NL8501507A

NL8501507A - Werkwijze voor het samenstellen van metalen drijfriemen en montagemal hiervoor.

Info

Publication number: NL8501507A
Application number: NL8501507A
Authority: NL
Original assignee: Doornes Transmissie Bv
Priority date: 1985-05-28
Filing date: 1985-05-28
Publication date: 1986-12-16
Also published as: DE3660512D1; AU5742486A; US4692985A; ATE36388T1; JPS61273228A; EP0204360A1; JPH0240408B2; AU576153B2; EP0204360B1

Description

5 f 4 N383

Van Doorne's Transmissie B.V.

Tilburg

Werkwijze voor het samenstellen van metalen drijfriemen en montagemal hiervoor.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze 10 voor het monteren van een samengestelde drij friem met een . in hoofdzaak trapeziumvormige dwarsdoorsnede voor het toepassen op V-vormige poelies, bestaande uit een eindloze drager in de vorm van tenminste een metalen band of bandenpakket en uit een aantal met de evenwijdige delen van 15 de hoofdzijden tegen elkaar aanliggende, verschuifbaar op de drager aangebrachte dwarselementen met zijdelingse uitsparingen om de band(en) op te nemen, welke elementen tenminste aan een van de hoofdzijden radiaal naar binnen onder de neutrale lijn van de drijfriem zijn afgeschuind om 20 het buigen van de drijfriem mogelijk te maken, waarbij de respectievelijke dwarselementen elkaar raken op de kantellijn waar de afschuining overgaat in het evenwijdige deel van de hoofdzijde, welke dwarselementen zijn voorzien van koppelingsmiddelen in de vorm van tenminste een 25 uitstulping aan een hoofdzijde en een in hoofdzaak overeenkomstige uitsparing aan de andere hoofdzijde.

De uitvinding heeft ook betrekking op een inrichting voor het monteren van een samengestelde drijfriem van de soort als boven beschreven.

30 Een samengestelde drijfriem als in de aanhef bedoeld is beschreven in EP. 80200035.6. Meer in het bijzonder, doch niet hiertoe beperkt heeft de uitvinding betrekking op een werkwijze voor het monteren van een drijfriem zoals beschreven in US-A-3.949.621 (fig. 7) en 35 US-A-4.080.841 (fig. 3). Deze drijfriem is voorzien van een drager die bestaat uit twee eindloze banden of bandenpakketten, die aan weerszijden in uitsparingen van de dwarselementen worden geschoven. Tijdens gebruik van de 8501507 « i -2- drijfriem worden de banden of bandenpakketten behoed voor het zijdelings uit de dwarselementen schuiven door de konische schijfhelften waartussen de drijfriem loopt, welke schijfhelften in aanraking zijn met de flanken van ieder 5 dwarselement.

Probleem bij het samenstellen van een drijfriem van bedoelde soort is, dat bij het (met de hand) stellen van de elementen met hun zijdelingse uitsparingen op de band of het bandenpakket, het laatste element (of 10 paselement) moeilijk is aan te brengen, omdat de aanwezige uitstulping de vereiste ruimte wegneemt. Bovendien wordt een werkwijze verlangd, waarmee de drijfriemen snel, nauwkeurig en zonder veel handenarbeid kunnen worden samengesteld.

15 Volgens de uitvinding wordt het genoemde bezwaar opgeheven en de montage gemechaniseerd door: a. de elementen met hun uitsparing of een van de uitsparingen te monteren op een (hulp-)montagemal die een diameter heeft die groter is dan die van de eindloze band 20 of van het bandenpakket; b. het uiteindelijk vereiste aantal elementen resp. paselementen te monteren dat benodigd is voor de actuele diameter van de eindloze band of van het bandenpakket; c. het geheel van samengestelde elementen een (kleinere) 25 diameter te geven, die overeenkomt met die welke nodig is om de band(en) of bandenpakket(ten) in de sleuf gevormd door de zijdelingse uitsparing(en) van de dwarselementen te kunnen opnemen; d. de band(en) of bandenpakket(ten) gevormd door de 30 zijdelingse uitsparing(en) van de elementen te monteren.

Het principe van de uitvinding komt er dus op neer dat door de grotere diameter van de montagemal er bij aaneengesloten elementen voldoende ruimte over blijft om het uiteindelijk met de band of bandenpakket vereiste 35 aantal elementen, desgewenst paselementen te monteren.

8 5 ö 1 S ö 7 * * -3-

Jmmers bij grotere diameter is de omtrek ook groter, zodat nog ruimte bij het vereiste aantal aaneengeschakelde elementen open blijft. Bij verkleining van de omtrek 5 sluiten de elementen vast aaneen tot de vereiste eindtoestand. De band, banden of bandenpakketten worden hierna aangebracht in de sleuf gevormd door de zijdelingse uitsparing(en) van de elementen.

De uitvinding betreft ook een inrichting voor het 10 uitvoeren van bovenvermelde werkwijze. Deze inrichting kan voor het monteren van elementen met twee tegenover elkaar liggende insparingen in de elementen voor het opnemen van de twee banden of bandpakketten als volgt in hoofdzaak worden beschreven: 15 Inrichting bestaande uit: a. twee axiaal t.o.v. elkaar beweegbare ringen, ieder voorzien van een opstaande rand, die zodanig t.o.v. elkaar zijn te plaatsen dat de binnenrand van de (tijdens montagebedrijf) onderste ring, die van de andere ring aan zijn 20 buitenzijde raakt en samen een opstaande montagemal voor de elementen vormen, met een gezamelijke dwarsdoorsnede die niet meer is dan de breedte van de zijdelingse uitsparingen van de elementen, waarbij de buitendiameter van de buitenste opstaande rand groter is dan de binnendiameter 25 van de te monteren band of bandenpakket en de buitendiameter van de binnenste opstaande rand overeenkomt met die van de te monteren band(en) of bandenpakket(ten); b. middelen om te monteren elementen in een stand ,waarbij de overeenkomstige uitsparing van de te monteren elementen 30 vertikaal staat, achtereenvolgens tot over de opstaande randen (de montagemal) toe te voeren. Dit kan b.v. gebeuren met een trilgoot; c. een arm om aangevoerde elementen langs de opstaande montagerand te verplaatsen tot een stuitarm; 35 d. middelen om de afstand tussen het eerst aangevoerd element en het laatst aangevoerd element te meten en bij - .*» 4 - o· — ** ^ « i -4- een gedefinieerde afstand tussen deze elementen de aanvoer van de elementen te doen beëindigen; e. middelen om na gedeeltelijke en voor de gewenste eindtoestand gedefinieerde vulling van de openstaande 5 ruimte tenminste de opstaande rand van de onderste ring tot buiten het profiel van aanwezige elementen te doen zakken; f. middelen om: (i) de buitenrand van de sleuf gevormd door aaneengeloten uitsparingen van de elementen te doen aansluiten aan de 10 binnenste opstaande rand; ofwel (ii) de elementen tegen elkaar aaneen te sluiten; g. middelen om in iedere sleuf die gevormd wordt door de aaneengesloten zijdelingse uitsparingen van de elementen een band of een bandenpakket aan te brengen.

15 De wijze van aanbrengen van de banden of bandpakketten in de sleuf, of tegenover elkaar liggende sleuven, gevormd door de aaneengesloten zijdelingse uitsparingen van de elementen, kan op heel verschillende manieren gebeuren.

20 Voor elementen met twee tegenover elkaar geplaatste zijdelingse uitsparingen kan dit bijvoorbeeld gebeuren door: a. de elementen met uitwendige middelen aaneen te sluiten, of zover als de uitwendige diameter van de binnenste 25 opstaande rand toelaat (de buitenste opstaande rand is dan verwijderd); b. vervolgens een band of bandenpakket in de tegenoverliggende sleuf aan te brengen; o. de binnenste opstaande rand te verwijderen, het geheel 30 ongeveer 180 graden om de nagenoeg verticale symmetrieas te draaien en in de nog niet gevulde sleuf de tweede band of het tweede bandenpakket aan te brengen.

De binnenste opstaande rand heeft naast bovenvermelde functie ook de taak het geheel van elementen 35 in de gewenste cirkelvorm te houden en te steunen.

Ö 3 y i 0 V j -5- Λ * »

Binnen genoemde binnenring en buitenring zal zich bij voorkeur nog een derde (draag-) ring bevinden, zodanig gevormd dat deze aan kan sluiten aan de zijvlakken van de elementen en in staat is het reeds samengestelde 5 elementenpakket met gemonteerde eerste band of bandenpakket te steunen en/of axiaal te lichten en van de hulpring(en) vrij te maken.

Middelen zijn dan aanwezig om het gedeeltelijk gemonteerde geheel in te klemmen, eventueel om 180 graden 1 o te draaien en de tweede band of tweede bandenpakket in de tweede sleuf te monteren.

De beschrijving van de inrichting spitst zich toe op elementen met tegenover elkaar gelegen insparingen voor het opnemen van twee banden of bandpakketten. Een 15 soortgelijke inrichting kan ook worden gedacht voor het monteren van elementen met een zijdelingse insparing met een bandenpakket, waarbij middelen aawezig zijn om de aaneengesloten elementen rondom bijeen te houden.

Opgemerkt wordt dat de lengte van de 20 samenwerkende randen die in de uitsparingen van de elementen grijpen niet kritisch is. De randen kunnen langer dan de genoemde uitsparingen zijn, maar ook kan een zijrand van ieder element met een daartoe afgeschuind vlak van een al of niet zelfstandige onderste ring glijdend samenwerken, 25 waardoor de stabiliteit van de op te schuiven elementen wordt vergroot.

Tenslotte kan, door verwarmen van gerede pakket(ten) (b.v. 70 tot 100 C ) het monteren van de banden of bandpakketten worden vergemakkelijkt bij vast 30 aaneengesloten elementen.

De uitvinding wordt niet beperkend en vereenvoudigd toegelicht met een tekening. Deze toont met: fig. 1: een aanzicht van een element met twee sleuven; fig. 2: een zijaanzicht van dit element; 35 fig. 3: een dwarsdoorsnede van de ringen met opstaande randen die samenwerken met een element; 8501507 -6- fig. 4: dezelfde dwarsdoorsnede in een andere stand; fig. 5: een doorsnede van de inrichting over de symmetrieas, waarbij alleen is gerefereerd naar de meest relevante onderdelen.

5 fig. 6: een doorsnede van de inrichting met radiale aandrukmiddelen.

Fig. 1 toont een aanzicht en fig. 2 een zijaanzicht van een te monteren element in de nader te beschrijven inrichting. De overgang tussen het met de hoofdzijde 2 10 evenwijdige deel van de hoofdzijde 1 en de afschuining 3 wordt gevormd door de afrolzone ofwel kantellijn 4. Metalen banden of bandpakketten worden opgenomen in de twee tegenover elkaar liggende zijdelingse uitsparingen 5; tijdens het gebruik wordt zijdelings uitschuiven behoed 15 door de konische schijfhelften waartussen de drijfriem loopt en die in aanraking zijn met de schuine flanken 8 van ieder element. Voorts zijn de elementen voorzien van onderlinge koppelingsmiddelen in de vorm van een uitstulping 6 die samenwerkt met een overeenkomstige 20 uitsparing 7 van een naastliggend overeenkomstig element.

Fig. 3 toont opstaande randen 9 en 10 van een buitenste ring 11 en binnenste ring 12. De aaneengesloten opstaande randen 9 en 1 0 passen in sleuf 5 van een op deze randen geplaatste elementen 1-8 volgens fig. 1 en fig. 2.

25 Fig. 4 toont nu de toestand die ontstaat als de opstaande rand 9 van de ring 11 uit de sleuf 5 is verwijderd door het axiaal laten zakken van de ring 11. Nu valt de rand 10 binnen de diameter van de cirkel van aaneengesloten elementen, nadat de opening tussen eerst en 30 laatst aangebrachte element gedefinieerd met paselementen werd ingevuld. De nieuwe diameter van de ring elementen is nu zo bemeten dat een band of een bandenpakket in de bovenste sleuf 5 past.

•λ a- n 4 Λ 7 .¾ 0 W U j * -7-

Om het aaneensluiten van de op de opstaande randen 9 en 10 geplaatste segmenten 1-8 te bewerkstelligen wordt volgens fig. 6 de tussen de rondgaande vaste wand 20 geplaatste, volgens de pijlen A en A1 uitzetbare (opblaas-5 bare) rondgaande ring 21 gebruikt. Dit geheel kan desgewenst ook gebruikt worden om het geheel van segmenten en een gemonteerde band na verwijderen van de opstaande rand 10 van de ring 12 (bijvoorbeeld door het geheel met ring 19 (fig. 5) op te lichten) ,180° te wentelen en de tweede band in 10 de dan bovenliggende sleuf 5 te plaatsen. Genoemde ring 19, die de geplaatse segmenten steunt wordt in fig. 3 en fig. 4 voor de eenvoud getoond als vast deel van de ring 12. In fig.

5 is dit gedeelte wel axiaal verstelbaar.

De afzonderlijke elementen die via een trilgoot 15 (niet afgeheeld) in de juiste stand worden aangevoerd, worden met een wegneembare arm 15 over de randen 9 en 10 vanaf hun aanvoerpunt opgeschoven tot een aanslag of tot de reeds geplaatste elementen waarvan de eerste bijvoorbeeld tegen een wegneembare arm 16 stuit, zo lang tot een 20 automatisch gemeten en goed gedefinieerde opening voor het aanbrengen van resterende elementen en/of paselementen, overeenkomstig de aktuele diameter van de band of bandenpakket, onstaat.

Pig, 5 toont met overeenkomstige verwijzings-25 cijfers de eerder beschreven delen van de inrichting. De figuur laat duidelijk zien dat alle delen bewegen om of langs een symmetrieas 17. Details voor het uitvoeren van deze bewegingen en hun volgorde behoren tot de bekende stand van de techniek en zijn hier niet nader aangegeven.

30 De middelen die benodigd zijn om de ringen en armen hun respectievelijke bewegingen te doen uitvoeren zijn eveneens als behorende tot de bekende stand van de techniek niet weergegeven. Dit is ook het geval met betrekking tot de meetinrichting voor het meten van de resterende 35 opening tussen de reeds geplaatste elementen 1-8; dit gebeurt b.v. door de stand van de armen 15 en 16 te bepalen s * 0 1 5 0 7 • « * -8- en dan bij voorkeur met behulp van een automaat een paselement te selecteren en in te voegen.

Fig. 6 toont de, volgens de pijlen A en A' uitzetbare (opblaasbare), rondgaande ring 21, welke 5 gebruikt wordt om het aaneensluiten van de op de opstaande randen 9 en 10 geplaatste segmenten te bewerkstelligen. Ring 21 is geplaatst tussen de rondgaande vaste wand 20.

8501507

Claims

1. Werkwijze voor het monteren van een samengestelde drijfriem met in hoofdzaak trapeziumvormige 5 dwarsdoorsnede voor toepassing op V-vormige poelies, bestaande uit een eindloze drager in de vorm van tenminste een metalen band en uit een aantal met de evenwijdige delen van de hoofdzijden tegen elkaar aanliggende, verschuifbaar op de band aangebrachte dwarselementen met zijdelingse 10 uitsparingen om de band(en) op te nemen, welke elementen tenminste aan een van de hoofdzijden radiaal naar binnen onder de neutrale lijn van de drijfriem zijn afgeschuind om het buigen van de drijfriem mogelijk te maken, waarbij de respectievelijke dwarselementen elkaar raken op de kantel-15 lijn waar de afschuining overgaat in het evenwijdige deel van de hoofdzijde, welke dwarselementen zijn voorzien van koppelingsmiddelen in de vorm van tenminste een uitstulping aan een hoofdzijde en een in hoofdzaak overeenkomstige uitsparing aan de andere hoofdzijde, met het kenmerk, dat: 20 a. de elementen met hun uitsparing of een van de uitsparingen worden gemonteerd op een (hulp)-montagemal die een diameter heeft die groter is dan die van de eindloze band of van het bandenpakket? b. het uiteindelijk vereiste aantal elementen resp. 25 paselementen wordt gemonteerd, dat benodigd is voor de aktuele diameter van de eindloze band of van het bandenpakket? c. het geheel van samengestelde elementen een (kleinere) diameter wordt gegeven, die overeenkomt met die welke nodig is 30 om de band(en) of bandenpakket(ten) in de sleuf gevormd door de zijdelingse uitsparing(en) van de dwarselementen te kunnen opnemen? d. de band(en) of bandenpakket(ten), in de sleuf gevormd door de zijdelingse uitsparing(en) van de elementen worden 35 gemonteerd. 8501397 -10-

3. Inrichting voor het monteren van een uit een of meer metalen banden of bandpakketten voorziene, uit dwarselementen samengestelde drijfriem, volgens de werkwijze van conclusie 1, met het kenmerk, dat deze 5 bestaat uit: a. twee axiaal t.o.v. elkaar beweegbare ringen (11,12) ieder voorzien van een opstaande rand (9, 10) die zodanig t.o.v. elkaar zijn te plaatsen dat de binnenrand van de (tijdens montage-bedrijf) onderste ring (11), die van de 10 andere ring (12) aan zijn buitenzijde omsluit en samen een opstaande montagemal voor de elementen vormen, met een gezamenlijke dwarsdoorsnede die niet meer is dan de breedte van de zijdelingse uitsparingen (5) van de elementen, waarbij de buitendiameter van de buitenste opstaande rand 15 (9) groter is dan de buitendiameter van de te monteren band of bandenpakket en de buitendiameter van de binnenste opstaande rand (10) nagenoeg overeenkomt met die van de te monteren band(en) of bandenpakket(ten); b. middelen (13, 14) om te monteren elementen (1-8) in een 20 stand waarbij, de overeenkomstige uitsparingen (5, 5') van te monteren elementen vertikaal staan, achtereenvolgens tot over de opstaande randen (de montagemal 9, 10) toe te voeren. c. een arm (15) om aangevoerde elementen langs de opstaande 25 montagerand (9, 10) te verplaatsen tot een meebewegende stuitarm (16); d. middelen om de afstand tussen het eerst aangevoerd element en het laatst aangevoerd element te meten en bij een gedefinieerde afstand tussen deze elementen de aanvoer 30 van de elementen te doen beëindigen; e. middelen om na gedeeltelijke en voor de gewenste eindtoestand gedefinieerde vulling van de openstaande ruimte tenminste de opstaande rand (9) van de onderste ring (11) tot buiten het profiel van aanwezige elementen te doen 35 zakken; 8501307 -11- f. middelen om: (i) de buitenrand van de sleuf, gevormd door aaneengesloten uitsparingen (5) van de elementen (1-8) te doen 5 aansluiten aan de buitenrand van de binnenste opstaande rand (10); ofwel (ii) de elementen (1-8) tegen elkaar aaneen te sluiten. g. middelen om in iedere sleuf die gevormd wordt door de aaneengesloten zijdelingse mededelingen (5, 5') van de 10 elementen (1-8) een band of een bandenpakket aan te brengen.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de opstaande randen (9, 10) als zij samenwerken een lengte hebben die groter is dan die van de 15 uitsparingen (5).

4. Inrichting volgens conclusies 2-3, met het kenmerk, dat de opstaande randen (9, 10) als zij samenwerken een lengte hebben die kleiner is dan die van de uitsparingen (5) en de bovenste ring (12) zodanig is 20 gevormd dat rand (8) van ieder te monteren element glijdend met de ring (12) kan samenwerken.

5. Inrichting volgens conclusies 2-3, met het kenmerk, dat de opstaande randen (9, 10) als zij samenwerken een lengte hebben die kleiner is dan die van de 25 uitsparingen (5) en een hulpring (19) binnen de bovenste ring (12) aanwezig is, die axiaal beweegbaar is en zodanig is gevormd dat ieder te monteren element glijdend met de hulpring (19) kan samenwerken en het geheel van samengestelde elementen (1-8) verticaal kan lichten.

6. Werkwijze volgens conclusie 1 uitgevoerd met een inrichting volgens een of meer van de conclusies 2-5, met het kenmerk, dat: a. de elementen (1-8) met uitwendige middelen (20, 21) aaneen worden gesloten, of zover als de uitwendige diameter van 35 de binnenste opstaande rand (10) toelaat; -12- b. vervolgens een band of bandenpakket in de tegenoverliggende sleuf (5') wordt aangebracht; c. de binnenste opstaande rand (10) wordt verwijderd, 5 het geheel ongeveer 180 graden om de nagenoeg verticale symmetrieas wordt gedraaid en in de nog niet gevulde sleuf (5) de tweede band of het tweede bandenpakket aan wordt gebracht.

7. Inrichting volgens conclusies 2-5, met het kenmerk, dat er middelen (20, 21) aanwezig zijn om op de 10 montagering (9, 10) gemonteerde elementen (1-8) in de gewenste eindstand te brengen, bestaande uit een het geheel omgevende ring (20) met een hierin geplaatste uitzetbare (opblaasbare) ring (21), die in uitgezette toestand de segmenten (1-8) kan aaneendrukken, welk geheel (20, 21) 15 desgewenst 180 graden kan worden gewenteld.

8. Werkwijze en inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze zoals beschreven en met een tekening toegelicht. 20 Eindhoven, 31 januari 1985 .% 4 :i a 7 V '·4* » 0 f