NL7808558A - Grondbewerkingsmachine. - Google Patents

Description

Patent Concern N.V., Willemstad, Curasao i j ‘'Grondbewerkingsmachine"

De De uitvinding heeft "betrekking op een grondbe- ! werkingsmachine voorzien van een gestel en ten minste | één in het gestel gelegerde rotor die een roteerbare ; drager en een aantal daarop aangebrachte bewerkingsorganen 5 omvat.

Met machines van deze soort kunnen zich op het ; veld bevindende plantenresten zoals stro in de regel on- j voldoende worden ondergewerkt. I

Met de constructie volgens de uitvinding kan 10 | dit nadeel nu worden opgeheven doordat het bewerkings- ' orgaan in de langsrichting van de drager gezien ten op- i zichte van de rotatierichting van. de drager aan de buiten- ; omtrek naar achteren is af gebogen en de buitenomtrek aan j : de voorzijde dichter bij de rotatieas van de drager is ge- | 15 , legen dan aan de achterzijde. j

Met behulp van deze constructie wordt een zodanige uitvoering van een bewerkingsorgaan verkregen dat zich aan de oppervlakte bevindende plantenresten op effectieve j wijze kunnen worden ondergewerkt. i 20 Aan de hand van enkele uitvoeringsvoorbeelden zal ! de uitvinding hieronder nader uiteen worden gezet.

Pig. 1 geeft in bovenaanzicht een grondbewerkings-l machine weer voorzien van een rotor volgens de uitvinding, ;

Pig. 2 geeft een aanzicht weer volgens de pyl II ' 25 in fig. 1, |

Pig. 3 geeft op vergrote schaal een aanzicht weer 1 van de rotor volgens de lijn III-III in fig. 1, terwijl

Pig. 4 een aanzicht weergeeft volgens de pijl IV in fig. 3, 30 Pig. 5 geeft een aanzicht weer volgens de lijn ; III-III in fig. 1 van een tweede uitvoeringsvoorbeeld van een constructie volgens de uitvinding, terwijl__ ^ 7808558 - 2- ---- ----__----- — — -— ..... —

Fig. 6 een aanzicht weergeeft volgens de pijl VI in fig. 5,

Fig. 7 geeft een aanzicht weer volgens de lijn III-III in fig. 1 van een derde uitvoeringsvoorheeld van j 5 : de constructie volgens de uitvinding, terwijl j

Fig. 8 een aanzicht weergeeft volgens de pijL VIII j , in fig. 7· : j

; I

j ! i ' | i i i j j

0 __________________________I

1 78085?« 3

De in de figuren weergegeven constructie betreft een grond-bewerkingsmachine, voorzien van een gestel dat twee zich dwars op de voortbewegingsrichting A van de' machine uitstrekkende, achterelkaar gelegen gestelbalken 1 en 2 om-3 vat, waarvan de einden door middel van zich in opwaartse richting uitstrekkende platen 3 en 4 met elkaar zijn verbonden.

De platen 3 en 4 hebben, zoals uit figuur 2 blijkt, in zijaanzicht in hoofdzaak een ruitvorm en zijn zodanig opge-10 steld dat de voorste gestelbalk 1 in een hoekpunt is bevestigd. Tussen de platen 3 en 4 is een drager 5 aangebracht, waaraan een aantal bewerkingsorganen 6 zijn bevestigd. De drager 5 met de bewerkingsorganen 6 vormt een rotor 7 en is met behulp van tappen en legers in de platen 15 3 en 4 draaibaar ondersteund. De drager 5 is kokervormig en samengesteld uit vier indentieke platen 8 waarvan de langszijden zijn omgezet en door middel van bouten 9 tegen elkaar zijn geklemd, een en ander zodanig dat de drager een vierkante dwarsdoorsnede heeft, waarbij de'tegen elkaar 20 geklemde langszijden van de respectieve plaatdelen zich in de langsrichting van de drager en evenwijdig aan zijn langs-hartlijn uitstrekkende radiale uitsteeksels vormen. De bewerkingsorganen 6 zijn op de drager 5 door middel van de bouten 9 en de door de langszijden van de platen 8 gevorm-25 de uitsteeksels aangebracht« Zoals uit figuur 3 blijkt, wordt een bewerkingsorgaan 6 gevormd door een uit plaat vervaardigd mes. Elk mesvormig bewerkingsorgaan 6 heeft aan zijn buitenomtrek gevormd door de van de drager 5 afgekeerde zijde een praktisch evolvent verloop dat een 30 omtrekshoek van 180° beslaat. De ten opzichte van de rotatierichting B van de rotor 7 voorste zijde van de buiten omtrek van he’t mesvormige bewerkingsorgaan 6 is dichter bij de rotatieas van de drager 5 gelegen dan de ten opzichte van deze draairichting praktisch tangen-35 tiaal verlopende achterste zijde. Alvorens in een evol- 78 0 8 5 5 8 4 vent verloop over te gaan verloopt de voorzijde vanaf de bevestiging aan de drager althans nagenoeg tangentiaal.

De breedte van het mesvormige bewerkingsorgaan aan de voorzijde bedraagt +, 1/6 van de breedte van de achterin zijde. Aan de naar de dragers gekeerde binnenzijde is elk mes voorzien van over omtrekshoeken van +_ 9O0 van elkaar gelegen haaksomgezette bevedigingsdelen 10, die door middel van bouten 9 aan he door de langs-zijden van de plaatvormige delen 8 gevormde uitsteeksels 10 zijn bevestigd. Aan de achterzijde vindt de bevestiging van het mesvormig bewerkingsorgaan 6 aan een uitsteeksel plaats door middel van een einde van een zich in radiale richting over de gehele breedte van het bewerkingsorgaan uitstrekkende haaks omgezette rechte rand 11, 15 die een hoek insluit met de draaiingsrichting B van de rotor. Tussen zijn bevestigingen is elk mesvormig bewerkingsorgaan 6 voorzien van een uitsparing, die bij een bevestigd mes tussen de voorste en middelste bevestiging praktisch evenwijdig verloopt aan een 20 plaatvormig deel 8 van de drager 5 en tussen de middel ste en achterste bevestiging naar achteren in breedte af neemt. De opvolgende bewerkingsorganen 6 zijn in de langsrichting van de drager 5 gezien over een omtreks-hoek van 90° verdraaid schroeflijnvormig achter elkaar 25 aangebracht waarbij zij elkaar over +, 1/3 van hun totale oppervlakte overlappen. Hierdoor wordt tussen opvolgende bewerkingsorganen tijdens het bedryf een goede samenwerking verkregen. De afstand tussen opvolgende bewerkingsorganen 6 bedraagt ongeveer de breedte van de 30 afgebogen rand 11. Door middel van de drie in de langs richting van de drager gezien, niet op één rechte lijn gelegen bevestigingspunten, die over omtrekshoeken van _+ 90° van elkaar zijn aangebracht wordt een betrouwbare bevestiging van het mesvormig bewerkingsorgaan 6 verkre-35 gen, welke bevestiging bij uitstek geschikt is om de Q 78 0 85 F. 8 \ 5 grote tijdens het bedrijf op de mesvormige bewerkingsorga-nen werkende zijdelingse krachten effectief op te vangen.

De plaat, waaruit een bewerkingsorgaan 6 is vervaardigd, heeft bij voorkeur een dikte van 6 mm terwijl de diameter 5 van de door de drager 5 en de erop aangebrachte mes vormige bewerkingsorganen 6 gevormde rotor 7 ± 50 cm bedraagt. Aan de achterzijde van de platen 3 en 4 zijn zich naar achteren uitstrekkende armen 12 verzwenkbaar en in meerdere standen vastzetbaar aangebracht. Tussen 10 de achtereinden van de armen 12 is vry draaibaar een rol 13 aanwezig, die een aantal aan de omtrek gelegen, zich in de langsrichting van de rol uitstrekkende schroeflijnvormig verlopende langselementen 14 omvat, die aan de omtrek van plaatvormige dragers 15 zijn ondersteunde 15 De rotor 7 is aan he bovenzijde omgeven door een scherm- kap 16, die tussen de platen 3 en 4 is aangebracht.

De aandrijving voor een rotor 7 vindt aan de zijde van een plaat 4 plaats met behulp van een in een schermkast 17 ondergebrachce tandwieloverbrenging, die drie boven-20 elkaar gelegen identieke tandwielen 18 omvat, waarvan er een op een verlengde astap 19 van de drager 5 is aangebracht. Eet op de astap 19 van de drager 5 aangebrachte tandwiel 18 staat, via een tussen gelegen tandwiel 18 in aandrijvende verbinding met een tandwiel 18 op een as 25 20 die zich evenwijdig aan de drager 5 uitstrekt en met zijn andere einde is gelegerd in een tandwielkast 21.

De as 20 is ondergebracht in een tussen de plaat 4 en de tandwielkast 21 gelegen pijp 22. Binnen de tandwielkast 21 is de as 20 voorzien van een conisch tandwiel 23 dat 30 kan samenwerken met een conisch tandwiel 24 op een as 255 die aan de voorzijde uit de tandwielkast steekt en met behulp van een tussenas 26 met de aftakas van een trekker koppelbaar is. Aan de voorzijde is de gestelbalk 1 op gelijke afstand van het midden voorzien van paren lippen 27 35 voor aankoppeling aan de onderste armen van de hefin- O 7808558 \ 6 richting van een trekker. Ter hoogte van de paren lippen 27 is op de gestelbalk een zich naar boven uitstrekkende steun 28 aangebracht, die aan de bovenzijde door middel van een verbindingsbalk 29 met elkaar zijn verbonden.

5 Nabij het midden is de balk 29 voorzien van platen 30, waartussen de bovenste arm van de hefinrichting van een trekker aanbrengbaar is. De achterzijde van de balk 29, is door middel van schuin naar beneden verlopende divergerende schoren 31 verbonden met de einden van de 10 achterste gestelbalk 2«

De werking van de in het voorgaande beschreven machine is als volgt. Tijdens het bedrijf is de inrichting met behulp van de paren lippen 27 en de platen 30 met de respectieve armen van de driepunthefinrichting van een 15 trekker gekoppeld en is de as 25 via de tussenas 26 met de aftakas van de trekker verbonden. Vanaf de aftakas van de trekker kan via de in het voorgaande beschreven overbrenging een zodanige aandrijving van de rotor 7 plaatsvinden, dat deze in de in de figuur aangegeven 20 richting B roteert. Met behulp van de aan de achter zijde gelegen rol 13, kan alvorens met het werk te beginnen de werkdiepte van de rotor 7 worden ingesteld. Tijdens de voortbeweging van de machine in de richting volgens pijl A, wordt door de met een bepaalde snelheid roterende 25 mesvormige bewerkingsorganen 6 van de rotor 7 een aan eengesloten strook grond bewerkt. Tijdens de rotatie van de drager 5 in de aangegeven richting B dringt de althans nagenoeg tangentiaal gerichte voorzijde van een mesvormig bewerkingsorgaan het eerst in de grond, waarna het 30 praktisch volgens een evolvente naar achteren verlopende overige deel van de buitenomtrek van het bewerkingsorgaan volgt. Door de speciale vorm van de buitenomtrek van het mesvormig bewerkingsorgaan wordt een geleidelijk in de grond dringen verkregen, waarbij op effectieve wijze 35 plantenresten zoals stro kunnen worden ondergewerkt.

C 7808559 } 7

Met "behulp van de aan de achterzijde gelegen haaks afgebogen rand kan een goede verkruimeling van de door het voorgaande deel van het bewerkingsorgaan losgesneden grond worden verkregen. De door de langszijden van de platen 8 5 van de drager 5 gevormde uitsteeksels vormen een effec tieve bevestigingsmogelijkheid voor de mesvormige zich in hoofdzaak dwars op de drager en evenwijdig aan de draaiingsrichting van de rotor uitstrekkende bewerkingsorganen. De respectieve mesvormige bewerkingsorganen 6 10 kunnen op simpele i«jze door stansen uit plaat worden vervaardigd terwijl hun bevestiging zodanig is dat zij te-samen met de drager gemakkelijk kunnen worden gemonteerd en indien noodzakelijk gemakkelijk kunnen worden vervangen. Het geheel geeft een goedkope en toch betrouwbare con-15 structie mogelijkheid voor een van mesvormige bewerkings organen voorziene rotor voor een grondbewerkingsmachine.

Bij het in de figuren S en 6 weergegeven uitvoeringsvoor-beeld van een drager 32 met erop aangebrachte mesvormige bewerkingsorganen 53? is de drager samengesteld uit zes 20 platen 34, die door middel van met bouten 9 tegen elkaar geklemde omgezette langszijden aan elkaar zijn bevestigd, een en ander zodanig, dat de drager een dwarsdoorsnede heeft die een regelmatige zeshoek vormt, De respectieve door de tegen elkaar geklemde omgezette langszijden ge-25 vormde uitsteeksels strekken zich ook hier in althans nagenoeg radiale richting ten opzichte van de langs-hartlijn van de drager 32 uit. De mesvormige bewerkingsorganen 33 zijn ook bij dit uitvoeringsvoorbeeld uit plaat gevormd. De van de drager afgekeerde buitenomtrek van 30 elk mesvormig bewerkingsorgaan 33 verloopt praktisch volgens een evolvente. Echter sluit het evolvente sterker gekromde verloop aan de ten opzichte van de rotatierichting B voorste zijde via een praktisch radiaal gelegen deel op de bevestiging aan. De beves-33 tiging van een mesvormig bewerkingsorgaan 32 stemt over- t p 7808558 8 een met die bij bet bewerkingsorgaan 60 Echter strekt het bewerkingsorgaan zich bij dit uitvoeringsvoorbeeld over een omtrekshoek van _+ 120° uit en zijn de respectieve bevestigingspunten over omtrekshoeken van 60° van elkaar 5 gelegen® De achterste bevestiging maakt ook hier deel uit van een haaks omgezette rand, die evenals bij het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld een radiaal verloop heeft®

Ook bij dit uitvoeringsvoorbeeld zijn de respectieve mes-vormige bewerkingsorganen 33 in de langsrichting van een 10 drager 32 gezien schroeflijnvormig opgesteld, waarbij op eenvolgende bewerkingsorganen over omtrekshoeken van 60° ten opzichte van elkaar zijn verdraaid ter opzichte van de langshartlijn van de drager en deze bewerkingsorganen elkaar voor .+ een derde overlappen. De diameter van de 15 door de drager 52 met de erop aangebrachte mesvormige bewerkingsorganen 33 gevormde rotor is bij dit uitvoeringsvoorbeeld eveneens ± 50 cm, terwijl de onderlinge afstand tussen twee op elkaar volgende bewerkingsorganen praktisch overeenstemt met de breedte van de af-20 gebogen rand 35* De werking van de bewerkingsorganen stemt praktisch met die van de bewerkingsorganen 6 overeen; de snijdende werking is echter meer naar voren verplaatst, doordat zoals uit figuur 5 blijkt de grootste breedte zich vóór de achterzijde bevindt® Bij het in de 25 figuren 7 en 8 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld, is de drager 36 kokervormig en uit één stuk materiaal vervaardigd, met een hoekige, bij voorkeur vierkante dwarsdoorsnede. Elk van de eveneens uit plaat gevormde mesvormige bewerkingsorganen 37 heeft aan de buitenomtrek het in 30 figuur 7 weergegeven verloop, dat praktisch overeenstemt met het evolvente verloop van de buitenomtrek van de bewerkingsorganen 6 bij het eerste uitvoeringsvoorbeeld en dat aan de voorzijde praktisch tangentiaal is. Bij dit uitvoeringsvoorbeeld is elk bewerkingsorgaan aan de naar de 35 drager gekeerde binnenzijde voorzien van een uitsparing, 7808558 9 die zich over een omtrekshoek van _+ 180° uitstrekt en correspondeert met de hoekige vorm van de drager 36* De uitsparing is zodanig gelegen, dat de voorzijde van de buitenomtrek van het bewerkingsorgaan 37 ook hier op een 3 afstand van de drager is gelegen, die +_ een zesde bedraagt van de afstand waarop zich de achterzijde van het bewerkingsorgaan van de drager bevindt. De achterzijde van het bewerkingsorgaan 37 is voorzien van een omgebogen rand 38 die zich althans nagenoeg in radiale richting uitstrekt 10 en vanaf de buitenomtrek over drie kwart van zijn lengte over een hoek van _+ 60° is omgezet. De rand 38 gaat over in een over 90° omgezette rand 39, die overgaat in een rand 40 welke de in het voorgaande genoemde uitsparing begrensd en die overgaat in een tot de voorzijde van het Ί.3 bewerkingsorgaan reikende praktisch in het verlengde van de rand 38 gelegen rand 41 o Tegen de randen 39 en 41 zijn voor de bevestiging van een bewerkingsorgaan de einden van een beugel 41A geklemd, een en ander zodanig dat de rand 40 van het bewerkingsorgaan en de beugel voor de 20 klemming om de drager zorgen. Opeenvolgende op de boven beschreven wijze bevestigde bewerkingsorganen 37 zijn over omtrekshoeken van _+ 90° ten opzichte van de langshartlijn van de drager verdraaid, een en ander zodanig, dat in de langsrichting van de drager gezien, de respectieve mes-23 vormige bewerkingsorganen 37 schroeflijnvormig staan op gesteld, op een afstand van elkaar die wat groter is dan die tussen op elkaar volgende bewerkingsorganen bij de voorgaande uitvoeringsvoorbeelden. Ook bij dit uitvoerings-voorbeeld kunnen de respectieve bewerkingsorganen 37 30 uit de plaat worden gestanst en is de bevestiging zo danig, dat zij zowel bij de montage als bij een eventuele vervanging gemakkelijk kunnen worden aangebracht. De werking van de bewerkingsorganen stemt met die van de bewerkingsorganen van het eerste uitvoeringsvoorbeeld over-33 een. De uitvinding is niet beperkt tot het vooraanstaande Q 7808558 10 doch betreft tevens alle details van de figuren al of niet beschreven.

- 78 0 8 5 ? 8 9 •\

Claims (33)

1. Grondbewerkingsmaehine voorzien van een gestel en ten minste één in het gestel gelagerde rotor die een roteerbare drager en een aantal daarop aangebrachte be- j 5. werkingsorganen omvat met het kenmerk, dat het bewerkings- | orgaan in de langsrichting van de drager gezien ten opzichte van de rotatierichting van de drager aan de buiten-ί omtrek naar achteren is afgebogen en de buitenomtrek aan de voorzijde dichter bij de rotatieas van de drager is 10 gelegen dan aan de achterzijde.

2. Grondbewerkingsmaehine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het mescormige bewerkings orgaan aan zijn buitenomtrek voor het grootste deel is voorzien van een kromming die althans nagenoeg een evolvent verloop heeft. | 15

3· Grondbewerkingsmaehine voorzien van een gestel en ten minste één in het gestel gelegerde rotor die een roteer-r bare drager en een aantal daarop aangebrachte bewerkings-organen omvat, met het kenmerk, dat het mesvormig bewerk- ! ingsorgaan aan zijn buitenomtrek is voorzien van een i 20 kromming, die een althans nagenoeg evolvent verloop heeft.

4. Grondbewerkingsmaehine volgens een der voorgaande j conclusies, met het kenmerk, dat het bewerkings orgaan is ! gevormd uit plaat. |

5. Grondbewerkingsmaehine volgens conclusie 4» met | 25 het kenmerk, dat de plaat een dikte heeft van + 6 mm. !

6. Grondbewerkingsmaehine volgens een der voorgaande j conclusies, met het kenmerk, dat het bewerkings orgaan zich j over een omtrekshoek van + 180° om de drager uitstrekt.

7. Grondbewerkingsmaehine volgens een der conclusies, 30 1-5» met het kenmerk, dat het bewerkingsorgaan zich over een omtrekshoek van + 1120 om de drager uitstrekt. j

8. Grondbewerkingsmaehine volgens conclusie 2-7» ; j met het kenmerk, dat de buitenomtrek van een bewerkingsorgaan aan de voorzijde aanvankelijk in tangentiaie 35 richting ten opzichte van de draaiingsas van de drager ver- \ 7808558 : - 12- loopt.

9. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande ' conclusies, 2-7» met het kenmerk, dat de buitenomtrek van een bewerkingsorgaan aan de voorzijde aanvankelijk in j radiale richting verloppt. ' 5 s

10. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaandej conclusies, met het kemerk, dat het bewerkingsorgaan aan | zijn achterzijde ten opzichte van de draairichting van de ! j drager is voorzien van een afgebogen rand. !

11. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 10, met j het kenmerk, dat de rand over + 90° is afgebogen. 1

12. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de rand over + 60° is afgebogen. i

13. Grondbewerkingsmachine volgens een der conclusie^ 10 - 12, met het kenmerk, dat de rand vanaf de buitenom-15 ! trek van het bewerkingsorgaan zich althans nagenoeg in radiale richting uitstrekt.

14. Grondbewerkingsmachine volgens een der conclusies, i 10 - 13, met het kenmerk, dat de rand vanaf de buitenomtrek van het bewerkingsorgaan tot de drager reikt. j

15· Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande ; i i conclusies, met het kenmerk, dat de voorzijde van de buitenomtrek van het bewerkingsorgaan op een afstand van | de omtrek van de drager is gelegen die + een zesde be- | draagd van de afstand waarop de achterzijde van de buiten-: omtrek van een bewerkingsorgaan zich van de drager bevindt i t

16. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de naar de drager gekeerde binnenzijde van het bewerkingsorgaan dat zich althans nagenoeg haaks op de drager uitstrekt is voorzien van ten minste één bevestigingsdeel dat zich althans nagenoeg j even wijdig aan de drager uitstrekt.

17· Grondbewerkingsmachine voorzien van een gestel en ten minste één in het gestel gelegerde rotor die een roteerbare drager en een aantal daarop aangebrachte be- 78 0 8558 ------------------- - 13- werkingsorganen omvat, met het kenmerk, dat de naar de drager gekeerde binnenzijde van het bewerkingsorgaan dat zich althans nagenoeg haaks op de drager uitstrekt is J j voorzien van ten minste één bevestigingsdeel dat zich j althans nagenoeg even wijdig aan de drager uitstrekt. j

18. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 16 of 17» met het kenmerk, dat de binnenzijde van het bewerkings-orgaan is voorzien van op afstand van elkaar gelegen bevestigingsmiddelen voor bevestiging aan de drager, welke bevestigingsmiddelen in de langsriehting van de drager ge-j zien zodanig zijn opgesteld, dat zijniet op één lijn zijn ; gelegen.

19· Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat de bevestigingsmiddelen over omtreks- j hoeken van + 90° van elkaar zijn gelegen. j

20. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 18, met j het kenmerk, dat de bevestigingsmiddelen zich op een af- j stand van elkaar bevinden die een omtrekshoek van + 60° j bestaat. j

21. Grondbewerkingsmachine volgens een der conclusies 1 23 - 25, met het kenmerk, dat de bevestigingsmiddelen worden gevormd door lippen die aan op de drager aanwezige : uitsteeksels bevestigbaar zijn. i

22. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 21, een | een der voorgaande conclusies 18 - 20, met het kenmerk, dat ten opzichte van de rotatierichting voorste een middelste bevestigingsmiddel wordt gevormd door een lip, terwijl ; het achterste bevestigingsmiddel deel uitmaakt van de omgezette rand van het bewerkings orgaan.

23. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 22, met ; het kenmerk, dat de uitsteeksels van een drager worden j gevormd door de omgezette langszijden van platen waaruit i de drager is samengesteld en de bevestigingsmiddelen zijn j aangebracht door middel van bouten die tevens voor het j tegenelkaar klemmen van de resp. langszijden zorgdragen. ! ^ 7808558 \ ”14 -

24. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 23, met bet kenmerk, dat een drager uit vier indentieke platen | is samengesteld een en ander zodanig dat een drager een nagenoeg vierkante dwarsdoorsnede beeft.

25. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaade conclusies, met bet kenmerk, dat de drager is samengesteld uit zes identieke platen een en ander zodanig dat de drager een dwarsdoorsnede beeft die een althans nagenoeg regelmatige zeshoek vormt.

26. Grondbewerkingsmachine -volgens een der conclusies 1 - 22, met bet kenmerk, dat de drager pijpvormig is met een rechthoekige dwarsdoorsnede en een bewerkingsorgaan ! door middel van zijn binnenzijde en een beugel door j klemming op de drager is bevestigd. 15

27· Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 26, met het kenmerk, dat de bewerkingsorganen aan bun binnenzijde zijn voorzien van een zich over de gehele lengte van de binnenzijde uitstrekkende omgezette rand, waarvan een tussen de einden gelegen deel een uitsparring begrenzd 20 die correspondeert met de vorm van de drager.

28. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 27, met het kenmerk, dat vanaf de buitenomtrek de rand over een j hoek van + 60° is omgezet.

29. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 28, met ; 25 het kenmerk, dat het overige deel van rand over een hoek j van + 90° is omgezet. j

30. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 28 en 29, | met het kenmerk, dat de over + 60° omgezette rand zich aan de ten opzichte van de rotatierichting achterste zijde 30 van een bewerkingsorgaan bevindt.

31. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande i conclsuies, met het kenmerk, dat de diameter van de door de drager en de erop aangebrachte bewerkingsorganen gevormde rotor, + 15 cm bedraagd.

32. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande j 78 0 8 5 5 9 ' -15- conclusies, met liet kenmerk, dat de drager van. de rotor zich. in aL thans nagenoeg in horizontale richting dwars op de voortbewegingsrichting van de machine uitstrekt.

33* Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande 5 conclusies, met het kenmerk, dat achter de bewerkingsor- ganen een zich althans nagenoeg dwars op de voortbewegingsrichting van de machine uit strekkende rol is aangebracht en de machine aan de voorzijde is voorzien van middelen voor aankoppeling aan de driepuntshefinrichting van een 10 trekker. , i i l i i i | i j i i i ! i i C 7808558 \ \ \