NL8004591A - Luchtuitlaat van klimatiseringsinstallaties. - Google Patents

Description

r

j VO

Luchtuitlaat Tan klimatiseringsinstallaties

De uitvinding betreft een luchtuitlaat van klimatiseringsinstallaties, in het bijzonder voor grote produktiehallen, tentoonstellings-of beurshallen, transporthallen en dergelijke.

In zulke grote ruimten is een constante luchtstroom noodzakelijk, ^ welke door verandering van de luchtuittreerichting en door de mate van turbulentie aan de verschillende belastingsomstandigheden in alle jaargetijden kan worden aangepast ♦ Deze luchtuitlaten zijn, in verband met het gebruik van het dak van de hal, bij voorbeeld voor loopkranen, of omdat een dergelijk' dak de belasting door de beluchtingsinstallatie 10 niet toelaat, en tenslotte ook omdat dergeüjke hallen ten dele - zoals bij voorbeeld het geval is bij sporthallen - open zijn, in het bereik tussen dak en wand ondergebracht. De installatie is hetzij in dit hoek-bereik gemonteerd of ook portaalachtig aan de wanden aangebracht ♦

Bij een bekende installatie (H. Brockmeyer "Die Strahlluftung 15 der Olyrnpia-Sporthalle" in het tijdschrift "Gesundheits-Ingenieur" 1972, bladzijden 161—1TO) is het beluchtingsdeel achter en boven de laatste toeschouwerrij op de bovenste galarij aangebracht. De toegevoerde lucht wordt via zvenkbare vrijstraal-mondstukken ingeblazen, de warme toegevoerde lucht, in het geval van verwarming, in de richting naar de bodem, 20 isotherme lucht ongeveer horizontaal en koude toegevoerde lucht, in het geval van koeling, schuin opwaarts ingeblazen. De besturing van de zwenk-bare mondstukpot is in technische opzicht omslachtig en de turbulentie van de uittredende straal niet regelbaar.

Doel van de uitvinding is nu, een luchtuitlaat van bovenvermelde 25 soort zodanig te verbeteren en te vervolmaken, dat deze, bij eenvoudige opbouw, dezelfde werking heeft en tevens in staat stelt de mate van turbulentie en daardoor de indringdiepte van de luchtstroom te variëren.

Een luchtuitlaat voor klimatiseringsinstallaties, in het bijzonder voor straalbeluchting van grote hallen, welke aan de zijwanden in 30 het bovenste bereik daarvan aangebracht is en waarin de luchtstroom uit twee gescheiden uitlaten met verschillende werking uittreedt, waarvan de ene uitlaat zwenkbaar in de andere aangebracht is wordt daartoe, volgens de uitvinding, nader gekenmerkt, doordat in een cilindrische uitlaat 800 4 5 91 -2- ten minste een mondstuk met dezelfde straalrichting aangebracht is.

In nadere uitwerking van de uitvinding kan daarbij in een cilindrische, in de richting van de cilinderas werkzame, uitlaat centraal een mondstuk zwenkbaar en van een afsluitorgaan voorzien gelegerd zijn, waarom-5 heen de ringvormig turbulentie teweegbrengende middelen aangebracht.

Verdere kenmerkende bijzonderheden voor de uitvinding staan vermeld in de achter de onderstaande figuurbeschrijving volgende conclusies 3-8.

In de tekening is, uitsluitend bij wijze van voorbeeld voor de 10 uitvinding, een drietal uitvoeringsvormen volgens de uitvinding schematisch weergegeven. Hiernaar verwijzend zal dé uitvinding thans nog nader worden toegelicht.

Fig. 1 toont een cilindrische luchtuitlaat met ingebouwd, zwenkbaar mondstuk en een "twist’’-beweging teweegbrengende schroepen; 15 fig. 2 toont een aantal luchtuitlaten met hun de "twist’’-beweging teweegbrengende organen volgens fig. 1 in een doosvormige uitlaat naast elkaar aangebracht; fig. 3 toont een buisvormige luchtuitlaat, in de langsopening waarvan in de mantel segmentvormig lamellen en, daartussenin, mondstukken 20 aangebracht zijn; de figuren 5 en 6 zijn doorsneden van de luchtuitlaat volgens * fig. 3 in drie verschillende standen van de mondstukken; fig. 7 toont een buisvormige luchtuitlaat, in de langsopening waarvan in de mantel lamellen aangebracht zijn, en waarin concentrisch 25 draaibaar een tweede buis eveneens met een langsopening in de mantel ingebouwd is; de'figuren 8, 9 en 10 zijn doorsneden van de luchtuitlaat volgens fig. 7 ia drie verschillende standen van de tweede buis; fig. 11 laat, schematisch, een inrichting van luchtuitlaten in een 30 portaal zien; de figuren 12 en 13 tonen, resp. in schematisch aanzicht en dwarsdoorsnede de plaatsing van de luchtuitlaten in een, door een kolom gedragen beluchtingskop.

In de cilindrische uitlaat 1 is centraal een mondstuk 2 zwenkbaar 35 gelegerd in de bolvormige halve schaal 3. Tussen schaal 3 en binnenwand k van de uitlaat zijn zwenkbaar, een "twist"-beweging teweegbrengende schoepen 5 radiaal aangebracht. In plaats van dergelijke schoepen kunnen ook bij voorbeeld geperforeerde platen als organen voor het teweegbrengen 800 4 5 91 / » -3- van turbulentie -worden, toegepast. Voor de luchtintree-opening in het mondstuk is een verstelbaar afsluitorgaan gelegerd, dat als schijf 6 is aangeduid.

In het geval van verwarming is het mondstuk 2 naar de bodem ge-5 richt. Betreft het isothermische beluchting en wanneer gekoeld moet warden wordt het mondstuk met de schijf 6 afgesloten, zodat de toevoerlucht slechts uit de ring om het mondstuk uittreedt. De uit het mondstuk, bij verwarming uittredende luchtstroom heeft een hoge snelheid en dient omlaag naar de ruimte waar men zich ophoudt te stromen, terwijl de rond-10 om uittredende luchtstroom door de genoemde schoepen een turbulentie-. graad van instelbare sterkte en daardoor een vlugsnelheidsverlies heeft.

De uitlaat volgens fig. 1 kan op willekeurige afstanden verdeeld aan het bovenste wanddeel van een hal gemonteerd worden en elk mondstuk overeenkomstig de omstandigheden in de ruimte worden gericht..

15 Fig. 2 laat zien, dat in een gemeenschappelijke, doosvormige uitlaat een aantal mondstuk volgens fig. 1 met hun, turbulentie teweegbrengende organen naast elkaar aangebracht kunnen worden.

In de figuren 3-6 zijn in de buisvormige uitlaat 11, door het buissegment 12 gedragen, segmentvormige lamellen 13 in de vrije gedeelten 20 van de buizen 12 en tussen de lamellen en hierop, in de cirkelboog aansluitend, de mondstukken ik en 15 aangebracht. Achter de reeks lamellen staat een rooster 16 als turbulentie veroorzakend voorziening. De lamellen 13 kunnen - op in de tekening niet nader aangegeven wijze - afzonderlijk of groepsgewijs met de hand of mechanisch worden gezwenkt.

25 De openingen van de naast elkaar gelegen mondstukken - die in het onderhavige geval rechthoekig zijn weergegeven doch ook rond kunnen zijn -dienen in pijlrichting d.w.z. in richting van de ingeblazen lucht in grootte toe te nemen, om er zo voor te zorgen, dat de druk over de volle lengte gelijk blijft.

30 Betreft het het geval, dat gekoeld moet worden, d.w.z. bij voor keur in de zomer, dan is het buissegment 13 in de stand volgens fig. ^ gedraaid, zodat de koele lucht door de mondstukken 15 schuin omhoog uitgeblazen wordt. De indringdiepte van de luchtstroom wordt door de mate van turbulentie van de tussen de lamellen 13 uittredende lucht, welke 35 door het rooster 16 wordt gestoord, beïnvloed.

In het isothermische geval (fig. 5) zijn beidemondstukkenreeksen Ik en 15 door dienovereenkomstige draaiing van het buissegment 13 wegge- 8 0 0 4 5 91 ~ '·........-1+- schakeld en. treedt alle lucht tussen de lamellen 13 uit.

Bij verwarming (fig. 6) is de mondstukkenreeks 1U hijgeschakeld. Ook hier wordt de indringdiepte van de warme lucht geregeld door de turbulentie van de tussen de lamellen uittredende lucht.

5 Bij het voorbeeld volgens de figuren 7-10 zijn in de langsopening van de buisvormige luchtuitlaat 21 de rechthoekige lamellen 23 cm een verticale as zwenkbaar ingezet, De zwenking kan afzonderlijk of ook groepsgewijs plaats vinden. Concentrisch ten opzichte van de uitlaat 21 is de buis 2k met zijn sleufvormige uitlaat 25 draaibaar gelegerd. De 10 richting van de binnenstromende lucht is met een pijl aangegeven.

Ook deze sleuf wordt met de inblaasrichting breder.

In het geval van koeling (fig. 8) is de buis 2b met zijn uitlaat 25 omlaag gedraaid. De uit de sleuf tredende, koele lucht treft de binnenwand van de uitlaat 21 en wordt hier, tussen de lamellen 23 door, in 15 de richting naar het plafond van richting veranderd en ondergaat hierbij een zekere mate van turbulentie.

In het isotherme geval (fig. 9) staat de uitlaat 25 achter de lamellen 23 s zodat de lucht rechtstreeks uittreedt.

Bij verwarming (fig. 10) wordt de warme, uit de uitlaat 25 tre-20 dende luchtstroom aan de bovenste binnenwand van de uitlaat 21 gereflecteerd en treedt tussen de lamellen 23, omlaaggericht, uit.

De luchtuitlaten kunnen, zoals in fig. 11 schematisch aangegeven, als dwarsverbinding 31 van een, met de verticale luchttoevoerbuizen 32 (door luchtschroeven aangegeven) tezamen gevormd portaal 33- aangebracht 25 worden.

Volgens de figuren 12 en 13 is de uitgevonden luchtuitlaat in een door de toevoerluchtbuis 1+1 gedragen beluchtingskop k2 ondergebracht.

De toegevoerde lucht stroomt hier uit drie gescheiden, bij voorbeeld door buigzame assen 1+3 voor gelijktijdige zwenking gekoppelde, uitlaatmond-30 stukken 1+1+ naar drie richtingen uit.

800 4 5 91

Claims (7)

1. Luchtuitlaat voor klimatiseringsinstallaties, in het hijzonder voor straalheluchting van grote hallen, welke uitlaat aan de zijwanden, in het bovenste bereik daarvan, aangebracht is en waarin de luchtstroom uit twee gescheiden uitlaten van verschillende werking uittreedt, 5 waarvan de éne uitlaat zwenkhaar in de andere aangebracht is, met het kenmerk, dat in een cilindrische uitlaat (1; 21) ten minste een mondstuk met gelijke straalrichting (2; 1U, 15; 2ky 25) aangebracht is.

2. Luchtuitlaat volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat in een cilindrische, in de richting van de cilinderas werkzame uitlaat (1) 10 centraal een mondstuk (2) zwenkbaar, en van een afsluitorgaan (6) voorzien, gelegerd is, waaromheen, ringvormig, turbulentie veroorzakende middelen (5) aangebracht zijn*

3. Luchtuitlaat volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat als turbulentie veroorzakende middelen een ,,twist,,-beweging veroorzakende 15 schoepen (5) zwenkbhar aangebracht zijn. b. Luchtuitlaat volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat als turbulentie veroorzakende middelen staven radiaal aangebracht zijn.

5· Luchtuitlaat volgens ten minste êén der conclusies 2, 3 of k, met het kenmerk, dat een aantal mondstukken (2) met hun turbulentie 20 veroorzakende middelen (5) naast elkaar in een gemeenschappelijke, lang-• gerekte uitlaat aangebracht zijn.

6. Luchtuitlaat volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat in een van een langsopening in de mantel voorziene, cilindrische uitlaat (11) een buissegment (12) draaibaar concentrisch gelegerd is, welk segment in 25 een, met de langsopening van de uitlaat corresponderende langsopening in een aantal dwarsdoorsnedevlakken segmentachtige lamellen (13) draagt, terwijl tussen deze lamellen en aansluitend op de einden daarvan mondstukken (1b) aangebracht zijn.

7. Luchtuitlaat volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat tussen de 30 lamellen (13) roosters (16) zijn aangebracht.

8. Luchtuitlaat volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat in een aantal dwarsdoorsnedevlakken van een, van een langsopening (22) in de mantel voorziene, cilindrische luchtuitlaat (21) rechthoekige lamellen (23) om verticale assen zwenkbaar gelegerd zijn, terwijl concentrisch 35 ten opzichte van, en in de luchtuitlaat (25) voorziene cilinder (2U) draaibaar gelegerd is. 800 45 91