NL8402519A - Wals voor een folietrekkalander of dergelijke. - Google Patents

Description

i '* «* VO 6471

Wals voor een folietrekkalander of dergelijke

De uitvinding heeft betrekking op een wals voor een folietrekkalander of dergelijke van het soort als bedoeld in het kenmerk van conclusie 1.

Dergelijke bekende walsen hebben een buitendiameter van ca. 700 mm en een centrische lengteboring met een diameter van ca. 200 mm.

Deze lengteboring is vervaardigingsafhankelijk, wanneer de wals met een centrifugaalwerkwijze vervaardigd is. De lengteboring kan bij de gefabriceerde wals gebruikt worden om er een vloeibaar verwarm- of koel-middel door te leiden-

De uitdrukking "in wezen massief" wijst op de aanzienlijke overblijvende wanddikte van het walslichaam van ongeveer 250 mm. De wanddikte is zo groot, dat het verlies aan buigweerstandmoment door de lengteboring ten opzichte van een volkomen massieve wals niet meer dan 10% bedraagt.

De praktisch volledige massiviteit is een integrerend kenmerk van een voor een folietrekkalander of overeenkomstig gebruiksdoel bestemde wals. Een der gelijke wals moet nl. een kalibreergeschiktheid bezitten, d.w. z. zij moet in staat zijn door haar vormvastheid de plaatselijke verschillen in dikte of samendrukbaarheid van de aan de wals onderworpen kunststofmassa zonder overeenkomstige eigen plaatselijke vervorming op te-heffen en uit de walsspleet een folie af te geven, die over haar bandbreedte een zo gelijk mogelijk blijvende dikte heeft.

De bij de walsen voor kunststoffolie gewenste lijndrukken zijn zeer aanzienlijk. Zo zijn bij het walsen van week PVC (polyvinylchloride) lijndrukken in de orde van grootte van 3700 N/cm noodzakelijk, bij walsen van hard PVC zelfs 6300 N/cm. Dergelijke lijndrukken leiden ondanks het vrijwel massief zijn van de walsen en ondanks een relatief grote diameter bij de gebruikelijke werkbreedten van ca. 2 m, tot doorbuiging van de wals in haar geheel, hetgeen zonder bijzondere maatregelen tot ontoelaatbare toleranties in de foliedikte aan de randen en in het midden van de baan zal leiden.

8402519

Sr V

-2-

Een verder algemeen kenmerk van de bekende folietrekkalanders is dat inrichtingen voor het compenseren van de door deze lijndruk opgelegde doorbuiging zijn aangebracht. Deze inrichtingen zijn vanwege de vormvastheid van de walsen en de optredende hoge lijndrukken zeer kost-5 baar. Er worden in het algemeen drie verschillende maatregelen naast elkaar genomen, nl. het z.g. "Roll-bending", d.w.z. het inleiden van buigkrachten, die de door de lijndruk opgewekte doorbuiging tegenwerken, een "bombage" d.w.z. lichte, door overeenkomstig vormslijpen van de wals aangebrachte diameterverschillen langs de wals en tenslotte een schuine opstelling van de walsen ten opzichte van elkaar, zodat de walsassen van een samenwerkend walspaar niet in hetzelfde platte vlak liggen, maar dat de wals in de vorm van een zeer stij le schroef in zekere zin om de andere wals wordt gelegd. De constructieve werkzaamheden en vervaardi-gingskoaten-, die noadzakelijk zijn om alle drie de maatregelen in dezelf-15 déemachlne onder te brengen, zijn aanzienlijk.

Daarbij is het ondanks deze aanzienlijke werkzaamheden en kosten tot nu toe nog niet mogelijk, met één en dezelfde machine een groter lijnendrukbereik te beslaan. Voor de bewerking van wekere kunststoffen en voor de bewerking van hardere kunststoffen zijn verschillend gevormde 20 machines noodzakelijk.

Doel van de uitvinding is onder behoud van de voor kalibrering noodzakelijke massiviteit resp. vormvastheid van de wals een eenvoudige en over een groter lijndrukbereik bruikbare compensatiemcgelijkheid van de door de lijndruk opgewekte doorbuiging te verschaffen.

25 Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt door de in het kenmerk van conclusie 1 neergelegde maatregelen.

De wals van de folietrekkalander wordt praktisch als een doorbui-gingsstuurbare wals gevormd. De noodzakelijke massiviteit van, de voor folietrekken en overeenkomstige gebruiksdoeleinden in te zetten walsen 20 stond deze gedachte tot nu toe in de weg, omdat zonder opgave van de massiviteit een vaststaande kern niet plaatsbaar scheen. Er werd echter gevonden, dat zonder noemenswaardige beïnvloeding van de massiviteit in de wals een vaststaande kern plaatsbaar is, zonder dat het buigweerstands-moment van de wals daar aanzienlijk onder lijdt. Dat hangt samen met het 32 feit, dat de kemzone nauwelijks tot het buigweerstandsmoment bij draagt.

Zo blijkt, dat wanneer bij de gebruikelijke walsen met een diameter van 8402519 J Λ.

-3- ca. 700 mm öe toch al aanwezige lengteboring van 200 mm wordt opgeboord tot 300 mm, slechts een verlies van ongeveer 2,7% aan buigweerstands-moment optreedt. Met een kern met een diameter van iets minder dan 300 mm kam de bij werkbreedten van ongeveer 2 m noodzakelijke tegenbuig-5 kracht al worden opgebracht.

De uitvinding heeft als uitgangspunt de problemen, die bij folie-trekkalanders optreden en is in eerste instantie daar ook voor bedoeld.

Het zal echter duidelijk zijn, dat de uitvinding ook voor andere toepassingsgebieden geschikt is, waarbij een overeenkomstige probleem-10 situatie optreedt, b.v. bij walsinrichtingen voor het walsen van aluminiumfolie. Ook hierbij komt het aan op de kalibreergeschiktheid onder gebruikmaking van de hoge vormvastheid van de walslichamen.

Als “krachtuitoefeningsinrichting" komen alle betreffende bekende uitvoeringsvormen in aanmerking. Zo kan b.v. een tussenruimte tussen 15 kern en binnenomtrek van de lengteboring door lengte- en einddwarsaf-dichtingen in lengtekamers worden onderverdeeld, die tenminste aan de naar de walsspleet toegekeerde zijde met een hydraulische drukvloeistof gevuld kunnen worden (DE-PS 14.11*327). Dit is een voorkeursuitvoeringsvorm, omdat hierbij het grootste werkvlak onder die hydraulische druk ont-20 staat en deze druk zodoende binnen grenzen gehouden kan worden. Bovendien behoeven in de kern alleen uitsparingen voor de vloeistofaanvoer-leidingen te worden aangebracht, zodat de dwarsdoorsnede en daarmee het buigweerstandsmoment in wezen behouden blijft;

Het is echter ook mogelijk aan de werkzijde in een langsdoorsnede 25 van de kern een lijstvormige, zich langs de lengte van de kern uitstrekkende zuiger te plaatsen,.welke vanuit het inwendige van de kern met drukvloeistof wordt voorzien door middel van een drukschoen, die tegen· de binnenomtrek van de langsboring aanligt en op een vloeistoffilm glijdt (DE-PS 14.61.066).

30 Ook een uitvoeringsvorm volgens het DE-OS 2.230.139 komt in aanmerking, waarbij over de lengte van de kern verdeelde, afzonderlijke als hydraulische zuiger/cilindereenheden gevormde steunstempels zijn aangebracht, die op de naar de binnenomtrek van de langsboring toegekeerde zijde hydrostatische drukkamers hebben, door middel waarvan zij 35 door vloeistof kwasie hydrostatisch op de binnenomtrek afsteunen.

Tenslotte zijn ook gecombineerde uitvoeringsvormen bruikbaar, zoals die in het DE-PS 3.003.395 beschreven zijn.

8402519 «ί ** ( -4-

Voor het functioneren is hetmoodzakelijk, dat de kern aan de einden aan de binnenomtrek van de langsboring wordt afgesteund, wanneer de kern de krachten dient op te brengen, die de door de lijndruk veroorzaakte doorbuiging tegenwerken- Het afsteunen kan weliswaar zuiver 5 theoretisch ook volgens de in DE-PS 23.25.721 weergegeven wijze plaatsvinden, d.w.z. lageringsvrij, slechts door in verschillende richtingen in het werkvlak werkende hydraulische steunstempels of dergelijke.. In de praktijk komen echter slechts uitvoeringsvormen in aanmerking, waarbij aan de einden van het werkbereik inwendige lagers zijn aangebracht, in 10 het bijzonder op grond van het correct geleiden van de kern ten opzichte van de wals.

De lagers dienen zonder voorzorgsmaatregelen aanzienlijke krachten op te nemen, die.-in de orde- van grootte liggen van de door de lijndruk opgewekte totaalkracht, bij een lijndruk van 6000 N/cm en 2 m werkbreedte 15 aldus in het bereik van 1200 kN, d.w.z. per lager ca. 600 kN. De beide lagers worden aldus zeer zwaar belast en een ander probleem bestaat daarin, dat voor de lagers slechts een diameter ter beschikking staat, die overeenkomt met de diameter van de lengteboring, welke vanuit constructief oogpunt niet overschreden mag worden. Daarbij komt, dat de werksnel-20 heden aanzienlijk zijn en zeer wel in het bereik boven de 100 m/min.

kunnen liggen. De bij een bepaalde lagerbelasting en bij een bepaald ' toerental bij walslagers resulterende buitendiameter ligt vrijwel vast en is in het onderhavige geval aanzienlijk groter dan de ter beschikking staande diameter van de lengteboring.

25 Het is dan ook een. volgende opgave de wals volgens conclusie 1 zodanig te construeren, dat deze met de lagers, die in de beperkte diameter van de lengteboring plaatsbaar zijn, continu inzetbaar is.

De oplossing volgens de uitvinding voor deze volgende opgave is in conclusie 2 weergegeven.

30 De extra hydraulische krachtuitoefeningsinrichtingen in de buurt van de inwendige lagers vangen tenminste een aanzienlijk deel van de in bedrijf in het werkvlak op de inwendigslagers werkende radiaalkrachten op, zodat de lagers slechts overeenkomstig geringe krachten over te dragen hebben en in het ideale geval zelfs praktisch onbelast zijn en 35 slechts nog geleidingstaken hebben.

De ontlastende hydraulische krachtuitoefeningsinrichtingen kunnen alle constructies omvatten, die ook de tussen de lagers tegen de wals- 8402519 ' ï -5- spleet werkende hydraulische krachtuitoefeningsinrichtingen hebben.

Beide kunnen gelijk, maar ook verschillend zijn, wanneer dit vanwege constructieve gronden gewenst is. Een belangrijke uitwerking van de gedachte van de lagerontlasting is onderwerp van conclusie 3.

5 Door de daarin beschreven inrichting is het nl. mogelijk de ont lasting van de inwendige lagers te bewerkstelligen, zonder dat daardoor een toegevoegd buigmoment op het buitenste walslichaam wordt uitgeoefend, zoals het geval zou zijn, wanneer de ontlastingskrachten op een in de asrichting buiten de buitenste lagers gelegerde plaats in het buitenste 10 walslichaam worden ingeleid. Dit effect wordt in DE-PS 30.03.396 positief gébruikt, om de buiglijn van een buitenste holle wals te beïnvloeden.

Een wals met een vaststaande kern, waarbij het buitenste walslichaam met de walstappen in walskolommen is gelagerd, is op zich uit üS-PS 3.703.862 bekend. Hier gaat het echter niet om een "in wezen 15 massieve wals", maar is het buitenste walslichaam relatief dunwandig, zodat voor de inwendige lagers voldoende plaats aanwezig is en de desbetreffende problematiek van de wals volgens de uitvinding niet van toepassing is.

De uitvinding heeft ook betrekking op een folietrekkalander of 20 dergelijke, welke met tenminste één van de hiervoor beschreven walsen is uitgerust. Een dergelijke kalander kenmerkt zich daardoor, dat geen van de tot nu toe bekende maatregelen voor doorbuigcompensatie, als "Roll-bending", "bombage" of schuin plaatsen voor handen is, maar dat de vereiste eigenschappen slechts door de ontwikkeling van de walsen zelf 25 wordt bereikt.

In de tekening is een uitvoeringsvoorbeeld volgens de uitvinding weergegeven.

Hierin toont:

Fig. 1 een lengtedoorsnede van een wals volgens de uitvinding; 30 Fig. 2 een dwarsdoorsnede volgens de lijn II-II in Fig. 1;·

Fig. 3 een dwarsdoorsnede volgens de lijn III-III in Fig. 1;

Fig. 4 het omlijnde afdichtingsöetail op vergrote schaal.

De in Fig. 1 als geheel met 10 aangegeven wals omvat het eigenlijke / walslichaam 1 en twee met deze één geheel vormende walstappen 2, waarmee 35 öe wals 10 door middel van buitenste walslagers 3 in een als geheel met 4 aangeduid en niet verder weergegeven walsstaander draaibaar gelagerd is.

8402519 -6-

Het eigenlijke walslichaam 1 werkt samen met een tegenwals 5 onder vorming van een walsspleet 6. De breedte van het walslichaam 1 wordt bepaald door de breedte van de te bewerken foliebaan.

De wals 10 heeft aan het in Fig. 1 rechts gelegen- einde buiten de 5 walsstaander 4 een vaststaande toevoerring 7 voor een vloeibaar tempe-ratuurmedium, b.v. warm water van 220°C en 32 bar. De toevoerring staat met over de omtrek verdeelde axiale toevoerleidingen 8 van de in Fig. 1 rechtse walstap· 2 in verbinding, die door middel van een korte radiaal-leiding met axiale verwarmingskanalen 9 in hétwalslichaam 1 is verbonden. 10 Aan het linker einde monden de verwarmingskanalen 9 uit in axiale afvoer-leidingen 11 in de linker walstap 2, die aangesloten zijn op een vaststaande afvoerring 12, waardoor het temperatuurmedium weer aan de wals wordt onttrokken. Het temperatuurmedium kan natuurlijk in bepaalde gevallen ook lagere temperaturen bezitten en tot koeling van de wals 10 15 worden gébruikt.

De wals 10 heeft een doorgaande centrische lengteboring 13, waarvan de diameter in verhouding tot dé buitendiameter van het walslichaam 1 gering is, zodat de wanddikte van het wandlichaam 1 vergelijkbaar met de diameter van de lengteboring 13 blijft. 'Het walslichaam 1 kan daardoor 20 als in wezen massief worden beschouwd. Het walslichaam bezit een aanzienlijke vormvastheid, die een compensatie voor in de walsspleet 6 plaatse-- lijk optredende drukverschillen zonder wezenlijke plaatselijke vorming * van het walslichaam toestaat. Bij een buitendiameter van het walslichaam 1 van ca. 700 mm bedraagt de diameter van de lengteboring 13 ongeveer 25 300 mm, zodat nog een wanddikte van 200 mm overblijft.

In de lengteboring 13 is een niet-draaibare kern 14 geplaatst, waarvan de diameter in het gebied van het walslichaam 1 slechts enige millimeters kleiner is dan de diameter van de lengteboring 13, welke in het gebied van de linker walstap 2 binnen de tap eindigt en welke de 30 rechter walstap 2 doorloopt en daar een aansluiting 15 voor een langs de kern uitstrekkende dubbelleiding heeft, die uit een in een lengteboring 16 met binnenafstand geplaatste buisleiding 17 bestaat.

In het gebied van de einden van het walslichaam 1 is deze door middel van tussen de binnenomvang van de lengteboring 13 en de kern 14 35 geplaatste walslagers 18 op de kern draaibaar gelagerd. In asrichting gezien tussen de lagers 18 zijn op de kern op halve hoogte, d.w.z. op de €40 2 5 1 9 -V ^ -7- breedste plaats, twee tegenover elkaar liggende lengtedichtingen 19 geplaatst, die tegen de binnenomtrek van de lengteboring 13 aanliggen en in vereniging met als geheel met 20 aangegeven einddwarsafdichtingen die vrijwel direct aan de lagers 18 grenzen, de tussenruimte tussen dé 5 kern 14 en de binnenomtrek van de lengteboring 13 in een aan de zijde van de walsspleet 6 gelegen langskamer 21 en in een aan de tegenover liggende zijde gelegen lengtekamer 22 verdeelt.

Door de buisleiding 17 in de lengteboring 16 van de kern wordt druk- . vloeistof toegevoerd, welke door zij leidingen 23 in de kamer 21 geraakt.

10 Door de druk die in kamer 21 ontstaat ondergaat het walsliehaam 1 een tegen de walsspleet 6 gerichte, overbet lengtébereik van de lengtekamer 1 en daarmee praktisch over de gehele lengte van het walsliehaam 1 gelijkblijvende drukkracht, die de door de lijndruk veroorzaakte druk-kracht en de anders daardoor optredende doorbuiging tegenwerkt.

15 De tegen de binnenomtrek van de lengteboring 13 door de vloei- stofdruk uitgeoefende kracht vereist natuurlijk een tegenkracht, die door de doorbuiging van de kern 14 tussen de lagers 18 opgebracht wordt. Opdat de kern 14 bij deze volgens Fig. 1 naar beneden optredende doorbuiging niet tegen de binnenomtrek van de lengteboring 13 aanstoot, is 20 de kern in dit gebied, zoals bij 24 blijkt, excentrisch afgedraaid, zodat een iets grotere afstand tot de binnenomtrek van de lengteboring 13 ontstaat.

Om de door de lijndruk veroorzaakte doorbuiging van het walslich-aam 1 volgens Fig. 1 naar beneden tegen te werken, moeten in de kamer 21 25 krachten worden uitgeoefend, die vrijwel overeenkomen met de door de lijndruk op de wals 10 uitgeoefende totaalkrachten. Deze krachten zijn voor de lagers 18 te groot, omdat zij geen grotere buitendiameter kunnen bezitten dan in de lengteboring plaatsbaar is.

Omdat de lagers 18 door krachten belast worden, die ernaar streven 20 de kern 14 volgens Fig. 1 naar beneden te drukken, is een ontlastings-inrichting aangebracht, die op de buitenste lagers 18 binnen de wals-tappen 2 en binnen de buitenste lagers gelegen eindstukken van de kern 14 aangrijpt en deze naar boven drukt.

Zoals uit Fig. 2 blijkt, zijn in hetzelfde gebied wederom op de 25 kern op ongeveer halve hoogte, aldus op de breedste plaats, tegen de binnenomtrek van de lengteboring 13 af dichtend aanliggende langsafdich- 8402519 -8- tingen 29 aangebracht, die zich tot de einddwarsafdichtingen 20 (Fig. 1) uitstrekken, die aan de einden van een gebied 30 liggen (Fig. 1) . In het gebied 30 is door de langsafdichtingen 29 aan de van de walsspleet 6 afgekeerde zijde een lengtekamer 31 afgeschermd, terwijl zich aan de 5 tegenoverliggende zijde een lengtekamer 32 bevindt, De lengtekamer 31 staat door middel van zij leiding 33 met de buisleiding 17 voor de toevoer van hydraulische drukmiddelen in verbinding. Bij toevoer van hydraulische drukmiddelen in de kamer 31 ondergaat de kern een volgens Fig. 1 van onder naar boven gerichte kracht, die in het gebied van het 10 walslichaam 1 tegengesteld is aan de op de kern 14 uitgeoefende kracht en daardoor de lagers 18 ontlast.

Het aan de lengtekamer 21 en/of 31 toegevoerde hydraulische drukmiddel kan eveneens gekoeld of verwarmd zijn om de werking van het door de verwarmingskanalen 9 geleide vloeibare temperatuurmedium te onder-15 steunen.

De over de langsafdichtingen 19, 29 stromende drukvloeistof ge-raakt in de kamers 22, 32 en wordt vandaar door met de tussenkamer tussen • de^ binnenomtrek van de lengteboring 16 en de buitenomtrek van de buisleiding 17 in verbinding staande zijleidingen afgevoerd. De kamers 22, 20 32 kunnen ook onder een vooraf bepaalde tegendruk worden gehouden, zodat op het walslichaam 1 een door het drukverschil bepaalde resulterende druk werkt.

In het uitvoeringsvoorbeeld zijn de lengtekamers 21 en 31 op dezelfde buisleiding 17 aangesloten en ondergaan aldus dezelfde druk. Het-is 25 echter ook mogelijk de lengtekamer 31 van een aparte druktoevoer te voorzien. Ook wanneer de beide lengtekamers 31 tezamen kleiner zijn dan de lengtekamer 21 kan op deze wijze door instelling van een hogere druk in de lengtekamer 31 een voortgaande ontlasting van de lagers 18 worden bereikt.

20 Het is belangrijk, dat het gebied 30 resp. de lengtekamer 31 ter hoogte van de buitenste lagers 3 gelegen is, opdat de in de lengtekamers 31 uitgeoefende druk geen invloed op de buiglijn van het walslichaam 1 heeft.

De einddwarsaf dichtingen 20 zijn in Fig. 1 slechts als rechthoekig 25 weergegeven. In Fig. 4 is het in Fig. 1 met 30 aangegeven omlijnde gebied in detail weergegeven. De einddwarsaf dichting 20 omvat een met het walslichaam 1 omlopend, tegen het inwendige lager 18 aanliggende ring 40 met 8402519

'a C

-9- een loopvlak 41 alswel een op de kern 14 afsteunend kogelvlak 42, een langs het kogelvlak 42 beweegbare tussenring 43 met een lagervlak 44, die evenals het lagervlak 41'loodrecht op de as verloopt en hier op enige afstand tegenover staat. De tussenring 43 is met de kern verbonden ^ en staat dienovereenkomstig stil. Tussen het omlopende lagervlak 41 en he vaststaande vlak 44 is een lagerring met cilindrische lagerrollen 45 geplaatst, die de tussenring 43 op exacte afstand van de lagerring 40 houden. De lagerring 43 bezit een buitenste cilindrisch aanzetstuk 46, waarvan de voorzijde 47 op slechts enige hondersten van een millimeter 1G afstand van het lagervlak 41 is gepkatst. Deze afstand wordt door de lagerrollen 45 exact aangehouden. De tussenring 43 wordt door axiale druk-veren 48 tegen de rollen 45 gedrukt. De drukveren 48 steunen op de kern 14.

De smoorwerking van de spleet 50 tussen het lagervlak 41 en de 15 voorzijde 47 van de tussenring 43 is 20 sterk, dat ook bij een druk in de lengtekamer 21 van 30 of meer bar slechts geringe hoeveelheden van de drukvloeistof doorstromen en de druk in de lengtekamer 21 zonder andere maatregelen aangehouden kan worden. Ook wanneer de kern 14 doorbuigt, behoudt de tussenring 43, die zich ten opzichte van de kern 14 kan ver- * · 20 plaatsen,zijn positie ten opzichte van de lagerring 40 zodat de spleet 50 steeds op dezelfde wijze behouden blijft.

De einddwarsafdichting 20 werkt contactloos en praktisch slij-tageloos en maakt het handhaven van de hoge drukken in de-lengtekamer 21, die voor de.werking van de wals 10 vereist zijn, mogelijk.

% 8402519

Claims (4)

1. Wals voor een folietrekkalander of dergelijke/ welke in wezen massief is, een centrische lengteboring bezit, middels tappen in buiten-gelegen lagers in een walsstaander gelagerd is en waaraan inrichtingen zijn toegevoegd voor het. compenseren van de door een lijndruk opgewekte 5 doorbuiging, met het kenmerk, dat de inrichtingen een in de lengteboring (13) geplaatste vaststaande kern (14) omvatten, welke in lengterichting van de wals (10) gezien ter hoogte van de einden van de werkbreedte door inwendige lagers (18) in de lengteboring (13) gelagerd is en door een hydraulische, in het werkvlak van da wals (10) tegen de walsspleet (6) 10 werkende krachtuitoefeningsinrichting (17, 19, 20) tegen de binnenomtrek van de lengteboring (13) afgesteund is.

2. Wals volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat in de nabijheid van de inwendigelagers (18) ontlastende hydraulische krachtuitoefe-ningsinrichtingen (17, 19, 20) zijn aangebracht, die de kern (14) op de 15 binnenomtrek van de lengteboring (13) af steunen en in het werkvlak van. de wals (10) in de tegengestelde richting t.o.v. de andere hydraulische krachtuitoefeningsinrichtingen (17, 19, 20) werken.

3. Wals volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de kern (14) voorbij de inwendige lagers(18) in de lengterichting van de wals (10) gezien, 20 tot in het gebied van de buitenste lagers(3) reikt en aldaar de ontlastende hydraulische krachtuitoefeningsinrichtingen (17, 19, 20) aangrijpen.

4. Folietrekkalander of dergelijke, met het kenmerk,· dat tenminste één der walsen een wals volgens een der conclusies 1-3 is en de inrichtingen tot compensatie van de door de lijndruk opgewekte doorbuiging 25 slechts door vormgeving van de wals (10) zijn gerealiseerd. 8402519