NL8501321A

NL8501321A - Werkwijze voor het bepalen van het moment waarop verversing van een laag klevend materiaal op een reinigingsorgaan noodzakelijk is, en inrichting voor het uitvoeren van deze werkwijze.

Info

Publication number: NL8501321A
Application number: NL8501321A
Authority: NL
Original assignee: Oce Nederland B V Patents And
Priority date: 1985-05-09
Filing date: 1985-05-09
Publication date: 1986-12-01
Also published as: EP0203640A1; JPS61256372A; US4705388A; JP2610827B2; DE3667210D1; EP0203640B1

Description

-1- i - i

Uitvinders: J.M.J.E. Huntjens H.G.J.M. Kockelmans J.J.A. Pleyers

Océ-Nederland B.V., te Venlo

Werkwijze voor het bepalen van het moment waarop verversing van een laag klevend materiaal op een reinigingsorgaan noodzakeli.jk ia, en inrichting voor het uitvoeren van deze werkwijze

De uitvinding betreft een werkwijze voor het bepalen van het moment waarop verversing noodzakelijk is van een laag klevend materiaal, die op een reinigingsorgaan aanwezig is en die dient om verontreinigingen, zoals papierstof en resten tonermateriaal, van een 5 fixeeroppervlak te verwijderen.

De uitvinding betreft tevens een inrichting waarin deze werkwijze wordt uitgevoerd.

Het Amerikaanse octrooischift 4 013 400 beschrijft een inrichting voor het reinigen van een fixeeroppervlak, omvattende een reini-10 gingsorgaan, dat is bedekt met een laag klevend materiaal die verontreinigingen van het fixeeroppervlak afneemt, en verversingsmid-delen om een verse laag klevend materiaal op het reinigingsorgaan aan te brengen. De op het reinigingsorgaan aanwezige laag klevend materiaal wordt daarbij van tijd tot tijd ververst. De hoeveelheid 15 verontreinigingen, bestaande uit resten tonermateriaal en papierstof, die per kopieercyclus van het fixeeroppervlak moet worden verwijderd, kan evenwel sterk variëren, afhankelijk van of de gebruikte papiersoort veel of weinig stof afgeeft. Het van tijd tot tijd verversen van de laag klevend materiaal heeft dan ook het bezwaar dat het verver-20 singsmoment te laat of te vroeg kan vallen. Valt het verversingsmoment te laat, dan vervuilt het fixeeroppervlak, hetgeen een achteruitgang van de kopiekwaliteit tot gevolg heeft. Valt het verversingsmoment te vroeg, dan wordt de maximaal toelaatbare laagdikte op het reinigingsorgaan te snel bereikt en wordt de levensduur van het reini-25 gingsorgaan dus onnodig verkort.

Volgens de uitvinding wordt nu voorzien in een werkwijze als in de aanhef bedoeld, die is gekenmerkt doordat de lichtreflectie van de laag klevend materiaal wordt vastgesteld en het moment waarop de ver- 8301321 'i i -2- versing noodzakelijk is wordt bepaald op basis van een vergelijking van de gemeten lichtreflectie met een referentiewaarde.

De werkwijze volgens de uitvinding wordt uitgevoerd in een inrichting voor het reinigen van een oppervlak dat met verweekt ther- ' 5 moplastisch materiaal, zoals tonermateriaal, in aanraking is gebracht, omvattende een reinigingsorgaan, dat is bedekt met een laag klevend materiaal die verontreinigingen van het te reinigen oppervlak afneemt, en verversingsmiddelen om een verse laag klevend materiaal op het reinigingsorgaan aan te brengen. De inrichting is gekenmerkt door-10 dat middelen aanwezig zijn voor het meten van de lichtreflectie van de laag klevend materiaal op het reinigingsorgaan en doordat een verge-lijkingsinrichting aanwezig is die de gemeten lichtreflectie vergelijkt met een referentiewaarde en een signaal afgeeft om de verversingsmiddelen in werking te stellen, zodra het verschil tussen 15 de gemeten waarde en de referentiewaarde in een tevoren bepaald gebied ligt.

Door'de lichtreflectie van de laag klevend materiaal vast te stellen en te vergelijken met een referentiewaarde kan volgens de uitvinding het moment waarop verversing van de laag klevend materiaal nood-20 zakelijk is vrij nauwkeurig worden bepaald. Aldus worden de hiervoor vermelde nadelen van de bekende inrichting vermeden.

De lichtreflectie van de laag klevend materiaal wordt bij voorkeur vastgesteld door middel van een vast aantal metingen op verschillende punten van het oppervlak van de laag klevend materiaal. De aldus geme-25 ten (gemiddelde) lichtreflectie wordt dan met een referentiewaarde vergeleken. Als referentiewaarde wordt daarbij bij voorkeur de gemiddelde meetwaarde van de voorgaande serie metingen gebruikt. Zodra het verschil tussen de gemeten waarde en de referentiewaarde (i.e. de gemiddelde meetwaarde van de voorgaande serie metingen) een te voren 30 vastgestelde kleine waarde niet meer overschrijdt, betekent dit dat de reinigende werking van de laag klevend materiaal vrijwel is uitgeput en het moment waarop verversing van de klevende laag noodzakelijk is, is aangebroken.

Volgens een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt als 35 referentiewaarde de lichtreflectie van een verse laag klevend materiaal gekozen. Telkens wanneer de gemeten lichtreflectie van de laag klevend materiaal méér dan een vooraf bepaalde waarde van de 8501321

V

-3- referentiewaarde verschilt, wordt een verse laag klevend materiaal op het reinigingsorgaan aangebracht, waarna de lichtreflectie van de aangebrachte verse laag als referentiewaarde in de volgende meetcycli wordt gebruikt.

5 De uitvinding zal nu aan de hand van de bijgevoegde figuren nader worden toegelichti

Fig. 1 is een schematische doorsnede van een transfer/fixeerinrichting voorzien van een reinigingsinrichting.

Fig. 2 is een blokschema van de schakeling voor het bepalen en vergeld lijken van de lichtreflectie.

De transfer/fixeerinrichting volgens Fig. 1 omvat een in dé door een pijl aangegeven richting roteerbare fixeerrol 1, die is bekleed met een laag siliconenrubber en die door een daarin aangebracht verwarmingselement 2 wordt verwarmd. Tegen de fixeerrol 1 drukt een 15 eveneens met siliconenrubber beklede aandrukrol 3· Een fotogeleidende band 4 is door een aandrukrol 5 in drukcontact gebracht met de fixeerrol 1. Een uit tonerpoeder bestaand beeld, dat op bekende wijze op de fotogeleidende band 4 is gevormd, wordt ten gevolge van dit drukcontact op de fixeerrol 1 overgedragen. Op de verwarmde fixeerrol 20 1 verweekt het tonerpoeder en het verweekte materiaal wordt in de kneep tussen de fixeerrol 1 en de aandrukrol 3 onder gelijktijdige fixering overgedragen op een vel ontvangstpapier 6, dat door niet weergegeven transportmiddelen in deze kneep is aangevoerd en dat gedurende het transport naar de kneep kan zijn verwarmd.

25 Tegen de fixeerrol 1 is, aan de zijde waar het oppervlak van de rol naar de fotogeleidende band 4 toebeweegt, een reinigingsorgaan gedrukt dat bestaat uit een vrij draaibare, metalen rol 8, waarvan het oppervlak is bedekt met een laag klevend materiaal 9. Rol 8 wordt door de fixeerrol 1 aangedreven en maakt ongeveer 2,5 omwentelingen per seconde. Door 30 niet-weergegeven, interne verwarmingsmiddelen wordt rol 8 verwarmd tot een temperatuur die ligt boven de verwekingstemperatuur van het materiaal waaruit de klevende, laag 9 bestaat. In de nabijheid van rol 8 is een met siliconenrubber beklede magneetrol 10 opgesteld, die vanuit een afsluitbaar poederreservoir 11 kan worden bedekt met een 35 laag thermoplastisch, magnetisch aantrekbaar poeder. Het poeder heeft bij voorkeur dezelfde samenstelling als het tonerpoeder waarmee de poederbeelden op de fotogeleidende band 4 worden gevormd. Door in de 8501321 -4-

Fig. 1 niet weergegeven middelen kan de magneetrol 10 vanuit de weergegeven stand in een stand worden gebracht waarbij zij in contact is met rol 8. De op magneetrol 10 aanwezige poederlaag, die wordt verweekt door een verwarmingselement 12, wordt dan op de rol 8 5 overgedragen. Boven de rol 8 bevinden zich een lichtemitterende diode 13 en een fototransistor 14. Het electrische circuit van de inrichting zal nu aan de hand van Fig. 2 nader worden toegelicht. De lichtemitterende diode 13 is verbonden met een stroombron 15, die een constante en relatief grote gelijkstroom levert om een sterke lichtuitstraling 10 van de diode 13 te bereiken, welke nodig is om bij een laag 9 van zwart klevend materiaal toch nog een meetbare lichtreflectie te verkrijgen. Parallel met de lichtemitterende diode 13 is een circuit 16 aanwezig, dat door een electronische schakelaar 17 kan worden geopend en gesloten. Wanneer het circuit 16 is gesloten, wordt geen 15 licht door de diode 13 uitgestraald. De schakelaar 17 wordt door een tijdschakeling 18 zó gestuurd dat hij afwisselend, gedurende een korte periode van bijvoorbeeld 13 milliseconden, met een frequentie van bijvoorbeeld 10 kHz wordt geopend en gesloten en dan gedurende een langere periode van bijvoorbeeld 90 milliseconden gesloten wordt 20 gehouden. Aldus wordt een overbelasting van de diode 13 vermeden, terwijl per seconde ongeveer tien metingen worden uitgevoerd. Deze metingen worden telkens op verschillende punten van het oppervlak van de klevende laag 9 uitgevoerd. Het door de diode 13 uitgestraalde f licht wordt door het oppervlak van de klevende laag 9 voor een deel 25 diffuus gereflecteerd. De reflectiegraad hangt af van de hoeveelheid papierstof die door de klevende laag 9 is opgenomen. Een deel van het door de laag 9 gereflecteerde licht wordt opgevangen door fototransistor 14. Het uitgangssignaal van de fototransistor 14 wordt via een voorversterker 19 en een bandfilter van 10 kHz met versterker 20, 30 toegevoerd aan een gelijkrichter 21. Het uitgangssignaal van de gelijkrichter 21 wordt toegevoerd aan een integrator 22, waarvan de integratietijd wordt gestuurd door tijdschakeling 18. Aan het einde van elke integratieperiode wordt het uitgangssignaal van de integrator 22 toegevoerd aan een analoog-digitaal omvormer (ADC) 23. Het 35 uitgangssignaal van de ADG 23 wordt toegevoerd aan een centrale ver-werkingseenheid 24. De centrale verwerkingseenheid 24 addeert de meetresultaten van een aantal, bijvoorbeeld 100, opeenvolgende 8501321 o * -5- metingen en vergelijkt daarna de eindwaarde met de in een RAM-geheugen 25 opgeslagen referentiewaarde. Deze referentiewaarde is de eindwaarde van eenzelfde aantal voorafgaande metingen. Het verschil tussen de eindwaarde van de laatste serie metingen en de referentiewaarde wordt 5 vervolgens vergeleken met een eveneens in het RAM-geheugen 25 opgeslagen vaste waarde. Indien het verschil kleiner of gelijk is aan de vaste waarde, is dit een teken dat de klevende laag vrijwel geen papierstof meer opneemt en dus ververst moet worden. De centrale ver-werkingseenheid 24 geeft dan een signaal af waarmee de verversingsmid-10 delen (rol 10, afsluiter van het poederreservoir 11 en verwarmingselement 12) in werking worden gesteld om een verse laag klevend materiaal op rol 8 aan te brengen. Tijdens de verversing van de klevende laag 9 wordt de meetinrichting uitgeschakeld. Indien het zojuist genoemde verschil groter is dan de vaste waarde, neemt de kle-15 vende laag nog voldoende papierstof op en is verversing van deze laag nog niet noodzakelijk. Telkens nadat de eindwaarde van een serie opeenvolgende metingen met de referentiewaarde is vergeleken, wordt de eindwaarde van de laatst uitgevoerde serie metingen als nieuwe referentiewaarde voor de volgende serie metingen in het RAM-geheugen 20 25 opgeslagen.

De in het RAM-geheugen 25 opgeslagen vaste waarde, waarmee het verschil tussen de referentiewaarde en de eindwaarde van een serie metingen wordt vergeleken, is experimenteel bepaald, door bij de in bedrijf zijnde inrichting het verschil van de eindwaarde van opeen-25 volgende series metingen, elk bestaande uit bijvoorbeeld 100 metingen, te registreren en het moment te bepalen waarop de reinigende werking van de klevende laag 9 op rol 8 onvoldoende is geworden. Doordat de vaste waarde in een RAM-geheugen is opgeslagen, kan zij indien nodig via het bedieningspaneel van het kopieerapparaat worden gewijzigd, 30 bijvoorbeeld wanneer een klevend materiaal van een andere samenstelling toegepast gaat worden.

Volgens een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt als referentiewaarde de reflectie van een verse laag klevend materiaal gekozen. De gemiddelde waarde van elke serie metingen (bijvoorbeeld 35 weer een serie van honderd metingen) wordt dan telkens met deze referentiewaarde vergeleken en zodra het verschil tussen de twee waar- 85 3 1 3 21 * * -β- οΐβη een vooraf experimenteel bepaalde waarde overschrijdt, geeft de centrale verwerkingseenheid 24 een signaal af om de verversingsmid-delen in werking te stellen. Nadat een verse laag klevend materiaal op rol 8 is aanbracht, wordt de gemiddelde waarde van de eerste serie 5 metingen als nieuwe referentiewaarde, in plaats van de vorige referentiewaarde, in het RAM-geheugen 25 opgeslagen.

Indien de inrichting volgens de uitvinding, zoals hiervoor geïllustreerd, wordt toegepast in een electrofotografisch kopieerapparaat, kan de verversing van de laag 9 ook geschieden door één of 10 meer opeenvolgende stroken van de fotogeleidende band 4 electrosta-tisch te laden, met tonerpoeder te ontwikkelen en de toner laag door de transfer/fixeerinrichting te transporteren zonder een blad ontvangst-papier aan te voeren en terwijl aandrukrol 3 van de fixeerrol 1 is teruggetrokken. De tonerlaag (of lagen) worden dan op het oppervlak 15 van de rol 8 overgedragen.

Het is duidelijk dat de uitvinding niet beperkt is tot de beschreven en weergegeven uitvoeringsvormen, maar dat binnen het kader van de conclusies talrijke wijzigingen kunnen worden aangebracht, in het bijzonder met betrekking tot de lichtemitterende en lichtopnemende elementen en de bijbehorende electrische circuits.

8501321

Claims

1. Werkwijze voor het bepalen van het moment waarop verversing noodzakelijk is van een laag (9) klevend materiaal, die aanwezig is op een reinigingsorgaan (8) en die dient om verontreinigingen, zoals papierstof en verweekt tonermateriaal, van een fixeeroppervlak (1) te 5 verwijderen, met het kenmerk, dat de lichtreflectie van de laag (9) klevend materiaal wordt vastgesteld en het moment waarop de verversing noodzakelijk is wordt bepaald op basis van een vergelijking van de gemeten lichtreflectie met een referentiewaarde.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de 10 vaststelling van de lichtreflectie wordt uitgevoerd door middel van een vast aantal metingen op verschillende punten op het oppervlak van de laag (9) klevend materiaal.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat als referentiewaarde de lichtreflectie van de voorgaande bepaling wordt 15 gebruikt en dat het moment waarop verversing nodig is, wordt geconstateerd indien het verschil tussen de gemeten lichtreflectie en de referentiewaarde kleiner is dan of gelijk is aan een vooraf bepaalde, vaste waarde.

4. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat als 20 referentiewaarde de lichtreflectie van een verse laag (9) klevend materiaal wordt gebruikt en dat het moment waarop verversing noodzakelijk is, wordt geconstateerd indien het verschil tussen de gemeten lichtreflectie en de referentiewaarde gelijk is aan of groter is dan een vooraf bepaalde, vaste waarde.

5. Inrichting voor het reinigen van een oppervlak (1) dat met verweekt thermoplastisch materiaal, zoals tonermateriaal, in aanraking is gebracht, omvattende een reinigingsorgaan (8) dat met het te reinigen oppervlak (1) in aanraking is en dat is bedekt met een laag (9) klevend materiaal die verontreinigingen van het te reinigen oppervlak 30 (1) afneemt, en ververslngsmiddelen (10,11,12) om een verse laag (9) klevend materiaal op het reinigingsorgaan (8) te brengen, met het kenmerk, dat middelen 03,14,19,20,21,22,23) aanwezig zijn voor het meten van de lichtreflectie van de laag (9) klevend materiaal op het reinigingsorgaan (8) en dat een vergelijkingsinrichting (24) aanwezig 35 is die de gemeten lichtreflectie vergelijkt met een referentiewaarde 85 0 1 3 2 1 J *r t- -8- en een signaal afgeeft om de verversingsmiddelen (10,11,12) in werking te stellen, zodra het verschil tussen de gemeten waarde en de referentiewaarde in een tevoren bepaald gebied ligt.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de mid-5 delen voor het meten van de lichtreflectie een met een stroombron (15) verbonden lichtbron (13) omvatten en schakelmiddelen (17) om de stroom naar de lichtbron (13) tussen twee opeenvolgende metingen te onderbreken. 8501321