NL192339C - Inrichting voor het transporteren van verpakkingseenheden, zoals zakken naar een vulstation. - Google Patents

Description

1 192339

Inrichting voor het transporteren van verpakkingseenheden, zoals zakken naar een vulstation

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het transporteren van verpakkingseenheden, zoals zakken naar een vulstation, voorzien van een langstransporteur waarboven een tweetal naast, en dwars op 5 de transportrichting op afstand van elkaar opgestelde, langgestrekte, zich althans in hoofdzaak in de lengterichting van de transporteur uitstrekkende geleidingsorganen voor verpakkingseenheden zijn opgesteld, terwijl middelen zijn aangebracht met behulp waarvan de onderlinge afstand tussen ten minste delen van de geleidinsorganen instelbaar is, alsmede middelen nabij het stroomafwaartse transporteureinde met behulp waarvan een verplaatsing van verpakkingseenheden dwars op de transportrichting naar het 10 vulstation te bewerkstelligen is.

Uit het Franse octrooischrift 2.075.013 is een dergelijke inrichting voor het transporteren van verpakkingseenheden bekend, voorzien van een tweetal op afstand van elkaar opgestelde geleidingsorganen. Figuur 2 van dit octrooi wekt de indruk, dat voor de instelling van de tussenafstand ieder van deze geleidingsorganen is bevestigd aan een tweetal zich loodrecht op de lengterichting van de transporteur uitstrekkende stangen, 15 die in langsrichting verstelbaar in het gestel van de transporteur zijn ondersteund.

Gezien in de bewegingsrichting van de transporteur is stroomafwaarts van deze geleidingsorganen een verder geleidingsorgaan aangebracht, dat met behulp van een verstelcilinder om een nabij zijn boven-stroomse einde opgestelde verticale schamieras verzwenkbaar is, zodat met behulp van dit verdere geleidingsorgaan een verplaatsing van het met behulp van de transporteur verplaatste voorwerp dwars op 20 de bewegingsrichting van de transporteur bewerkstelligd kan worden. Bij verzwenking van dit verdere geleidingsorgaan uit de stand waarin dit geleidingsorgaan zich evenwijdig aan de bewegingsrichting van de transporteur uitstrekt zal het voorwerp een schuine stand gaan innemen ten opzichte van de bewegingsrichting, hetgeen het juist rangschikken van de verpakkingseenheid in een doos of dergelijke zal bemoeilijken.

25 Volgens de uitvinding heeft de inrichting het onderscheidende kenmerk, dat voor het vormen van de dwarsverplaatsingsmiddeien voor verpakkingseenheden alleen de nabij het vulstation gelegen uiteinden van de geleidingsorganen zijn gekoppeld met een verstelmechanisme met behulp waarvan deze uiteinden van de geleidingsorganen dwars op de transportrichting instelbaar zijn, om de afstand tussen de nabij het vulstation gelegen en met het verstelmechanisme gekoppelde uiteinden van de geleidingsorganen in te 30 stellen, terwijl de geleidingsorganen ieder nabij een uiteinde zijn vastgezet en nabij hun andere uiteinden met behulp van geleidingsmiddelen in hun lengterichting verschuifbaar en verzwenkbaar zijn ondersteund.

Bij toepassing van de constructie volgens de uitvinding kan een eenvoudige opbouw worden verkregen, daar de beide geleidingsorganen kunnen worden gebruikt voor het juist uitrichten van de verpakkingseenheden alsmede voor het op de juiste plaats opstellen van de verpakkingseenheden in een richting dwars 35 op de bewegingsrichting van de transporteur, zonder dat daarbij de beoogde juiste stand van de verpakkingseenheid ten opzichte van de transportrichting verloren gaat.

Een eenvoudige en solide constructie is daarbij te verkrijgen, indien de benedenstroomse einden van de geleidingsorganen zijn bevestigd aan steunen, die verschuifbaar zijn langs een zich loodrecht op de lengterichting van de transporteur uitstrekkende, horizontaal opgestelde as, waarbij de beide steunen 40 onderling zijn verbonden met behulp van een koppelstang, die ten opzichte van een van de kokervormige organen verschuifbaar en in meerdere standen vastzetbaar is.

Daarbij kan een eenvoudige uitvoering worden verkregen van de middelen met behulp waarvan de geleidingsorganen dwars op de bewegingsrichting van de transporteur verplaatst zijn, indien een van de steunen is gekoppeld met een tussen deze steun en het gestel aangebrachte verstelcilinder.

45 Een nauwkeurige instelling aan de grootte van de verpakkingseenheden is op snelle wijze te realiseren indien de inrichting is voorzien van een schaalverdeling waarop de afstand tussen de benedenstroomse einden van de geleidingsorganen afleesbaar is.

Uit het Amerikaanse octrooischrift 3.830.359 is een transportinrichting bekend voorzien van een langstransporteur met naast liggende stijve langsgeleidingen erboven, die aan de stroomopwaartse zijde 50 verzwenkbaar en aan de stroomafwaartse zijde vrij zijn.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in de figuren schematisch weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de transportinrichting volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont een bovenaanzicht op de transportinrichting onder weglaten van de transporteur voor het 55 toevoeren van de dozen.

Figuur 2 toont een doorsnede over figuur 1 gezien volgens de lijn ll-ll in figuur 1.

Figuur 3 toont een met figuur 1 overeenkomend bovenaanzicht van de inrichting met de geleidings- 192339 2 organen voor de verpakkingseenheden weergegeven in een andere stand.

Figuur 4 toont op grotere schaal een bovenaanzicht van een deel van de in figuur 1 weergegeven inrichting.

Figuur 5 toont een doorsnede over figuur 4, gezien volgens de lijn V-V in figuur 4.

5 Figuur 6 toont een aanzicht op figuur 5, gezien in de richting volgens pijl VI in figuur 5.

Figuur 7 toont een aanzicht op figuur 5, gezien in de richting volgens pijl VII in figuur 5.

Figuur 8 toont een aanzicht op de inrichting voor het toevoeren van dozen gezien in de richting volgens pijl VIII in figuur 2.

Figuur 9 toont een andere uitvoeringsvorm van een vulklep.

10

De in de figuren 1 en 2 weergegeven inrichting omvat een bandtransporteur met een eindloze transportband I welke is geleid langs horizontaal opgestelde, door een gestel 2 ondersteunde rollen 3 waarvan er een is aan te drijven met behulp van een elektromotor 4 (figuur 3). Zoals blijkt uit figuur 2 is het volgens pijl A aandrijfbare bovenpart van de transportband 1 althans nagenoeg horizontaal opgesteld. Benedenstrooms 15 van de bandtransporteur is een in de richting van de transporteur schuin naar beneden aflopende rollen-transporteur 5 opgesteld. Bovenstrooms van deze rollentransporteur 5 is een bandtransporteur met transportband 6 opgesteld voor het toevoeren van verpakkingseenheden 7, zoals zakken.

In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld hebben de ’’rollen” een vierkante doorsnede. Hierdoor wordt een gelijkmatige verdeling van het materiaal in de over de transporteur 5 bewegende zakken bevorderd.

20 Onder de rollentransporteur 5 is een opvangtrechter 8 opgesteld voor het opvangen van materiaal uit kapotte verpakkingseenheden 7.

Boven de rollentransporteur 5 is een langgestrekt plaatvormig geleidingsorgaan 9 opgesteld, dat bij hun transport op de rollentransporteur 5 de verpakkingseenheden zijdelings verplaatst in de richting van de linker zijkant van de bandtransporteur. Nabij deze linker zijkant is boven de transportband 1 een verder 25 langgestrekt plaatvormig geleidingsorgaan 10 opgesteld, dat zodanig onder een hoek ten opzichte van de lengterichting van de transportband 1 is opgesteld, dat dit geleidingsorgaan 10 daarmede in contact komende verpakkingseenheden 7 weer in de richting van het midden van. de transportband 1 zal verschuiven.

Nabij het benedenstroomse uiteinde van het geleidingsorgaan 10 is een arm 11 verzwenkbaar opgesteld 30 om een verticaal verlopende as 12. Daarbij is de arm 11 te verzwenken met behulp van een verstelcilinder 13, welke tussen het geleidingsorgaan 10 en de arm 11 is aangebracht. Aan het vrije uiteinde van de arm II is een zich loodrecht op het bovenpart van de transportband 1 uitstrekkende staaf 14 aangebracht.

De staaf 14 kan met behulp van de verstelcilinder worden bewogen tussen een eerste stand weergegeven in figuur 1, waarin de staaf 14 ligt in de bewegingsbaan van door de transportband 1 verplaatste 35 verpakkingseenheden 7, en een tweede stand weergegeven in figuur 3, waarin gezien volgens pijl A de staaf 14 achter het geleidingsorgaan 10 is opgesteld.

Zoals blijkt uit figuur 1 zullen grote verpakkingseenheden met behulp van de geleidingsorganen 9 en 10 zodanig worden geleid, dat hun linker voorrand met de staaf 14 in aanraking kan komen en door dit tegenhouden de verpakkingseenheden door de doorbewegende transportband over 90° worden verzwenkt. 40 Indien de staaf 14 in zijn niet werkzame, in figuur 3 weergegeven stand is verzwenkt kunnen verpakkingseenheden, in het bijzonder kleinere verpakkingseenheden ongestoord doorbewegen zonder verdraaid te worden.

Benedenstrooms van het geleidingsorgaan 10 zijn boven de transportband 1 een tweetal verdere geleidingsorganen 15 en 16 aangebracht. De bovenstroomse uiteinden van de geleidingsorganen 15 en 16 45 zijn ieder gelegen tussen een tweetal verticaal staande geleidingsrollen 17, die paarsgewijs aan weerszijden van de transportband 1 zijn opgesteld, zoals is weergegeven in figuur 1. Door deze opstelling kunnen de bovenstroomse einden van de geleidingsorganen 16 in de lengterichting van de geleidingsorganen tussen de rollen 17 verschuiven.

Zoals uit figuur 2 blijkt strekken de geleidingsorganen 15 en 16 zich tot aan het benedenstroomse 50 uiteinde van het bovenpart van de transportband 1 uit.

Zoals nader in de figuren 4-7 is weergegeven zijn de benedenstroomse gelegen uiteinden van de geleidingsorganen 15 en 16 vastgezet aan armen 18 resp. 19, die op hun beurt zijn bevestigd aan de kokers 20 resp. 21. In deze kokers zijn legersteunen 22 aangebracht waarin kogellegers 23 zijn opgenomen. Met behulp van deze kogellegers 23 worden de kokers ondersteund door een as 24. De zich loodrecht 55 op de lengterichting van de transportband 1 uitstrekkende as 24 is vastgezet aan het gestel 2. De uitvoering is zodanig, dat de kokers 20 en 21 langs de as verschuifbaar zijn. Hiertoe is met de koker 21 het uiteinde verbonden van een zuigerstang 25 welke is bevestigd aan een in een cilinder 26 geleger zuiger. De cilinder 3 192339 26 is bevestigd aan het gestel 2.

Zoals verder in het bijzonder uit figuur 6 blijkt is aan de koker 21 een aansluitstuk 27 bevestigd, waarmede een koppelstuk 28 schamierbaar is verbonden. Het van het aansluitstuk 27 afgekeerde uiteinde van het koppelstuk 28 is verder schamierbaar verbonden met een zich evenwijdig aan de as 24 uitstrek-5 kende koppelstang 29. De koppelstang 29 is gevoerd door een aan de koker 20 bevestigd klemorgaan, dat op met behulp van een met het klemorgaan 30 verbonden hefboom 31 vast te klemmen is op de door het klemorgaan 30 verlopende koppelstang 29. Na lossen kan het klemorgaan 30 en de daarmede verbonden koker 20 in de lengterichting van de koppelstang 20 worden verschoven voor het instellen van de afstand tussen de stroomafwaarts gelegen uiteinden van de geleidingsorganen 15 en 16. Deze afstand kan 10 afgelezen worden op een op het gestel 2 aangebrachte schaalverdeling 32. Na het bereiken van de gewenste afstand tussen de stroomafwaarts gelegen uiteinden van de geleidingsorganen 15 en 16 in overeenstemming met de grootte van de te verwerken verpakkingseenheden kan het klemorgaan 30 weer met behulp van de hefboom 31 worden vastgezet, zodat dan de kokers 20 en 21 en daarmede de met deze kokers verbonden uiteinden van de geleidingsorganen 15 en 16 gezamenlijk heen en weer kunnen worden 15 bewogen met behulp van de verstelcilinder 25, 26, bijvoorbeeld tussen de in figuur 6 met getrokken lijnen weergegeven stand en de in figuur 6 met stippellijnen weergegeven stand. Ter begrenzing van de beweging van de kokers 20 en 21 langs de as 24 zijn op de as 24 nog aanslagen 33 bevestigd.

Zoals verder in figuur 2 is weergegeven kan onder het bovenpart van de transportband 1 een tril-mechanisme 34 zijn opgesteld voor het in trilling brengen van dit bovenpart en de verpakkingseenheden 7, 20 voor het herstellen van eventuele door de staaf 14 veroorzaakte vervormingen van de verpakkingseenheden.

Voor de toevoer van dozen, waarin de verpakkingseenheden moeten worden ingebracht is nabij het benedenstroomse einde van de transportband 1 een zich hier loodrecht op uitstrekkende bandtransporteur met transportband 35 aangebracht (figuren 2, 8). De transportband 35 is horizontaal geleid om rollen 36, die 25 worden ondersteunend door een gestel 37. Een van de rollen 36 is aan te drijven met behulp van een elektromotor 37' zodanig, dat het bovenpart van de transportband 35 tijdens bedrijf kan worden bewogen volgens pijl B. Met behulp van een niet nader weergegeven transportmechanisme worden lege dozen 38 toegevoerd in de richting van het benedenstroomse einde van de transportband 1. Bij het benedenstroomse uiteinde van de transportband 1 is boven de transportband 35 een kokervormig huis 39 opgesteld, dat aan 30 zijn ondereinde afsluitbaar is met behulp van de naar elkaar toegekeerde uiteinden van een tweetal horizontaal opgestelde platen 40 en 41, die bij hun zich in de lengterichting van de transportband uitstrekkende langsranden verschuifbaar zijn ondersteund door deel van het gestel 2 uitmakende gestelbalken 42. Daarbij is de plaat 40 in de lengterichting van de transportband 1 heen en weer beweegbaar met behulp van een tussen de plaat 40 en het gestel 1 aangebrachte verstelcilinder 43, terwijl de plaat 41 op soortge-35 lijke wijze verstelbaar is met behulp van een tussen de plaat 41 en het gestel 2 aangebrachte verstelcilinder 44.

Indien de afmeting van een verpakkingseenheid zodanig is, dat deze althans nagenoeg overeenkomt met die van het bodemoppervlak van een doos 38 kunnen dergelijke verpakkingseenheden in meerdere lagen boven elkaar in de doos worden opgestapeld, waarbij iedere laag slechts één verpakkingseenheid omvat. In 40 een dergelijk geval kan de toevoer plaatsvinden zoals hierboven uiteengezet en weergegeven is in figuur 1, waarbij de verpakkingseenheden al dan niet over 90° kunnen worden verdraaid afhankelijk van de wijze waarop ze worden toegevoerd en van de wijze waarop de doos 38 op de transportband 35 staat opgesteld. Een of meerdere van dergelijke verpakkingseenheden kunnen eerst worden opgestapeld op de naar elkaar toegekeerde uiteinden van de platen 40 en 41, die dan de in figuur 2 weergegeven stand innemen. Op 45 gezette tijden kunnen deze platen in een van elkaar afgekeerde richting worden bewogen met behulp van de verstelcilinders 43 en 44, zodat de op deze platen liggende verpakkingseenheden naar beneden kunnen vallen in de in het vulstation opgestelde doos 38.

Indien het gewenste aantal verpakkingseenheden in de doos 38 is aangebracht hetgeen met een telmechanisme (niet weergegeven) kan worden gecontroleerd, kan de doos met behulp van de transport-50 band 35 worden af gevoerd.

Onder het bovenpart van de transportband 35 is in het vulstation nog een trilinrichting 45 opgesteld. Door het daarmede in trilling brengen van de te vullen doos met inhoud kunnen eventuele tot verfrommeling leidende verstoringen in het legpatroon van de verpakkingseenheden ten gevolge van de val in de doos worden gecorrigeerd.

55 In het geval dat grote verpakkingseenheden, waarvan er slechts een per laag in de doos 38 wordt aangebracht, worden verwerkt kunnen de geleidingsorganen 15 en 16 in de in figuur 1 weergegeven stand, waarin zij de verpakkingseenheden op de juiste wijze naar het kokervormige vulorgaan 39 leiden, blijven.

Claims (4)

192339 4 Indien kleinere verpakkingseenheden 7 in een doos 38 moeten worden ingebracht, zodanig, dat bijvoorbeeld twee van dergelijke verpakkingseenheden in een laag naast elkaar komen te liggen kan men tijdens het toevoeren van deze verpakkingseenheden de geleidingsorganen 15 en 16 bijvoorbeeld heen en weer bewegen tussen de in figuur 3 in getrokken lijnen weergegeven stand en de met stippellijnen 5 weergegeven stand 15' 16.' Uit figuur 3 blijkt dat dan de verpakkingseenheden 7 naast elkaar op de naar elkaar toegekeerde, een vulklep vormende uiteinden van de platen 40 en 41 komen te liggen en zo ook in de doos 38 zullen worden ingebracht. Door de mogelijkheid om de afstand tussen de benedenstroomse uiteinden van de geleidingsorganen 15 en 16 te wijzigen, de mogelijkheid om deze benedenstroomse uiteinden van de geleidingsorganen heen en weer te bewegen en de mogelijkheid om toegevoerde 10 verpakkingseenheden met behulp van de stang 14 al dan niet over 90° te verdraaien tijdens de veiplaatsing naar de doos 38 zijn er vele variaties in het patroon waarin de verpakkingseenheden in een laag worden gerangschikt, te realiseren, waarbij het aantal per laag niet tot een of twee beperkt is. Zoals verder nog in figuur 8 is weergegeven kunnen lege dozen 38, die met de transportband 35 volgens pijl B worden toegevoerd, worden tegengehouden met behulp van een aanslagorgaan 46, dat is bevestigd 15 aan het ondereinde van een zuigerstang 47, die is bevestigd aan een zuiger, die is gelegen in een cilinder 48, die weer is bevestigd aan het gestel 37. Indien een in het vulstation gevulde doos 38 met behulp van de transportband 35 volgens pijl B wordt verplaatst kan door terugtrekken van de zuigerstang 47 de daaropvolgende doos worden vrijgegeven, zodat deze in het vulstation wordt getransporteerd met behulp van de transportband 35. Direct daarop zal de zuigerstang 47 weer naar beneden worden bewogen voor het 20 tegenhouden van de daaropvolgende lege doos, die over een kleinere afstand moet worden verplaatst dan de in het vulstation te brengen lege doos. Indien nodig kan achter het vulstation nog een met behulp van een aan het gestel bevestigde verstel-cilinder 49 op en neer beweegbaar stempel 50 zijn aangebracht, om de in de doos ingebrachte verpakkingseenheden 7 samen te drukken voordat de doos 38 wordt dichtgemaakt. 25 Figuur 9 toont een gewijzigde uitvoeringsvorm van de onder het vulorgaan 39 gelegen vulklep. Hier wordt de vulklep gevormd door een enkele plaat 51 welke met behulp van een verstelcylinder 52 heen en weer verschuifbaar is in geleidingen 52. Daarbij is de plaat 51 enigszins hellend opgesteld. 30 Conclusies

1. Inrichting voor het transporteren van verpakkingseenheden, zoals zakken naar een vulstation, voorzien van een langstransporteur waarboven een tweetal naast, en dwars op de transportrichting op afstand van elkaar opgestelde, langgestrekte, zich althans in hoofdzaak in de lengterichting van de transporteur 35 uitstrekkende geleidingsorganen voor verpakkingseenheden zijn opgesteld, terwijl middelen zijn aangebracht met behulp waarvan de onderlinge afstand tussen ten minste delen van de geleidingsorganen instelbaar is, alsmede middelen nabij het stroomafwaartse transporteureinde met behulp waarvan een verplaatsing van verpakkingseenheden dwars op de transportrichting naar het vulstation te bewerkstelligen is, met het kenmerk, dat voor het vormen van de dwarsverplaatsingsmiddelen voor verpakkingseenheden alleen de 40 nabij het vulstation gelegen uiteinden van de geleidingsorganen zijn gekoppeld met een verstelmechanisme met behulp waarvan deze uiteinden van de geleidingsorganen dwars op de transportrichting instelbaar zijn, om de afstand tussen de nabij het vulstation gelegen en met het verstelmechanisme gekoppelde uiteinden van de geleidingsorganen in te stellen, terwijl de geleidingsorganen ieder nabij een uiteinde zijn vastgezet en nabij hun andere uiteinden met behulp van geleidingsmiddelen in hun lengterichting verschuifbaar en 45 verzwenkbaar zijn ondersteund.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de benedenstroomse einden van de geleidingsorganen zijn bevestigd aan steunen, die verschuifbaar zijn langs een zich loodrecht op de lengterichting van de transporteur uitstrekkende horizontaal opgestelde as, waarbij de steunen onderling zijn verbonden met behulp van een koppelstang, die ten opzichte van een van de kokervormige organen verschuifbaar en in 50 meerdere standen vastzetbaar is.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat een van de steunen is gekoppeld met een tussen deze steunen en het gestel aangebrachte verstelcilinder. 5 192339

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een schaalverdeling, waarop de afstand tussen de benedenstroomse einden van de geleidingsorganen afleesbaar is. Hierbij 8 bladen tekening