NL8102564A - Gereedschaphouder voor een klopboor. - Google Patents

Description

* -----— . ----- . — — — -——————————————————— -1- - VO 1953

Gereedschaphouder voor een klopboor.

De uitvinding heeft betrekking op een gereeds chaphouder (houder) op een klopboor voor het in een gereedschapopneeminrichting van de houder insteekbaar boorgereedschap (gereedschap), op ritmische axiale slagen werken, en waarvan de schacht tenminste een radiaal 5 zich uitstrekkende ribbe heeft, waarachter een door middel van een binnenflens een de schacht omsluitend vergrendelingsdeel grijpt, dat tenminste een radiale uitsparing voor het axiaal uittrekken van het gereedschap .na'- een begrensd ontgrendelend verdraaien, bezit.

Bij een gereeds chaphouder van dit type (Duits Offenlegungs-10 schrift 2-750-219) kan het gereedschap, in tegenstelling tot gereed— schaphouders met een conisch opneemmiddel, snel en met weinig handgrepen verwisseld worden,dordat het vergrendelende deel om een middelpuntshoek gedraaid en aldus het gereedschap axiaal ontgrendeld wordt. Daarbij staat het vergrendelende deel met de opneeminrichting door 15 schroefdraad in ingrijping. De opneeminrichting voarhet gereedschap en het vergrendelingsdeel zijn dientengevolge in het schroeidraadge-deelte over een groot vlak in nauw contact. Door de opneeminrichting loopt de schacht van het gereedschap via een centrale boring. Dientengevolge worden de axiale slagimpulsen van de geleidingscylinder in 20 het werktuig vrij bewegende slagorganen op het gereedschap direkt of indirekt overgebracht, zonder dat de opneeminrichting direkt aan de overdracht van impulsen deelneemt. Niettemin is de opneeminrichting voor het gereedschap aan sterke trilling onderhevig, omdat de schacht van het axiaal belaste gereedschap met het mantelvlak tegen een dien-25 overeenkomstig binnenmantelvlak van de opneeminrichting aanligt en het werktuig als zodanig aan ritmische schokken onderworpen is. De trillingen maken in het bijzonder in het schroefdraadgedeelte kine-tiche energie vrij en leiden tot een sterke verwarming, in het bijzonder in het plaatselijke bereik van de schroefdraadverbinding tussen ver-30 grendelingsdeel en opneeminrichting voor het gereedschap. Sen nog sterkere verwarming van de door genoemde delen verbindende schroefdraad en de naburige constructiedelen treedt op, wanneer de opneeminrichting deelneemt aan het overbrengen van slagimpulsen van het slagwerktuig.

Dit is bijv. bij grote klopboren het geval, wanneer de opneeminrichting 35 het gereedschap in een potgat opneemt en aan de achterzijde in een steek-schacht uitloopt, welke al dan niet direkt door de slagorganen belast 81 02 5 6 4 ί — Λ* η _ ______ -2- " wordt. Volgens de ervaring kunnen daarbij temperaturen tot 300°C optreden, zodat het verwisselen van gereedschap met blote hand niet meer mogelijk is. De optredende temperaturen leiden ook tot een sterkere belasting, ook van de naburige constructiedelen. Voor zover deze 5 uit hoogpolymere materiaalsoorten bestaan, kunnen aanzienlijke schaden optreden, ook wanneer deze materiaalsoorten tot op zekere hoogte warm-tevast zijn.

Hiervan uitgaande- ligt aan de uitvinding het probleem ten grondslag een houder van het hierboven bedoelde type zodanig uit 10 te voeren, dat de genoemde verwarming vermeden wordt en aldus de levensduur van het werktuig verhoogd en het wisselen van gereedschap vergemakkelijk t "wordt.

Dit probleem wordt volgens de uitvinding opgelost, doordat het eindgedeelte van de opneeminrichting voor·.· gereeds chap aan de 15 gereedschapzijde een sectorvormige uitsparing heeft, welke-breder is dan de ribbe en dat het vergrendelingsdeel vast op het eindgedeelte van de opneeminrichting ligt,, waarbij de ten opzichte van de sectorvormige uitsparing axiaal verzette uitsparing van het vergrendelingsdeel minder breed is dan deze sectorvormige uitsparing en in het be-20 reik van deze uitsparing ligt en dat een vast-.met het vergrendelingsdeel verbonden elastische element tegen de schacht aanligt.

Bij een dergelijke uitvoeringsvorm is de vergrendeling van het gereedschap in de houder funktioneel geborgd, omdat het vergrendelingsdeel een starre eenheid met de opneeminrichting vormt en de 25 vergrendeling door een begrensd ver draaien. van het gereedschap zelf uit gevoerd kan worden. lïiet in het minst is ook een snelle vergrendeling mogelijk; immers het is voldoende de schacht van het gereedschap axiaal in het potgat van de opneeminrichting voor het gereedschap te steken. Het vergrendelend draaien ontstaat dan automatisch aan het be-30 gin van het boren door de aanlopende draaibeweging van de gereedschap-houder.

Verdere bijzonderheden van de uitvinding worden onder verwijzing naar de tekening besproken. Daarin toont: figuur 1 de gereedschaphouder in een door de booras aan 35 de langsdoorsnede, figuur 2 een gereedschaphouder volgens figuur 1,ten dele doorgesneden volgens de lijn II-ÏI in figuur 1; 8102564

f* V

-3- figuur 3 een "bovenaanzicht van het eindgedeelte aan de zijde van het gereedschap van de houder, op vergrote schaal, figuur if· een langs doorsnede door het eindgedeelte aan de zijde van het gereedschap door de gereedschaphouder en door het ver-5 grendelingsdeel, zonder gereedschap en figuur 5 een bovenaanzicht van het vergrendelingsgedeelte. De schacht 11 van het gereedschap is in een potgat van de opneeminrichting 10 met betrekkelijk grote massa opgenomen. Deze opneeminrichting 10 loopt aan de achterzijde uit in een schacht 10b, 10 velke zich uitstrekt tot in het slagbereik van een slagwerktuig, resp. de doppers van een hamer.

De opneeminrichting 10 dempt op gewenste wijze de ritmische axiale slag, hetgeen in het bijzonder dan tot een verhoging van de levensduur van het gereedschap leidt, wanneer betrekkelijk klein 15 gereedschap in naar verhouding grote klopboren moet worden toegepast.

Set draaimoment voor het gereedschap wordt door de aandrijfmotor via de roterende opneeminrichting 10 op het gereedschap overgedragen. De schacht 11 van het gereedschap loopt door een centrale boring van de opneeminrichting 10. 7cor het vergrendelen van het gereedschap in de 20 houder heeft de schacht 11 twee axiaal en radiaal zich uitstrekkende diametraal aangebrachte ribben 11a.

Een vergrendelingsdeel 12 zit op het eindgedeelte 10a aan de gereedschapszijde van de opneeminrichting 10 met een perspassing. Dit eindgedeelte 10a is van twee sectorvormige uitsparingen 16 voorzien, 25 welke diametraal zijn aangebracht.

Deze uitsparingen 16 zijn, haaks op de booras a-a gemeten, breder dan de ribben 11a. Bij het in de tekening weergegeven uitvoe-ringsvoorbeeld is elk van de beide sectorvormige uitsparingen 16 iets meer dan dubbel zo breed als een ribbe 11a. Het vergrendelingsgedeelte 30 12 heeft een binnenflens 12a. De naar de schacht 11 van het gereedschap toegekeerde cylindrische vlak 19 van de binnenflens 12a ligt als leger-vlak rechtstreeks tegen het mantelvlak van de schacht 11 aan. In de binnenflens 12a van het vergrendelingsgedeelte 12 zijn diametraal gelegen, radiaal zich uitstrekkende uitsparingen 15 voor het axiaal in-35 voeren van de ribben van de schacht van het gereedschap aanwezig, waarvan de doorlaat ongeveer overeenstemt met de doorsnede van een ribbe 11a. — De radiale uitsparingen 15 van het vergrendelingsdeel 12 zijn ten opzich- 81 02 5 6 4 «* -c j -l·- te van de uitsparingen 16 in de opneeminrichting 10 axiaal verzet, doch liggen in de richting van. de hooras a-a gezien in het dwarsdoor-snedebereik van deze sectorvormige uitsparingen 16 van de opneeminrichting voor het gereedschap. Zoals in het bijzonder uit figuur 2 blijkt, 5 stroken de radiale uitsparingen 15 van het vergrendelingsdeel 12 met de betreffende zijvlakken van de naburige, sectorvormige uitspa-, ringen 16 van de opneeminrichting 10. De schacht 11 van‘het gereedschap wordt met axiale speling in de opneeminrichting 10 vast gehouden.

, > Deze axiale speling en een extra borg tegen draaien worden verkregen, 10 doordat de kopkanten 20 van de ribben 11a van de schacht 11 van het zich in de grendelstand bevindende gereedschap in groeven 18 van de binnenflens 12a reiken, welke aan het legervlak 19 van deze binnenflens 12a grenzen.

Voor het borgen in de vergrendelingsstand is een vast 15 met het vergrendelingsdeel 12 verbonden elastisch element aanwezig, dat onder voorspanning tegen de schacht van het gereedschap aanligt.

Het elastische element is door een vast op het vergrendelingsdeel 12 zittende kap 13 uit elastisch materiaal gevormd. De kap 13 ligfc met de binnenflens 13a aan de zijde van het gereedschap tegen de schacht 11 20 van het gereedschap onder voorspanning aan. Met een achterflens 13b grijpt de kap 13 achter het vergrendelingsdeel 12. Bovendien heeft de kap 13 tenminste een inwendig uitsteeksel,' dat in een dienovereenkomstige uitsparing van het vergrendelingsdeel 12 voor het borgen tegen verdraaiing, ingrijpt.

25 Als gevolg van het ontbreken van een schroefdraadverbin ding tussen het vergrendelingsdeel 12 en de opneeminrichting 10 voor het gereedschap zijn kritische verwarmingen in de houder voor het gereedschap betrouwbaar vermeden. Omdat het vergrendelingsdeel 12 met zijn binnenste, cylindrische mantelvlak met een perspassing op het buitenste 30 cylindrische mantelvlak van de opneeminrichting 10 zit, zijn nadelige verwarmingen door het vrijmaken van kinetische energie niet meer te verwachten.

De vergrendeling van het gereedschap in de opneeminrichting 10 is funktioneel zekerder dan bij de tot nog toe bekende ver-35 grendelingssystemen, omdat het vergrendelingsdeel 12 een stijve constructieve eenheid met de opneeminrichting vormt en de vergrendeling door een begrensd draaien van het gereedschap zelf bewerkstelligd wordt.

81 0 2 5 6 4 -5-

Daardoor kan de vergrendeling ook sneller plaatsvinden; immers het is voldoende, de gereedschapsas 11 axiaal door de binnenflens 13a van de kap 13 in het potgat 1U van de gereedschaphouder 10 te steken. Het vergrendelend draaien staat aan het begin van het boren door de aan-5 lopende draadbeweging van de gereeds chaphouder 10 van zelf.

In de vergrendelingsstand wordt het gereedschap vastgehouden doordat de binnenflens 13a van de kap 13 met voorspanning tegen de schacht 11 van het gereedschap aanligt, zodat een relatieve verdraaiing tussen gereedschaphouder 12 en het gereedschap slechts na het 10 overwinnen van aanzienlijke vrijvingskrachten be-werkstelligd kan worden.

81 02 5 6 4

Claims (8)

1. Gereedschaphouder (houder) voor een klopboor voor het in een gereedschapopneeminrichting van de houder insteekbaar boor-gereedschap (gereedschap), waarop ritmische axiale slagen uitgeoefend ^ worden en waarvan de schacht tenminste een zich radiaal uit strekken de ribbe heeft, waarachter een de schacht omsluitend grendelingsdeel door middel van een binnenflens grijpt, welke tenminste een radiale uitsparing voor een axiaal uitstrekken van het gereedschap na een begrensd ontgrendelend verdraaien heeft, met het kenmerk, dat het .jo eindgedeelte (10a) aan de gereedschapzijde van de opneeminrichting (10) tenminste een sectorvormige uitsparing (16) heeft, welke breder is dan de ribbe (11a) en dat het ver grendelingsdeel (12) vast op het eindgedeelte (10a) van de opneeminrichting (10) zit, waarbij de ten opzichte van de sectorvormige uitsparing (16) axiaal verzette radiale 1^ uitsparing (15) van het vergrendelingsdeel (12) minder breed is dan deze sectorvormige uitsparing (16) en in het bereik van de uitsparing (16) ligt en dat een vast met het vergrendelingsdeel (12) verbonden elastisch element tegen de schacht (11) aanligt.

2. Houder volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het 20 vergrendelingsdeel (12) door middel van een perspassing vast met de opneeminrichting (10) voor het gereedschap verbonden is.

3. Houder volgens conclusies 1 of 2, met het kenmerk, dat het naar de schacht (11) toegekeerde cylindrische vlak (19) van de binnenflens (12a) van het vergrendelingsdeel (12) als legervlak direkt 25 tegen het mantevlak van de schacht (11) aanligt. k. Houder volgens conclusies 1-3, met het kenmerk, dat in een diametrale plaatsing ten opzichte van de booras (a-a) twee ribben (11a), twee sectorvormige uitsparingen (16) in het eindgedeelte (10a) van de opneeminrichting (10) en twee radiale uitsparingen (15) in het 3Q vergrendelingsdeel (12) aanwezig zijn.

5- Houder volgens conclusies 1 —U, met het kenmerk, dat de radiale uitsparingen (15) van het vergrendelingsdeel (12) elk met een zijvlak (17) van een bijbehorende, sectorvormige uitsparing (16) axiaal stroken.

6. Houder volgens conclusies 1-5, met het kenmerk, dat de schacht (11) van het gereedschap met axiale speling in de opneeminrichting (10) wordt vastgehouden.

7. Houder volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat voor __________de., axiale'.speling en voor een. extra, borg tegen-verdraaiing de kopkanten 81 02 5 6 4 -7-. (11a) van het in de vergrendelingastand zich "bevindende gereedschap in een aan het legervlak (19) van de Tb innenflens (12a) van het ver-grendelingsdeel (12) grenzende groeven (18) van deze binnenflens (12a) reiken.

8. Houder volgens conclusies 1-7, met het kenmerk, dat het elastische element een vast op het vergrendelingsdeel (12) zittende kap (13) uit elastisch materiaal is, welke met een aan de gereedschapszijde gelegen Binnenflens (13a) tegen de schacht (11) van hèt gereedschap aanligt. 10 9» Houder volgens conclusies 1-8, met het kenmerk, dat de kap met een aan de achterzijde gelegen Binnenflens (13b) achter het vergrendelingsdeel (12) grijpt.

10. Houder volgens conclusies 8 of 9, met het kenmerk, dat de kap (13) met een inwendig uitsteeksel in een overeenkomstige 15 uitsparing van het vergrendelingsdeel (12) als borg tegen verdraaien, ingrijpt. 81 02 5 64