NL8300629A - Inrichting voor het regelmatig aanbrengen van kleine hoeveelheden vloeistof op lopende banen. - Google Patents

Description

.........!"um -1- f ^ .

VO 4590

Inrichting voor het regelmatig aanbrengen van kleine hoeveelheden vloeistof op lopende banen.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting van de met de aanhef van conclusie 1 overeenkomstige soort.

Een dergelijke inrichting is bekend uit het Duitse octrooi-schrift 569.612. In een walsstijl zijn boven elkaar drie walsen aange-5 bracht, waarvan de onderste en de bovenste een veerkrachtige rubberen bekleding bezitten, en de middelste een gegraveerde wals is. De bovenste en de onderste wals zijn voor wat betreft hun aanligdruk tegen de gegraveerde wals stuurbaar. De onderste wals draait met het onderste deel in een over de breedte van de baan reikende vloeistoftrog. De baan 10 wordt geleid door de tussen de bovenste wals en de gegraveerde middelste wals gevormde walsspleet.Door verandering van de aanligdruk en verandering van de fijnheid van de gravering kan de opgebrachte hoeveelheid vloeistof worden gestuurd.

Voor het aanbrengen van kleine hoeveelheden vloeistof op ma-15 teriaalbanen is uit het Duitse octrooischrift 197.893 een inrichting bekend, waarbij eveneens een aantal boven elkaar aangebrachte walsen is voorzien, waarvan de onderste draait in een over de breedte van de baan reikende vloeistoftrog. Bij het draaien wordt de op het oppervlak meegenomen vloeistof overgedragen op een gegraveerde overdraagwals, 20 van waar de in de graveringen zich bevindende vloeistof door middel van een borstelwals wordt afgenomen en afgegeven aan twee daarboven aangebrachte overdraagwalsen, waartegen de baan wordt langsgeleid. De over-draagwalsen kunnen met hogere snelheid lopen dan de gegraveerde wals, waarbij het snelheidsverschil door het langs de borstelwals heen strij-25 ken wordt opgenomen. Doordat de twee overdraagwalsen en de materiaalbaan sneller lopen dan de gegraveerde overdraagwals, kan een bepaalde aan-brenghoeveelheid worden verdeeld over een grotere baanlengte, waardoor een kleinere hoeveelheid per oppervlakteeenheid kan worden aangebracht.

Door het aanwezig zijn van de borstel en de omstandigheid, 30 dat de overdraagwalsen slechts aan een zijde, d.w.z. niet in een wals-spleet, worden aangeraakt door de baan, is het met de regelmatigheid van de overdracht van de vloeistof bij deze uitvoering slecht gesteld.

De borstel is aan moeilijk te controleren slijtage onderhevig, die de overdraagomstandigheden sterk beïnvloedt. Ook ontbreekt de door een wals-35 8300629 * -2- spleet verschafte verdeelwerking op de baan.

Aan de uitvinding ligt de opgave ten grondslag een inrichting van de met de aanhef overeenkomstige soort zodanig uit te voeren, dat met behulp daarvan zeer kleine- hoeveelheden vloeistof, per oppervlakte-eenheid van de baan volgens een zeer regelmatige verdeling kunnen wor-5 den aangebracht.

Deze opgave wordt volgens de uitvinding opgelost door de in het onderscheidend kenmerk van conclusie 1 aangegeven maatregelen.

De geprofileerde wals moet dus zelf veerkrachtig zijn en fijne omtreksgroeven hebben. De van- de insnijdingen voorziene wals kan 10 de voor vloeistof overdracht dienende wals zijn, maar ook de wals, die met de geprofileerde wals de walsspleet vormt, waar de materiaalbaan doorheen loopt.

Verrassenderwijze is gebleken, dat het samenstel van een gladde veerkrachtige wals / een geprofileerde veerkachtige wals / 15 een ingesneden veerkrachtige wals een fijn stuurbaar aanbrengen mogelijk maakt van zeer kleine hoeveelheden vloeistof volgens een zeer regelmatige verdeling.

De conclusies 2-4 geven voorkeursafmetingen aan van de groeven resp. de hardheid van de verschillende walsen.

20 Conclusie 5 geeft een eerste voorkeursuitvoeringsvorm aan, waarbij de walsen boven elkaar zijn aangebracht en de materiaalbaan door de bovenste walsspleet wordt geleid.

Conclusie 6 is gericht op een verdere voorkeursuitvoeringsvorm, waarbij het aanbrengen van vloeistof op een van de buitenste walsen 25 niet geschiedt door het donpelen in een trog, maar door het opsproeien.

De materiaalbaan wordt door de betreffende andere walsspleet geleid.

Bij deze uitvoering kunnen de walsen overigens ook horizontaal naast elkaar zijn aangebracht.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de te-30 kening, waarin: figuur 1 een vertikale doorsnede is van een eerste uitvoeringsvorm van de inrichting, figuur 2 een vertikale doorsnede toont van., een. tweede uitvoeringsvorm van de inrichting, 35 figuur 3 een lengtedoorsnede is van het gebied nabij het op- 8300629 -3- pervlak van de veerkrachtige bekleding van de geprofileerde wals, en figuur 4 een aan figuur 3 gelijke doorsnede is van de van insnijdingen voorziene wals.

In het uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 1 zijn boven el-5 kaar een gladde wals 10, een geprofileerde wals 20 en een ingesneden wals 30 aangebracht. De materiaalbaan 1 loopt door de bovenste, door de walsen 10 en 20 gevormde walsspleet. De ingesneden wals 30 is met het onderste deel gedompeld in een zich over de breedte vein de materiaalbaan 1 uitstrekkende trog 2, die tot een vulstandhoogte 4 is gevuld 10 met een vloeistof 3.

De middelste wals 20 is vast gelegerd in een niet af geheelde walsstijl, waarbij de walsen 10 en 30 onafhankelijk van elkaar met lijndruk tegen de wals 20 kunnen worden aangedrukt, zoals aangeduid door de pijlen 11 resp. 31.

15 De oppervlaktestructuren van de walsen is aanvullend geken merkt door letters, "g" betekent een gladde wals, "p" een geprofileerde, d.w.z. van omtreksgroeven voorziene wals en "s" een van in omtreksrich-ting lopende insnijdingen voorziene wals.

Figuur 2 geldt voor twee verschillende uitvoeringsvormen.

20 Bij de uitvoeringsvorm, waarvoor de aan de linkerzijde weergegeven ver-wijzingscijfers geleden, is de ingesneden wals 30 gedompeld in de vloeistof 3, en vormt een gladde wals 10 met de geprofileerde wals 20 de walsspleet, waar de materiaalbaan 1 doorheen loopt. Bij deze uitvoeringsvorm is dus de ingesneden wals in de vloeistof gedompeld, die daardoor 25 wordt afgegeven aan de geprofileerde wals 20, waarbij de ingesneden wals 30 zich bijzonder goed kan aanvlijen tegen de geprofileerde wals 20, en gedeeltelijk in de groeven kan binnendringen, waardoor slechts een zeer kleine hoeveelheid vloeistof wordt overgedragen op de geprofileerde wals en zodoende op de materiaalbaan 1.

30 De verwijzingscijfers aan de rechterzijde van figuur 1 gelden voor de omgekeerde opstelling, waarbij de gladde wals 10 is gedompeld in een vloeistof 3, en de ingesneden wals 30 met de wals 20 de walsspleet vormt. Hierbij wordt een iets grotere hoeveelheid vloeistof overgedragen op de geprofileerde wals 20, omdat de groeven beter, kunnen worden 35 geveld. De op de materiaalbaan 1 af gegeven vloeistof wordt bijzonder goed in de materiaalbaan naar binnen gewerkt, omdat de ingesneden wals 30 zich 8300629 -4- bijzonder goed aanpast aan de omtreksgroeven van de geprofileerde wals 20, en de materiaalbaan gedeeltelijk in de omtreksgroeven naar binnen dringt.

Bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 2 zijn de walsen met 5 de assen in hoofdzaak horizontaal naast elkaar aangebracht, maar voor de rest uitgevoerd zoals in figuur 1. Het onderscheid is, dat de vloeistof niet wordt opgenomen door het gedompeld zijn van de wals 10 of 30 in een trog 2, maar door een sproei-inrichting 5 wordt gesproeid in de tegenover de materiaalbaan 1 liggende walsspleet.

10 Ook in figuur 2 zijn twee verschillende mogelijkheden afge- beeld. Met getrokken lijnen is te zien, dat de materiaalbaan 1 tussen de gladde wals 10 en de geprofileerde wals 20 van boven naar beneden wordt doorgeleid, en de vloeistof door de sproei-inrichting 5 regelmatig over de breedte van de materiaalbaan 1 van onder in. de walsspleet wordt 15 gesproeid tussen de geprofileerde wals 20 en de ingesneden wals 30. De vloeistof wordt door de ingesneden wals 30 regelmatig in de omtreks-groeven van de geprofileerde wals 20 naar binnen verdeeld en zo overgedragen op de materiaalbaan 1. Wanneer de materiaalbaan 1 door de walsspleet tussen de geprofileerde wals 2Q en de ingesneden wals 30 door 20 moet lopen, zoals met een onderbroken lijn weergegeven in figuur 2, wordt de vloeistof in de walsspleet gesproeid tussen de gladde wals 10 en de geprofileerde wals 20. Natuurlijk moet de draairichting van de walsen wanneer de materiaalbaan in beide gevallen van boven naar beneden moet lopen, worden omgedraaid.

25 De aangebrachte hoeveelheden in het met onderbroken lijnen afgeheelde geval, wanneer dus wordt gesproeid tussen de gladde wals 10 en de geprofileerde wals 20, zijn wat groter dan in het met getrokken lijnen afgeheelde geval.

De uitvoering van de omtreksgroeven 6 van.de geprofileerde 30 wals 20 blijkt uit figuur 3. De omtreksgroeven hebben een hartafstand 7 van 0,3 mm tot 1,5 mm, bij voorkeur van 0,5 mm tot 0,9 mm. De diepte 8 van de omtreksgroeven 6 kan variëren van het 0,3 tot 1,5 voudige van de axiale afstand. Bij gelijke hartafstand 7 kunnen dus ook zeer vlakke en diepere groeivormen mogelijk zi.jn, zoals aangeduid in de rechter helft 35 *van figuur 3. De openingsbreedte 9 van de omtreksgroeven 6 is bij een bepaalde hartafstand 7 beperkt, doordat tussen naburige omtreksgroeven 6 8300629 Λ *- ......-> -5- altijd nog een rest moet blijven staan van het oorspronkelijke omtreks-vlak 12.

De hardheid van het oppervlak van de geprofileerde wals 20 bedraagt 80° tot 90°Shore D, en ligt in het uitvoeringsvoorbeeld bij 5 86° Shore D.

De hardheid van de in figuur 4 afgeheelde, ingesneden wals 30 is dezelfde. De axiale afstanden 13 van de in omtreksrichting lopende insnijdingen 14 bedragen 0,2 mm tot 1 mm, en zijn in het uitvoerings-voorbeeld 0,8 mm. De diepte 15 bedraagt 0,5 mm tot 1,5 mm, en bedraagt 10 in het uitvoeringsvoorbeeld 1,0 mm.

Als vloeistof komen verfvloeistoffen, appreteervloeistoffen, pappen en soortgelijke appreteervloeistoffen in aanmerking. De baan 1 kan een geweven of gebreide weefselbaan, een vlies, een papierbaan of een garenweefsel zijn.

15 Bij proeven werd gewerkt met walsdiameters van ca.200 mm voor alle drie walsen 10, 20, 30. Bij een hemdenpopeline van 100 g per vierkante meter oppervlaktegewicht werden aanbrengingen bereikt van 10% tot 80%. Van bijzonder belang zijn hierbij de kleinere aanbrengingen.

Bij polyester ontstaat bij aanbrengingen van in hoofdzaak 40%,migratie 20 van de verfstof. Voor het voorkomen van dit verschijnsel zijn kleinere aanbrengingen nodig, die echter volgens de tot nu toe bekende werkwijzen moeilijk en met veel inspanning regelmatig waren te verdelen, maar met de in figuur 1 of 2 afgebeelde inrichting geen moeilijkheden meer geven. Op een weefselbaan van 350 g oppervlaktegewicht kunnen aanbrengingen 25 van 50% tot 40% met een regelmatige verdeling worden bereikt.

Voor de aanpassing aan verschillende eisen is het van belang, dat de lijndrukken in de twee walsspleten onafhankelijk van elkaar kunnen worden ingesteld, om enerzijds het overbrengen van de vloeistof op de middelste wals, en anderzijds de afgifte van de op de middelste 30 wals zich bevindende vloeistof aan de baan te kunnen beïnvloeden.

8300629

Claims (5)

1. 2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de hardheid van de geprofileerde wals (20) ca.86° Shore D bedraagt, waarbij de axiale hartafstanden (7) van de omtreksgroeven (6) 0,5 mm tot 0,9 mm bedragen.
2. 3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met hét kenmerk, dat 20 de gladde derde wals (10) en de van omtreksinsnijdingen voorziene wals (30) een hardheid bezitten van 80° tot 90° Shore D.
3. 4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de gladde derde wals (10) en de van omtreksinsnij dingen voorziene wals (30) een hardheid hebben van ca.86° Shore D.
4. 5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de gladde of de van insnijdingen (14) voorziene wals (IQ resp. 30) gedeeltelijk is gedompeld in een vloeistoftrog (2), waarbij de baan (1) door de andere walsspleet wordt geleid.
5. 6. Inrichting volgens een der conclusies 1-4, met het kenmerk, 30 dat een inrichting (5) is voorzien voor het in een walsspleet sproeien van een vloeistof, waarbij de baan (1) door de andere walsspleet wordt geleid. 8300629