NL8102056A

NL8102056A - Verbetering van mechanische brandstofinspuitinrichtingen, in het bijzonder voor dieselmotoren.

Info

Publication number: NL8102056A
Application number: NL8102056A
Authority: NL
Original assignee: Renault Vehicules Ind
Priority date: 1980-04-30
Filing date: 1981-04-27
Publication date: 1981-11-16
Also published as: FR2481752A1; JPS5738657A; FR2481752B1; LU83323A1; US4445484A; BE888620A; IT8121462A0; SE8102734L; GB2079382B; BR8102810A; CH644187A5; GB2079382A; PL230890A1; IT1138279B; DE3116608A1

Description

i ï

Verbetering van mechanische brandstofinspuitinrichtingen, in het bijzonder voor dieselmotoren.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een verbetering, aangebracht in mechanische brandstofinspuitinrichtingen, in het bijzonder bestemd voor dieselmotoren'.

De uitvinding heeft als doel een inspuitinrichting te verwe-5 zenlijken, die passend is bij zowel in lijn geplaatste inspuitpompen als bij verdeelpompen of pompen met inspuitmondstuk en mechanische besturing.

Een inspuitinrichting volgens de uitvinding omvat een pomp-zuiger, een nok, die samenwerkt met de achterzijde van deze zuiger 10 voor het daaraan geven van een in lengterichting heen en weer gaande beweging, en aan de voorzijde van de zuiger een drukkamer, verbonden met althans één inspui tmondstuk door middel van een verbindingskanaal, en is gekenmerkt doordat een schuif verschuifbaar is gemonteerd in een boring, waarvan het centrale gedeelte het genoemde verbindingskanaal 15 kruist, waarbij de achterzijde van de schuif in het achterste gedeelte van deze boring een drukkamer begrenst in verbinding met een stuurka-naal, een brandstoftoevoerleiding uitmondt in het voorste gedeelte van de boring, veerkrachtige middelen voortdurend de schuif naar achter trachten terug te stellen, en een cirkelvormige groef is voorzien 20 nabij de voorste rand van het cilindrische gebied, door middel waarvan de schuif in de boring wordt versteld, zodat: de schuif, wanneer deze alleen wordt onderworpen aan de werking van de veerkrachtige middelen, een ruststand inneemt, waarin het verbindingskanaal in verbinding staat met de brandstoftoevoerleiding, 25 de schuif, wanneer een passende druk tot stand wordt gebracht 8102056 2 in het stuurkanaal, zich naar voren verplaatst onder afsluiting van de brands tof toe voer leiding, maar onder het mogelijk maken van de circulatie van de brandstof in het verbindingskanaal door middel van de cir-kelvormige groef, 5 de schuif zodra de druk in het stuurkanaal terugvalt, zijn ruststand weer inneemt.

Volgens een aanvullend kenmerk van de uitvinding, omvatten de veerkrachtige middelen een schroefveer, aangebracht in het inwendige van een kamer met een grotere diameter dan de boring, welke kamer 10 zich aan de voorzijde van deze boring bevindt, waarbij de schuif voor zijn cilindrische gebied een stang omvat, waarvan het voorste einde een geheel -vormt met een van openingen voorziene schouder, de achterzijde van de veer rust tegen deze schouder, die steunt tegen de achterzijde van de genoemde kamer met de grotere diameter dan de boring 15 voor het bepalen van de ruststand van de schuif.

Volgens een aanvullend kenmerk van de uitvinding wordt het stuurkanaal onder druk geplaatst door middel van een besturingsblok, dat onafhankelijk is van het mechanische, met een nok werkzame pomp-stelsel.

20 Volgens aan aanvullend kenmerk van de uitvinding is het be sturingsblok een electronisch blok.

De bijgevoegde tekening verschaft bij wijze van niet beperkend voorbeeld, maakt hét mogelijk de kenmerken van de uitvinding beter te begrijpen.

25 Fig. 1 is een aanzicht in axiale doorsnede van een inspuit- inrichting volgens de uitvinding,

Fig. 2 is een aanzicht van een gedeelte van de inrichting van de fig. 1 voor het verklaren van de werking.

Fig. 3 is een ruimtelijk aanzicht van de schuif van de in- 30 richting.

In fig. 1 is een inspuitinrichting volgens de uitvinding weergegeven. Bij deze inrichting wordt van een gebruikelijke pomp 1 uitsluitend gebruik gemaakt als drukgenerator, waarbij alle organen, die gewoonlijk de werkingen verzekeren van het doseren van de ingespoten 35 hoeveelheid en het veranderen van het voorinspuitingspunt, zijn 81 0 2 0 5 6 3

* V

weggelaten.

De pomp 1 omvat dus een pompzuiger 2, een nok 3, die samenwerkt met de achterzijde van deze zuiger voor het daaraan geven van een in lengterichting volgens zijn hartlijn heen en weer gaande beweging, en aan de voorzijde van de zuiger 2 een drukkaraer 4, waarin axiaal een 5 verbindingskanaal 5 uitmondt. Het andere einde van het verbindingska-naal 5 staat direct in verbinding met het te voeden inspuitmondstuk of de te voeden inspuitmondstukken.

Een schuif 6 is verschuifbaar gemonteerd in een boring 7, waarvan het centrale gedeelte het verbindingskanaal 5 kruist, waarbij 10 de hartlijn van de boring 7 loodrecht staat op die van het kanaal 5.

Het achtervlak van de schuif 6 begrenst in het achterste gedeelte van de boring 7 een drukkamer 8 in verbinding met een stuurkanaal 9. Dit kanaal wordt op passende momenten onder druk geplaatst door middel van een electronisch besturingsblok 10. Aan de voorzijde mondt de boring 15 7 uit in een kamer 11 met een kleinere diameter, waarin tevens een brandstoftoevoerleiding 12 uitmondt, bijvoorbeeld verbonden met een doorgang 13, die wordt voorzien van brandstof onder lage druk.

De schuif is aangepast voor het verschuiven in de boring door middel van een cilindrisch gebied 14, dat nabij zijn voorste 20 rand is voorzien van een cirkelvormige groef 15 (zie fig. 3). Aan de voorzijde van het cilindrische gebied 14 omvat de schuif een stang 16 met een kleinere diameter, waarvan het voorste einde een geheel vormt met een van openingen voorziene schouder 17, de vorm aannemende van een kruisstuk, waarvan de armen zijn gescheiden door radiale spleten 25 18.

De kamer 11 bevat een schroefveer 19, die onder druk werkzaam is. Aan de voorzijde rust deze veer tegen een van schroefdraad voorziene stop 20, die de afsluiting verzekert van de kamer 11, waarbij deze veer aan zijn achterzijde rust tegen de voornoemde schouder 17.

30 Het mechanisme laat een ruststand toe, overeenkomende met fig. 1, waarin de schouder 17 steunt tegen het achtereinde van de kamer 11, waarbij de radiale spleten 18 de vrije circulatie verzekeren van de brandstof tussen de kamer 11 en de boring 7.

De werking is alsvolgt.

35 i· 81 0 2 0 5 6 4

Wanneer de schuif 6 zich in zijn ruststand bevindt, waarin het verbindingskanaal 5 vrij in verbinding staat met de voorzijde van de boring 7 en de kamer 11, volgt de door de pomp 1 in de doorgang 13 tijdens de neergaande slag van de zuiger 2 gepompte brandstof op-5 eenvolgend de leiding 12, de kamer 11, de voorzijde van de boring 7, het onderste gedeelte van het verbindingskanaal 5 en vult tenslotte de drukkamer 4. Tijdens het weer naar boven bewegen van de zuiger 2, wordt de brandstof aanvankelijk weggeperst in de doorgang 13 onder het volgen van dezelfde kanalen, maar in omgekeerde richting.

10 Op een nauwkeurig moment, dat het gekozen moment is voor het begin van de inspuiting, brengt het blok 10 een hydraulische stuurdruk tot stand in de kamer 8 door middel van het kanaal 9. Onder invloed van deze druk verplaatst de schuif 6 zich naar voren onder samendrukking van de veer 19 (fig. 2). Hij komt tot stilstand in deze 15 stand, hetgeen overeenkomt met de volgende onderlinge stand:

De flens, die het gedeelte van het gebied 14 vormt, dat zich bevindt aan de voorzijde van de cilindrische groef 15, sluit volledig de kamer 11 af onder het als gevolg daarvan isoleren van het verbindingskanaal 5 ten opzichte van de leiding 12, 20 de cilindrische groef 15, die tegenover het verbindingskanaal 15 komt te staan, maakt de vrije doorgang mogelijk van de brandstof door het verbindingskanaal 5.

De door de zuiger 2 van de drukkamer 4 verdreven brandstof kan slechts door het verbindingskanaal 5 gaan om zich te voegen bij 25 het inspuitmondstuk of de inspuitmondstukken.

Op een nauwkeurig moment, dat het gekozen moment is voor het einde van het inspuiten, wordt de vooraf door het blok 10 in de kamer 8 tot stand gebrachte druk, opgeheven. De schuif 6, die dan naar achter wordt teruggesteld door de veer 19, neemt weer zijn ruststand 30 in.

Een van de voornaamste oorspronkelijkheden van de uitvinding is gelegen in de mogelijkheid van het besturen op een wijze, die volledig onafhankelijk is van de afgegeven hoeveelheid van de inspuiting en de voorinspuiting, waarbij de regeling van de afgegeven hoeveelheid 35 van de inspuiting en de voorinspui ting worden verkregen door een hy- 8102056 5 draulische stuurdruk, die onafhankelijk is van de inspuitdruk, welke besturing zich goed leent tot een intensieve toepassing van electronica.

Een van de voordelen van de inrichting is, dat het besturings-blok 10, dat onafhankelijk is van het pompstelsel, gemeenschappelijk 5 kan zijn voor een aantal soorten zuigers en cilinders, hetgeen een gemakkelijk verwisselbaarheid en een aanpassingsplooibaarheid mogelijk maakt.

De inrichting volgens de uitvinding is willekeurig aan te passen: 10 Aan in-lijnpompen, gemonteerd aan motoren, waarin een nokken- as gelijktijdig een aantal inspuitpompen bestuurt, waarbij elke inspui tpomp samenhangt met een bepaalde cilinder, aan verdeelpompen, gemonteerd aan motoren, waarin één enkele inspuitpomp de voeding verzekert van een aantal inspuitmondstukken 15 door middel van een verdeelmechanisme, en aan inspuitmondstukpornpen, gemonteerd aan motoren, waarin een inspuitmondstukpomp met mechanische besturing direct aan de bovenzijde van elke cilinder is gemonteerd.

Het gebied van de uitvinding wordt niet verlaten door het 20 tot stand brengen van een willekeurige ondergeschikte wijziging van de beschreven inrichting, welke wijziging duidelijk is voor een deskundige. De cirkelvormige groef 15 kan dus worden vervangen door een dwarsboring van de schuif 6 of door een willekeurige andere doorgang, die al of niet een geheel vormt met de schuif 6.

25 8102056

Claims

1. Inspuitinrichting, omvattende een pompzuiger, een nok die samenwerkt met de achterzijde van deze zuiger voor het daaraan geven van een in lengterichting heen en weer gaande beweging, en aan de voor-5 zijde van de zuiger een drukkamer, verbonden met althans één inspuit-mondstuk door middel van een verbindingskanaal, met het kenmerk, dat een schuif verschuifbaar is gemonteerd in een boring, waarvan het centrale gedeelte het genoemde verbindingskanaal kruist, waarbij de achterzijde van de schuif in het achterste gedeelte van deze boring een 10 drukkamer begrensd in verbinding met een stuurkanaal, een brandstof-toevoerleiding uitmondt in het voorste gedeelte van de boring, veerkrachtige middelen de schuif voortdurend naar achter willen terug stellen, en een doorgang is voorzien nabij de voorste rand van het cilindrische gebied, door middel waarvan de schuif in de boring wordt ver-15 steld voor het daarin verschuiven, zodat: de schuif, wanneer deze alleen wordt onderworpen aan de werking van de veerkrachtige middelen, een ruststand inneemt, waarin het verbindingskanaal in verbinding staat met de brandstoftoevoerleiding, de schuif wanneer een passende druk tot stand wordt gebracht 20 in het stuurkanaal, zich verplaatst naar voren onder het afsluiten van de brandstoftoevoerleiding waaronder het toelaten van de circulatie van de brandstof in het verbindingskanaal door middel van de voornoemde doorgang, en de schuif zijn ruststand weer inneemt zodra de druk in het 25 stuurkanaal terugvalt.

2. Inrichting volgens de conclusie 1, met het kenmerk, dat de veerkrachtige middelen een schroefveer omvatten, aangebracht in het inwendige van een kamer met een grotere diameter dan de boring en zich bevindende aan de voorzijde van deze boring, welke veer is samen-30 gedrukt tussen de voorzijde van deze kamer en een van openingen voorziene schouder, die een geheel vormt met de voorzijde van een stang van de schuif, die zich uitstrekt aan de voorzijde van het cilindrische gebied, welke schouder steunt tegen de achterzijde van de kamer voor het bepalen van de ruststand van de schuif, en nimmer de brandstofcir-35 culatie tegengaat tussen de toevoerleiding en de boring. 8102056 S'- ’W»

3. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het stuurkanaal onder druk wordt geplaatst door middel van een besturingsblok, dat onafhankelijk is van het mechanische, met een nok werkzame pompstelsel.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het besturingsblok een electronisch blok is.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat hij is aangepast aan een pomp van de ponpen inlijn-soort.

6. Inrichting volgens een der conclusies 1-4, met het kenmerk, dat hij is aangepast aan een ponp van de verdeelpompensoort.

7. Inrichting volgens een der conclusies 1-4, met het kenmerk, dat hij is aangepast aan een pomp van de inspuitmondstukkenpompensoort met mechanische besturing.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de doorgang een geheel vormt met de schuif.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de doorgang wordt gevormd door een ringvormige groef, uitgestoken in de schuif. 20 10. 'inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de doorgang wordt gevormd door een dwarsboring van de schuif. 8102056