NL8202728A

NL8202728A - Werkwijze en inrichting voor het vervaardigen van draadstrengen.

Info

Publication number: NL8202728A
Application number: NL8202728A
Authority: NL
Original assignee: Philips Nv
Priority date: 1982-07-07
Filing date: 1982-07-07
Publication date: 1984-02-01
Also published as: EP0098666B1; DE3362291D1; US4549335A; JPS5920922A; EP0098666A1

Description

^ ‘ ï -* PHN 10.393 1 N.V. Philips1 Gloeilampenfabrieken te Eindhoven "Werkwijze en inrichting voor het vervaardigen van draadstrengen".

De uitvinding betreft een werkwijze voor het vervaardigen van draadstrengen met een aantal geïsoleerde draden welke aan hun beide einden zijn verbonden met een gemeenschappen j k connector blok.

Voor het vervaardigen van draadstrengen zijn uit de praktijk 5 machines bekend welke een aantal draden, dat overeenkomt met het gewenste aantal van de te vervaardigen draadstreng, alle tegelijk over een bepaalde gewenste lengte van hun voorraadspcel trekken en deze draden daarna alle aan hun beide einden met een gemeenschappelijk connectorblok verbinden. Nadeel van deze bekende machines is dat zij technisch geccm-10 pliceerd en relatief duur zijn. Verder zijn deze machines niet erg flexibel zodat omstellen qp andere draadstrenglengte of draadstrengen met meer of minder draden moeilijk en tijdrovend is. Dit maakt dat met deze machines alleen bateh-gewijze productie mogelijk is, wat noodzakelijk leidt tot aanzienlijke tussenvoorraden.

15 De uitvinding beoogt een werkwijze te verschaffen waarmee op eenvoudige en flexibele wijze draadstrengen kunnen worden vervaardigd zodat heel gemakkelijk na elkaar draadstrengen van verschillende lengte en verschillend aantal draden kunnen worden geproduceerd en waarbij verder deze methode met een relatief eenvoudige en compacte inrichting kan wor-20 den uitgevoerd.

De werkwijze volgens de uitvinding wordt gekenmerkt, doordat m een draad een aantal malen wordt gewikkeld over twee op afstand ten opzichte van elkaar instelbare steunpunten, waarbij de wikkelingen op onderling gelijke afstanden qp de steunpunten worden gelegd, waarna bij 25 een van de steunpunten twee connectorblokken, met een met het aantal wikkelingen overeenkomend aantal connector en, met de draden worden verbonden en vervolgens de draden tussen de beide connectorblokken warden doorgesneden.

Bij de werkwijze volgens de uitvinding wordt dus slechts met 30 één draad gewerkt en het aantal draden waaruit de draadstreng bestaat wordt bepaald door het aantal wikkelingen. Derhalve is verandering van het aantal draden per draadstreng een zeer eenvoudige ingreep.

De connectorblokken kunnen na het wikkelen met de draden worden 8202728 PHN 10.393 2 ' 1" l * * verbonden. Een gunstige wijze cm dit te doen is volgens de uitvinding het bevestigen van de blokken vóór het wikkelen op een van de steunpunten, waarna over de blokken wordt gewikkeld en de draden na het wikkelen met de connectoren worden verbonden. Dit laatste kan bij bepaalde 5 connec toren gebeuren door de draden in de connectoren te drukken waarbij de metalen connectoren door de isolatie van de draden heen snijden.

Andere connectoruitvoeringen met andere verbindingen zijn uiteraard evengoed mogelijk.

Teneinde er voor te zorgen dat de draad goed op de connector-10 blokken kamt te liggen zijn de twee connectorblokken één connectorsteek ten opzichte van elkaar verschoven zodat de eerste en de laatste wikkeling van de draad slechts over één connectorblok wordt gewikkeld.

De uitvinding betreft ook een inrichting voor het vervaardigen van draadstrengen volgens de hiervoor beschreven werkwijze.

15 De inrichting wordt volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat deze een wikkelarm bevat welke is verbonden met een draaibaar gelagerde holle as die met een aandrijving is gekoppeld waarbij tegenover de wikkelarm. een inrichtingsdeel is opgesteld met twee in afstand ten opzichte van elkaar instelbare steunen en middelen aanwezig zijn cm een van de 20 wikkelarm aflopende draad op de gewenste posities op de eerste steun te leggen.

Het inrichtingsdeel is volgens een verdere uitvoeringsvorm gevormd door een geleidingsstaaf die deel uitmaakt van een roteerbare kooi met twee eindflenzen waartussen een aantal geleidingsstaven zijn opgesteld 25 welke door draaien van de kooi één voor één tegenover de wikkelarm kunnen worden gebracht.

Bij een andere uitvoeringsvorm zijn de geleidingsstaven met steunen opgencmen tussen twee kettingen welke kunnen worden aangedreven.

Bij een verdere uitvoeringsvorm is bij elk van de geleidings-30 staven een eerste steun vast opgesteld terwijl de tweede steun langs de staaf verplaatst kan worden.

De eerste steunen kunnen zo zijn uitgevoerd dat twee connectorblokken, één connectorsteek ten opzichte van elkaar verschoven, hierop kunnen worden opgenomen.

35 Aan de hand van de tekening waarin een uitvoeringsvoorbeeld van een inrichting voor het vervaardigen van draadstrengen schematisch is getoond zal de uitvinding nader worden toegelicht.

Figuren 1 en 2 tonen respectievelijk in zij- en bovenaanzicht 8202728 ' 'Λ ι ·* * ΡΗΝ 10.393 3 schematisch een inrichting voor het wikkelen van draadstrengen.

Figuur 3 toont bij wijze van voorbeeld enkele draadstrengen met verschillend aantal draden en lengte.

Figuur 4 toont een deel van een connectorblok.

5 Figuur 5 toont een zelfde inrichting als in figuren 1 en 2 in bovenaanzicht waarbij nu de kooi voor de geleidingsstaven is vervangen door een kettingsysteem.

In figuren 1 en 2 is met het verwijzingscijfer 1 een wikkelarm aangeduid. Deze wikkelarm 1 is verbonden met een draaibaar in een gestel 10 2 gelagerde holle as 3. De as 3 is via een overbrenging 4 gekoppeld met een niet getekende aandrijving bijvoorbeeld een electromotor.

De wikkelarm 1 is voorzien van een paar draadgeleidingswielen 5 en een afloopwiel 6.

Tegenover de wikkelarm 1 is een kooi 8 opgesteld welke in hoofd-15 zaak bestaat uit twee flenzen 9 en 10 die met elkaar zijn verbonden door een aantal geleidingsstaven 11. De flenzen 9 en 10 zijn draaibaar cm een kolom 12 waarbij de flens 9 via een tandwieloverbrenging 13 is gekoppeld met een electromotor 14.

Daar waar de staven 11 verbonden zijn met de flens 9 is bij el-20 ke staaf een eerste vaste steun 24 aangebracht. Elk van de steunen 24 is voorzien van twee verdiepingen 15 in elk waarvan een connectorblok 16 kan worden opgencmen.

De verdiepingen zijn daarbij iets ten opzichte van elkaar verschoven zodat na plaatsen van de collectorblokken deze een connector 25 ten opzichte van elkaar verschoven liggen.

De staven 11 dragen verder elk een tweede langs de staaf verplaatsbare steun 17.

De staven 11 en de steunen 17 kunnen daarbij qp een aantal gangbare manieren zijn uitgevoerd. In de tekening is schematisch aange-30 geven dat de steunen 17 met een klemschroef 18 op de staven 12 zijn bevestigd. Het is ook mogelijk om de staven 11 uit te voeren als een schroef spil die samenwerkt met een moer in elk der steunen 17 zodat de steunen dan door draaien van de schroef spillen verplaatsbaar zijn.

Op deze wijze kunnen de steunen 17 langs de staven 11 worden be-35 wogen waarbij hun afstand tot de steunen 24 wordt «ngesteld.

Boven de vaste steun 24 die zich tegenover de wikkelarm bevindt is een draadgeleidingsplaat 7 aanwezig welke door een niet nader aangeduid stuurorgaan kan worden heen en weer bewogen.

8202728 PHN 10.393 4

De werking van deze inrichting is als volgt. Een draad 20 wordt vanaf een niet getekende voorraadhaspel toegevoerd aan de holle as 3 en vandaar geleid over de geleidingswielen 5 en het afloopwiel 6. Daarna loopt de draad 20 over de draadgeleidingsplaat naar een van de steunen 24 5 waarin reeds connectorblokken zijn geplaatst en welke zich dan tegenover de wikkelarm bevindt.

Daarna wordt de wikkelarm 1 een aantal malen geroteerd waarbij de geleidingsplaat 7 bij elke wikkeling een afstand overeenkomend met de steekafstand van de connectoren wordt opgeschoven. Op deze wijze 10 wordt een aantal wikkelingen overeenkomend met het aantal draden van de te vervaardigen draadstreng gewikkeld.

Wanneer het gewenste aantal draadwikkelingen is gelegd wordt de kooi in de pijlrichting geroteerd totdat de volgende staaf 11 met steunen 24 en 17 zich tegenover de wikkelarm bevindt.

15 In de volgende fase worden, dan deze steunen bewikkeld en bij de reeds gewikkelde steunen worden de draden met de connectoren verbonden. Dit kan op verschillende manieren gebeuren, bijvoorbeeld door gebruik van connectorblokken van een vorm zoals deze in figuur 4 gedeeltelijk is weergegeven. Bij deze blokken worden de draden in de uitsparing 20 20 in de metalen connectorveren 21 gedrukt waarbij het metaal de isolatie doorsnijdt.

In een daarop volgende stand van de kooi worden de draden tussen de beide connectorblokken doorgesneden en kan de klare draadstreng uit de machine worden genomen.

25 Opgemerkt zij dat de connectorblokken 16 in de uitsparingen 15 één connectorsteek versprongen zijn aangebracht wat betekent dat bij de eerste wikkeling de draad slechts over één connector wordt gewikkeld en bij de laatste wikkeling ook. Op deze wijze zijn na het doorsnijden van de draden tussen de blokken, de naburige draadstrengen niet meer met 30 elkaar verbonden.

Nadat de gerede draadstreng is verwijderd kunnen de volgende posities worden gebruikt cm de connectorblokken in de uitsparingen 15 te plaatsen en voor het op afstand stellen van de steunen 17 indien dit nodig is. Op deze wijze kan heel gemakkelijk de lengte van de te ver-35 vaardigen strengen worden gevarieerd.

Ook het aantal draden kan gemakkelijk worden aangepast door op de gewenste wijze besturen van de aandrijving van de wikkelarm.

In figuur 5 is tenslotte aangegeven hoe de kooi 9 ook kan war- 8202728 <1 ' *" * EHN 10.393 5 den vervangen door twee kettingen 25 welke de staven 11 met de steunen dragen en welke zijn geleid over kettingwielen die op dezelfde wijze als de flenzen van de kooi kunnen worden aangedreven.

5 10 15 20 25 30 35 8202728

Claims

1. Werkwijze voor het vervaardigen van draadstrengen met een aantal geïsoleerde draden welke aan hun beide einden zijn verbonden met een gemeenschappelijk connector blok, met het kenmerk, dat een draad een aantal keren wordt gewikkeld over twee op afstand ten opzichte 5 van elkaar instelbare steunpunten, waarbij de wikkelingen qp onderling gelijke afstanden op de steunpunten worden gelegd, waarna bij een van de steunpunten twee connector blokken met een met het aantal wikkelingen overeenkomend aantal conrectoren met de draden worden verbonden en vervolgens de draden tussen de beide connectorblokken worden doorge-10 sneden.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat vóór het wikkelen op de eerste van de beide steunpunten twee connectorblokken warden bevestigd waarna over de blokken wordt gewikkeld en de draden na het wikkelen met de connectoren worden verbonden.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de twee connectroblokken één connectorsteek ten opzichte van elkaar verschoven naast elkaar op het eerste steunpunt warden geplaatst zodat bij de eerste en de laatste wikkeling de draad slechts over één connectorblok wordt gewikkeld.

4. Inrichting voor het vervaardigen van draadstrengen volgens de werkwijze van één of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting een wikkelarm bevat welke is verbanden met een draaibaar gelagerde holle as die met een aandrijving is gekoppeld waarbij tegenover de wikkelarm een inrichtingsdeel is opgesteld met twee in 25 afstand ten opzichte van elkaar instelbare sternen en waarbij middelen aanwezig zijn om een van de wikkelarm aflopende draad op de gewenste posities op de eerste steun te leggen.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het in richtingsdeel is gevormd door een geleidingsstaaf welke deel uitmaakt 30 van een roteerbare kooi met twee eindflenzen waartussen een aantal ge-leidingsstaven zijn opgesteld welke door draaien van de kooi één voor één tegenover de wikkelarm kunnen worden gebracht.

6. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het inrichtingsdeel is gevormd door een geleidingsstaaf die is opgenomen 35 tussen twee kettingen met meerdere staven welke door bewegen van de kettingen één voor één tegenover de wikkelarm warden gebracht.

7. Inrichting volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk, dat bij elk van de geleidingsstaven een eerste steun vast is opgesteld en een 8202728 ,. * PHN 10.393 7 tweede steun langs de staaf verplaatsbaar is.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de eerste steunen zo zijn uitgevoerd dat twee connectorblokken, één connector ten opzichte van elkaar verschoven, hierop kunnen worden opgenomen.

9. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de mid delen voor het positioneren van de draad op de eerste steun zijn gevormd door een zich boven die steun bevindende verplaatsbare draadgeleiding.

10 15 20 25 30 35 8202728