke tussen het geleidingsorgaan 10 en de arm 11 is aangebracht. Aan het vrije einde van de arm 11 is een zich loodrecht op het bovenpart van de transportband 1 uitstrekkende staaf 14 aangebracht.

Zoals uit fig.1 en 3 duidelijk zal zijn kan de staaf 14 met behulp 15 van de verstelcilinder worden bewogen tussen een eerste stand weergegeven in fig.1,waarin de staaf 14 ligt in de bewegingsbaan van door de transportband 1 verplaatste verpakkingseenheden 7,en een tweede stand (fig.3), waarin gezien in de verplaatsingsrichting volgens pijl A de staaf 14 achter het geleidingsorgaan 10 is opgesteld.

20 Zoals verder uit fig.3 duidelijk zal zijn zullen grote verpakkings eenheden met behulp van de geleidingsorganen 9 en 10 zodanig worden geleid, dat een voorlopende rand van een verpakkingseenheid nabij een zijkant van de desbetreffende verpakkingseenheid met de staaf 14 in aanraking kan komen,waardoor de desbetreffende verpakkingseenheid in het des-25 betreffende punt wordt tegengehouden,zodat de desbetreffende verpakkingseenheid door de doorbewegende band 1 over 90° wordt verzwenkt,zoals weergegeven in fig.1. Indien de staaf 14 in zijn niet werkzame,in fig.3 weergegeven stand is verzwenkt kunnen verpakkingseenheden,in het bijzonder kleinere verpakkingseenheden ongestoord doorbwegen zonder verdraaid 30 te worden.

Benedenstrooms van het geleidingsorgaan 10 zijn boven de transportband 1 een tweetal verdere geleidingsorganen 15 en 16 aangebracht. De bovenstroomse uiteinden van de geleidingsorganen 15 en 16 zijn ieder gelegen tussen een tweetal verticaal staande geleidingsrollen 17 ,die 35 paarsgewijs aan weerszijden van de transportband 1 zijn opgesteld,zoals is weergegeven in fig.1. Door deze opstelling kunnen de bovenstroomse einden van de geleidingsorganen 16 in de lengterichting van de geleidingsorganen tussen de rollen 17 verschuiven.

.8702894 * -4- 26916/CV/tl

Zoals in het bijzonder uit fig.2 blijkt strekken de geleidings-organen 15 en 16 zich tot aan het benedenstroomse uiteinde van het bovenpart van de transportband 1 uit.

Zoals nader in de fig. 4- 7 is weergegeven zijn de benedenstroomse 5 gelegen uiteinden van de geleidingsorganen 15 en 16 vastgezet aan, armen 18 resp.l9,die op hun beurt zijn bevestigd aan de kokers 20 resp.21.

In deze kokers zijn legersteunen 22 aangebracht waarin kogellegers 23 zijn opgenomen. Met behulp van deze kogellegers 23 worden de kokers ondersteund door een as 24. De zich loodrecht op de lengterichting van 10 de transportband 1 uitstrekkende as 24 is vastgezet aan het gestel 2 van de inrichting. De uitvoering is zodanig,dat de kokers 20 en 21 langs de as verschuifbaar zijn. Hiertoe is met de koker 21 het uiteinde verbonden van een zuigerstang 25 welke is bevestigd aan een in een cilinder 26 geleger zuiger. De cilinder 26 is bevestigd aan het gestel 2 van de 15 inrichting.

Zoals verder in het bijzonder uit fig.6 blijkt is aan de koker 21 een aansluitstuk 27 bevestigd, waarmede een koppelstuk 28 scharnierend is verbonden .Het van het aansluitstuk 27 afgekeerde uiteinde van het koppelstuk 28 is verder scharnierend verbonden met een zich evenwijdig 20 aan de as 24 uitstrekkende koppelstang 29. De koppelstang 29 is gevoerd door een aan de koker 20 bevestigd op zich bekend klemorgaan ,dat op zich bekende wijze met behulp van een met het klemorgaan 30 verbonden hefboom 31 vast te klemmen is op de door het klemorgaan 30 verlopende koppelstang 29. Het zal duidelijk zijn,dat na oplossen van het klemor-25 gaan 30 het klemorgaan 30 en de daarmede verbonden koker 20 in de lengterichting van de koppelstang 29 kan worden verschoven voor het instellen van de afstand tussen de stroomafwaarts gelegen uiteinden van de geleidingsorganen 15 en 16. Deze afstand kan afgelezen worden op een op het gestel 2 aangebrachte schaalverdeling 32. Na het bereiken van de gewenste 30 afstand tussen de stroomafwaarts gelegen uiteinden van de geleidingsorganen 15 en 16 in overeenstemming met de grootte van de te verwerken verpakkingseenheden kan het klemorgaan 30 weer met behulp van de hefboom 31 worden vastgezet,zodat dan de kokers 20 en 21 en daarmede de met deze kokers verbonden uiteinden van de geleidingsorganen 15 en 16 gezamenlijk 35 heen en weer kunnen worden bewogen met behulp van de verstelcilinder 25, 26, bijvoorbeeld tussen de in fig.6 met getrokken lijnen weergegeven .8702894 •r -5- 26916/CV/tl stand en de in fig.6 met stippellijnen weergegeven stand. Ter begrenzing van de beweging van de kokers 20 en 21 langs de as 24 zijn op de as 24 nog aanslagen 33 bevestigd.

Zoals verder nog in fig.2 is weergegeven kan onder het bovenpart van 5 de transportband 1 nog een triImechanisme 34 zijnopgesteld voor het in trilling brengen van het bovenpart van de transportband 1 en de verpakkingseenheden 7. Voor het herstellen van eventuele door de staaf 14 veroorzaakte vervormingen van de verpakkingseenheden.

Voor de toevoer van dözervwaarin de verpakkingseenheden moeten worden in-10 gebracht is nabij het benedenstroomse einde van de transportband 1 een zich loodrecht op deze transportband uitstrekkende transportband 35 aangebracht (fig.2,8). Deze horizontaal opgestelde transportband is qeleidom rollen36,die worden ondersteund door een gestel 37. Een van de rollen 36 i s aan te drijven met behulp van een electromotor 37', zodanig, dat het bovenpart van de transportband 35 tijdens be-15 drijf kan worden bewogen in de richting volgens pijl B.Met behulp van een niet nader weergegeven transportmechanisme worden lege dozen 38 toegevoerd in de richting van het benedenstroomse einde van de transportband 1. Bij het benedenstroomse uiteinde van de transportband 1 is boven de transportband 35 een kokervormig huis 39 opgesteld,dat aan zijn ondereinde afsluitbaar 20 is met behulp van de naar elkaar toegekeerde uiteinden van een tweetal horizontaal opgestelde platen 40 en 41 ,die bij hun zich in de lengterichting van de transportband uitstrekkende langsranden verschuifbaar zijn ondersteund door deel van het gestel 2 uitmakende gestelbalken 42. Daarbij is de plaat 40 in de lengterichting van de transportband 1 heen en 25 weer beweegbaar met behulp van een tussen de plaat 40 en het gestel 1 aangebrachte verstelcilinder 43,terwijl de plaat 41 op soortgelijke wijze verstelbaar is met behulp van een tussen de plaat 41 en het gestel 2 aangebrachte verstelcilinder 44.

Indien de afmeting van een verpakkingseenheid zodanig is,dat deze 30 althans nagenoeg overeenkomt met die van het bodemoppervlak van een doos 38 kunnen dergelijke verpakkingseenheden in meerdere lagen boven elkaar in de doos worden opgestapeld,waarbij iedere laag slechts een verpakkingseenheid omvat. In een dergelijk geval kan de toevoer plaatsvinden zoals hierboven uiteengezet en weergegeven in fig.1,waarbij de 35 verpakkingseenheden al dan niet over 90° kunnen worden verdraaid afhankelijk van de wijze waarop de verpakkingseenheden worden toegevoerd en van .8702834 t -6- 26916/CV/ti de wijze waarop de doos 38 op de transportband 35 staat opgesteld. Een of meerdere van dergelijke verpakkingseenheden kunnen eerst worden opgestapeld op de naar elkaar toegekeerde uiteinden van de platen 40 en 41, die dan de in fig.2 weergegeven stand innemen. Op gezette tijden kunnen 5 deze platen in een van elkaar afgekeerde richting worden bewogen met behulp van de verstelcilinders 43 en 44,zodat de op deze platen liggende verpakkingseenheden naar beneden kunnen vallen in de in het vulstation opgestelde doos 38.

Indien het gewenste aantal verpakkingseenheden in de doos 38 is aange-10 bracht hetgeen met een telmechanisme (niet weergegeven) kan worden gecontro-leerd,kan de doos met behulp van de transportband 35 worden afgevoerd.

Onder het bovenpart van de transportband 35 is in het vulstation nog een trilinrichting 45 opgesteld. Door het daarmede in trilling brengen van de te vullen doos met inhoud kunnen eventuele verstoringen in het legpatroon 15 en tot verf rommeling van de verpakkingseenheden tengevolge van de val in de doos worden gecorrigeerd.

. In het geval dat grote verpakkingseenheden, waarvan er slechts een per laag in de doos 38 wordt aangebracht,worden verwerkt kunnen de geleidingsorganen 15 en 16 in de in fig.1 weergegeven stand 20 waarin zij de verpakkingseenheden op de juiste wijze naar het kokervormige vulorgaan 39 toe leiden,blijven stilstaan.

Indien kleinere verpakkingseenheden 7 in een doos 38 moeten worden ingébracht,zodanig,dat bijvoorbeeld twee van dergelijke verpakkingseenheden in een laag naast elkaar komen te liggen kan men tijdens 25 het toevoeren van deze verpakkingseenheden de geleidingsorganen 15 en 16 bijvoorbeeld heen en weer bewegen tussen de in fig.3 in getrokken lijnen weergegeven stand van deze geleidingsorganen en de met stippellijnen weergegeven stand 15',16' van deze geleidingsorganen. Uit fig.3 zal het duidelijk zijn,dat dan de verpakkingseenheden 7 naast elkaar 30 op de naar elkaar toegekeerde, een vulklep vormende uiteinden van de platen 40 en 41 komen te liggen en zo ook in de doos 38 zullen worden ingébracht. Het zal duidelijk zijn,dat door de mogelijkheid om de afstand tussen de benedenstroomse uiteinden van de geleidingsorganen 15 en 16 te wijzigen,de mogelijkheid om deze benedenstroomse uiteinden van de 35 geleidingsorganen heen en weer te bewegen en de mogelijkheid om toegevoerde verpakkingseenheden met behulp van de stang 14 al dan niet over .90° te verdraaien tijdens de verplaatsing naar de doos 38 er vele variaties in het patroon waarin de verpakkingseenheden in een laag worden .8702894 -7- 26916/CV/tl gerangschikt,te realiseren zijn,waarbij het aantal per laag niet tot een of twee beperkt is.

Zoals verder nog in fig.8 is weergegeven kunnen lege dozen 38,die met de transportband 35 in de richting volgens pijlB worden toegevoerd, 5 worden tegengehouden met behulp van een aanslagorgaan 46,dat is bevestigd aan het ondereinde van een zuigerstang 47,die is bevestigd aan een zuiger, die is gelegen in een cilinder 48,die is bevestigd aan het gestel 37.

Indien een in het vulstation gevulde doos 38 met behulp van de transportband 35 in de richting volgens pijl B wordt verplaatst kan door terug-10 trekken van de zuigerstang 47 de daaropvolgende doos worden vrijgegeven, zodat deze in het vulstation wordt getransporteerd met behulp van de transportband 35. Direct daarop zal de zuigerstang 47 weer naar beneden worden bewogen voor het tegenhouden van de daaropvolgende lege doos,die over een kleinere afstand moet worden verplaatst dan de in het vulsta-15 tion te brengen lege doos.

Indien nodig kan achter het vulstation,gezien in de verplaatsings-richting volgens pijl B van de transportband 35 nog een met behulp van een aan het gestel bevestigde verstelcilinder 49 op en neer beweegbaar stempel 50 zijn aangebracht,met behulp waarvan de in de doos ingebrachte 2Q verpakkingseenheden 7 kunnen worden samengedrukt voordat de doos 38 wordt dichtgemaakt.

Fig. 9 toont nog een gewijzigde uitvoeringsvorm van de onder het vulorgaan 39 gelegen vulklep. Hier wordt de vulklep gevormd door een enkele plaat 51 welke met behulp van een verstelcylinder 52 heen en weer verschuif-25 baar is in geleidingen 53. Daarbij is de plaat 51 enigszins hellend opgesteld zoals blijkt uit fig. 9.

.8702894

Claims (16)

1. Inrichting voor het vullen van dozen met verpakkingseenheden, voorzien van een de verpakkingseenheden tijdens bedrijf naar een vul-station bewegende transporteur, met het kenmerk,dat boven de transporteur een tweetal op afstand van elkaar opgestelde geleidingsorganen voor 5 de verpakkingseenheden zijn opgesteld,waarbij althans de nabij het vul-station gelegen uiteinden van de geleidingsorganen dwars op de richting waarin de verpakkingseenheden met behulp van de transporteur worden verplaatst, instelbaar zijn.

2. Inrichting volgens conclusie l,met het kenmerk,dat de afstand 10 tussen de nabij het vulstation gelegen uiteinden van de geleidingsorganen instelbaar is.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2,met het kenmerk,dat de geleidingsorganen worden gevormd door langgestrekte ,zich althans in hoofdzaak in de lengterichting van de transporteur uitstrekkende orga- 15 nen,die aan hun bovenstroomse einden in hun lengterichting verschuifbaar zijn ondersteund.

4. Inrichting volgens conclusie 3,met het kenmerk,dat de geleidingsorganen worden gevormd door langgestrekte plaatvormige delen.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, 20 dat de benedenstroomse einden van de geleidingsorganen zijn bevestigd aan steunen, die verschuifbaar zijn langs een zich loodrecht op de lengterichting van de transporteur uitstrekkende horizontaal opgestelde as.

6. Inrichting volgens conclusie 5,met het kenmerk,dat een van de 25 van de steunen is gekoppeld met een tussen deze steunen het gestel aangebrachte verstelcilinder .

7. Inrichting volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk,dat de beide steunen onderling zijn verbonden met behulp van een koppelstang, die ten opzichte van een van de kokervormige organen verschuifbaar 30 en in meerdere standen vastzetbaar is.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een schaalverdeling waarop de afstand tussen 'de benedenstroomse einden van de geleidingsorganen afleesbaar is.

9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het ken- 35 merk,dat nabij het bovenstroomse einde van de transporteur geleidingsor ganen zijn aangebracht,die toegevoerde verpakkingseenheden naar een zij- .8702894 -9- 26916/CV/tl kant van de transporteur geleiden,terwijl een tegenhoudorgaan is aangebracht, dat instelbaar is tussen een stand waarin dit tegenhoudorgaan buiten de baan van de door de transporteur geplaatste verpakkingseenheden is gelegen en een stand,waarin het tegenhoudorgaan aangrijpt op de 5 voorzijde van een verpakkingseenheid nabij een zijkant van de desbetreffende verpakkingseenheid.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk,dat het tegen houdorgaan is bevestigd aan het uiteinde van een ten opzichte van het gestel om een zich omhoog uitstrekkende as verzwenkbare arm.

11. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat nabij het benedenstroomse einde van de transporteur een vulklep is aangebracht,welke instelbaar is tussen een eerste stand waarin met behulp van de transporteur toegevoerde verpakkingseenheden worden opgevangen en een tweede stand,waarin de verpakkingseenheden voorbij de vulklep 15 naar beneden kunnen vallen.

12. Inrichting votgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de vulklep wordt gevormd door een enkele heen en weer verschuifbare plaat.

13. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de plaat zich in de gesloten stand van de vulklep schuin omhoog uitstrekt vanaf 20 het benedenst roomse einde van de transporteur.

14. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat nabij het benedenstroomse einde van de transporteur een zich dwars op deze transporteur uitstrekkende verdere transporteur is aangebracht met behulp waarvan dozen voor het opnemen van de verpakkingseen- 25 heden kunnen worden getransporteerd.

15. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk,dat boven de verdere transporteur een in hoogterichting instelbaar tegenhoudorgaan is aangebracht,dat kan worden heen en weer bewogen tussen een eerste stand waarin dozen onder het tegenhoudorgaan kunnen doorbewegen en een 30 tweede stand,waarin het tegenhoudorgaan in een doos is gelegen.

16. Inrichting volgens conclusie 14 of 15, met het kenmerk,dat boven de verdere transporteur een in hoogterichting op en neer beweegbaar stempel is aangebracht voor het aandrukken :van in een doos opgenomen verpakkingseenheden. .8702894 35