NL8201416A - Inrichting voor het spannen, sluiten en afsnijden van kunststofbanden bestemd voor het bundelen van materiaal. - Google Patents

Description

- Cv ^ V * VO 3173

Inrichting voor het spannen, sluiten en afsnijden van kunststofbanden bestemd voor het bundelen, van materiaal.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het spannen, sluiten en afsnijden van kunststofbanden voor het bundelen van materiaal, met een draaiend aangedreven spanwiel en ten minste een continu met de aandrijving gekoppelde wrijvingswang, die door een druk-5 orgaan tegen het ene van de door wrijvingswarmte met elkaar vast te lassen bandeinden kan worden gedrukt en tezamen daarmee via hé: andere band-einde heen en weer wordt bewogen.

Bij de bekende span- en sluitinrichtingen voor het bundelen van materiaal is het nodig om het aandrukorgaan voor de wrijvingswang af-10 zonderlijk in te schakelen, zodra de gewenste bandspanning is bereikt. Verder is het nodig om met een speciale hefboom of schakelaar het afsnijden in te leiden, zodra de bandeinden aan elkaar zijn vastgelast. Hierbij kan het voorkomen, dat ook het gedeelte van de pakdraad of band dat de bundel omgeeft wordt beschadigd en later scheurt, 15 wanneer de pakdraad wordt onderworpen aan de transportbelasting.

De uitvinding beoogt genoemde nadelen op te heffen en een volautomatisch werkende span-, sluit-en snijinrichting voor kunststofbanden te verschaffen, waarbij het spannen, sluiten en afsnijden na het inbrengen van de kunststofband en het inschakelen van de inrichting 20 automatisch plaatsvinden.

Dit wordt volgens de uitvinding daardoor bereikt, dat tussen de aandrijving en het spanwiel een gestuurde koppeling en een in afhankelijkheid van het met de koppeling overdraagbare draaimoment bediende schakel-orgaan is aangebracht, dat bij het bereiken van het maximale draaimoment 25 het drükorgaan laat inwerken op de beweegbare wrijvingswang.

Deze uitvoering heeft het voordeel, dat het spanwiel bij het bereiken van de gewenste bandspanning automatisch wordt afgeschakeld van de aandrijving, terwijl tegelijkertijd de wrijvingswang in zijn werkzame stand wordt gébracht en de bandeinden door druk en wrijvings-30 warmte met elkaar worden verbonden. Hierbij is bij voorkeur een tijd-schakelaar aangebracht, die de aandrijving na een voorafbepaalde tijd uitschakelt, waarin de plaatselijke verweking van de bandeinden door wrijving is bereikt en deze een innige verbinding door versmelten kunnen aangaan.

'l \ -------8 2 Ό1416 * · -2-

De koppeling kan ook bestaan uit een magneetkoppeling, een hydraulische of een persluchtkoppeling of ook een mechanische koppeling. Bij voorkeur is , wanneer de gestuurde koppeling een slingerveerkoppeling is, de slingerveer daarvan over een door het overgedragen aandrijfmoment 5 beinvloed leger en/of drijfwerkdeel geslagen, waarbij het ene einde is verbonden met het schakelorgaan en het andere einde door een hg hst vrijgaven van het drukorgaan beweegbaar deel losneembaar is.

Deze uitvoeringsvorm is met eenvoudige, in de handel verkrijgbare delen gemakkelijk te vervaardigen en waarborgt een betrouwbaar 10 bedrijf.

Tussen de aandrijving en het spanwiel is bijvoorkeur een planeetdrijfwerk aangebracht, waarvan het zonnewiel met de aandrijving en waarvan de planeetdrager met het spanwiel aandrijfbaar is verbonden en waarbij de gestuurde koppeling tussen het ringtandwiel en het scha-15 kelorgaan is. opgesteld.

Met een dergelijke uitvoeringsvorm is het mogelijk, om niet alleen de vereiste reduktie van een snel lopende aandrijfinotor voor het aanzienlijk langzamer lopende spanwiel te bereiken, doch ook kan via het ringtandwiel van het planeetdrijfwerk een nauwkeurige 20 sturing van het schakelorgaan te bereiken, dat het drukorgaan voor de wrijvingswang inschakelt.

De slingerveer is bij voorkeur om het ringtandwiel van het planeetdrijfwerk gelegd en grijpt met haar ene einde in een draaibaar gelegerde schakelring, die met een eerste verlenging aanligt tegen een, 25 voor het overdraagbare rijmoment bestemd veerelement en met een tweede verlenging een mechanisme bedient voor het ontgrendelen en weer in werking stellen van het drukorgaan.

Het drukorgaan kan een drukhefboom zijn, waarvan het ene einde op een aan de beweegbare wrijvingswang gelegen drukrol inwakt en waarvan 30 het andere einde met een aandrukveer is verbonden en schamierbaar is verbonden met een schamierhefboom, die in zijn gestrekte stand de drukhefboom in een onwerkzame stand vasthoudt en door de tweede verlenging van de schakelring wordt bediend en op het andere, vrije einde van de slingerveer kan inwerken, teneinde deze bij het buigen van het 35 hefboomscharnier te lossen. Hierdoor wordt tegelijkertijd de wrijvingswang in zijn werkzame stand gebracht en het spanwiel door de aandrijving uitgesch&eld, zonder dat de bedienende persoon een handgreep of een \ ----- 8T0 ï 4 1 6 è * -3- schakelaar behoeft te bedienen.

Opdat de reeds bij het inschakelen van de aandrijving meelopende, beweegbare wrijvingswang gedurende het spannen zonder invloed op de bandeinden blijft, is het drukorgaan volgens de uitvinding voorzien 5 van een neus, die in de niet-werkzame stand van het drukorgaan grijpt onder een aan de beweegbare wrijvingswang aangebrachte uitsteeksel, teneinde 'de wrijvingswang op afstand van de bandeinden te houden.

Voor het afsnijden van het van de voorraad komende bandeinde is een dwars ten opzichte van Het vlak van de band, tegen het af te snijden 10 band-einde beweegbaar in evenredigheid ten opzichte van het vlak van de band onverschuifbaar snijorgaan aangebracht, waaronder het ene van de beide bandeinden door de beweegbare wrijvingswang heen en weer wordt bewogen. Door deze opstelling wordt een beschadiging van het tweede bandeinde, dat het te behandelen materiaal omgeefi:, bij het afsnijden 15 voorkomen,omdathet snijmes ten opzichte van het tweede bandeinde stilstaat. Tegelijkertijd wordt echter met zekerheid het daartegenover gelegen bandeinde door het snijorgaan afgesneden, omdat dit bandeinde ten opzichte van het mes heen en weer wordt bewogen en hierdoor de -voor een gladde snede vereiste onderlinge beweging van het snijorgaan en bandeinde 20 wordt bereikt. Om hierbij opstuikingen of dergelijke te vermijden, is het mes bij voorkeur lichtgekromd overeenkomstig de boog, die de afgesneden rand van het bandeinde bij het heen en weer bewegen tijdens de uit- ge/oerde wrijving uitvoert.

Om het snijorgaan in de snijstand te bewegen en beschadiging 25 van het onderste bandei. uit te sluiten, wordt het snijorgaan door een veerelement op het ene bandeinde gedrukt.

Om de automatische opeenvolging van bewerkingen te waarborgen, kan het snijorgaan door een, met het drukorgaan verbonden bedienings-middel tegen de werking van hetveerelement in, in zijn niet-werkzame 30 stand worden gebracht. Hierbij kan het bedieningsorgaan voor het snijorgaan een meskiphefboom zijn, waarvan het ene einde scharnierend met ' de mesdrager is verbonden en waarvan het andere einde tegen de drukhefboom aanligt.

Om enerzijds de zwenkbeweging van het bovenste bandeinde ten op-35 zichte van het onderste bandeinde mogelijk te maken en anderzijds een zijdelings uit de inrichting glijden van de bandeinden te verhinderen, wordt het bandkanaal voor de met elkaar te verbinden bandeinden 820141g ..................

1 » -4- volgens de Uitvinding aan de langszijden begrensd door veerbelaste wals- of rollichamen. Deze rollichamen worden bij voorkeur gevormd door kogels, die aanliggen aan een van de, het bandkanaal aan de bovenzijde en aan de onderzijde begrenzende vlakken, en tegen vering 5 kunnen worden teruggeschoven in boringen in de telfens tegenover gelegen vlakken. Om een juiste geleiding te waarborgen, zijn de wals- of rollichamen paarsgewijze naast beide langsranden van de bandeinden en afwisselend in de, het bandkanaal aai de bovenzijde en de onderzijde begrensde vlakken aangebracht.

10 Ter verduidelijking van de uitvinding zullen thans^onder verwijzing naar de tekening, enkele uitvoeringsvoorbeelden van de inrichting voor het spannen, sluiten en afsnijden van kunststof taxiën voor het bundelen van materiaal worden beschreven. In de tekening toont: fig. 1 een handgereedschap voor het spannen, sluiten en afsnijden 15 van kunststofbanden voor het bundelen van materiaal in zijaanzicht; fig. 2 een inrichting volgens fig. 1 in een vertikale langs-doorsnede, waarbij enkele delen duidelijkheidshalve zijn weggelaten; fig. 3 een vertikale doorsnede van de inrichting volgens fig. 1 en wel volgens de lijn III-XXX in fig. 2; 20 fig. 4 een vertikale doorsnede van de inrichting volgens fig.1 vanaf de achterzijde gezien en wel volgens de lijn IV-IV in fig. 3, welke de aandrijfinrichting toont; fig. 5 een inrichting volgens fig. 4 in een horizontale doorsnede volgens de lijn V-V in fig. 4; 25 fig. 6 een doorsnede volgens de lijnVI-VI in fig. 2; fig. 7 een gedeeltelijk bovenaanzicht van de inrichting volgens fig. 1, waarbij de span- en bedieningshefboom is weggelaten, en wel in de richting van de pijl VII in fig. 2; fig. 8 vergroot een detail van de inrichting volgens fig.2 30 en fig. 9 vergroot een deel van de inrichting volgens fig. 2,die het einde van de bandgeleiding toont.

Volgens de tekening is een handgereedschap 10 voor het spannen, sluiten en afsnijden van kunststofbanden voor het bundelen van 35 materiaal dn een voorste gedeelte 11 voorzien van aggregaten voor het spannen, sluiten en afsnijden van een om een bundel materiaal aangebrachte 82 0 1 4 1 6 * ....... ... , -5- pakband, en zijn in het achterste gedeelte 12 van de aandrijfmotor 13 en de elektrische schakel- en stuurelementen qc^steld. Alle delen worden omsloten door een huis 14, dat in langsrichting van de inrichting wordt overspannen door een handgreep 15, waarmee een contralegerplaat 16 5 geventileerd en door een spanwiel 17 kan worden afgenomen, zodat de beide bandeinden 18 en 19 in het bandgeleidingskanaal 20 tussen het spanwiel 17 en de contralegerplaat 16 vanaf de zijkant, d.w.z. in fig,l vanaf de voorzijde, kunnen worden aangebracht. Hierbij wordt een zijdelings opgestelde bandgeleidingshefboom 21 omhoog gezwenkt, die dwars ten 10 opzichte van de langsrichting van de inrichting kan worden versteld en de verwerking van verschillende brede pakbanden mogelijk maakt.

In het inwendige van de handhefboom 15 is een zwenkbare drukstang 22 angebracht, die op het boveneinde 23 van een drukorgaan 24 irwerkt, dat verder nog nader zal worden beschreven en waarmee een beweegbare wrijvings-15 wang weer in zijn uitgangsstand kan worden teruggebracht, die eveneens verderop nog nader zal worden beschreven.

Aan de bovenzijde van het huis 14 bevindt zich een schakelaar 25, waarmee de hier niet nader afgeheelde besturingsautomatiek voor de aandrijfmotor 13 kan worden ingeschakeld.

20 Het spanwiel 17 ligt vast aan tegen het bovenste bandeinde 18, dat door de contralegerplaat 16 tegen heb spanwiel gedrukt en door deze naar achter, in de richting van de pijl 26, getrokken wordt, waarbij zich het spanwiel in de richting van de pijl 27 draait. Het spanwiel 17 is in het voorste deel 11 van de .inrichting 10 draaibaar in het huis 25 14 gelegerd (zie fig. 5) en wordt door een wormwielaandrijving 28 in beweging gebracht, waarvan het wormwiel 29 zich bevindt op de spanwielas 30 door een worm 31 wordt aangedreven, die zich in de huislangsrichting uitstrekt (zie fig. 4) en waarvan de wormas 32 aan het achtereinde 33 vast is verbonden met een planeetdrager 34 30 van een planeetdrijfwerk 35. De in de planeetdrager 34 gelegerde planeet-tandwielen 36 werken enerzijds samen met een ringtandwiel 37 en anderzijds met een zonnetandwiel 38, dat op de aandrijfas 39 van een aandrijf- door drijfwerk 40 zit, waarvan de aandrijfas 41ieen koppeling 42 is verbonden met de aandrijfmotor 13 (zie fig. 5).

35 Op de aandrijfas 41, die in het huis 14 evenwijdig ten opzichte van de aandrijfas 39 is gelegerd en die is voorzien van een rondsel 43 8 2 0 1 4 1 6 \ \ I * -6- dat met een op de aandrijfas 39 gelegerd tandwiel samenwerkt, is bovendien draaibaar een excenter 45 gelegerd, dat via een drijfstang 46 een beweegbare wrijvingswang 47 aandrijft, die zich via het bandge-leidingskanaal 20 aan de voorzijde van de inrichting bevindt en om een 5 vertikale as 48 in de richting van de pijl 49 heen en weer zwenkbaar is (zie fig. 5).

Zoals uit fig. 2 blijkt, heeft de beweegbare wrijvingswang 47 een in langsdoorsnede ongeveer Η-vormige vorm en grijpt met zijn beide voorste benen 50 en 51 over een legerblok 52 in het huis 14, waarin 10 zich ook de vertikale hartlijn 48 bevindt, waaromheen de beweegbare wrijvingswang 47 niet·' -alleen kan draaien, doch ook in de langsrich-ting daarvan binnen zekere grenzen op en neer kan bewegen. Teneinde dit mogelijk te maken, is tussen het legerblok 52 enerzijds en de voorste benen 50 en 51 van de beweegbare wrijvingswang 47 anderzijds 15 een voldoende speling aanwezig.

Aan het achterste kopvlak 54 van de rug 55 van de H-vormige wrijvingswang 47 is., tussen de beide achterste benen 56 en 57 draaibaar een drukrol 58 gelegerd, die bestaat uit een kogelgelegerde ring, zoals het beste te zien is in fig. 6. Op deze drukrol 58 werkt 20 het reeds hiervoor genoemde drukorgaan 24 in, dat bestaat uit een drukhefboom, die aan zijn ondereinde 59 om zijn tapeinde 60 daarbij in het huis 14 is gelegerd. Het drukorgaan 24 heeft aan zijn ondereinde bovendien een naar voren uitspringende neus 61, waarmee zij grijpt: onder het voorbij het achterste kopvlak 54 uitstekende, bovenste 25 achterste been 56 en de beweegbare wrijvingswang 47 in haar bovenste, niet werkzame1 stand vasthoudt, waarin zij het bandgeleidingskanaal 20 vrijlaat en niet inwerkt op de bandeinden 18 en 19.

Aan zijn boveneinde 61 is het drukorgaan door een schamierpen 62 scharnierend verbonden met het achterste deel 63a van een scharnier-30 hefboom 63, waarvan het voorste gedeelte 63b in het huis 14 zwenkbaar is gelegerd op een horizontale zwenkas 64, en zich voorbij deze zwenkas naar voren toe uitstrekt. Aan het vooreinde 65 van de scharnierhefboom 63 grijpt een trekveer 66 aan, die aan het huis 14 is bevestigd en bedoeld is om het vooreinde 65 van de scharnierhefboom 63 naar beneden te 35 trekken en hierdoor de scharnierhefboom 63 om zijn zwenkas 64 tegen de wijzers van de klok in te draaien. Hierdoor wordt de scharnierhefboom 63 8201416 \ _______ -7- in zijn scharnier 67 enigszins naar boven toe bewogen, tot hij daar aanligt tegen een aanslag 68 en hierdoor aan de bovenzijde in het scharnier 67 wordt verstijfd.

Op de schamierpen 62 grijpt een sterke trekveer 69 aan, die 5 ongeveer horizontaal verloopt in een goot 70 van het huis en die met haar achtereinde 71 in het huis 14 is bevestigd (zie fig. 7).

De trekveer 69 heeft tot doel om het drukorgaan 24 in tegenwijzerzin te draaien, hetgeen echter door de schamierhefboom 63 wordt verhinderd, wanneer deze zich in de in fig. 2 af geheelde, gestrekte stand bevindt, 10 waarbij zijn scharnier 67 aanligt tegen de aanslag 68.

Zoals blijkt uit fig. 2, is aan het vooreinde 65 van de schar-nierhefboom 63 bovendien scharnierend een hefboom 71 aangesloten, die scharnierend is verbonden met een kiphefboam 72, die om een in het huis gelegerde kiphefboomas 73 kan zwenken en met zijn achterste, ver-15 sprongen einde 74 drukt tegen het ene einde 75 van een slingerveer, die via een langwerpige opening 76 in een tussenwand 77 van het huis in het bereik van het hefboomstangenstelsel reikt en waarvan de werking verder nog nader zal worden beschreven.

Uit fig. 2 blijkt verder, dat zich aan het achtereinde van het 20 voorste gedeelte 11 van de inrichting 10 boven het bandgeleidingskanaal 20. een mesgeleidingsblok 78 bevindt, waarin een mesgeleidingsbus 79 verti-kaal-verschuifbaar is gelegerd, die aan het ondereinde een mesdrager 80 draagt,aan de voorzijde waarvan een snijorgaan 81, bijvoorbeeld een mesblad, met kopschroeven 82 is bevestigd.

25 Het mesblad van het snijorgaan 81 is gedeeltelijk cilindrisch uitgevoerd en gebogen volgens een cirkelboog, waarvan het middelpunt op de hartlijn 48 van de beweegbare wrijvingswang ligt.

De mesgeleidingsbus 79 heeft een naar boven toe open zakboring 84, waarin een drukveer 85 is aangebracht, die enerzijds steunt 30 op de basis van de zakboring 84 en anderzijds pp de bovenste bodem 86 van het mesgeléöingsblok 78 en die tot doel heeft om de mesgeleidingsbus 79 met de mesdrager en het hieraan bevestigde snijorgaan 81 naar beneden te drukken. De drukveer 85 omgeeft een trekstang 87, die in het onderste gedeelte van de mesgeladingsbus 79 is bevestigd,dringt 35 door de bovenste bodem 86 van het mesgeleidingsblok 78 en met het vrije einde scharnierend is bevestigd aan een hoekhefboom 88, die 82 0 1 4 1 6 ~ i % -8- met het afgeschuinde einde 89 van zijn andere, vrije been 90. steunt tegen de achterrand van het drukorgaan 24.

Zoals verder uit fig. 2 blijkt, trekt de hoekhefboom 88 in de weergegeven stand de mesgeleidingsbus 79 en daarmede de mesdrager en 5 het snijorgaan 81 tegen de werking van de drukveer 85 in naar boven en houdt het snijorgaan in zijn niet-werkzame stand.

Bekijkt men nu de fig. 3 en 4, dan blijkt er uit, dat het ring-tandwiel 37 op de wormas 32 draaibaar is gelegerd met een ring-flens 91, die een flensdeel 92 van een schakelring 93 op afstand om-10 geeft, die eveneens draaibaar is gelegerd op de wormas 32. Op de ringflens 91 van het ringtandwiel 37 is een slingerveer 94 onder spanning opgewikkeld, waarvan het ene, achterste einde 75 reikt door de langwerpige opening 76 van de tussenwand 77 en aanligt tegen het versprongen einde 74 van de kiphefboom 72, zoals hiervoor ook reeds is opgemerkt. 15 Eet andere, achterste einde 95 van de slingerveer 94 is vast verbonden met de schakelring 93 (fig. 4}..

Uit fig. 3 blijkt,dat de schakelring 93 is voorzien van een eerste, - zich radiaal naar buiten uitstrekkende verlenging 96 en een tweede, daar diametraal tegenover gelegen verlenging 97, die zich eveneens radiaal 20 naar buiten toe uitstrekt. De eerste verlenging 96 van de schakelring 93 grijpt in een nis 98 van het huis 14 en ligt aan tegen het ene einde 99 van een veerelement 100, dat in het voorafgebeelde uitvoerings-voorbeeld een drukveer is, die met het andere einde 101 steunt tegen een veercontraleger 102, dat wordt gedragen door een instelas .

25 of spil 103, die met het bovenste schroefdraadeinde 104 uit het huis 14 steekt erï is geschroefd op de ene instelmoer 105 voor het instellen van de veerspanning van het veerelement 100.

De tweede verlenging 97 van de schakelring 93 reikt door een opening 106 in de tussenwand 77 van het huis in de goot 70 en grijpt \ 30 onder de schamierhefboom 63 in het voor de zwenkas 64 gelegen deel daarvan.

Om de bandeinden 18 en 19 gemakkelijk in het bandgeleidings-kanaal te kunnen schuiven en ze daar met zekerheid te kunnen vasthouden, zonder dat de zijdelingse zwenkbeweging van het bovenste bandeinde 18 35 ten opzichte van het onderste bandeinde 19 wordt gehinderd, zijn in de basis of grondplaat 107 van de inricvhting en in de,de het bandgelei-dingskanaal 20 aan de bovenzijde afdekkende tussenbodem 108 op beide 82ÖT4T6 -9- > t langszijden van het bandkanaal zakboringen 109 resp. 110 aangebracht, waarin door drukveren 111 belaste rol·· of wals lichamen 112 ,bij voorkeur kogels, zijn opgesteld. Hierbij liggen de uit de zakboringen 109 en 110 uitstekende rollichamen 112 telkens aan tegen de tegenover elkaar 5 gelegen vlakken 113 en 114, die het bandgeleidingskanaal 20 aan de bovenen aan de onderzijde begrenzen, d.w.z. de in de grondplaat 107 aangebrachte rollichamen 112a worden door hun veren 111 tegen de onderzijde 113 van de tussenbodem 108 gedrukt, terwijl de in de zakboringen 110 van de tussenbodem 108 aangebrachte rollichamen 112b door hun veren 111 10 tegen de bovenzijde 14 van de grondplaat 107 worden gedrukt.

Zoals te zien is in fig. 2, doch nog beter uit de figuren 8 en 9, zijn de rollichamen 112 telkens paarsgewijze naast de. bandeinden 18 en 19 opgesteld, en zijn de in de grondplaat 107 aangebrachte rollichaam-paren 112a in de bandlangsrichting op afstand van de in de tussenbodem 15 108 aanwezige rollichamen 112b aangebracht.

De werking van de inrichting volgens de uitvinding is als volgt: Nadat de pakband om het niet aangeduide, te bundelen materiaal is aangebracht en de bandeinden 18 en 19 in het bandgeleidingskanaal 20 vanaf de voorzijde zijn ingelegd, waarbij de contralegerplaat 16 met 20 de handhefboom 15 van het spanwiel 17 is af geheven, wordt de hand-hefboom 15 losgelaten, zodat de contralegerplaat 16 de bandeinden 18 en 19 tegen de spanrol 17 drukt. Vervolgens wordt met de schakelaar 25 . de aandrijfmotor 18 via de hier niet nader aangeduide schakelsturing ingeschakeld.

25 De zich draaiende aandrijfas 41 zwenkt dan via de drijfstang 46 de beweegbare wrijvingswang 47 in de in fig. 2 weergegeven geheven stand heen en weer, waarbij het bovenste, achterste been 56 steunt op de neus 61 van het drukorgaan 24. De beweegbare klemwang 47 neemt bijgevolg de bovenste van de er onder gelegen bandeinden 18 en 19 niet mee, doch beweegt 30 zich vrij boven de bandeinden.

Tegelijkertijd wordt via het aandrijf drijfwerk 40 het zonnetandwiel 38 aangedreven, dat de planeettandwielen 36 aandrijft. Omdat het ring-tandwiel 37 van het planeetdrijfwerk door de slingerveerkoppeling 94 van de in het begin onbeweegbare schakelring 93 wordt vastgehouden, 35 rollen de planeettandwielen 36 langs de binnenvertanding van het ring- 82 0 1 4 ï 6 -10- tandwiel 37 af en draaien zich hierdoor de vast met de planeetdrager verbonden wormas 32, die via het wormtandwiel 29 de spanwielas 30 aandrijft, zodat het draaivast met deze as verbonden spanwiel 17 wordt gedraaid en het boveneinde 18 van de spanband in de richting van 5 de pijl 26 door de inrichting trekt en hierdoor de spanband onder spanning zet, omdat het onderste bandeinde 19 op een hier niet nader aangeduide wijze in de inrichting is vastgeklemd.

Zodra de gewenste bandspanning de aan het veerelement 100 ingestelde waarde overschrijdt, overwint het door het ringtandwiel 37 10 via de slingerveerkoppeling 94 op de schakelring 93 overgedragen draai-moment de veerkracht van het veerelement 100, waartegen de eerste verlenging 96 van de schakelring ligt.Hierdoor begint de schakelring 93 in fig.

3 in klokwijzerzin te draaien, zoals aangegeven met de pijl 115.

Deze draaiing heeft tot gevolg, dat de tweede verlenging 97 van de scha-15 kelring 93, het in fig. 2 voorste einde van de schamierhefboom 63 tegen de werking van de trekveer 66 in bovenwaarts beweegt,Hierbij knikt het scharnier 67 van de schamierhefboom 63 naar beneden uit, zodat het drukorgaan 24 zijn steun aan het boveneinde verliest en de trekveer 69 (zie fig. 7) effectief kan worden, die het drukorgaan 24 20 naar voren toe, in tegenklokwijzerzin verdraait. Hierdoor geeft de neus 61 de beweegbare wrijvingswang 47 vrij, en drukt het onderste einde 59 van het drukorgaan 24 tegen de, aan het achterstuk of -vlak 54 van de beweegbare wrijvingswang 47 geleverde drukrol 58. Hierdoor wordt de beweegbare wrijvingswang 47, die bij verder lopende aandrij-25 ving nog steeds heen en weer beweegt, naar beneden gedrukt en neemt het bovenste bandeinde·18 mee, indien het dit om de vertikale hartlijn 48 onder de door het drukorgaan 24 uitgeoefende hefboomdruk heen en weer .zwenkt. Hierdoor wordt op békende wijze wrijvingswarmte opgewekt, waardoor de langs elkaar wrijvende oppervlakken van de bandeinden week worden, 30 zodat een smeltverbinding kan worden bereikt, wanneer later de wrijvingswang 47 onder invloed van druk wordt tegengehouden.

Wanneer het drukorgaan 24 onder invloed van de veer 69 naar voren zwenkt, zwenkt tezamen daarmee de hefboom 88, die immers tegen de achterkant daarvan aanligt. De mesgeleidingsbus 79 en de daarmee verbonden 35 mesdrager komen hierdoor vrij en worden door de drukveer 85 zover naar beneden gedrukt, tot de schroefkop 83 van de schroef 82 aanligt tegen i · 82 0 1 4 1 (Γ * * -11- de bovenzijde 85' van de uitsparing 84' in het achterste, onderste been van de beweegbare wrijvingswang 47. Omdat het bovenste bandeinde 13 onder het slechts naar beneden gedrukte snijorgaan 81 dwars ten opzichte van de langsrichting van de band heen en weer zwenkt, wordt het 5 hierbij door het snijorgaan 81 afgesneden,.dat hierbij echter het onderste bandeinde 19 in het geheel niet raakt.

Wanneer het drukorgaan 24 in tegenwijzerzin naar voren zwenkt, wordt een schakelaar 116 bediend, die tot op heden door het voorste einde 23 van het drukorgaan 24 naar beneden wordt gedrukt en 10 in zijn niet werkzame -stand wordt gehouden. Deze schakelaar 116 schakelt een tijdschakelwerk uit, dat de aandrijfmotor 13 een tijdlang laat verder lopen, en die zodanig is bemeten, dat de door de aandrijfmotor onder de druk van het drukorgaan 24 heen en weer bewogen, beweegbare wrijvingswang 47 de voor het wrijvingslassen vereiste 15 warmte kan opwekken en de langs elkaar wrijvende bandeinden op de gewenste wijze oppervlakkig kan worden week gemaakt.

Tegelijkertijd met het verzwenken van de schamierhefboom 63 wordt ock de kiphefboom 72 door de hefboom 71 in klokwijzerzin gezwenkt, waarbij het versprongen einde 74 op het ene einde 75 van de slingerveer-. 20 koppeling 94 drukt. De slingerveerkoppeling 94 wordt hierdoor gelost, zodat het ringtandwiel ongehinderd kan draaien op de wormas 32.

Het zonnetandwiel 38 van het planeetdrijfwerk 35 drijft vervolgens via . de planeettandwielen 36 het ringtandwiel 37 draaiend aan, en de planeet-. . drager en de daarmee verbonden wormaandrijving 28 blijven bestaan.

25 Wanneer het tijdschakelwerk is afgelopen, schakelt dit op een hier niet nader aangeduide wijze via de stuurschakelkring van de aandrijfmotor 13 uit. Hierdoor blijft de beweegbare wrijvingswang 47 staan, terwijl de door het drukorgaan 24 op de wrijvingswang uitgeoefende druk in stand wordt gehouden. Hierdoor kunnen de vast tegen 3Q elkaar geperste bandeinden in het verwarmde gedeelte met elkaar worden vastgelast en hierdoor trekvast met elkaar verbonden.

Door het naar beneden drukken van de handhefboom 15 kan vervolgens de contralegerplaat 16 van het spanwie1 17 worden afgenomen en de inrichting 10 zijdelings uit de gevormde -bundeling worden uitge-35 trokken. Hierbij worden de rollichamen 112 in hun zakboringen 109 en 110 teruggedrukt, zodat de pakband naar voren toe uit het band- ITöïTïe -12- geleidingskanaal 20 kan glijden.

Bij het naar bereden drukken van de handhefboom 15 grijpt de in de handhefboom aangebracht, zwenkbare drukstang 22 aan tegen het boveneinde 23 van het drukorgaan 24 en drukt dit tegen de werking van de trekveer 5 69 in, in de in fig. 2 af geheelde uitgangsstand terug, waarbij tegelij kertijd de hoekhefboom 88 wordt gedraaid en hierdoor de afsnijinrichting 78 tot 83 wordt teruggetrokken. Bovendien drukt het bovenste einde 23 weer tegen de schakelaar 116 en brengt deze in zijn uitgangsstand.

Het zal duidelijk zijn, dat binnen het raam van de uitvindings-10 gedachte een groot aantal wijzigingen mogelijk is. Zoals reeds eerder gesteld is het mogelijk om in plaats van de afgebeelde en beschreven slingerveerkoppeling een magneetkoppeling, een ratel of perslucht of hydraulische koppeling toe te passen voor het afschakelen van het span-wiel van de aandrijving voor het tegelijkertijd bedienen van het 15 drukorgaan. Verder is het mogelijk om andere spaninrichtingen, zoals bijvoorbeeld riemspaninrichtingen, toe te passen of in plaats van de druk-hefboom een hydraulisch drukorgaan voor het naar beneden drukken van de beweegbare wrijvingswang.

i 82 0 1 4 1 6

Claims (13)

1. Inrichting voor het spannen, sluiten en afsnijden van kunststof-banden voor het bundelen van materiaal met een draaiend aangedreven spanwiel en tenminste één continu met de aandrijving gekoppelde wrij-vingswang, die door een drükorgaan waarop een van de door wrijvings- 5 warmte aan elkaar te lassen bandeinden kan worden gedrukt en tezamen daarmee over het andere bandeinde heen en weer wordt bewogen, met het kenmerk, dat tussen de aandrijving (13,28,35) en het spanwiel (17) een gestuurde koppeling (94) is aangebracht en in afhankelijkheid van het met de koppeling (94) overdraagbare draaimoment bedienbare 10 schakelorgaan (93) is aangebracht, dat bij het bereiken van het maximale draaimoment van het drükorgaan (24) kan inwerken op de beweegbare wrijvingswang (471 -

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de gestuurde koppeling (94) een slingerveerkoppeling is, waarvan de slinger- 15 veer (94) om een door het overgedragen aandrijfmoment beïnvloede leger- en/of aandrijfdeel (37) is geslagen, waarvan het ene einde (95) is vastgelegd . aan het schakelorgaan (931 en het andere einde (75) door een bij het vrijgeven van het drükorgaan (24) beweegbaar deel (741 losneembaar is.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat tussen de aandrijving (13) en het spanwiel (17) een planeetdrijfwerk (351 is opgesteld, waarvan het zonnewiel (381 is verbonden met de aandrijving. (13) en de planeetdrager (341 met het spanwiel (171 aandrijvend is verbonden, en waarbij de gestuurde koppeling (941 tussen 25 het ringtandwiel (37) en het schakelorgaan (93) is opgesteld.

4. , Inrichting.volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de slingerveer (94) om het ringtandwiel (37) van het planeetdrijfwerk (35) is gelegd en met het ene einde (95) in een draaibaar gelegerde schakelring (93) ingrijpt, die met een eerste 30 verlenging aanligt tegen een- het overdraagbare draaimoment bepaald veer-element (1001, en met een tweede verlenging (97) een mechanisme (63) be-;- . dient voor het ontregelen en weer in werking stellen van het drükorgaan (241.

..... 5. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het ken-sv,;!c 820 1 4 1 6 ...... .............................. -14- «, * merk, dat het drukorgaan (24). een drukhefboom is, waarvan hét ene einde . (59) inwerkt op een aan de beweegbare wrijvingswang (47) gelegerde drukrol (58). en waarvan het andere einde (23) is verbonden met een aandrukveer (69) en scharnierbaar is verbonden aan een scharnierhef-5 boom (63), die in zijn gestrekte stand het drukorgaan (24) in zijn niet werkzame stand vasthoudt waardoor de tweede verlenging (97) van de schakelring (93) wordt beïnvloed en op het andere, vrije einde.(75) van de slingerveer (94) kan inwerken, teneinde deze bij het buigen van de hefboomschamier (67) te lossen.

6. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het drukorgaan (24) is voorzien van een neus (61), die in de niet-werkzame stand van het drukorgaan (24) grijpt onder een aan de beweegbare wrijvingswang (47) aangebracht uitsteeksel (56)j teneinde de wrijvingswang (47) op afstand van de 15 bandeinden (18,19) te houden.

7. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, gekenmerkt door een dwars ten opzichte van het vlak van de band tegen het af te snijden bandeinde(18) beweegbaar en gedeeltelijk ten opzichte van het vlak van de band onverschuifbaar sni jorgaan (81) , 20 waaronder het ene van de beide bandeinden (18,19) door de beweegbare wrijvingswang (47) heen en weer wordt bewogen.

8. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het snijorgaan (81) is gebogen volgens een cirkelboog, waarvan het middelpunt ligt op de hartlijn (48) van de 25 beweegbare wrijvingswang en door een veerelément (85) tegen het ene bandeinde (18) wordt gedrukt.

9. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het snijorgaan (81) door middel van een met het drukorgaan (24) verbonden bedieningsmiddel (88) tegen de 30. werking van het veerelement (85). in, in zijn niet-werkzame stand kan worden gebracht.

10. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het bedieningsorgaan (88) voor het snij orgaan (81L een hoekhefboom is, waarvan het ene einde scharnierend is verbonden 35 met de mesdrager (80) en het andere einde (90) aanligt tegen het drukorgaan (24). 8201416 -15-

11. Inrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, net het kenmerk, dat het bandgeleidingskanaal (201 voor de met elkaar te verbinden bandeinden (18,191 aan zijn langszijden wordt begrensd door veerbelaste rollichamen (1121 .

12. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de rollichamen (1121 kogels zijn, die aanliggen tegen een van de, het bandgeleidingskanaal (20) aan de bovenzijde en aan de onderzijde begrenzende vlakken (113,1141 en tegen veren (111) in verschuifbaar zijn en in boringen (109,110) 10 in de telkens tegenover gelegen vlakken (114,113).

13. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de rollichamen (112) paarsgewijze naast elkaar aan beide zijden van de langsranden van de bandeinden (18,19) zijn opgesteld en de rollichaamparen (112a en 112b) af-15 wisselend in de, het bandgeleidingskanaal (20) aan de bovenzijde en aan de benedenzijde begrenzende vlakken (13 en 14) zijn opgesteld. 820 1 4 1 6