NL8000929A

NL8000929A - Oefeninrichting voor balsporten.

Info

Publication number: NL8000929A
Application number: NL8000929A
Authority: NL
Original assignee: Esselte Studium Ab
Priority date: 1979-02-15
Filing date: 1980-02-14
Publication date: 1980-08-19
Also published as: IE800212L; CA1129451A; ES256681U; DK437380A; NO161538B; HK59185A; SE424813B; DE3034323C2; BE881722A; DK157477C; IT1207092B; SE7901376L; JPS56500005A; CH647954A5; FR2448911A1; AU519429B2; GB2053005B; IE49155B1; ZA80868B; IT8047920A0

Description

' % 4 T/tj/lh/1

Oefeninrichting voor balsporten.

De uitvinding heeft betrekking op een oefeninrichting, in het bijzonder bedoeld voor het oefenen tennis en squash.

Voor het oefenen van balsporten, waarbij een bal 5 na een tegenspeler geslagen moet worden en daarna teruggeslagen moet worden, zoals bijvoorbeeld bij tennis, bestaan verschillende soorten toestellen zoals een balbord, of een tennisbal die met een rubberband verbonden is met op de grond rustend gewicht.

10 De huidige uitvinding verschaft een nieuw soort oefentoestel, voor het bovengenoemde doel, dat een doek omvat dat zodanig is opgehangen'dat het de terugveerkracht kan absorberen, wanneer een bal tegen de doek wordt geslagen of geworpen. Door de mogelijkheid van het absorberen 15 van de', terugveerkracht, kan een bal die tegen het doek gegooid of geslagen is terugbewogen worden naar de speler met dezelfde snelheid, in hoofdzaak onafhankelijk van de snelheid waarmee de bal de doek raakt.

De uitvinding vormt dus een inrichting met aan-20 zienlijke voordelen vergeleken met bekende inrichtingen, waarbij de snelheid van de bal bij het terugbewegen naar de speler volledig afhankelijk is van de snelheid waarmee de bal de speler heeft verlaten.

De uitvinding betreft dus een oefeninrichting voor 25 balsporten, en in het bijzonder voor tennis en squash.

De uitvinding wordt gekenmerkt dat de inrichting een doek of een dergelijk materiaal omvat dat opgehangen is in een hangconstructie, in één vlak, in hoofdzaak loodrecht op de bedoelde bewegingsbaan van de bal, waarbij de 30 doek relatief loshangt zodat het grootste gedeelte van de kinetisch energie van een tegén de inrichting geslagen of gegooide bal geabsorbeerd wordt en waarbij de doek onder een hoek staat ten opzichte van het horizontale vla!;, waardoor de bal, nadat deze door de doek is vertraagd langs 800 0 9 29 i» « -2- ·*·' deze naar beneden rolt of valt met een snelheid die in hoofdzaak onafhankelijk is van de snelheid van de bal waarmee deze het doek heeft geraakt, en waarbij de inrichting bovendien een voorwerp omvat dat bij voorkeur de vorm heeft 5 van een stuitoppervlak waarvan het de bedoeling is dat een bal daarvan terugstuit naar de speler, nadat de bal met de doek in kontakt is geweest.

De uitvinding wordt hierna meer in het bijzonder beschreven aan de hand van de bijgevoegde tekeningen.

10 Figuren 1 en 2 tonen twee overeenkomstige uit voeringsvormen van de uitvinding.

Figuren 3 en 4 tonen twee andere overeenkomstige uitvoeringsvormen van de uitvinding.

. Figuur 5 toont een derde uitvoeringsvorm van de 15 uitvinding.

Figuur 6 toont een vierde vorm van de uitvinding.

Figuren 1-6 tonen een doek 1 dat opgehangen is aan een hangconstructie. Het doek is in het bijzonder ver-I vaardigd v .n een relatief duurzaam doek of net. De doek 20 kan evengoed van versterkte kunststof of een dergelijk materiaal zijn.

In de uitvoeringsvormen van de figuren 1 en 2, iS. het doek 1 met pennen 2,8 bevestigd, welke ‘pennen gedragen worden door een steun 9 en waarbij de bovenrand van 25 het doek 1 gedragen wordt door een staaf 3 die ook wordt ondersteund door de steun 9.

De doek 1 hangt zodanig dat het onderste gedeelte 10 een relatief kleine hoek maakt met het horizontale vlak. De hoek van. de doek 1 ‘met het horizontale vlak neemt toe 30 naar het bovenste gedeelte toe, dat in hoofdzaak een horizontaal deel 11 vormt, dat wijst in de richting naar het onderste' deel 10 toe.

In de inrichting van figuur 1 is het onderste gedeelte van de doek in wezen plat. Dit deel gaat over in 35 een middenste gedeelte 12 dat vlak en vertikaal is, en dat weer overgaat in het genoemde horizontale deel 11.

In de uitvoeringsvorm van figuur 2 neemt de hoek met het horizontale vlak van de doek 1 continu toe tot een 800 0 9 29 - 5 -3- in hoofdzaak vertikale stand bij het genoemde horizontale deel 11.

De inrichting volgens de in figuren 1 en 2 getoonde uitvoeringsvormen omvat ook een terugstuitoppervlak 6, 5 dat van hout kan zijn.

De mogelijkheid voor het opnemen van de genoemde terugstuitkracht betekent dat in plaats van dat de bal 5 terugstuit tegen de doek 1, deze langs de doek omhoog rolt, naar het bovenste deel 11, hetgeen in figuur 1 en 2 met 10 stippellijn is aangegeven.

De mogelijkheid van het absorberen van de terug-veerkracht ofwel de energie absorberende mogelijkheid maakt het mogelijk dat de snelheid van de bal 5 doeltreffend wordt verlaagd. De bal stuit tegen de stang 3, aannemende 15 dat de bal bij het in kontakt komen met het doek een voldoend grote snelheid heeft. De stang 3 is bij voorkeur van den materiaal dat een belangrijke hoeveelheid energie kan absorberen. Onafhankelijk van de botstsnelheid rolt de bal langs de doek naar beneden met in hoofdzaak dezelfde snel-20 heid en van het onderste deel 10 van het doek op het stuit-oppervlak 6, waarvan de plaats op een geschikte afstand van de steun 9 wordt gesteld. De bal stuit dus terug van het terugstuitoppervlak 7 terug naar de speler op dezelfde wijze, onafhankelijk van hoe hard de speler de bal.tegen de 25 inrichting slaat.

Het beschreven effekt is bijzonder gunstig wanneer de inrichting bijvoorbeeld op een strand of een ongelijkmatig pad of een ander oppervlak met onbevredigende terug-stuiteigenschappen wordt opgesteld. Op gunstige 'oppervlak- - 30 ken zoals een horizontale vloer hoeft het terugstuitopper vlak 6 niet gebruikt te worden.

De bedoeling van de uitvoeringsvormen volgens figuren 1 en 2 is om een soort balbord te verkrijgen, waarbij de bal 5 altijd op dezelfde afstand van de inrich- - 35 ting naar beneden valt en waarbij de snelheid van de bal altijd gelijk is, wanneer deze van de doek 1 afrolt, onafhankelijk van hoe groot de snelheid van de bal is wanneer deze het doek 1 raakt en waarbij het tijdsinterval tussen 80 0 0 9 29

V

-4- twee slagen op de bal ongeveer evenlang is als wanneer men op een tennisbaan zou staan tegenover een tegenspeler, en de bal van de ene basislijn (base line) naar de andere basislijn werd geslagen.

5 De uitvoeringsvormen van figuur 1 en 2 zijn in het bijzonder bedoeld voor het oefenen van voorhandse en achterhandse (forehand and backhand) slagen.

Andere uitvoeringsvormen van de uitvinding die met elkaar overeenkomen, worden in figuur 3 en 4 getoond.

10 In deze uitvoeringsvormen hangt het doek 1 met het ondereinde 13 aan pennen 8 die uitsteken van een steun 14 en met het boveneinde aan een stang 3. De gehele doek 1 is in deze uitvoeringsvormen meer horizontaal aangebracht dan in de uitvoeringsvormen van figuur 1 en 2. Het doek 1 is 15 echter zodanig aangebracht dat de hoek tussen het doek en de bewegingsbaan van de bal, op het moment dat deze de doek raakt, in hoofdzaak hetzelfde is als in de uitvoeringsvormen van figuur 1 en 2.

In de uitvoeringsvormen van figuur 3 en 4 hangt 20 de doek met het ondereinde zodanig dat een kleine hoek gevormd wordt met het horizontale vlak en het ondereinde een toenemende hoek vormt met het horizontale vlak. De hoek krijgt echter geen rechthoek met het horizontale vlak, zoals wel het geval is in de uitvoeringsvormen van figuur 25 1 en 2.

Aan het boveneinde van de bevestigingsplaats van het doek 1 bevindt zich een stuitoppervlak 4, dat bij voorkeur van hout is en roteerbaar is cm de langsas.

Wanneer een bal tegen de inrichting wordt gesla-30 gen rolt deze, zónder van het doek op te stuiten, naar het terugstuitoppervlak 4 waartegen de bal terugstuit in een boog naar de richting van de speler toe.

De grootte van de boog hangt af van de hoek van het terugstuitoppervlak 4 ten opzichte van de doek 1.

35 ' Het terugstuitoppervlak 4 is bij voorkeur de zelfde eenheid als het hierboven genoemde terugstuitoppervlak 6, dat dus zowel gebruikt kan worden als terugstuitoppervlak op de grond als als terugstuitoppervlak aan het 800 0 9 29

“S

-5- boveneinde van het doek.

De uitvoeringsvormen volgens figuur 3 en 4 zijn in het bijzonder bedoeld voor het oefenen van smash, service and volley.

5 Bij deze uitvoeringsvormen wordt ook bereikt, vanwege het energie-absorberende vermogen van het doek, dat de bal in principe dezelfde snelheid heeft bij het terugbewegen naar de speler, onafhankelijk van de slag van de speler, dit natuurlijk wel binnen bepaalde grenzen.

10 Een andere uitvoeringsvorm wordt in figuur 7 getoond, waarbij het doek 1 vertikaal opgehangen is in een frame 15 waarin het boveneinde bevestigd is met een stang 3. Aan het ondereinde van de doek bevindt zich een terugstuitoppervlak 7 dat roteerbaar instelbaar is om de 15 langshartlijn. Hiermee wordt de snelheid van de bal in hoofözaak volledig gedempt wanneer de bal de doek 1 raakt, waarna deze weer op het terugstuitoppervlak 7 valt en in een boog in de richting van de speler terugstuit. In deze uitvoeringsvorm wordt in wezen ook bereikt dat de boog 20 onafhankelijk is van de slagsnelheid van de bal. De snelheid kan echter gevarieerd worden, afhankelijk van waar de bal de doek raakt.

Een verder uitvoeringsvorm, die in hoofdzaak bedoeld is voor het oefenen van golf wordt in figuur 6 25 getoond. De inrichting komt overeen met die welk in figuur 2 wordt getoond, waarbij echter het verschil is dat het ondereinde van het doek in figuur 6 op de grond ligt. Het frame 16 is hetzelfde als getoond wordt in de figuren 1 en 2.

80 0 0 9 29

Claims

2. Oefeninrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de doek (1) zodanig is opgehangen dat 20 een onderste gedeelte (10) een kleine hoek vormt met het horizontale vlak en een tenminste nagenoeg vertikaal middendeel (12) en een tenminste nagenoeg horizontaal bovendeel (11) worden gevormd, waarbij dat bovendeel (11) van het vertikale deel (12) uitsteekt in de richting naar het 25 onderste deel (10) toe.
3. Oefeninrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de doek (1) zodanig is opgehangen dat het onderste gedeelte (10) een' kleine hoek vormt met het horizontale vlak en dat van het ondereinde af de hoek met 30 het horizontale vlak toeneemt tot een ongeveer rechthoek' met het horizontale vlak, waarbij een in hoofdzaak horizontaal deel (11) in de richting naar het onderste deel (10) toe uitsteekt.
4. Oefeninrichting volgens conclusie 1,2 of 3, 35 met het kenmerk, dat het boveneinde van de doek (1) ondersteund wordt door een stang (3), die energie absorberende eigenschappen heeft. 800 0 9 29 N -7-
5. Oefeninrichting volgens conclusie 1,2,3 of 4, met het kenmerk, dat deze een terugstuitoppervlak (6) omvat in de vorm van een bord of dergelijke, dat op een zodanige afstand van het doek (1) is geplaatst dat de bal (5), nadat 5 deze het doek (1) heeft verlaten, in een boog naar beneden valt en op het terugstuitoppervlak (6) terugstuit.
6. Oefeninrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de doek (1) zodanig is opgehangen dat het ondereinde (13) daarvan een kleine hoek vormt met het 10 horizontale vlak en de hoek met het horizontale vlak toeneemt vanaf het' ondereinde, en dat aan het boveneinde van het doek zich het element bevindt dat een terugstuitoppervlak (4) is in de vorm van een bord of dergelijke, waartegen de bal (5), na het raken van de doek (1) en het 15 daarlangs omhoogrollen, terugstuit in een richting naar de speler toe.
7. Oefeninrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de doek (1) vertikaal opgehangen is en dat het genoemde element zich aan het ondereinde van de 20 doek (1) bevindt en een terugstuitoppervlak (7) is in de vorm van een bord of dergelijke, waartegen de bal terugstuit in de richting naar de speler toe, nadat de bal de doek (1) heeft geraakt en daarlangs naar beneden is gevallen .
8. Oefeninrichting volgens conclusie 5,6 of 7, met het kenmerk, dat het terugzetoppervlak (6,4,7) roteerbaar is om zijn langsas. 8000929